SlideShare a Scribd company logo
1 of 140
Download to read offline
Volgorde van lenen en
de invloed hiervan op de leencapaciteit
Mark Ipenburg
Thesis voor de studie MFP 2017-2018
Scriptie begeleiders:
Ed Landman, Herman Derks, Adri van Dijk
2
Volgorde van lenen en de invloed hiervan op de
leencapaciteit
Inleiding
Ik ben financieel adviseur bij De Hypotheker en werk bijna 17 jaar in de financiële
dienstverlening. Daar hebben ik en mijn collega’s dagelijks te maken met klanten die, als
zij een huis willen kopen, geen eigen geld hebben, lopende leningen hebben of een
combinatie hiervan. Voor deze klanten bestaat de rare situatie dat er verschil in
leencapaciteit ontstaat afhankelijk van de volgorde waarin zij zaken aanpakken. Dit
geldt echter ook voor de klanten die wel de bijkomende kosten bij het aangaan van
een hypotheek uit eigen middelen kunnen voldoen maar toch nog geld willen lenen
voor de inrichting van de nieuwe woning.
In de praktijk worden wij daardoor geconfronteerd met de absurde gevolgen; zo
moeten adviseurs vrijwel wekelijks klanten adviseren om hun creditcard af te melden
totdat de hypotheek rond is. Daarna kan de creditcard gewoon weer geactiveerd
worden. Doen zij dit niet, dan kan dit tienduizenden euro’s schelen in wat zij kunnen
lenen. Een bestaand krediet leidt namelijk tot een lagere leencapaciteit en dus kan er
door af te lossen, meer geleend worden.
Hetzelfde probleem ontstaat als klanten de nieuwe meubels voor de woning willen
financieren. Kopen zij de meubels te vroeg, dan kan de hypotheek ineens niet meer
haalbaar zijn. Wachten zij tot de hypotheek rond is, dan is er geen enkel probleem. Door
dit probleem worden zaken voor klanten onnodig moeilijk gemaakt. Het leidt in de
praktijk tot een hoop onnodige handelingen en kunstjes.
In deze scriptie wil ik niet gaan kijken naar de handelingen en de kunstjes. Die zijn eerder
voldoende beschreven en in de praktijk bekend bij de adviseurs. Nee, met deze scriptie
wil ik onderzoeken of er niet een geharmoniseerd model te maken is, waarmee dit hele
circus niet meer nodig is. Kortom ik wil komen tot aanbevelingen, waarmee
beleidsmakers en politiek tot een eenduidig systeem kunnen komen.
3
Managementsamenvatting
In Nederland bestaat het vreemde fenomeen dat de volgorde van lenen van invloed is
op hoeveel je in totaal kan lenen. Uit dit onderzoek zal blijken dat de reden hiervan ligt in
de verschillende beoordelingssystemen die gehanteerd worden voor hypotheken en
consumptieve kredieten. Deze zijn naast elkaar ontstaan, hebben invloed op elkaar,
maar zijn nooit op elkaar afgestemd.
Het probleem is dat er verschillende beoordelingssystemen in Nederland gebruikt
worden om te bepalen wat verantwoord is om te lenen. Hierdoor moeten adviseurs
vrijwel wekelijks klanten adviseren om hun creditcard af te melden, totdat de hypotheek
rond is. Daarna kan de creditcard gewoon weer geactiveerd worden. Doen zij dit niet,
dan kan dit tienduizenden euro’s schelen in hoeveel zij kunnen lenen. Een bestaand
krediet leidt namelijk tot een lagere leencapaciteit en dus kan er door af te lossen, meer
geleend worden.
De doelstelling van dit onderzoek is:
In mijn onderzoek wil ik komen tot een advies richting politiek en beleidmakers met
aanbevelingen om te komen tot een systeem, waarbij de volgorde van lenen voor
verschillende doelen niet meer van belang is voor de maximale verstrekking. Dit door
theorie onderzoek naar de verschillen in leencapaciteit door wetgeving op maximale
verstrekking per doel en de theorie waarom de begrenzingen zijn zoals ze zijn onder
invloed van artikel 4.34 WFT. Hierbij zal ook veldonderzoek in de vorm van een interview
met betrokkenen van NIBUD en Raymond Bakker (auteur van verschillende artikelen over
dit onderwerp) een onderdeel zijn. Deze theorieën zal ik vergelijken middels een GAP-
analyse met de theorieën in Amerika en het Verenigd Koninkrijk en de effectiviteit
hiervan. Uit deze GAP-analyse zal moeten blijken of er in deze landen een beter werkend
systeem is met minder problemen voor klanten en minder verschil in leencapaciteit op
basis van volgorde van lenen.
Na analyse van deze vergelijking zal ik aanbevelingen doen om te komen tot een
eenduidige invulling van artikel 4.34 WFT voor de Nederlandse leenmarkt.
Uit literatuur onderzoek blijkt dat de wettelijke kaders met hun open normen veel ruimte
laten. Hierdoor konden de verschillende beoordelingssystemen, met grote verschillen in
de mogelijkheden om te lenen, ontstaan. De ongelijkheden komen dan ook niet voort
uit de wet, maar uit de verschillende gedragscodes. Dit betekent dat de markt het
probleem zelf kan oplossen. Uit de interviews die gedaan zijn, blijkt dat dit ook de
voorkeur van de markt is. De markt heeft liever niet dat dit door de overheid in wetten
wordt vastgelegd. Tegelijkertijd hebben de open normen op de markt een restrictieve
werking. Omdat pas achteraf door de toezichthouders beoordeeld wordt of iets wel of
niet toegestaan wordt, is er een angstcultuur ontstaan. In deze cultuur zijn er weinig
partijen die nieuwe initiatieven durven te nemen.
De conclusie van dit onderzoek is dat met een paar aanpassingen een geharmoniseerd
systeem mogelijk is. Hierbij zal de eerste stap het ontbinden van de GHF zijn. De 2de stap
zal er uit bestaan dat de aanbieders van hypotheken en van consumptieve kredieten
samen de gedragscode VFN zo aanpassen dat dit een gezamenlijke code wordt. Voor
deze laatste aanpassingen worden een aantal aanbevelingen gedaan in dit onderzoek:
4
• Opgeven van de 2% toets last voor bestaande kredieten als het een persoonlijke
lening betreft, met een restant looptijd van minder dan 7 jaar en hiervoor een
werkelijke lastentoets te gebruiken.
• De toetsing van de bestaande kredieten bij een hypotheek zal volgens de
methodiek van de consumptieve kredieten moeten gebeuren.
• Voor de toetsing van een consumptief krediet zal met de annuïtaire last van de
hypotheek moeten worden gerekend.
• Voor de toetsing van een consumptief krediet zal met de werkelijke last van
kredieten worden gerekend waar het persoonlijke leningen betreft met een
restant looptijd van minder dan 7 jaar.
• Persoonlijke leningen met een restant looptijd van meer dan 7 jaar, worden
getoetst op 2% van de dan nog openstaande kredietsom in plaats van de
oorspronkelijke hoofdsom.
Als de marktpartijen hier overeenstemming over bereiken zal het zinvol zijn om het
resultaat door de AFM te laten toetsen. Deze laatste heeft duidelijk aangegeven dat de
toetsnormen uit de huidige gedragscode van de VFN, als een minimale eis moeten
worden gezien en vaak niet toereikend zullen zijn.
5
Inhoud
Volgorde van lenen en de invloed hiervan op de leencapaciteit ........................................ 2
Inleiding ........................................................................................................................................... 2
Managementsamenvatting......................................................................................................... 3
Hoofdstuk1 Vooronderzoek........................................................................................................ 9
1.1 Probleemkluwen en keuze conceptueel model ........................................................... 9
1.2 Probleemanalyse.......................................................................................................... 10
1.3 Eerdere bevindingen......................................................................................................... 11
1.4 Doelstelling.......................................................................................................................... 12
1.5 Onderzoeksmodel + objecten van onderzoek............................................................. 12
1.6 Centrale vragen.............................................................................................................. 15
1.7 Deelvragen ...................................................................................................................... 15
1.8 Welke resultaten verwacht ik? ........................................................................................ 16
1.9 Verwachte antwoorden deelvragen........................................................................... 16
1.10 Betrouwbaarheid onderzoek ...................................................................................... 17
Hoofdstuk 2 Literatuur onderzoek ............................................................................................. 18
2.1 Wat vindt u in dit hoofdstuk?............................................................................................ 18
2.2.1 Wat wordt onder beoordeling in deze thesis verstaan:............................................. 18
2.2.2 Wat is de betekenis van de beoordeling voor de invulling van de zorgplicht?.. 19
2.2.3 De literatuur biedt de volgende indicatoren en meetbare criteria over
beoordeling. ............................................................................................................................. 20
2.3.1 Wat wordt in deze thesis onder zorgplicht verstaan?.............................................. 20
2.3.2 Wat is de betekenis van zorgplicht voor de beoordeling van een lening? ......... 21
2.3.3 De literatuur biedt de volgende indicatoren en meetbare criteria over
zorgplicht................................................................................................................................... 21
2.4 Wat is de invloed van de indicatoren en criteria van de beoordeling op de
zorgplicht?................................................................................................................................. 22
2.4.1 De invloed van Inkomen op de leensom. ................................................................... 22
2.4.2 Levensstijl .......................................................................................................................... 22
2.4.3 Moraliteit........................................................................................................................... 23
2.4.4 Toekomstige betaalbaarheid als beoordelingsinstrument voor de bank............... 24
2.4.5 Bestaande leningen........................................................................................................ 25
2.4.6 Doel................................................................................................................................... 25
2.4.7 Looptijd............................................................................................................................. 26
2.4.8 Asset Based...................................................................................................................... 27
6
2.4.9 Basis berekeningen ......................................................................................................... 27
2.4.10 Toezicht........................................................................................................................... 28
2.5 Lenen in de Verenigde Staten.................................................................................... 28
2.6 Lenen in het Verenigd Koninkrijk................................................................................. 31
2.7 Ontwikkelingen................................................................................................................... 34
2.8 Wetgeving........................................................................................................................... 34
2.9 Conclusie uit de literatuur............................................................................................ 35
Hoofdstuk 3 Perspectief van het onderzoek ............................................................................ 37
Methode van onderzoek. Wat, hoe en waar?........................................................................ 37
3.1 Waarom literatuur onderzoek gedaan? ................................................................... 37
3.2 Hoe effectief zijn de beoordelingscriteria voor invulling van de zorgplicht? ....... 38
3.3 Waar komt het onderzoek op neer? (itereer het onderzoek)................................ 39
3.4 Hoe ga ik mijn variabelen meten? Heb ik de juiste definities van mijn variabelen
en van de aspecten die ik ga meten? Past het dan nog in het conceptueel model? 39
3.5 Welk ander domein wil ik betrekken in het onderzoek? ......................................... 40
3.6 Dimensie matrix. Bronnen waaruit de invloeden en verbanden blijken.............. 40
3.7 Hoe kan de verandering gemeten worden? Zijn mijn variabelen meetbaar door
mijn onderzoek?....................................................................................................................... 42
3.8 Wat ga ik in het veld onderzoeken? Waarom met interviews? ............................. 42
3.9 Vastlegging interviews ................................................................................................. 43
Hoofdstuk 4: Mogelijke modellen............................................................................................... 44
4.1 Verschil in werkelijke lasten en rekenlasten.................................................................... 44
4.2 Het al dan niet aftrekbaar zijn van de rente................................................................. 45
4.3 Inschatting toekomstige betaalbaarheid....................................................................... 46
4.4 Hoogte van het inkomen dat in de toets wordt meegenomen. ................................ 47
4.4.1 Aparte leenboxen........................................................................................................... 47
4.4.2 Zowel hypotheken als consumptieve leningen vanuit het netto inkomen
berekenen................................................................................................................................. 48
4.4.3 Hypotheken niet meer op werkelijke lasten toetsen.................................................. 49
4.4.4 Beoordelingsverschillen.................................................................................................. 50
4.4.5 Schema gelijktrekken beoordelingscriteria ................................................................. 51
Hoofdstuk 5: Interview resultaten............................................................................................... 53
5.1 Doel interviews.................................................................................................................... 53
5.2 De subjecten....................................................................................................................... 53
5.3 Vragenlijst............................................................................................................................ 54
5.4 Resultaten interviews ......................................................................................................... 56
5.4.1 Antwoorden markt onderzoeksvragen........................................................................ 56
