2. Basisstof 1
Fenotype = waarneembare eigenschappen van een individu
Genotype = alle erfelijke informatie in het DNA (alle genen)
Erfelijke informatie ligt in de celkern op de chromosomen. Chromosomen
bestaan uit DNA.
KLIK VOOR EEN VOORBEELDUITLEG: Hoe bepaald het genotype je uiterlijk?
Daarom zeggen we: Het fenotype is: genotype + milieufactoren
Maar factoren uit het milieu kunnen
het fenotype aanpassen…
Thema 5
3. Basisstof 2
Lichaamscel van mens heeft 46 chromosomen = 23 paar
22 paar gewone chromosomen + 1 paar geslachtschromosomen
Thema 5
4. Al je chromosomen komen in paren voor.
Er is altijd 1 chromosoom van je vader en 1
van je moeder.
Je erft dus van beide ouders de helft van je
eigenschappen.
Chromosomenpaar: de chromosomen die
steeds bij elkaar horen (steeds 1 van je
vader en 1 van je moeder) die dezelfde
“soort” informatie bevatten.
Het bekendste chromosomenpaar zijn de
geslachtschromosomen
Genenpaar: Op ieder chromosoom van een
chromosomenpaar staan genen die bij
elkaar horen.
Chromosomenportret Geslachtschro-
mosomen (xx
betekent in dit
geval een vrouw)
Genenpaar voor
oogkleur
Genenpaar voor
haarkleur
Genenpaar voor
sproeten
Thema 5
5. Meiose -----------------------
het maken van geslachtscellen
In geslachtscellen zit door de reductiedeling
(meiose) slechts 1 geslachtschromosoom:
Eicel bevat altijd 1 X-chromosoom
Zaadcel bevat of 1 X of 1 Y-chromosoom
Man bepaalt dus het geslacht van het kind met de bevruchting
Thema 5
Een lichaamscel van een
man heeft altijd de
geslachtschromosomen
X & Y
Een lichaamscel van een
vrouw heeft altijd de
geslachtschromosomen
X & X
De spermacellen van een man
kunnen daardoor een X of
een Y chromosoom bevatten
De eicellen van een vrouw
kunnen daardoor alleen een X
chromosoom bevatten
6. Basisstof 3
Eeneiige tweeling Twee-eiige tweeling
Altijd zelfde geslacht Kan verschillen qua
geslacht
1 eicel + 1 zaadcel -->na
eerste delingen splitst het
klompje cellen
2 eicellen + 2 zaadcellen
betrokken
Thema 5
8. Basisstof 4
Genen en chromosomen zijn opgebouwd uit
de stof DNA.
Gen = deel van een chromosoom met de
informatie voor 1 erfelijke eigenschap.
Een chromosoom bevat meerdere genen.
Genen kunnen aan of uit staan in een cel.
Thema 5
9. Het genotype (de erfelijke informatie op het dna) ligt vast op het moment
van bevruchting
Bevruchting
= samensmelten van de kern van de zaadcel en eicel
= moment van bepalen genotype kind
= 23 (spermacel) + 23 (eicel) = 46 chromosomen in bevruchte
eicel
Thema 5
13. Basisstof 5
Je hoort weleens “je hebt de ogen van je moeder”
Klopt dit wel?
Alle eigenschappen krijg je van je vader EN je moeder
Op je genotype staat altijd de oogkleur van je vader op het ene chromosoom en de
oogkleur van je moeder op het andere chromosoom
In het fenotype zie je maar één van deze genen tot uiting komen.
De juiste uitspraak zou dus moeten zijn. “Je hebt de ogen van je vader en je
moeder maar je ziet alleen die van je moeder”
Thema 5
14. Basisstof 5
Chromosomen komen altijd voor in paren. Genaamd Chromosomenparen.
Deze zijn paren omdat ze dezelfde soort informatie bevatten.
Voor een eigenschap (bijv. oogkleur) heb je altijd twee genen in een
lichaamscel. (één op het chromosoom van je moeder en één op het
chromosoom van je vader)
De variant van het gen kan op de twee chromosomen verschillen (bijv. bruine
ogen op het chromosoom van je moeder en blauwe variant op chromosoom
van je vader)
Blauw
Blauw
Bruin
Thema 5
15. Hoe kan dit kind blauwe ogen hebben?
Een individu kan homozygoot zijn of heterozygoot
Homozygoot = individu heeft in het genenpaar 2x zelfde variant van het gen
Heterozygoot = individu heeft twee verschillende varianten van het gen
Slechts 1 van beide genen komt tot uiting in het fenotype > = dominante gen.
De andere is het recessieve gen
AA = homozygoot dominant
Aa = heterozygoot
aa = homozygoot recessief
Thema 5
16. Wat is het fenotype van deze ouders wat betreft haarkleur en oogkleur?
Henk Ingrid
Thema 5
17. Welk fenotype verwacht je dat een kind van deze ouders zal hebben wat
betreft haarkleur en oogkleur?
Henk Ingrid
18. Omschrijf het fenotype van alle kinderen in het gezin
wat betreft haar en oogkleur.
Pietje
19. Omschrijf het fenotype van alle kinderen in het gezin
wat betreft haar en oogkleur.
Henk jr. Ingrid jr.
Pietje
29. Bruine ogen
Blond haar
Blauwe ogen
Zwart haar
Genotype Fenotype
Bruine ogen
Blond haar
Blauwe ogen
Zwart haar
Genotype Fenotype
Neem de genotypen van de ouders over in je
schrift.
Welke verschillende genotypen kun je nu maken?
30. Kloppen jouw genotypen allemaal met de kinderen van Henk en Ingrid?
Henk jr. Ingrid jr.
Pietje
31. Basisstof 6
kruisingsschema
zonder dominante genen
Genotype
vader (haan)
Genotype
moeder
(hen/kip)
De oudergeneratie wordt P genoemd
De P generatie kan alleen maar
nakomelingen krijgen
met het genotype
ZW.
De eerste kindergeneratie
wordt F1 genoemd. De tweede
F2 etc.
De F1 generatie hebben
allemaal dezelfde kleurvacht.
Ze zijn allemaal heterozygoot.
We willen de kans berekenen dat
nakomelingen uit de F1 generatie weer
een nakomeling krijgen met een
zwarte of witte vacht
Daarvoor kun je gebruik maken van een
kruisingsschema.
c c
cc
c
c
c
c
Stap 1
Bepaal de
geslachtscellen
Stap 2
Bepaal de
genotypen van de
F2 generatie
Thema 5