7
5.4.2 Antwoorden markt verdiepingsvragen........................................................................ 61
5.4.3 GAP theorie en praktijk .................................................................................................. 65
5.4.4 Inzichten uit de praktijk................................................................................................... 66
5.5 Conclusies interviews......................................................................................................... 67
5.6 Iteratie van de modellen op basis van de interview resultaten.................................. 67
5.6.1 Verschil in werkelijke lasten en rekenlasten................................................................. 67
5.6.2 Het al dan niet aftrekbaar zijn van de rente............................................................... 68
5.6.3 Inschatten toekomstige betaalbaarheid .................................................................... 68
5.6.4 Hoogte van het inkomen dat in de toets wordt meegenomen .............................. 69
5.6.5 Aparte leenboxen........................................................................................................... 69
5.6.6 Zowel hypotheken als consumptieve leningen vanuit het netto inkomen
berekenen................................................................................................................................. 69
5.6.7 Hypotheken niet meer op werkelijke lasten toetsen.................................................. 70
Hoofdstuk 6: Aan te passen criteria........................................................................................... 71
6.1 Netto maandinkomen....................................................................................................... 71
6.2 Moet de wet aangepast................................................................................................... 71
6.3 Direct opzegbare leasecontracten / duur verplichtingen........................................... 71
6.4 Beoordeling voorbelasting................................................................................................ 71
6.5 Belastingvoordelen ............................................................................................................ 71
6.6 Aangepaste criteria........................................................................................................... 71
6.7 Verschillende weging op basis van duur van de lening............................................... 72
Hoofdstuk 7 Nieuwe berekeningen met aangepaste criteria............................................... 74
7.1 Voorbeeld 1 ........................................................................................................................ 74
7.2 Voorbeeld 2 ........................................................................................................................ 74
7.2.1 Verschillen ........................................................................................................................ 74
7.3 Deelvragen, is aan de verwachtingen voldaan?......................................................... 75
7.4 Beantwoording Hoofdvragen .......................................................................................... 76
7.4.1 Is een geharmoniseerd beoordelingssysteem voor lenen, voor een woning of een
andere doel, mogelijk? ........................................................................................................... 76
7.4.2 Geeft dit beoordelingssysteem een gelijkwaardige bescherming tegen
overcreditering als de huidige, niet geharmoniseerde, beoordelingssystemen?........... 76
7.4.3 Wat moet de rol van de overheid hierin zijn? ............................................................. 76
7.5 Aanbevelingen................................................................................................................... 76
7.6 Bijvangst............................................................................................................................... 77
Bibliografie .................................................................................................................................... 78
Bijlagen .......................................................................................................................................... 82
Bijlage 1 Bas Stams................................................................................................................... 82
8
Bijlage 2 Gijs van Hooijdonk.................................................................................................... 91
Bijlage 3 Marcel Warnaar...................................................................................................... 101
Bijlage 4 Nol Luyer .................................................................................................................. 111
Bijlage 5 Raymond Bakker..................................................................................................... 121
Bijlage 6 Harrie-Jan van Nunen............................................................................................ 131
9
Hoofdstuk1 Vooronderzoek
In dit hoofdstuk kunt u de volgende zaken vinden: In 1.1 vindt u de probleem kluwen en
de keuze voor het conceptueel model. In 1.2 wordt vervolgens een probleemanalyse
gemaakt. In 1.3 worden eerdere bevindingen onderzocht. Dit alles leidt dan tot mijn
doelstelling die in 1.4 te vinden is. Vervolgens wordt in 1.5 het onderzoek model en de
objecten van onderzoek uitgewerkt. In 1.6 worden vervolgens de centrale vragen
geformuleerd. In 1.7 volgen dan de deelvragen en in 1.8 wordt aangegeven welke
resultaten verwacht worden. In 1.9 worden dan de verwachte antwoorden op de
deelvragen geformuleerd. Tenslotte wordt in 1.10 aandacht besteed aan hoe de
betrouwbaarheid van dit onderzoek gewaarborgd moet worden.
1.1 Probleemkluwen en keuze conceptueel model
Uit de kluwen blijkt dat de volgorde van lenen, eerst consumptief, dan hypothecair of
andersom, van invloed is op hoeveel de klant kan lenen. Probleem met deze x en y is
dat het doel juist is om de x te elimineren. Mijn x is eigenlijk het samenspel tussen de
tijdelijke regeling hypothecair krediet, cijfers Nibud en de gedragscode VFN. Deze
hebben nu ieder hun eigen invulling van de consumentbescherming op basis van art.
4.34 WFT. Hierbij wordt niet op dezelfde manier rekening gehouden met bestaande
leningen/hypotheken.
AFM Politiek
Art. 4.34
WFT
TrHK
NiBud
VFN
Crisis
Consumenten
in Problemen
Volgorde van
lenen
Hoeveel kan
klant lenen?
Eigen geld
nodig voor
woning
Prijs van te
kopen woning
Besteding voor
inrichting en wensen
Beleid
banken
Moraliteit verschil
Looptijd
10
De eigenlijke x is dus de beoordeling. Hoe kan deze geharmoniseerd worden zodat de
volgorde niet meer uitmaakt.
Hiermee wordt de x harmonisatie en de y Consistente leensom.
1.2 Probleemanalyse
Deze rare situatie is ontstaan doordat er verschillende manieren zijn om te bepalen wat
een klant verantwoord mag lenen. In het geval van een hypothecaire lening wordt dit
dwingend voorgeschreven in de tijdelijke regeling van het BGfo (Trhk). In het geval van
het consumptief krediet is dit geregeld in de gedragscode van de VFN.
Zowel de Trhk als de gedragscode baseren zich op cijfers van het NIBUD en willen
invulling geven aan artikel 4.34 WFT. Dit wetsartikel legt de plicht op om overkreditering
te voorkomen.
Harmonisatie beoordeling Consistente leensom
Klant met
Krediet
Klant met
Hypotheek
Beoordeling
Klant met
Krediet
Beoordeling
Klant met
Hypotheek
Beoordeling Krediet
11
Voorbeeld 1: (Bakker R. , Consumptief bijfinancieren: (on) wenselijk?, 2016)(uit Erkend,
juni 2016)
Karel en Ank hebben een bruto maandinkomen (inclusief vakantiegeld) van
respectievelijk € 2.917 (netto € 2.184) en € 1.250 (netto € 1.129).
De maximale annuïteitenhypotheek op hun inkomen bedraagt bij de huidige actuele
toetsrente van 1,9% (rentevaste periode 10 jaar) € 234.250. De daarbij behorende bruto
maandlasten zijn € 854.
Volgens de gedragscode van de VFN kunnen zij, na het afsluiten van de hypotheek en
rekening houdend met de woonlasten, nog € 54.700 aanvullend aan consumptief
krediet krijgen. Daardoor komt hun totale leencapaciteit uit op € 288.950. De
consumptief kredietruimte bovenop de hypotheek is dus 25%.
Voorbeeld 2 (Bakker R. , Consumptief bijfinancieren: (on) wenselijk?, 2016)
Karel en Ank kunnen op basis van de maximale leencapaciteit volgens voorbeeld 1 een
woning kopen met een koopsom van ongeveer € 230.000 (LTV 102%).
Beiden hebben aangegeven dat de inrichting van de woning uit hun spaargeld wordt
gefinancierd. Het tekort aan bijkomende ‘kosten koper’ willen zij echter financieren met
een kortlopend consumptief krediet, dat annuïtair wordt afgelost in vijf jaar. Hun totale
financieringsbehoefte is € 242.100, waarvan € 7.850 via een persoonlijke lening
(€ 242.100 minus € 234.250). De rente hierop bedraagt 5,5% en de extra maandelijkse last
(annuïteit) is dan vijf jaar lang € 150 per maand.
Kredietlasten worden voor de gehele looptijd van de hypotheek meegenomen in de
toets, ondanks dat de lasten van € 150 per maand in dit voorbeeld beperkt blijven tot
een periode van vijf jaar. De maximale leencapaciteit bij een dergelijke financiële
verplichting daalt hierdoor van € 234.250 naar € 193.113, rekening houdend met een last
van 2% van de lening, te weten € 157 per maand!
Er ontstaat een onevenredig zwaar drukkend effect op de leencapaciteit. Een
aanvullende lening van € 7.850 met een annuïteit van € 150 per maand (rente én
aflossing) gedurende vijf jaar genereert een verminderde leencapaciteit van € 41.137
over dertig jaar. Per saldo levert de volgorde van het afsluiten een financieel verschil in
leencapaciteit op basis van de LTI op van € 87.987: € 288.950 (€ 234.250 + € 54.700) versus
€ 200.963 (€ 193.113 + € 7.850).
Karel en Ank hebben een bruto maandinkomen (inclusief vakantiegeld) van
respectievelijk € 2.917 (netto € 2.184) en € 1.250 (netto € 1.129). De maximale
annuïteitenhypotheek op hun inkomen bedraagt bij de huidige actuele toetsrente van
1,9% (rentevaste periode 10 jaar) € 234.2502. De daarbij behorende bruto maandlasten
zijn € 854. Volgens de gedragscode van de VFN kunnen zij, na het afsluiten van
de hypotheek en rekening houdend met de woonlasten, nog € 54.700 aanvullend aan
consumptief krediet krijgen. Daardoor komt hun totale leencapaciteit uit op € 288.950.
De consumptief kredietruimte bovenop de hypotheek is dus 25%.
1.3 Eerdere bevindingen
Gegeven het gezamenlijke doel (invulling 4.34 WFT) en basis gegevens (cijfers NIBUD) is
het raar en wellicht zelfs ongewenst, dat er een andere uitkomst voor de leencapaciteit
is afhankelijk van de gekozen volgorde. Deze discrepantie is eerder onderzocht door o.a.
de AFM in (AFM, Nota Kredietnormen, 2015), door De Hypotheekadviseur (Bakker H.-J. v.,
2012), door Moneyview, (MoneyView, 2014), AM (Maaike Verhoef, 2016) en tenslotte in
de Erkend (Bakker R. , Consumptief bijfinancieren: (on) wenselijk?, 2016)
In het onderzoek van de AFM richtte de AFM zich voornamelijk op het duiden van de
verschillen en kwam tot de conclusie dat het onwenselijk zou zijn als klanten het
afbouwen van de LTV (loan to value) gaan opvangen door dat deel met een
12
consumptief krediet te financieren. Daarnaast zag de AFM geen reden om de LTV niet
nog verder te verlagen.
In het artikel in De Hypotheekadviseur wordt opgeroepen tot nieuwe acceptatie regels.
In dit artikel worden de vele aanpassingen benoemd en de knelpunten die hierdoor zijn
ontstaan voor de adviseur. De knelpunten die in dit artikel uit 2012 werden benoemd, zijn
nog steeds actueel. De impact van deze knelpunten wordt echter groter door de
afbouw van de LTV.
Het onderzoek van Moneyview richtte zich met name op het verschil in leencapaciteit,
de veranderende producten in verband met het afnemen van de LTV en hoe dit voor
de klant zo gunstig mogelijk ingezet zou kunnen worden. Met andere woorden; hoe kan
een adviseur zo goed mogelijk gebruik maken van het verschil in leencapaciteit?
Het artikel in AM magazine probeert het probleem van verschillende kanten aan te
vliegen en laat verschillende stakeholders hun visie hierop geven.
In de Erkend duidt Raymond Bakker nogmaals de discrepantie.
In verschillende artikelen wordt de problematiek verwoord en geduid, daarnaast zijn er
signalen dat er wordt gekeken naar een mogelijke harmonisering voor de invulling van
artikel 4.34 WFT.
1.4 Doelstelling
In mijn onderzoek wil ik komen tot een advies richting politiek en beleidmakers met
aanbevelingen om te komen tot een systeem waarbij de volgorde van lenen voor
verschillende doelen niet meer van belang is voor de maximale verstrekking. Dit door
theorie onderzoek naar de verschillen in leencapaciteit door wetgeving op maximale
verstrekking per doel en de theorie waarom de begrenzingen zijn zoals ze zijn onder
invloed van artikel 4.34 WFT. Hierbij zal ook veldonderzoek in de vorm van een interview
met betrokkenen van NIBUD en Raymond Bakker (auteur van verschillende artikelen over
dit onderwerp) een onderdeel zijn. Deze theorieën zal ik vergelijken middels een GAP-
analyse met de theorieën in Amerika en het Verenigd Koninkrijk en de effectiviteit
hiervan. Uit deze GAP-analyse zal moeten blijken of er in deze landen een beter werkend
systeem is met minder problemen voor klanten en minder verschil in leencapaciteit op
basis van volgorde van lenen.
Na analyse van deze vergelijking zal ik aanbevelingen doen om te komen tot een
eenduidige invulling van artikel 4.34 WFT voor de Nederlandse leenmarkt.
1.5 Onderzoeksmodel + objecten van onderzoek
Om tot mijn aanbevelingen te kunnen komen zal een aantal zaken onderzocht moeten
worden.
Om te beginnen zal vastgesteld moeten worden of er een rationele reden is om
onderscheid in leencapaciteit te hebben, zuiver op basis van de volgorde.
Verder zal de leencapaciteit voor zowel hypotheken als consumptieve financieringen
onderzocht moeten worden. Waarom wordt dit op een andere manier aangepakt?
Hoe wordt de leencapaciteit beïnvloed door het doel waarvoor de lening is
aangegaan?
Welke rol speelt de fiscaliteit hierin?
13
Is er een verschil in moraliteit in de terugbetaling van consumptieve leningen en
hypotheken?
Tenslotte zal er onderzocht moeten worden hoe effectief de huidige methodes zijn voor
de bescherming tegen overcreditering?
Theorie Analyse
Verantwoord
lenen
Bepaling
leencapaciteit
Lenen t.o.v. Levensduur
Producten
Fiscale invloed op
lenen
Moraliteit van lenen
Wat zeggen de
experts
Aanpak Nederland
Aanpak Verenigd
Koninkrijk
Aanpak Verenigde Staten
Theoretisch Framework
Voor bepalen
Leencapaciteit
Problemen door lenen
Nederland t.o.v. Verenigd
Koninkrijk en Verenigde
staten.
Resultaat
Resultaat
Conclusie en
aanbevelingen
14
Na rastering van de begrippen kom ik tot de volgende labels:
Proceslabels Situatie labels personenlabels
Zorgplicht commercieel risico Aanbieders
Wetgever Reputatie NPS
Toezicht/handhaving vergunning
Nieuwe wetten Winstgevendheid
Niet alle bovenstaande labels zullen gebruikt worden. In het onderzoek zal kort
aangeven worden, dat de rol van de aanbieders beïnvloed wordt door zaken als
commercieel risico, reputatie, behouden vergunning en de klanttevredenheid (NPS).
Deze labels zullen echter verder niet apart in dit onderzoek gebruikt worden. Waar het
over aanbieders gaat zal dit beperkt zijn tot zaken waar zij collectief tot standpunten zijn
gekomen. Denk hierbij aan de gedragscodes VFN en GHF. Individuele invulling door
aanbieders in de vorm van maatwerk zal ik dus niet behandelen.
Harmonisatie Beoordeling
Zorgplicht
Wetgever Aanbieders
Toezicht
en/of
Handhaving
Nieuwe
Wetten
Reputatie Vergunning
Overcreditering
Tegengaan
WFT 434 Commercieel
risico
Toezicht en/of
Handhaving
Winstgevend-
heid
NPS
Consistente leensom
Heldere richtlijnen en/of
wetten
Maatwerk
Wetgever Aanbieder Aanbieder Commercieel
risico
Toezicht
en/of
handhaving
Nieuwe
wetgeving
Reputatie vergunning Onderscheidend Winstgevend
-heid
NPS
15
Het onderwerp van lenen kent vele varianten met allemaal eigen bijzondere (fiscale)
regels. Om die reden zal in dit onderzoek met name gefocust worden op de starter op
de woningmarkt, die naast de hypotheek ook behoefte aan een krediet heeft. Het zal
gaan om een bureau onderzoek waarbij gebruik zal worden gemaakt van bestaande
data. Naast onderzoek van de gepubliceerde theorieën zal ik ook een aantal
kwalitatieve interviews houden.
Op basis van metingen over betalingsproblemen in de Verenigde Staten en het
Verenigd Koninkrijk zal beoordeeld worden of hierin duidelijke afwijkingen zitten ten
opzichte van de betalingsproblemen in de Nederlandse markt. Vervolgens zal met de
kennis opgedaan in het literatuur onderzoek een GAP-analyse worden gemaakt tussen
de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk en Nederland t.a.v. de
betalingsproblemen op bovenstaande labels. Met de inzichten die hieruit komen
worden vervolgens aanbevelingen geformuleerd voor een eenduidig geharmoniseerd
beoordelingssysteem.
1.6 Centrale vragen
1. Is een geharmoniseerd beoordelingssysteem voor lenen, voor een woning of
een andere doel, mogelijk?
2. Geeft dit beoordelingssysteem een gelijkwaardige bescherming tegen
overcreditering als de huidige, niet geharmoniseerde, beoordelingssystemen?
3. Wat moet de rol van de overheid hierin zijn?
1.7 Deelvragen
1. a Wat zijn de verschillen in de huidige beoordelingssystemen?
1. b Wat is de invloed van het leningsdoel op de beoordeling?
1. c Waar moet een geharmoniseerd beoordelingssysteem aan voldoen?
2. a Hoe doet Nederland het ten opzichte van andere landen wat betreft het
tegengaan van overcreditering?
2. b Wat zijn de verschillen in beoordeling met andere (succesvollere) landen
om overcreditering tegen te gaan?
2. c Wat is de mening van de experts over harmonisatie van de
beoordelingssystemen?
3. a Is wetgeving nodig of is aanpassing van de gedragscodes voldoende?
3. b Wat zeggen de Europese richtlijnen hierover?
3. c Onder welke voorwaarden kan de overheid meer ruimte bieden voor
maatwerk?
16
1.8 Welke resultaten verwacht ik?
Met het verlagen van de LTV wordt het voor de starter steeds lastiger om een woning te
kopen zonder eigen geld. Hierdoor wordt de groep starters die naast de hypotheek een
lening willen steeds groter. Het is hierbij niet wenselijk dat er rare constructies worden
gecreëerd waarbij leningen tijdelijk door familie/vrienden worden ingelost/verstrekt,
gemaskeerd als schenkingen, om na het passeren van de hypotheek, alsnog geleend te
worden bij een bank om aan familie/vrienden te kunnen terugbetalen. Er zal uiteindelijk
een systeem komen waarmee dit ondervangen wordt. Ik verwacht dat de oplossing
hiervoor in een aanpassing van de TrHK zal zitten al dan niet gecombineerd met een
aanpassing op de gedragscode VFN. Te denken valt aan verdeling van het netto
besteedbaar inkomen in boxen. Dit zouden kunnen zijn:
• Box wonen
• Box consumptief lenen
• Box huishouding en vrije tijd
• Box vervoer
Voor de verschillende boxen zullen referentiewaardes moeten worden bepaald. Op het
moment dat iemand in een box beduidend minder als kosten heeft als de
referentiewaarde, zou dit moeten kunnen worden overgeheveld naar een andere box.
Bijvoorbeeld, iemand heeft geen auto maar gaat altijd met zijn fiets naar het werk. Het is
dan niet onlogisch dat hij iets meer aan zijn woning zou mogen uitgeven. Het gebruiken
van referentiewaardes wordt op dit moment, gedeeltelijk al gebruikt in de gedragscode
VFN. Hierin wordt gewerkt met de leennormen die gebaseerd zijn op de gezinssituatie.
1.9 Verwachte antwoorden deelvragen
1. a Dit wordt beschreven in het onderzoek. Gaat hierbij om de TrHK en de
gedragscode VFN.
1. b Hiervoor zijn Europese richtlijnen. Bijvoorbeeld ten aanzien van de duur van
de lening t.o.v. de verwachte levensduur van het gefinancierde. Dit zal
beschreven moeten worden.
1. c Hierboven al een indicatie van gegeven.
2. a Dit zal blijken uit de cijfers. Deze zijn hopelijk te vinden bij bijvoorbeeld het
CBS of de Europese centrale bank.
2. b Dit zal bestudeerd moeten worden tijdens het literatuur onderzoek
2. c Hiervoor wil ik interviews doen met Raymond Bakker, mensen van het
NIBUD en mogelijk de AFM.
3. a Het literatuur onderzoek moet hier inzicht in geven aangevuld met de
mening van de experts. Zeker is dat als de TrHK moet worden aangepast
dit middels wetgeving zal moeten gebeuren.
3. b Er zijn een aantal Europese richtlijnen. Beoordeeld moet worden welke
eventueel relevant zijn.
3. c Deze vraag wordt vanuit de theorie beantwoord. De insteek hierbij zal dus
zijn of dit mogelijk is terwijl de aanbieder toch aan zijn zorgplicht voldoet.
17
1.10 Betrouwbaarheid onderzoek
In mijn literatuur onderzoek zal ik mij beperken tot gerenommeerde bronnen. Denk hierbij
aan publicaties van:
• Experts
• Europese Unie
• Europese Centrale Bank
• AFM
• De Nederlandse Bank
• Vaktijdschriften
• Eerdere wetenschappelijke publicaties
• De websites van bovenstaande bronnen
De vastlegging van de literatuur bronnen zal middels het APA-systeem worden gedaan.
Daarnaast zullen Raymond Bakker (publicist van meerdere artikelen over dit onderwerp)
en Gijs van Hooijdonk (mijn baas) als klankbord worden gebruikt. Daarnaast zal ik op een
aantal momenten het resultaat van dat moment bespreken met mijn scriptiebegeleider
Adri van Dijk en Ed Landman voor het wetenschappelijk niveau van de scriptie.
Dit geeft ook meteen de triangulatie: Theorie uit gerenommeerde bronnen, visie experts,
terugkoppeling klankbord.
De literatuurlijst volgt na het literatuur onderzoek. Het literatuur onderzoek zal ik in
september 2017 afronden en opleveren als Hoofdstuk 2. Tussentijds zal ik tussenresultaten
aan Ed Landman mailen.
18
Hoofdstuk 2 Literatuur onderzoek
2.1 Wat vindt u in dit hoofdstuk?
In dit hoofdstuk worden de definities gegeven van de in deze thesis gebruikte begrippen,
aspecten en onderwerpen. Verder wordt onderzocht wat de literatuur zegt over de
relatie tussen beoordeling van een lening aanvraag en een consistente leensom.
Voordat dit onderzocht kan worden moeten we echter eerst vaststellen wat de invloed is
van de beoordeling op de zorgplicht. Het is namelijk uitgesloten dat de overheid
aanpassingen zal willen doen aan de huidige systematiek als dit zou betekenen dat dit
ten koste gaat van adequate invulling van de zorgplicht. Wat zegt de literatuur over
objectieve redenen voor het rechtvaardigen van het verschil in leencapaciteit in relatie
tot de volgorde van aangaan van de lening. Wat zijn de indicatoren en de meetbare
criteria die uit de literatuur naar voren komen. Tenslotte zal in de hoofdstuk een conclusie
getrokken worden, op basis van de literatuur waarmee er op zoek kan worden gegaan
naar een geharmoniseerd model voor beoordeling van leningen en een eenduidige
invulling van artikel 434 WFT.
2.2.1 Wat wordt onder beoordeling in deze thesis verstaan?
In algemene zin is beoordeling de wettelijke criteria en de door de markt, collectief,
gemaakte afspraken, op basis waarvan het verstrekken van een lening toegestaan is.
(Infoteur, 2017) geeft de volgende definitie: Kredietwaardigheid, in zakelijke kringen ook
wel boniteit of rating genoemd, is het synoniem voor de financiële gegoedheid van een
persoon of een instelling. Iedereen die een lening wil afsluiten, moet een zogenaamde
kredietwaardigheidscheck ondergaan. De kredietwaardigheid beslist erover óf en onder
welke voorwaarden de kredietaanvrager een lening zal krijgen.
Vervolgens benoemd (Infoteur, 2017) een aantal aspecten:
Meestal biedt BKR-informatie een eerste indicatie voor de kredietwaardigheid van een
klant. En zijn er negatieve ervaringen uit het verleden zoals een rechterlijk bevel of iets
dergelijks, dan zullen de meeste geldschieters eveneens aannemen dat de klant een
slechte betaalmoraliteit heeft.
Dit systeem met een eerste check in een onafhankelijke database zoals in Nederland het
BKR, zien we ook in andere landen terug. Voor inwoners in Nederland met een
buitenlandse achtergrond wordt dit door het BKR voor een aantal landen ondersteund,
(BKR, www.bkr.nl, 2017)
Met de BKR Buitenland Toets kunt u kredietinformatie aanvragen uit België, Duitsland,
Italië, Oostenrijk en de Caribische eilanden (Curaçao, Bonaire en St Maarten).
Iedere geldverstrekker bepaalt vervolgens zelf of en onder welke voorwaarden zij de
klant eventueel een krediet willen verstrekken. Het BKR is daarmee een verplichte bron
om te raadplegen maar bepaalt niet voor de aanbieder of hij wel of niet een krediet
mag aanbieden. Dit doet de aanbieder naar eigen inzicht. Dit is mogelijk door de open
normen die de WFT stelt. Door de open normen kan iedere aanbieder zelf invulling
geven aan artikel 4:23 WFT en 4:34 WFT Hierdoor kan met dezelfde BKR-informatie bij de
ene bank wel en bij de andere bank niet geleend worden. Toch zijn er door de
19
verschillende aanbieders afspraken gemaakt over hoe zij invulling willen geven aan de
open normen van de WFT. Deze zijn voor kredietaanbieders vastgelegd in (Banken,
Gedragscode Consumptief Krediet, 2012) en voor hypotheekaanbieders in (Banken,
Gedragscode Hypothecaire Financieringen, 2011). De hypotheekaanbieder hebben
daarnaast te maken met de Tijdelijke regeling hypothecair krediet.
In deze thesis zal ik uitgaan van een beperkte definitie van kredietbeoordeling. In deze
thesis wordt onder beoordeling verstaan: “De collectieve criteria, vastgelegd in de wet
en de collectieve gedragscodes.
2.2.2 Wat is de betekenis van de beoordeling voor de invulling van
de zorgplicht?
In Nederland zijn er minimaal 2 soorten zorgplicht te onderscheiden: de
publiekrechtelijke en de privaat rechterlijke. In deze thesis zal ik mij beperken tot de
publiekrechtelijke zorgplicht. Dit omdat de privaat rechtelijke zorgplicht niet sector
specifiek is en daarmee de reikwijdte van deze thesis ver overschrijdt. De publiek
rechtelijke zorgplicht voor de financiële sector is vastgelegd in de WFT. Daarnaast is er
voor een deel praktische invulling gegeven in het BGFO en de TrHK.
De WFT dwingt de zorgplicht af door voorwaarden te stellen. Voorwaarden t.a.v.
aanbieders, marketing, zekerheden, beloning en de genoemde open normen.
Opvallend is het verschil in beloning zoals vastgelegd in de WFT en het BGFO. Zo is het op
basis van artikel 86c BGFO verboden om voor de advisering en bemiddeling van een
hypotheek beloond te worden door de aanbieder. Terwijl het op basis van artikel 4:74
WFT verboden is om voor een consumptief krediet anders beloond te worden dan op
basis van een doorlopende provisie.
De wetgever ziet hier dus een andere rol voor de adviseur bemiddelaar. Op basis van de
beloning is het kennelijk de bedoeling dat het duidelijk is dat de hypotheekadviseur
betaald wordt voor zijn werk. Terwijl bij consumptieve kredieten kennelijk een
doorlopende begeleiding noodzakelijk wordt geacht. Dit gaat zover dat in artikel 156
BGFO zelfs is vastgelegd dat de doorlopende provisie niet meer mag worden uitbetaald
als de klant een achterstand heeft van 2 maanden.
Een andere invulling van de zorgplicht zien wij ook bij beheersituaties. Zo zien we
bijvoorbeeld in de beoordeling van de NHG (tevens door veel banken gehanteerd), een
verschil tussen klanten die nog moeten gaan lenen en klanten die al een lening met
NHG hebben en waar een betalingsprobleem is of wordt verwacht. Dit laatste kan
bijvoorbeeld het geval zijn bij echtscheiding, arbeidsongeschiktheid of werkeloosheid.
Op dat moment zien we dat de verstrekkingsnormen ruimer worden. Voorwaarden
hiervoor is wel dat verkoop van de woning een groot verlies zou betekenen voor de
klant(en).
Bovenstaande voorbeelden geven aan dat er op verschillende terreinen op
verschillende manieren invulling wordt gegeven aan de zorgplicht. En dat op basis van
het verlangde resultaat ook een andere beoordeling gebruikt kan worden.
In deze thesis zal ik mij dan ook gaan beperken tot de betekenis van beoordeling in de
normale situatie. In deze thesis zal gezocht worden naar de criteria die bij een
beoordeling gebruikt moeten worden om recht te doen aan de zorgplicht.
20
2.2.3 De literatuur biedt de volgende indicatoren en meetbare
criteria over beoordeling.
(TrHK en de gedragscodes) en in Nederland worden hypotheken (vanuit de overheid)
anders beoordeeld dan consumptieve leningen.
De criteria zijn de wetten, leidraden en gedragscodes. Hierbij zien we grote
overeenkomsten tussen de wetten in het Verenigd Koninkrijk en Nederland. Dit
ingegeven door Europese richtlijnen. Deze richtlijnen zijn doorvertaald in bijvoorbeeld de
WFT en in het Verenigd Koninkrijk in de Consumer Credit Sourcebook. In de Verenigde
Staten wordt dit veel meer aan de markt overgelaten. Daar wordt de discipline met
name achteraf afgedwongen. Als het fout gaat met de betaalbaarheid van een krediet
dan kan de klant door de rechter laten checken of aan de Duty of Care voldaan is.
Daarnaast kan de klant als hij zijn hypotheek niet meer kan betalen, simpelweg de
sleutels opsturen naar de geldgever en is hij van het probleem af. In de praktijk wordt
hier, met name door tussenpersonen misbruik van gemaakt.
Ook is er veel minder stigma op het persoonlijk failliet gaan. Dit is zelfs relatief eenvoudig
en wordt daarom nogal eens gebruikt bij het oplossen van creditcard problemen.
(Pottow, Private Liability for Reckless Consumer Lending, 2007)
Uit de literatuur komen de volgende indicatoren voor beoordeling naar voren:
Inkomen, Levensstijl, Moraliteit, Toekomstige betaalbaarheid en bestaande leningen. Met
deze zaken wordt in Nederland (deels) anders omgegaan dan de vergelijkingslanden. In
algemene zin zit het verschil met de vergelijkingslanden op 2 punten. Nederland geeft
meer invulling aan de open normen.
2.3.1 Wat wordt in deze thesis onder zorgplicht verstaan?
In het woordenboek van AMS advocaten wordt de volgende definitie van zorgplicht
gegeven:
“Een opdrachtnemer moet bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed
opdrachtnemer in acht nemen. Deze verplichting heet zorgplicht. Bij de beoordeling
hiervan wordt gekeken of de opdrachtnemer in kwestie heeft gehandeld zoals een
redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot te werk zou zijn gegaan. Als een
opdrachtnemer zijn zorgplicht heeft geschonden is hij aansprakelijk voor schade die de
opdrachtgever daardoor heeft geleden.
Hoewel de omvang van zorgplicht per geval dient te worden vastgesteld zijn er in de
rechtspraak wel normen ontwikkeld voor banken, notarissen en makelaars. Bij de vraag
of een opdrachtnemer zijn zorgplicht heeft nageleefd, kan ook de deskundigheid van
de opdrachtgever een rol spelen.
Voor financiële dienstverleners geldt een bijzondere zorgplicht vanwege de potentiële
grote risico’s. De regering is voornemens een algemene zorgplicht voor financiële
dienstverleners vast te leggen in de wet. Zo wordt gewaarborgd dat financiële
dienstverleners in het belang van de klant handelen. Ook wordt het mogelijk voor de
Autoriteit Financiële Markten (AFM) om eerder in te grijpen bij misstanden.” (De
algemene zorgplicht is inmiddels vastgelegd in de WFT in artikel 4:24a)
21
De zorgplicht kent verschillende momenten. Zo is er een zorgplicht voor klanten die in
betalingsproblemen (dreigen te) komen.
In deze thesis richt ik mij echter op de zorgplicht die zich erop richt dat klanten geen
producten afnemen, waarvan kan worden voorzien dat zij hierdoor in de problemen
zullen komen.
De zorgplicht die ervoor zorgt dat in het belang van de klant wordt geadviseerd. Het
doel van deze zorgplicht is het voorkomen van betalingsproblemen voor de consument.
Omdat het hier altijd zal gaan om betalingsproblemen in een later stadium zal daarbij
de volgende vragen moeten worden gesteld:
Met welke veranderingen moet rekening worden gehouden?
Wat is de keuzevrijheid van de klant hierin? (welke risico’s mag hij lopen?)
2.3.2 Wat is de betekenis van zorgplicht voor de beoordeling van
een lening?
De indicatoren en de criteria zijn deels gericht op het invullen van de zorgplicht.
Daarnaast zijn ze erop gericht dat aan de doelstellingen van de bank kan worden
voldaan. Het moge duidelijk zijn dat ook een bank geen belang heeft bij klanten die niet
kunnen betalen. Zoals uit (Pottow, Private Liability for Reckless Consumer Lending, 2007)
blijkt kan dit voor tussenpersonen eventueel anders zijn. Dit geldt ook voor
tussenpersonen in Nederland. Bij hypotheken worden zij immers betaald voor het advies
en bemiddeling. Hierbij levert een bemiddelingsproces meer op dan een ontrading van
een financiering. Ook kan volume en snelheid ertoe leiden dat bepaalde aspecten
en/of producten onderbelicht blijven. (Dolders, 2016-03-01)
Om bovenstaande redenen zal daarom, zowel voor de beoordeling als voor de
zorgplicht moeten worden gekeken naar de invulling door de betrokken partijen.
Te denken valt aan:
• De klant
• De adviseur/bemiddelaar
• De aanbieder
• De wetgever
• De overkoepelende markt
Kortom de beoordeling en de zorgplicht zijn 2 kanten van dezelfde munt. Sleutelen aan
het een heeft (direct) effect op het andere.
2.3.3 De literatuur biedt de volgende indicatoren en meetbare
criteria over zorgplicht.
Zorgplicht is een container begrip en daarmee niet meetbaar. Echter zorgplicht heeft in
de financiële sector een aantal doelen:
• Voorkomen van problemen bij klanten.
• Voorkomen van systeem problemen.
• Vertrouwen in de sector handhaven dan wel te vergroten.
22
Het is wel te meten in hoeverre een gekozen beleid effectief is. Zo valt te vergelijken welk
percentage van de klanten in betalingsproblemen komen in Nederland, het Verenigd
Koninkrijk en de Verenigde Staten. De data voor deze vergelijking zal uit de literatuur
moeten komen.
Ook zou te meten/vergelijken zijn in hoeverre het gekozen beleid voor meer of minder
systeemproblemen leidt. Dit is echter zeer complex om te onderzoeken en gaat te ver
voor deze thesis. Hetzelfde geldt helaas ook voor het vertrouwen in de financiële sector.
Dit betekent dat wij in deze thesis zullen proberen te vergelijken wat het relatieve
resultaat van de gekozen beoordelingscriteria is. Dit gaan wij doen op basis van literatuur
onderzoek. De benodigde data wordt als gevoelige informatie gezien en is daarmee in
het kader van deze thesis niet zelf te meten.
2.4 Wat is de invloed van de indicatoren en criteria van de
beoordeling op de zorgplicht?
Uit de literatuur komen de volgende indicatoren voor beoordeling naar voren:
Inkomen, Levensstijl, Moraliteit, Toekomstige betaalbaarheid, bestaande leningen, doel,
looptijd, al dan niet asset based en het toezicht.
2.4.1 De invloed van Inkomen op de leensom.
Op basis van het inkomen wordt bepaald wat de gemiddelde persoon met dat inkomen
aan betaalcapaciteit heeft. Het inkomen heeft daarmee veel invloed op hoeveel
iemand mag lenen.
Daarnaast wordt in de beoordeling naar de bestendigheid van een inkomen gekeken.
Hierbij wordt een vast inkomen als stabieler beoordeeld dan een tijdelijke aanstelling of
een uitkering. Waar de hoogte van invloed is op hoeveel er geleend mag worden, is de
bestendigheid een aan/uit knop. Als er twijfel is over de bestendigheid dan wordt er
geen lening verstrekt. Opvallend hierbij is dat eventuele verzekeringen hierop geen
invloed hebben. Iemand met een arbeidsongeschiktheidsverzekering heeft immers iets
minder risico dan iemand zonder deze verzekering. Op dit moment heeft dit geen
invloed op de leencapaciteit. Andersom geldt dit overigens ook. Als er op 2 inkomens
geleend wordt, wordt voor het risico van overlijden (wegvallen 1 inkomen) niet
beoordeeld (door de geldgever) of bij overlijden de langstlevende de lening kan blijven
betalen.
2.4.2 Levensstijl
In Nederland en het Verenigd Koninkrijk is er een onderzoekplicht om te beoordelen of
de nieuwe lening ook past binnen de levensstijl van de klant. Voor alsnog checkt de
aanbieder alleen de al bestaande verplichtingen in het BKR, daarnaast moet de
aanbieder rekening houden met bijzondere verplichtingen zover deze bekend zijn. De
adviseur heeft hier een onderzoekplicht. Herleidbaar zal moeten zijn waarom hij van
mening is dat de lening passend voor de klant is. De gemiddelde bedragen zijn hierbij
een indicator maar mogen niet zomaar voor waar worden aangenomen. Bijvoorbeeld,
als de klant veel goedkoper woont dan dat hij op basis van zijn inkomen zou mogen,
23
maar hij heeft geen vermogen opgebouwd. Dan zal de adviseur moeten vaststellen
waardoor dit komt.
2.4.3 Moraliteit
Deze indicator moet in alle landen onderzocht worden. In Europa is dit vastgelegd in
(unie, 2008). In Nederland moet hiervoor het BKR gecheckt worden. Uit het BKR kan de
aanbieder een aantal zaken afleiden. Zo staat er vermeld:
• Wat de klant al aan leningen heeft.
• De leningen die de laatste 5 jaar zijn ingelost.
• Of er betalingsachterstanden op deze leningen zijn geweest.
• Of er betalingsregelingen zijn getroffen.
• Of er leningen zijn kwijtgescholden.
• Of de klant niet vindbaar meer was voor de aanbieder.
Voor hypotheken geldt dat deze in beginsel niet in het BKR gemeld staan, deze worden
pas in het BKR vermeld als er 3 maanden betalingsachterstand is. Of er al een hypotheek
op een pand zit is voor iedereen te checken in het kadaster. Hierin wordt echter niks
verteld over betalingen.
Naast het BKR checken banken ook nog verdere eigen systemen.
In geen van de landen schrijft de wet voor wat er met deze informatie gedaan moet
worden. Met andere woorden, als een klant volgens het BKR betalingsproblemen heeft
gehad, dan kan de aanbieder nog steeds besluiten om een lening aan te bieden. De
aanbieder kan hier dus zijn eigen inschatting maken. De aanbieder zal dit wel extra
goed moeten motiveren. Bij eventuele problemen wordt hij immers beoordeeld volgens
de maatstaf hoe een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot te werk zou
zijn gegaan. Als je als aanbieder dan als enige toch een lening zou verstrekken dan is de
kans groter dat een rechter zal besluiten dat er niet aan de zorgplicht is voldaan.
Overigens heeft dit 2 (ongewenste) effecten in de markt. Allereerst zijn er steeds minder
aanbieders die voor deze groep van klanten (betalingsproblemen met een goede
reden) een oplossing willen bieden. Daarnaast schatten de aanbieders die wel bereid
zijn een lening te verstrekken het risico als groter in, zij komen daardoor vaak met extra
voorwaarden en/of een rente opslag. Dit maakt het voor deze groep lastiger om geen
nieuwe betalingsproblemen te krijgen.
Het lijkt erop dat de mortaliteit dus minder wordt gebruikt om de consument te
beschermen, maar eerder om de aanbieder te behouden en daarmee in het verlengde
het systeem. Om die reden zal hier in deze thesis verder geen aandacht besteed worden
aan moraliteit.
In het literatuur onderzoek naar het BKR kwam ook een vreemde regel naar voren. In het
BKR algemeen reglement art. 16 lid 2 wordt bepaald dat het aflopend krediet gemeld
moet worden voor het totaal te betalen bedrag. Hierdoor kan er met een aflopend
krediet minder geleend worden dan met een doorlopend krediet. Door de aflossing zou
dit eigenlijk andersom moeten zijn.
24
2.4.4 Toekomstige betaalbaarheid als beoordelingsinstrument voor
de bank.
Voorspellen is moeilijk, vooral als het de toekomst betreft. Dit grappige citaat van Wim
Kan raakt de kern. Achteraf is het makkelijk vast te stellen dat een bepaalde lening beter
niet verstrekt had kunnen worden.
Volgens (Nibud, 2017) kunnen de volgende categorieën betalingsproblemen
onderscheiden worden:
• Overlevingsschulden: er zijn te weinig inkomsten in verhouding tot de vaste lasten.
• Overbestedingsschulden: er zijn voldoende inkomsten, maar er wordt naar
verhouding te veel uitgegeven.
• Aanpassingsschulden: er vindt een verandering in de levensomstandigheden
plaats, vaak met als gevolg plotselinge inkomensdaling. Deze daling zorgt voor
schulden.
• Compensatieschulden: overbesteding, als gevolg van compensatiegedrag.
Een andere bekende indeling is die van Boorsma e.a. (1994):
• Budgettaire redenen, zoals ontslag, stoppen met overwerk, pensioen, maar ook
slecht financieel beheer.
• Verandering in levensfase, zoals het krijgen van een kind, een echtscheiding of het
overlijden van de partner.
• Psychosociale problemen, zoals gebrek aan weerbaarheid en compensatiegedrag,
maar ook verslavingen.
Omdat het Nibud in Nederland gebruikt wordt voor de basisgegevens waar vervolgens
de wettelijke termen op gebaseerd worden en de open termen voor het consumptief
krediet, houden deze indeling aan.
De overlevingsschulden zouden in het huidige beoordelingssysteem alleen moeten
kunnen voorkomen na een verandering. Zoals uit de naam blijkt kan dit zijn na een
overlijden, waardoor het inkomen minder wordt. In de beoordeling kan hier al naar
gekeken worden. Dit risico is zelfs grotendeels uit te sluiten door verstrekking op 2
inkomens alleen toe te laten in combinatie met een verzekering voor eventuele tekorten
bij overlijden.
De overbestedingsschulden kunnen van te voren goed worden ingeschat. Hiervoor is het
nodig dat nauwkeurig naar inkomsten en uitgaven wordt gekeken. Voor deze categorie
klanten is een statistische benadering tekortschietend. Zij zullen immers vaak op basis van
de cijfers horende bij de gemiddelde consument voldoende betaalcapaciteit hebben.
Zij missen echter een natuurlijke rem op het moment dat het besteedbaar inkomen op is.
Aanpassingsschulden moeten tegenwoordig grotendeels bij een advies besproken
worden. De adviseur beoordeelt dus de gevolgen van bijvoorbeeld; overlijden,
arbeidsongeschiktheid en werkeloosheid. Hoewel niet verplicht besteden ook veel
adviseurs inmiddels aandacht aan het risico van scheiden, het krijgen van kinderen en
het stoppen met werken.
De adviseur moet de risico’s benoemen, becijferen en zeker zijn dat de klant het risico
begrepen heeft. Vervolgens kan bij een risicobereide klant het advies zijn om de lening
25
aan te gaan en het risico niet te verzekeren. Voor het risico van aanpassingsschulden
zien wij dus een grote verantwoordelijkheid voor de klant. De enige echte preventie van
schulden lijkt sparen te zijn. (Berg I. v., 2017)
Compensatieschulden zijn moeilijk te voorspellen. Ik betwijfel dan ook dat dit in een
beoordeling van te voren op te vangen zou zijn.
2.4.5 Bestaande leningen
In de onderzochte landen is een check op bestaande kredieten verplicht. In de landen
wordt er wel verschillend omgegaan met de informatie. In Nederland is er een wettelijk
kader bij de verstrekking van hypotheken over hoe er met bestaande verplichtingen
omgegaan moet worden. Waar het om consumptieve kredieten gaat, wordt dit in
Nederland aan de markt overgelaten. Deze hebben als een zelfregulering een
gedragscode afgesproken, waarin is vastgelegd hoe bestaande kredieten in de
beoordeling moeten worden gewogen. Veel geldgevers zien daarbij een snel
opvolgende hoeveelheid leningen als negatief. Een enkele partij vindt het minimaal een
pré als er al een krediet is. Dit laatste is in de Verenigde Staten bij vrijwel alle partijen het
geval. Zij werken daar met een creditscore, deze wordt hoger naar mate er meer
leningen zijn die dan uiteraard zonder problemen moeten zijn terugbetaald. Verder is het
aan iedere aanbieder om te bepalen of zij een krediet wel of niet willen aangaan. Het
bestedingsdoel kan hierbij een rol spelen. Bij de financiering van een auto bijvoorbeeld is
het in de Verenigde Staten gebruikelijk dat de papieren van de auto in bezit van de
bank blijven. Bij wanbetaling is er dan in ieder geval nog het onderpand. Dit zien wij ook
steeds meer in Nederland gebeuren en hetzelfde geldt voor het Verenigd Koninkrijk.
Waar in de Verenigde Staten het volledig aan de markt wordt overgelaten is het in het
Verenigd Koninkrijk en Nederland grotendeels gevat in open normen waar vervolgens
toezicht op wordt gehouden. Omdat dit toezicht altijd achteraf is, geeft dit aanbieders
veel onzekerheid over wat wel of niet kan. Zij zijn daarom voorzichtig met het
introduceren van nieuwe producten die bijvoorbeeld op speciale doelgroepen gericht
zijn. In dat opzicht lijken de open normen als een soort van buffer te werken.
De bestaande leningen zijn voor deze thesis een belangrijk onderwerp. De beoordeling
van de bestaande leningen heeft immers een rare kronkel, waarbij de volgorde van
lenen van belang is. In deze thesis zal daarom op dit onderwerp gefocust worden.
Er is in de markt nog een derde gedragscode. Het gaat daarbij om de Inkomens- en
lastentoets van Thuiswinkel.org. Omdat het in deze gedragscode om kleine kredieten
gaat en deze bewust uitgaat van de minimale NIBUD begroting (+ 10%), heeft deze
gedragscode geen invloed op de problematiek, die in dit onderzoek besproken wordt.
Deze gedragscode wordt daarom verder buiten beschouwing gelaten.
2.4.6 Doel
Uit de probleemstelling blijkt al dat er onderscheid wordt gemaakt afhankelijk van het
doel. Voor een woning mag immers meer geleend worden dan voor een consumptieve
lening. In de laatste categorie zijn echter ook verschillen zichtbaar. Zo wordt voor een
studiefinanciering geen enkele toets uitgevoerd. Pas in de terugbetaalfase wordt
gekeken naar de draagkracht. Ook voor het lenen om te beleggen wordt er anders
26
gekeken. Hierbij wordt niet naar het inkomen gekeken maar naar het percentage dat
wordt geleend t.o.v. het belegde eigen vermogen. De AFM zegt hierover: ”De
kredietaanbieder zou daarom een actief beleid moeten hanteren dat erop gericht is om
het type krediet aan te laten sluiten bij het bestedingsdoel van de betreffende klant. Wij
zijn van mening dat de markt zich op dat vlak meer kan inspannen.” (AFM, Klantbelang
Dashboard 2017 - Consumptief krediet, 2018)
Het tegengaan van overcreditering heeft 2 belangrijke achtergronden. Aan de ene kant
zou grootschalige onverantwoorde kredieten een onaanvaardbaar groot risico voor de
banken kunnen betekenen en daarom een systeemrisico vormen. De andere
achtergrond is het beschermen van de consument. Deze moet niet in de problemen
komen door het krediet. Dat zou een argument kunnen zijn om kredieten die duidelijk
aan een doel (en levensduur) gekoppeld zijn, minder zwaar mee te laten tellen. Stel
iemand koopt een auto met een persoonlijke lening. Met inruil doet hij een aanbetaling
van € 5.000,- en leent vervolgens nog € 10.000,- middels een persoonlijke lening met een
looptijd van 5 jaar. Zolang de auto verzekerd is, zal deze altijd meer waard zijn dan het
openstaande bedrag. De klant kan dan als het nodig is, de auto verkopen en de
persoonlijke lening inlossen. Dit betekent geen systeemrisico en de klant hoeft niet in
betalingsproblemen te komen. Omdat dit geen invloed heeft op het eigenlijke vraagstuk
van mijn scriptie zal ik hier niet verder op in gaan. Bij eventuele hervormingen van
wetgeving etc. zou dit echter wel een aandachtspunt kunnen zijn.
2.4.7 Looptijd
Waar een hypotheek over het algemeen een looptijd heeft van 30 jaar, kan dit voor
kredieten nogal verschillen. Een doorlopend krediet is in principe oneindig (al zullen de
meeste aanbieders vanaf 67 beginnen met afbouwen van de kredietlimiet), een
persoonlijke lening heeft meestal een looptijd van maximaal 10 jaar of korter.
Op dit moment wordt er bij de berekening van de voorbelasting geen rekening
gehouden met de restant looptijd en het nog openstaande bedrag. Hierdoor hebben
leningen die niet opgenomen zijn en leningen met een korte restant looptijd een
onevenredig grote invloed op de leencapaciteit. Waarom iemand met een creditcard
beperken in wat hij kan lenen voor zijn hypotheek als hij de credit card voornamelijk voor
vakanties gebruikt en na de vakantie binnen 2 maanden alles weer terugbetaald heeft?
Omdat dit geen invloed heeft op het eigenlijke vraagstuk van mijn scriptie zal ik hier niet
verder op in gaan. Bij eventuele hervormingen van wetgeving etc. zou dit echter wel
een aandachtspunt kunnen zijn.
27
Doel, looptijd overzicht
Eigenschap Persoonlijke lening Doorlopend krediet hypotheek
Afsluitkosten Geen Geen tussen de € 500,- en € 3,500,-
Beloning doorlopende provisie doorlopende provisie Fee
Duur 3 maanden tot 15 jaar Tot 67 dan afbouw 10 tot 30 jaar
Voordelen Looptijd kan afgestemd op
levensduur gefinancierde.
Maandlast is duidelijk. Lening
wordt volledig afgelost
Maandlast kan beïnvloed
worden als er tijdelijk meer
of minder inkomsten zijn.
Laagst mogelijke maandlast
door lagere rente en lange
duur. De lening is veelal
gedekt door de waarde van
de woning. Na verkoop zal
er dan meestal geen schuld
overblijven.
Nadelen Hogere maandlast, weinig
flexibel, bij meerdere
financieringen is er een
stapeling van maandlasten.
Kan niet zomaar boetevrij
worden afgelost.
Klant zal makkelijk besluiten
om nieuwe opnames te
doen, hierdoor wordt de
schuld nooit echt afgelost.
Als het gefinancierde dan
vervangen moet worden,
betekent dat een nog
hoger krediet. Bij
pensionering als de
inkomsten vaak al lager
zijn, moet er verplicht
afgelost gaan worden en
kunnen de maandlasten
niet meer beïnvloed
worden.
Hoge kosten om lening aan
te gaan. Hierdoor meestal
niet geschikt voor kleine
bedragen. Looptijd is vaak
langer dan levensduur.
2.4.8 Asset Based
Zoals reeds aangegeven bij doel en looptijd (2.4.6 en 2.4.7) zou er mogelijk soepeler
omgegaan kunnen worden als de waarde van het gefinancierde groter is dan het
lening bedrag. Hierbij zou bijvoorbeeld aangesloten kunnen worden bij de
risicobereidheid van de klant. Is de klant bereid om zijn woning te verkopen, dan zou bij
voldoende overwaarde een hogere LTI toegestaan kunnen worden. De huidige
wetgeving laat dit niet toe. Hetzelfde zou kunnen gelden voor persoonlijke leningen voor
consumptieve doelen waarbij de lening gedurende de looptijd altijd lager zal zijn dan de
waarde van het gefinancierde.
2.4.9 Basis berekeningen
Aan de basis van de berekeningen liggen de cijfers en uitgangspunten van het NIBUD.
Belangrijk verschil hierbij is dat voor hypotheken altijd wordt uitgegaan van de situatie
van een stel zonder kinderen met 1 inkomen. Bij consumptieve leningen wordt rekening
gehouden met de werkelijke gezinssituatie. Daarnaast wordt bij de hypotheek vanaf
2018 in de berekening gerekend met 70% van het inkomen van de minst verdienende, bij
consumptieve kredieten wordt het volledige netto inkomen meegerekend.
28
2.4.10 Toezicht
De laatste jaren heeft de AFM veel aandacht besteed aan de kwaliteit van advies.
Hiervoor zijn voor allerlei onderwerpen leidraden gepubliceerd. Doel hiervan was het
aangegeven van een mogelijke invulling van de open normen. Tegelijkertijd werden
grote organisaties zoals bijvoorbeeld Rabobank op de vingers getikt. Dit heeft een grote
invloed op de markt gehad. Aanbieders en tussenpersonen namen de leidraden
daarom steeds vaker als standaard en niet als mogelijke invulling. Dit heeft tot gevolg
dat er niet of nauwelijks van de maatwerkmogelijkheden gebruik wordt gemaakt. Dit
effect wordt versterkt door de onder druk staande marges, hierdoor wordt steeds vaker
voor standaard kaders gekozen waar niet van afgeweken wordt. Hierdoor kunnen de
kosten laag gehouden worden. Tegelijkertijd wordt het daardoor lastiger voor mensen
die niet binnen de standaard producten vallen. De AFM erkent dit effect en vindt dit zelf
ook niet wenselijk. Om die reden heeft zij maatwerk voor innovatie mogelijk gemaakt.
De Kern
Kern van Maatwerk voor Innovatie is dat de toezichthouder bij het beoordelen van
innovatieve concepten nadrukkelijk kijkt naar het achterliggende doel van beleid, wet-
of regelgeving. Als hieraan wordt voldaan zal de toezichthouder de wettelijke ruimte
benutten die zij heeft om maatwerk te bieden.
Voorbeelden van maatwerk in het toezicht zijn: een alternatieve interpretatie binnen de
wettelijke kaders van een open norm of een formele ontheffing van een bepaalde
wettelijke eis.
(AFM, Meer ruimte voor innovatie in de financiële sector, 2016)
2.5 Lenen in de Verenigde Staten
In de Verenigde Staten wordt gewerkt met een credit score. De credit score moet je
opbouwen. Een veel gebruikte credit score is die van FICO. In dit systeem worden scores
toegekend voor een aantal elementen:
Kenmerk Weging
De tijd dat de klant al leningen heeft gehad 15%
Hoe vaak er gecheckt wordt naar de kredieten van
de klant 10%
De lasten die de lopende leningen geven 30%
Hoe trouw er betaald is op de leningen 35%
De soorten krediet 10%
(ValuePenquen, 2017)
In Nederland worden ook naar deze zaken gekeken door de geldverstrekkers, zij maken
hierin echter een eigen afweging. In de Verenigde Staten wordt dit soort informatie
ingekocht bij partijen zoals FICO. Het gaat hier om een systeem om de moraliteit te
checken en te belonen of te bestraffen. Zo zal de te betalen rente hoger zijn naarmate
de creditscore lager is. Zonder credit score is een lening in de Verenigde Staten alleen
tegen een zeer hoge rente te krijgen. Dit vormt dan vaak ook een uitdaging voor
immigranten van de Verenigde Staten.
29
De tijd dat de klant al leningen heeft gehad
In Nederland wordt het lang hebben van een doorlopend krediet door banken als
negatief ervaren. Er is kennelijk onvoldoende capaciteit om het krediet in te lopen. In de
Verenigde Staten wordt een lange krediet geschiedenis juist als positief gezien. De bank
kan over een langere periode zien dat je aan je verplichtingen (wel/niet) voldaan hebt.
Zij hebben daardoor meer of minder vertrouwen in je moraliteit om terug te betalen.
Hoe vaak er gecheckt wordt naar de kredieten van de klant
Als er veel naar de kredietmogelijkheden van de klant gekeken wordt kan dit een
indicatie zijn dat de klant steeds wil herfinancieren om de lasten te kunnen blijven
betalen. Daarom is dit een indicator die in de credit score wordt meegenomen. Ook in
Nederland kijken banken hiernaar. Omdat de credit score in de Verenigde Staten voor
meer zaken wordt gebruikt, bijvoorbeeld of iemand de huur zal kunnen betalen en dus
de woning zal mogen huren, wordt in de creditscore hier rekening mee gehouden. Zo
blijven de niet lening gerelateerde informatie verzoeken buiten beschouwing gelaten.
Ook wordt er rekening mee gehouden dat klanten vaak shoppen voor een hypotheek
of lening, daarom wordt de credit score pas na 30 dagen beïnvloed door deze
informatie verzoeken.
De lasten die de lopende leningen geven
Een groot verschil met de situatie in Nederland is dat niet zozeer naar de toegestane
hoogte van bestaande kredieten wordt gekeken, maar naar hoeveel van die kredieten
is opgenomen. Waar in Nederland een creditcard met een limiet van € 5.000,- een
voorbelasting betekent van € 100,- kan dit in de Verenigde Staten € 0,- zijn al er op dat
moment geen gebruik is gemaakt van de credit card. In de Verenigde Staten wordt dus
gekeken naar wat je daadwerkelijk geleend hebt en niet naar wat je nog op zou kunnen
nemen. Hierbij wordt dus een grotere verantwoordelijkheid aan de klant toegekend.
Hoe trouw er betaalt is op de leningen
In de credit score wordt aangegeven hoe lang de klant te laat is geweest met
betalingen. Het gaat hierbij steeds om periodes van 30 dagen. Dus 30 dagen te laat, 60
dagen te laat, 90 dagen te laat etc.
Hierdoor krijgt de bank een goed beeld over de betalingsmoraliteit per lening soort. In
Nederland wordt in het BKR aangegeven of er achterstanden zijn en wat de vervolg
acties zijn geweest:
Achterstandsmelding
(A-code)
U krijgt een A-code, als u enkele maanden achterloopt met de
terugbetaling van uw lening. Uw kredietverstrekker meldt deze
achterstand bij Stichting BKR. Het verschilt per kredietsoort na
hoeveel tijd deze achterstand wordt gemeld.
Herstelmelding (H-
code)
De H staat voor Herstel. Deze code wordt gemeld als u weer bij
bent met uw betalingen. Zo wordt geregistreerd dat er op uw
lopende lening geen betalingsachterstand meer is. Het kan
voorkomen dat uw lening - gelijk na het betalen van uw
achterstand - wordt beëindigd. In dat geval wordt er geen
30
herstelmelding geregistreerd, maar alleen een einddatum van de
lening.
Code 1
Dit betekent dat er een aflossings- of schuldregeling is getroffen,
nadat uw betalingsachterstand is ontstaan.
Code 2
Een code 2 geeft aan dat de kredietverstrekker het bedrag dat u
nog moet betalen (de restantvordering) in één keer opeist. Dit
betekent dat de kredietverstrekker van u verwacht dat u het hele
openstaande bedrag in één keer terugbetaalt. In veel gevallen
draagt de kredietverstrekker de vordering over aan een
incassobureau.
Code 3
Een code 3 kan twee betekenissen hebben namelijk afboeking of
kwijtschelding.
Afboeking: bij een afboeking besluit de kredietverstrekker om het
dossier voorlopig te laten rusten. Binnen een termijn van 5 jaar
moet de kredietverstrekker u wel aanschrijven anders gaat de
verjaring in. Zij melden dan een code 3 ZONDER einddatum.
Kwijtschelding: Bij een kwijtschelding wordt afgesproken dat er
een bepaald bedrag voldaan moet worden en een bedrag
wordt kwijtgescholden. De kredietverstrekker meldt dan een code
3 MET einddatum. Er zijn dan geen financiële verplichtingen meer
op dit krediet.
Code 4
De kredietverstrekker heeft geen contact met u kunnen leggen. U
was of bent gedurende een langere tijd onbereikbaar (geweest).
Code 5
Er is een preventieve betalingsregeling getroffen voor een
hypotheek. Deze code is van tijdelijke aard. Als de betaalregeling
is afgelopen, wordt deze code weer verwijderd
(BKR, https://www.bkr.nl/ veelgesteldevragen, 2017)
In Nederland kan de bank dus zien wanneer de achterstand gemeld is, maar weet dan
niet hoelang de achterstand al bestaat. Wel kijkt de bank vaak naar hoe lang het
geduurd heeft voordat de achterstand hersteld is.
De soorten krediet
Het soort leningen dat de klant al heeft (gehad) vertelt de bank iets over de kennis die
de klant heeft over de verschillende producten en zijn vaardigheid om deze in het
gareel te houden. Daarnaast kan een klant een andere betalingsmoraal hebben voor
bijvoorbeeld zijn hypotheek als voor zijn credit card of auto financiering.
Hypotheken in de Verenigde Staten
De hoogte van de mogelijke hypotheek wordt in de Verenigde Staten berekend door
de laagste uitkomst van de volgende 2 berekeningen te nemen:
31
1. Maandinkomen x 28% = maandelijks toegestane last
2. Maandinkomen x 36% - ( andere aflosverplichtingen) = maandelijks toegestane
last.
Deze percentage zijn de standaard percentages, op basis van de credit score kan de
bank dit percentage verhogen of verlagen. (Bankrate, 2017)
Uit de toegestane maandelijkse last moet de volgende zaken betaald worden:
• Rente + aflossing
• Een verzekering voor de periode dat de hypotheek hoger is dan 80%
marktwaarde
• Belasting voor de woning
• Opstalverzekering
Hypotheekrente aftrek in de Verenigde Staten
In de Verenigde Staten is de hypotheekrente over de eerste en 2de hypotheek tot
maximaal $ 500.000,- aftrekbaar, dit is per persoon. Voor een stel is dit dus $ 1.000.000,-.
Hier wordt in de verstrekking echter geen rekening mee gehouden. Dit komt omdat de
aftrek alleen geld als er het af te trekken bedrag hoger is dan de standaard aftrek. De
standaard aftrek is afhankelijk van de persoonlijke situatie.
Standaard aftrek voor de Federale inkomstenbelasting
Situatie Standaard aftrek
Getrouwden die gezamenlijk aangifte doen en weduwen/weduwnaars $ 12,700
Hoofden van huishoudens $ 9.350
Alleenstaanden $ 6.350
Getrouwden die alleen aangifte doen $ 6.350
(Bankrate, Mortgage tax deduction calculator, 2017)
Naast de Federale standaard aftrek, zijn er ook staten die een aanvullende
belastingaftrek voor hypotheekrente kennen. Bijvoorbeeld Californië. Daar kan je bij de
staats belastingaangifte een kopie van je Federale belastingaangifte meesturen. Je krijgt
dan hetzelfde belastingvoordeel op de staats belastingaangifte. (Hirby, 2017)
2.6 Lenen in het Verenigd Koninkrijk
Ook in het Verenigd Koninkrijk wordt gewerkt met een credit score. Deze is redelijk
vergelijkbaar met die van de Verenigde Staten. 2 Belangrijke leveranciers van credit
scores in het Verenigd Koninkrijk zijn Experian, en Equifax. Zij hebben ieder een eigen
punten systeem. De informatie is verder gelijk. Opvallend verschil ten opzichte van de
Verenigde Staten is dat het al dan niet geregistreerd kiezer zijn een factor is.
32
Hoe wordt bepaald hoeveel je mag lenen?
Waar vroeger gewoon gerekend werd met 5x het jaarinkomen is dit in het Verenigd
Koninkrijk sinds april 2014, met de invoer van de hypotheekwet, een stuk complexer
geworden. Deze wet verplicht de uitlener om te checken of de maandelijkse termijnen
betaalbaar zijn. Er moet dus rekening gehouden worden met de uitgaven van de
klanten. Dit gaat verder dan in Nederland. In Nederland mag je uitgaan van wat
verantwoord is volgens de TrHK, wel moet je checken of de klant geen grote afwijkende
uitgaven heeft. In de praktijk betekent dit dat de banken in het Verenigd Koninkrijk de
bankafschriften van de laatste 3 maanden opvragen om zo een beeld van de uitgaven
en inkomsten te krijgen. Zaken die zij als buitensporig ervaren zullen zij dan in mindering
brengen op de 5x het jaarinkomen. Daarnaast wordt er dan nog een correctie
uitgevoerd op basis van de credit score. (Moneysavingsexpert, 2017)
Hypotheekrente aftrek in het Verenigd Koninkrijk
In het Verenigd Koninkrijk is de rente voor de eigen woning aftrekbaar. Daarnaast is de
rente over leningen die gebruikt zijn voor de eigen woning of voor de inrichting van de
woning aftrekbaar. Op dit moment is de rente van hypotheken voor verhuurde
woningen aftrekbaar van de huurinkomsten. Dit wordt echter in de komende jaren
afgebouwd en vervangen door een standaard belastingverlaging op de inkomsten
belasting voor huurinkomsten. (Customs, 2017)
33
(Society, 2017)
34
2.7 Ontwikkelingen
Op dit moment is er veel te doen over PSD2 (Payment Service Directive 2). Dit is een
richtlijn die 13 januari 2018 van kracht wordt en dan dus in een Nederlandse wet gevat
moet zijn. De Nederlandse regering heeft aangegeven deze datum niet te gaan halen.
Deze wet gaat regelen dat derden toegang kunnen krijgen tot betaalrekeningen bij
banken. De klant moet hier natuurlijk toestemming voor geven. Dit betekent echter dat
er grote hoeveelheid data beschikbaar kan komen die aanbieders van leningen kunnen
gebruiken voor het inschatten van risico’s. Waar in het Verenigd Koninkrijk nu gegevens
van de laatste 3 maanden opgevraagd wordt, kan dankzij PSD2 inzicht gekregen
worden in het betaalverleden van zeg de laatste 10 jaar. Verder doordenkend zullen
banken dit kunnen combineren met gegevens die zij hebben vanuit bijvoorbeeld social
media zoals Facebook. Hiermee zal dan een goede inschatting kunnen worden
gemaakt over bestaande kosten, moraal en levenswijze, maar ook over die van
toekomstige te verwachten kosten. Als uit social media bijvoorbeeld bekend is dat
iemand zwanger is, dan is een hele rits aan toekomstige kosten in te vullen. Dit zou
kunnen leiden tot een nieuw soort credit score. Volgens Paul de Kuyper zal het niet lang
meer duren voordat op basis van deze ontwikkelingen een hypotheek binnen een
minuut mogelijk wordt. (Kuyper, 2017)
2.8 Wetgeving
Om eventuele aanpassingen te kunnen doen is het van belang om te weten of de
wetgeving dit toestaat. Op dit moment is er geen wetgeving vanuit Europa over de
beoordeling. De aanwezige Europese wetgeving richt zicht op vorm en verplichtingen
ten aanzien van uitingen, precontractuele informatie etc. De grootste internationale
invloed lijkt te komen vanuit Basel 4. Daar gaat het dan echter over de LTV. Deze is niet
van invloed op de probleemstelling van dit onderzoek.
In Nederland bestaat de relevante wetgeving uit de WFT en de TrHK. Daarnaast is er
zelfregulering in de vorm van de verschillende gedragscodes. Van de 3 gedragscodes is
de GHF niet erg relevant meer. In de praktijk zijn nog maar 2 onderdelen van de GHF van
invloed, te weten:
- Toetsing bestaande kredieten aan 2%.
- Aflossingsvrije financiering tot 50% MW.
In de TrHK, nog in enige andere wet, worden deze 2 onderdelen niet genoemd.
Aanpassing van deze toetsing kan dus zonder aanpassing van de wet.
Toch zal de AFM zeker iets vinden van eventuele aanpassingen in de gedragscodes die
tot een ander acceptatiebeleid zouden leiden. Om die reden zal het nuttig zijn om de
AFM in de keuzes te raadplegen.
35
2.9 Conclusie uit de literatuur
Uit het literatuur onderzoek blijkt dat het verschil in beoordeling komt doordat er met
verschillende maten wordt gemeten. Zo is voor hypotheken in de GHF vastgelegd hoe er
met bestaande leningen moet worden omgegaan in de beoordeling en geldt voor de
beoordeling van een krediet de gedragscode van de VFN.
Verder blijkt dat de volgende zaken met name verder onderzocht moeten worden om
tot een eenduidige beoordeling te kunnen komen:
• De invloed van levensstijl.
• Het waarborgen van de toekomstige betaalbaarheid
• De manier van beoordelen van bestaande leningen.
Daarnaast zal verder onderzocht moeten worden waar welke verantwoordelijkheid kan
en moet liggen. Dus de rol van:
• De klant
• De adviseur/bemiddelaar
• De aanbieder
• De wetgever
• De overkoepelende markt.
Tenslotte zal er onderzocht moeten worden of een systeem van open normen een
slechter of beter of gelijk resultaat heeft in de preventie van betalingsproblemen.
Probleem hierbij is dat bijvoorbeeld in Nederland dit niet jaarlijks gemeten wordt (Berg,
2017). Sinds verlegging van de verantwoordelijkheid voor de hulp bij betalingsproblemen
in 2015 naar de gemeenten is verhuist wordt dit in Nederland niet meer bijgehouden.
Hierdoor zijn er wel cijfers te vinden van hoeveel mensen achterstanden hebben op hun
leningen maar is er geen verdere informatie over de oorzaken.
36
Schema aspecten die rol spelen bij beoordeling zoals gevonden in literatuur.
Zie
Van invloed op verschil
uitkomst?
Inkomen 2.4.1 Ja
Voorbelasting 2.4.3 en 2.4.5 Ja
Moraliteit 2.4.3
In Nederland eerder wel of
geen lening, in VK en VS Ja
Doel 2.4.6 Ja
Looptijd 2.4.7 Ja
Asset based 2.4.8 Ja
Basis berekeningen 2.4.9 Ja
Toezicht 2.4.10 Nee
37
Hoofdstuk 3 Perspectief van het onderzoek
Methode van onderzoek. Wat, hoe en waar?
3.1 Waarom literatuur onderzoek gedaan?
Het literatuur onderzoek was nodig om inzicht te krijgen in deze complexe materie. Het
gaat over een onderwerp waar veel verschillende partijen bij betrokken zijn, ieder met
hun eigen belangen en invalshoeken. Zo hebben we te maken met politieke factoren,
zowel Europees als nationaal, belangen behartigers van zowel professionele partijen als
consumenten, de partijen zelf en de toezichthouders. Deze partijen hebben over de
jaren hun posities opgebouwd, waardoor de 2 systemen naast elkaar gegroeid zijn. De
markt van kredieten is altijd los behandeld van die van hypotheken. Dit is zelfs al terug te
vinden in de (unie, 2008) overweging 14. De kennis van de verschillende systemen is
noodzakelijk als ik tot aanbevelingen wil kunnen komen, die de wijze van beoordelen
kunnen harmoniseren.
Wanneer we het over beoordeling hebben dan zijn de belangrijkste aspecten:
Inkomen
Moraliteit
Doel van lening
Wanneer we het over zorgplicht hebben dan zijn de belangrijkste aspecten:
Deugdelijke producten
Passend bij de klant
Geschikt voor het doel
Wanneer we het over consistente leensom hebben dan zijn de belangrijkste aspecten:
Zelfde set beoordelingscriteria.
Zelfde uitgangspunten.
Zelfde uitkomsten, ongeacht de volgorde van aangaan van de leningen.
Volgens de literatuur zijn de volgende invloeden zichtbaar:
Als het inkomen onvoldoende of niet duurzaam is, dan is de lening niet passend. Er is dan
van te voren twijfel of de klant de lening terug zal kunnen betalen. Om die reden
worden er allerlei eisen aan het inkomen gesteld. Deze eisen zijn voor hypotheken
strenger en deels vastgelegd in de wet.
Moraliteit is zowel van toepassing op de klant als op de verstrekker. De laatste jaren zijn
door de toezichthouder veel maatregelen genomen om aanbieders en bemiddelaars
met een slechter moraliteit te corrigeren. De toezichthouder doet dit niet bij klanten.
Deze worden door de aanbieders beoordeeld op veelal cijfermatige informatie. Zo
wordt in Nederland het BKR gecheckt en zijn er checks om te beoordelen of gegeven
informatie klopt. Bijvoorbeeld de check of loonstrook en bankafschriften overeenkomen.
Daarnaast wordt er gecheckt of er andere banken slechte ervaringen met de klant
hebben gehad en of er niks vreemds is met het id-bewijs. Hiermee wordt voorkomen dat
een klant een product krijgt dat niet bij hem past. Daarnaast beschermt het de
aanbieder tegen slechte kredieten.
38
Vroeger was er minder aandacht voor het doel van een krediet. De toezichthouder AFM
heeft partijen hierop aangesproken. De toezichthouder verwacht dat de duur van een
krediet niet de levensduur van het aangeschafte overtreft. Hiermee is het immers vrijwel
zeker dat de klant steeds meer schuld zal gaan opbouwen. Hierbij ontstaat de vraag
hoe zwaar een krediet moet meetellen? Stel de lening loopt nog maar 1 jaar, moet dit
dan de hypotheek die een klant voor de komende 30 jaar, beïnvloeden?
3.2 Hoe effectief zijn de beoordelingscriteria voor invulling van
de zorgplicht?
Nederland werkt al sinds enige tijd met de besproken beoordelingen. De vraag is in
hoeverre dit beleid effectief is. Het Nibud voert sinds 2005 3-jaarlijks een onderzoek uit
naar de betalingsproblemen van Nederlanders, volgens (Nibud, 2015) is dit percentage
sinds 2012 stabiel rond de 44%. In 2005 was het beduidend hoger (53%) en in 2009
beduidend lager (37%). Aan deze jaren zitten ook enkele interessante punten. Zo werd in
2006 de WFD ingevoerd, in 2007 opgevolgd door de WFT en werd de AFM actiever in het
controleren van marktpartijen. In 2009 zaten we op het hoogtepunt van de financiële
crisis maar moest dat bij de meeste consumenten nog in hun portemonnee doordringen.
Volgens (Nibud, 2015) lag de oorzaak van de betalingsproblemen in 2009 voornamelijk in
nalatigheid van de consument (34%). In zowel 2012 als 2015 was een kwart toe te
rekenen aan inkomensdaling. In 2012 veroorzaakte met name de belasting extra
problemen en in 2015 de zorgkosten. Als we deze oorzaken categoriseren dan ontstaat
het volgende beeld:
Nalatigheid -> Moraliteit
Inkomensdaling -> Toekomstige betaalbaarheid
Belastingen -> Externe politieke oorzaak
Zorgkosten -> Externe politieke oorzaak
Van de 44% met betalingsproblemen is 22% ernstig te noemen. Dit percentage is hoger
bij uitkeringsgerechtigden en de mensen die sowieso moeilijk rondkomen.
Ongeveer 47% van de consumenten heeft een lening. 72% van de consumenten heeft
zicht verdiept in de mogelijkheid om de lening af te lossen. Toch ervaart 60% hiervan de
lening als een last en had 61% het liefst minder geleend. Voor 40% van de consument is
het een zorgenpunt of zij de schuld wel kunnen afbetalen.
Het Nibud ziet het grootste probleem bij de uitkeringsgerechtigden. Deze groep heeft de
afgelopen jaren ook meer aan koopkracht moeten inleveren.
Uit (Elson, 2016) kan worden afgeleid dat de getallen in het verenigd koninkrijk
opvallende vergelijkingen vertonen. Omdat de wetgeving in zowel Nederland als het
Verenigd Koninkrijk op Europese richtlijnen gebaseerd zijn lijkt het erop dat de nationale
invulling hetzelfde resultaat heeft.
Opvallend is dat de gemiddelde Amerikaan veel meer leent dan de Nederlander. Zowel
in het aantal leningen/creditcards als in absolute bedragen. (Nerdwallet, 2017)
Opvallend is dat in de Verenigde staten, met meer leningen en een hogere schuld, de
betalingsproblemen kleiner zijn. (Board of Govenors of the Federal Reserve System, 2016)
Volgens de FED zat dit percentage in 2015 op 18% en in 2014 op 24%. Belangrijkste
39
oorzaak blijkt nu de zorgkosten te zijn. Doordat veelal makkelijker een krediet gekregen
kan worden, worden tijdelijke problemen eerder opgelost met een lening/creditcard. In
2015 moest 34% een creditcard met een andere creditcard betalen (revolving credit
card debt). (The Simple Dollar, 2015). Zonder deze mogelijkheid zou het percentage
waarschijnlijk redelijk in de buurt komen van het percentage dat wij in Nederland en het
Verenigd Koninkrijk kennen.
Dus hoe effectief zijn de beoordelingscriteria voor de invulling van de zorgplicht?
Er zijn geen grenzen gepubliceerd in de vorm van een percentage acceptabele
betalingsproblemen. Daarnaast blijken de percentages van betalingsproblemen in de
verschillende landen met verschillende methodes toch dicht bij elkaar in de buurt te
liggen. De literatuur suggereert dat de beoordelingsmethode nauwelijks invloed heeft op
het voorkomen van problemen. De consumenten lijken dit in meerderheid redelijk zelf in
te kunnen schatten. Wat zij niet goed lijken te kunnen inschatten is de invloed van
veranderingen zoals bijvoorbeeld t.a.v. inkomen en van politieke keuzes. In Nederland
hebben wij dit gezien eerst met de invoering van de toeslagen en later met de
verhoging van de zorgkosten (eigen bijdrage en premies). In Amerika wordt dit ook met
veranderingen in inkomen en zorgkosten gezien.
Op basis hiervan is mijn eerste conclusie dat de beoordeling van wat er geleend kan
worden, gelijk getrokken zou kunnen worden, zodat de volgorde van lenen niet meer
uitmaakt. Dit zonder dat er wezenlijke verschillen zullen optreden voor de zorgplicht.
Voor een betere invulling van de zorgplicht in de preventieve sfeer kan daarom beter
gekeken worden naar de oorzaken van de problemen.
In mijn kwalitatief marktonderzoek wil ik verder toetsen in hoeverre draagkracht is voor
het gelijktrekken van de leennormen? Relevant hierbij lijken mij de meningen van de
toezichthouder AFM, het NiBud, en specialisten op het gebied van lenen.
3.3 Waar komt het onderzoek op neer? (itereer het onderzoek)
In dit onderzoek wil ik vaststellen hoe de beoordeling van wat er geleend mag worden,
hypothecair en consumptief, zo kan worden vormgegeven dat er afdoende invulling
kan worden gegeven aan de zorgplicht en er geen verschil meer ontstaat door de
volgorde van lenen.
3.4 Hoe ga ik mijn variabelen meten? Heb ik de juiste definities
van mijn variabelen en van de aspecten die ik ga meten? Past het
dan nog in het conceptueel model?
De invloed van wijzigingen in de beoordeling op de zorgplicht kan pas later echt
gemeten worden. Dit is een proces van jaren (als de voorstellen al worden
overgenomen). Wel kan er een bepaalde weging worden gegeven aan de potentiële
invloed. Zo is er uit (Nibud, 2015), (Board of Govenors of the Federal Reserve System,
2016) en (Elson, 2016), af te leiden dat 25% van de problemen ontstaan door
inkomensdaling en 22% door veranderingen als belastingen en zorgkosten. Op basis
40
hiervan kan in de beoordeling een “zwaardere” of “minder zware” weging aan zaken
gegeven worden. Dit wordt door het Nibud al gedaan.
3.5 Welk ander domein wil ik betrekken in het onderzoek?
Ik vind het model van de medische keuring bij levensverzekeringen een interessante
vergelijking. Hierbij wordt in een stappensysteem gewerkt. Er zijn een aantal algemene
criteria, zoals:
• Leeftijd
• Verzekerd bedrag
• Looptijd
• Elders lopende verzekeringen
Hiervoor wordt in eerste instantie een algemeen raster gehanteerd. Zo is er de
keuringsgrens, de maximale start leeftijd en de minimale duur. Dit verschilt per
maatschappij, na dit algemene raster volgt het specifieke raster. Bij een aantal
maatschappijen is het vaak voldoende als een korte vragenlijst kan worden beantwoord
met nee, dit dan samen met een acceptabele BMI. Wordt 1 van de vragen toch met ja
beantwoord dan volgt een uitgebreidere vragenlijst. Deze wordt beoordeeld door een
medisch specialist. Heeft hij onvoldoende inzicht op basis van de gegeven antwoorden
dan kan er overleg met een behandelend arts volgen en/of een gericht medisch
onderzoek.
Op basis van dit beoordelingsproces wordt dan een besluit genomen:
Acceptatie zonder bijzonderheden
Acceptatie met een uitsluiting of een risico opslag.
Afwijzing.
In mijn onderzoek wil ik bekijken of een soortgelijk proces voor lenen mogelijk zou zijn. Dit
is een van de mogelijke aanpakken die ik in mijn kwalitatief onderzoek wil meenemen.
3.6 Dimensie matrix. Bronnen waaruit de invloeden en
verbanden blijken
In de dimensie matrix moeten, normaal gesproken, bronnen staan waaruit de invloeden
en verbanden aangetoond worden. Elk studieboek, bedoeld om mensen op te leiden
tot hypotheekadviseur of kredietadviseur, legt dit verband. Echter, uit mijn literatuur
onderzoek komen geen significante verschillen in problemen naar voren tussen
Nederland, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten. Ook als alleen naar
Nederland wordt gekeken, zijn er door de tijd heen geen heel significante veranderingen
in het aantal probleemgevallen. De grootste veranderingen lijken te zitten in de
oorzaken, zoals besproken in 3.2.
In 2.3.1 kwam ik tot de volgende beperking van de definitie van de zorgplicht;
41
“In deze thesis richt ik mij echter op de zorgplicht die zich erop richt dat klanten geen
producten afnemen waarvan kan worden voorzien dat zij hierdoor in de problemen
zullen komen.”
Hiervan uitgaande, zie ik in de literatuur weinig bewijs dat de huidige beoordelings-
methodieken, zorgen voor minder problemen bij consumenten. Zoals gezegd komen de
meeste problemen voort uit veranderde omstandigheden. In het Nederlandse
beoordelingssysteem wordt geprobeerd dit te ondervangen door de inbouw van extra
buffers. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de beheercriteria van de NHG waarbij met hetzelfde
inkomen meer verantwoord te lenen wordt geacht dan bij aangaan van de lening. In
de Verenigde Staten kennen ze dit niet, toch hebben zij niet significant meer problemen.
Kortom ik twijfel of dit verband er wel zo hard is. Aan de andere kant is er een breed
gedragen geloof in dit verband in de branche en de politiek en is mijn uiteindelijke vraag
hoe tot een eenduidige beoordeling kan worden gekomen van hypothecaire- en
consumptieve kredieten, ongeacht de volgorde van lenen. Ik kan dus doorgaan onder
de aanname dat dit verband er inderdaad is. Wel zal ik dit bespreken in de interviews.
Het kan immers een mooie bijvangst zijn van dit onderzoek.
In mijn dimensie matrix (zie bijlage 1), zijn de uitgangspunten: Beoordeling en Consistente
leensom. Deze worden vervolgens in de volgende dimensies bekeken:
Doel consumptief zonder hypotheek
Doel consumptief naast hypotheek
Doel hypotheek naast bestaande lening
Alle (dus in de 3 bovenstaande dimensies)
In de dimensies wordt vervolgens gekeken naar de volgende aspecten:
Betaalbaarheid
Moraliteit
Open normen
Levensstijl
Doel
Bestaande leningen
Toekomstige betaalbaarheid
Publiek recht
Beloning
Klant
Adviseur/bemiddelaar
Wetgever
Overkoepelende markt
Toezichthouder
Op basis hiervan heb ik een aantal interview vragen geformuleerd, die gekoppeld zijn
aan de deelvragen.
42
3.7 Hoe kan de verandering gemeten worden? Zijn mijn
variabelen meetbaar door mijn onderzoek?
Uit de literatuur en uit het veld komen de criteria naar voren die nu gebruikt worden voor
het bepalen van wat er geleend mag worden. Om tot een consistente leensom te
komen zal ik deze zelfde criteria gebruiken. Deze criteria moeten dan vervolgens wel op
gelijke wijze gebruikt gaan worden voor zowel hypothecaire leningen als consumptieve
leningen. Op dit moment wordt bijvoorbeeld voor hypotheken van het bruto jaarloon
uitgegaan en voor consumptieve bestedingen van het netto maandloon. Er zal mogelijk
een keuze voor 1 van deze 2 gemaakt moeten worden om tot een consistente leensom
te kunnen komen.
Ik kan mijn verandering meten door de voorbeelden, zoals genoemd in 1.2 op basis van
de nieuwe methode te berekenen. Hiermee zijn de variabelen meetbaar en kan
beoordeeld worden of aan de doelstelling van een consistente leensom kan worden
voldaan.
3.8 Wat ga ik in het veld onderzoeken? Waarom met interviews?
De beoordelingsprocessen zijn al geruime tijd min of meer hetzelfde. De markt heeft dus
een beeld van hoe de dingen nu functioneren en waar het momenteel minder of niet
goed gaat. Uit het literatuuronderzoek heb ik een beeld gekregen op basis waarvan ik
nieuwe werkwijze en aanpak kan formuleren. Voordat ik dat ga doen is het echter nodig
om de uitgangspunten en theorieën te toetsen middels een casestudie bij de betrokken
partijen. Hiervoor zal ik open interviews met voor gestructureerde vragen afnemen. Waar
mogelijk zullen dit face-to-face interviews zijn. Het zal gaan om een kwalitatief onderzoek
met een beperkt aantal subjecten. Hiermee hoop ik extra (praktijk) inzicht te krijgen in de
onderzoekspopulatie om zo tot een zo passend mogelijk advies voor oplossing van de
problematiek te komen.
Ik zal de volgende partijen interviewen:
AFM, dit zal via een vragenlijst die ik instuur moeten. De AFM is momenteel bezig met een
eigen stellingname ten aanzien van het verschil in leencapaciteit afhankelijk van de
volgorde van lenen. De verantwoordelijken willen daarom nu geen interview toestaan.
Nibud, hier zal ik een face-to-face interview hebben met Marcel Warnaar Senior
wetenschappelijk medewerker.
Raymond Bakker (auteur van meerdere artikelen over dit onderwerp). telefonisch
interview.
Gijs van Hooijdonk (Erkend financieel adviseur van het jaar 2017). Face-to-face interview.
Bas Stams, maatwerk specialist bij BLG wonen. Face-to-face interview.
Nol Luyer, Business Developer Grid Products Hypotheken bij ABN AMRO Bank N.V. Face-
to-face interview.
Harrie-Jan van Nunen, hoofdredacteur van Vakblad de Hypotheekadviseur en directeur
van de franchise organisatie de Financiële makelaar.
43
3.9 Vastlegging interviews
Voor de schriftelijke interviews zal ik de antwoorden ook schriftelijk ontvangen. Van de
face-to-face interviews zullen opnamen gemaakt worden. Vervolgens zal ik de
resultaten van de interviews vastleggen in Kodani. Met de resultaten uit de theorie en de
interviews zal ik vervolgens conclusies trekken over de benodigde aanpassingen om tot
een geharmoniseerd beoordelingssysteem te komen.
44
Hoofdstuk 4: Mogelijke modellen
In Nederland hebben wij momenteel 2 systemen om te bepalen wat er geleend mag
worden. Het systeem voor wat er geleend mag worden voor een hypotheek en het
systeem wat er consumptief geleend mag worden. Elk jaar brengt het Nibud advies uit
aan de Rijksoverheid over de financieringslastnormen voor hypothecaire financieringen
van het volgende jaar. Hierbij consulteert het Nibud de ministeries van Binnenlandse
zaken en Koninkrijksrelaties en Financiën, hypotheekverstrekkers (Vereniging van Banken
en het Verbond van Verzekeraars), toezichthouders (AFM en DNB), Stichting
Waarborgfonds Eigen Woningen en de Vereniging Eigen Huis.
Sinds 2013 is hypotheekverstrekking gereguleerd via de Tijdelijke regeling hypothecair
krediet. Dit is een nadere uitwerking van de Wet op het financieel toezicht. Het Ministerie
van Financiën is verantwoordelijk voor de Tijdelijke Regeling. In de Tijdelijke Regeling
spelen de tabellen van financieringslastpercentages een belangrijke rol. Het Nibud
adviseert de Rijksoverheid over deze financieringslastnormen. Hierbij kijkt het Nibud naar
drie criteria: betaalbaarheid, hanteerbaarheid en robuustheid. (Nibud, 2016)
Ook voor consumptieve leningen wordt de input van het Nibud gebruikt. Zoals eerder
aangegeven ontbreekt hier echter een wettelijke regeling en worden de
financieringslastnormen voor consumptieve leningen bepaald door de Verenging van
Banken.
Door de verschillen in benadering is er een verschil in uitkomst wat er maximaal geleend
mag worden, afhankelijk van de volgorde. Hieraan liggen een aantal oorzaken ten
grondslag:
1. Verschil in werkelijke lasten en rekenlasten.
2. Het al dan niet aftrekbaar zijn van de rente.
3. Inschatting toekomstige betaalbaarheid.
4. Hoogte van het inkomen dat in de toets wordt meegenomen.
4.1 Verschil in werkelijke lasten en rekenlasten.
In Nederland werken we met standaardisering. Volgens het Nibud zou een ander
systeem idealer zijn: “In het ideale geval betekent dit dat voor elk individueel huishouden
getoetst wordt of een hypotheeklast nu en in de toekomst draagbaar is, afgezet tegen
het individuele huidige en toekomstige inkomsten- en uitgavenpatroon.” (Nibud, 2016)
Er wordt echter toch voor standaardisering gekozen, want: “Een dergelijke individuele
aanpak is ingewikkeld. Het achterhalen van de daadwerkelijke inkomsten en uitgaven
van een huishouden is een tijdrovend proces en het is de vraag of het uitgavenpatroon
voortgezet wordt in de nieuwe situatie die ontstaat na aankoop van een woning.
Daarnaast zullen hypotheekverstrekker en consument zich ongemakkelijk voelen bij
discussies over welke individuele uitgaven als luxe en welke als noodzakelijk gezien
worden. Een dergelijke aanpak kan al snel tot subjectiviteit en willekeur leiden.
Volgorde van lenen en de invloed hiervan op de leencapaciteit
Volgorde van lenen en de invloed hiervan op de leencapaciteit
Volgorde van lenen en de invloed hiervan op de leencapaciteit
Volgorde van lenen en de invloed hiervan op de leencapaciteit
Volgorde van lenen en de invloed hiervan op de leencapaciteit
Volgorde van lenen en de invloed hiervan op de leencapaciteit
Volgorde van lenen en de invloed hiervan op de leencapaciteit
Volgorde van lenen en de invloed hiervan op de leencapaciteit
Volgorde van lenen en de invloed hiervan op de leencapaciteit
Volgorde van lenen en de invloed hiervan op de leencapaciteit
Volgorde van lenen en de invloed hiervan op de leencapaciteit
Volgorde van lenen en de invloed hiervan op de leencapaciteit
Volgorde van lenen en de invloed hiervan op de leencapaciteit
Volgorde van lenen en de invloed hiervan op de leencapaciteit
Volgorde van lenen en de invloed hiervan op de leencapaciteit
Volgorde van lenen en de invloed hiervan op de leencapaciteit
Volgorde van lenen en de invloed hiervan op de leencapaciteit
Volgorde van lenen en de invloed hiervan op de leencapaciteit
Volgorde van lenen en de invloed hiervan op de leencapaciteit
Volgorde van lenen en de invloed hiervan op de leencapaciteit
Volgorde van lenen en de invloed hiervan op de leencapaciteit
Volgorde van lenen en de invloed hiervan op de leencapaciteit
Volgorde van lenen en de invloed hiervan op de leencapaciteit
Volgorde van lenen en de invloed hiervan op de leencapaciteit
Volgorde van lenen en de invloed hiervan op de leencapaciteit
Volgorde van lenen en de invloed hiervan op de leencapaciteit
Volgorde van lenen en de invloed hiervan op de leencapaciteit
Volgorde van lenen en de invloed hiervan op de leencapaciteit
Volgorde van lenen en de invloed hiervan op de leencapaciteit
Volgorde van lenen en de invloed hiervan op de leencapaciteit
Volgorde van lenen en de invloed hiervan op de leencapaciteit
Volgorde van lenen en de invloed hiervan op de leencapaciteit
Volgorde van lenen en de invloed hiervan op de leencapaciteit
Volgorde van lenen en de invloed hiervan op de leencapaciteit
Volgorde van lenen en de invloed hiervan op de leencapaciteit
Volgorde van lenen en de invloed hiervan op de leencapaciteit
Volgorde van lenen en de invloed hiervan op de leencapaciteit
Volgorde van lenen en de invloed hiervan op de leencapaciteit
Volgorde van lenen en de invloed hiervan op de leencapaciteit
Volgorde van lenen en de invloed hiervan op de leencapaciteit
Volgorde van lenen en de invloed hiervan op de leencapaciteit
Volgorde van lenen en de invloed hiervan op de leencapaciteit
Volgorde van lenen en de invloed hiervan op de leencapaciteit
Volgorde van lenen en de invloed hiervan op de leencapaciteit
Volgorde van lenen en de invloed hiervan op de leencapaciteit
Volgorde van lenen en de invloed hiervan op de leencapaciteit
Volgorde van lenen en de invloed hiervan op de leencapaciteit
Volgorde van lenen en de invloed hiervan op de leencapaciteit
Volgorde van lenen en de invloed hiervan op de leencapaciteit
Volgorde van lenen en de invloed hiervan op de leencapaciteit
Volgorde van lenen en de invloed hiervan op de leencapaciteit
Volgorde van lenen en de invloed hiervan op de leencapaciteit
Volgorde van lenen en de invloed hiervan op de leencapaciteit
Volgorde van lenen en de invloed hiervan op de leencapaciteit
Volgorde van lenen en de invloed hiervan op de leencapaciteit
Volgorde van lenen en de invloed hiervan op de leencapaciteit
Volgorde van lenen en de invloed hiervan op de leencapaciteit
Volgorde van lenen en de invloed hiervan op de leencapaciteit
Volgorde van lenen en de invloed hiervan op de leencapaciteit
Volgorde van lenen en de invloed hiervan op de leencapaciteit
Volgorde van lenen en de invloed hiervan op de leencapaciteit
Volgorde van lenen en de invloed hiervan op de leencapaciteit
Volgorde van lenen en de invloed hiervan op de leencapaciteit
Volgorde van lenen en de invloed hiervan op de leencapaciteit
Volgorde van lenen en de invloed hiervan op de leencapaciteit
Volgorde van lenen en de invloed hiervan op de leencapaciteit
Volgorde van lenen en de invloed hiervan op de leencapaciteit
Volgorde van lenen en de invloed hiervan op de leencapaciteit
Volgorde van lenen en de invloed hiervan op de leencapaciteit
Volgorde van lenen en de invloed hiervan op de leencapaciteit
Volgorde van lenen en de invloed hiervan op de leencapaciteit
Volgorde van lenen en de invloed hiervan op de leencapaciteit
Volgorde van lenen en de invloed hiervan op de leencapaciteit
Volgorde van lenen en de invloed hiervan op de leencapaciteit
Volgorde van lenen en de invloed hiervan op de leencapaciteit
Volgorde van lenen en de invloed hiervan op de leencapaciteit
Volgorde van lenen en de invloed hiervan op de leencapaciteit
Volgorde van lenen en de invloed hiervan op de leencapaciteit
Volgorde van lenen en de invloed hiervan op de leencapaciteit
Volgorde van lenen en de invloed hiervan op de leencapaciteit
Volgorde van lenen en de invloed hiervan op de leencapaciteit
Volgorde van lenen en de invloed hiervan op de leencapaciteit
Volgorde van lenen en de invloed hiervan op de leencapaciteit
Volgorde van lenen en de invloed hiervan op de leencapaciteit
Volgorde van lenen en de invloed hiervan op de leencapaciteit
Volgorde van lenen en de invloed hiervan op de leencapaciteit
Volgorde van lenen en de invloed hiervan op de leencapaciteit
Volgorde van lenen en de invloed hiervan op de leencapaciteit
Volgorde van lenen en de invloed hiervan op de leencapaciteit
Volgorde van lenen en de invloed hiervan op de leencapaciteit
Volgorde van lenen en de invloed hiervan op de leencapaciteit
Volgorde van lenen en de invloed hiervan op de leencapaciteit
Volgorde van lenen en de invloed hiervan op de leencapaciteit
Volgorde van lenen en de invloed hiervan op de leencapaciteit
Volgorde van lenen en de invloed hiervan op de leencapaciteit
Volgorde van lenen en de invloed hiervan op de leencapaciteit

More Related Content

Similar to Volgorde van lenen en de invloed hiervan op de leencapaciteit

Vb Samenwerkingsgids Oktober 2009
Vb Samenwerkingsgids Oktober 2009Vb Samenwerkingsgids Oktober 2009
Vb Samenwerkingsgids Oktober 2009Frans Kemper
 
Sp cda pvda letselschade slachtoffers van verzekeraars
Sp cda pvda letselschade  slachtoffers van verzekeraarsSp cda pvda letselschade  slachtoffers van verzekeraars
Sp cda pvda letselschade slachtoffers van verzekeraarsMike de Groot
 
Hypotheekbond Jeroen Dijsselbloem_kamerbrief_inzake_boetevrij_oversluiten_h...
Hypotheekbond   Jeroen Dijsselbloem_kamerbrief_inzake_boetevrij_oversluiten_h...Hypotheekbond   Jeroen Dijsselbloem_kamerbrief_inzake_boetevrij_oversluiten_h...
Hypotheekbond Jeroen Dijsselbloem_kamerbrief_inzake_boetevrij_oversluiten_h...Jeroen Oversteegen
 
De ondernemerscooperatie
De ondernemerscooperatieDe ondernemerscooperatie
De ondernemerscooperatieJeroen Cremers
 
Ig&H Groei Banksparen Vereist Draagvlak Bij Intermediair In Finance ...
Ig&H   Groei Banksparen Vereist Draagvlak Bij Intermediair   In Finance  ...Ig&H   Groei Banksparen Vereist Draagvlak Bij Intermediair   In Finance  ...
Ig&H Groei Banksparen Vereist Draagvlak Bij Intermediair In Finance ...Justin Bergman
 
Hypotheekbond nazorg, zorgplicht en dataverijkking afm - wft - bgfo
Hypotheekbond   nazorg, zorgplicht en dataverijkking afm - wft - bgfoHypotheekbond   nazorg, zorgplicht en dataverijkking afm - wft - bgfo
Hypotheekbond nazorg, zorgplicht en dataverijkking afm - wft - bgfoJeroen Oversteegen
 
Hypotheekbond software passend bij AFM visie "dienstverlening op maat"
Hypotheekbond software passend bij AFM visie "dienstverlening op maat"Hypotheekbond software passend bij AFM visie "dienstverlening op maat"
Hypotheekbond software passend bij AFM visie "dienstverlening op maat"Jeroen Snijder
 
Hypotheekbond software passend bij visie AFM - dienstverlening op maat
Hypotheekbond software passend bij visie AFM - dienstverlening op maatHypotheekbond software passend bij visie AFM - dienstverlening op maat
Hypotheekbond software passend bij visie AFM - dienstverlening op maatJeroen Oversteegen
 
De Coöperatie expert - samenwerking tussen mkb'ers, freelancers en zzp'ers
De Coöperatie expert - samenwerking tussen mkb'ers, freelancers en zzp'ersDe Coöperatie expert - samenwerking tussen mkb'ers, freelancers en zzp'ers
De Coöperatie expert - samenwerking tussen mkb'ers, freelancers en zzp'ersAlfred Griffioen
 
Igh werkgever dwingt pensioenadviseur tot specialisatie en vernieuwing - vv...
Igh   werkgever dwingt pensioenadviseur tot specialisatie en vernieuwing - vv...Igh   werkgever dwingt pensioenadviseur tot specialisatie en vernieuwing - vv...
Igh werkgever dwingt pensioenadviseur tot specialisatie en vernieuwing - vv...Bob van Opstal
 
Presentatie Guus Alfrink & Marianne Wansbeek - Hypotheken Event 2013
Presentatie Guus Alfrink & Marianne Wansbeek - Hypotheken Event 2013Presentatie Guus Alfrink & Marianne Wansbeek - Hypotheken Event 2013
Presentatie Guus Alfrink & Marianne Wansbeek - Hypotheken Event 2013IIR Conferenties & Trainingen
 
Wetten & codes leggen het af tegen recht van sterkste fd 2013 jv v
Wetten & codes leggen het af tegen recht van sterkste fd 2013 jv vWetten & codes leggen het af tegen recht van sterkste fd 2013 jv v
Wetten & codes leggen het af tegen recht van sterkste fd 2013 jv vJohn van Veen
 
Vergelijking hypotheek rentetarieven Capitalum
Vergelijking hypotheek rentetarieven CapitalumVergelijking hypotheek rentetarieven Capitalum
Vergelijking hypotheek rentetarieven Capitalum4ieder
 
Artikel 1 Building Business over toekomst woningcorporaties
Artikel 1 Building Business over toekomst woningcorporatiesArtikel 1 Building Business over toekomst woningcorporaties
Artikel 1 Building Business over toekomst woningcorporatiesKarl Bijsterveld
 
Christian Schouten
Christian SchoutenChristian Schouten
Christian Schoutenbcined
 
Module 6 herstart financiering voor ondernemers die eerder al eens onderuit z...
Module 6 herstart financiering voor ondernemers die eerder al eens onderuit z...Module 6 herstart financiering voor ondernemers die eerder al eens onderuit z...
Module 6 herstart financiering voor ondernemers die eerder al eens onderuit z...restartplatform
 
Keten management; tussen succes en falen 2013
Keten management; tussen succes en falen 2013Keten management; tussen succes en falen 2013
Keten management; tussen succes en falen 2013Jo Horn
 

Similar to Volgorde van lenen en de invloed hiervan op de leencapaciteit (20)

Thema's Uturn
Thema's UturnThema's Uturn
Thema's Uturn
 
Voorsorteren Op De Toekomst
Voorsorteren Op De ToekomstVoorsorteren Op De Toekomst
Voorsorteren Op De Toekomst
 
Vb Samenwerkingsgids Oktober 2009
Vb Samenwerkingsgids Oktober 2009Vb Samenwerkingsgids Oktober 2009
Vb Samenwerkingsgids Oktober 2009
 
Sp cda pvda letselschade slachtoffers van verzekeraars
Sp cda pvda letselschade  slachtoffers van verzekeraarsSp cda pvda letselschade  slachtoffers van verzekeraars
Sp cda pvda letselschade slachtoffers van verzekeraars
 
Hypotheekbond Jeroen Dijsselbloem_kamerbrief_inzake_boetevrij_oversluiten_h...
Hypotheekbond   Jeroen Dijsselbloem_kamerbrief_inzake_boetevrij_oversluiten_h...Hypotheekbond   Jeroen Dijsselbloem_kamerbrief_inzake_boetevrij_oversluiten_h...
Hypotheekbond Jeroen Dijsselbloem_kamerbrief_inzake_boetevrij_oversluiten_h...
 
De ondernemerscooperatie
De ondernemerscooperatieDe ondernemerscooperatie
De ondernemerscooperatie
 
Harry Wichers (FAF) 20e Hypotheken Event
Harry Wichers (FAF) 20e Hypotheken EventHarry Wichers (FAF) 20e Hypotheken Event
Harry Wichers (FAF) 20e Hypotheken Event
 
Ig&H Groei Banksparen Vereist Draagvlak Bij Intermediair In Finance ...
Ig&H   Groei Banksparen Vereist Draagvlak Bij Intermediair   In Finance  ...Ig&H   Groei Banksparen Vereist Draagvlak Bij Intermediair   In Finance  ...
Ig&H Groei Banksparen Vereist Draagvlak Bij Intermediair In Finance ...
 
Hypotheekbond nazorg, zorgplicht en dataverijkking afm - wft - bgfo
Hypotheekbond   nazorg, zorgplicht en dataverijkking afm - wft - bgfoHypotheekbond   nazorg, zorgplicht en dataverijkking afm - wft - bgfo
Hypotheekbond nazorg, zorgplicht en dataverijkking afm - wft - bgfo
 
Hypotheekbond software passend bij AFM visie "dienstverlening op maat"
Hypotheekbond software passend bij AFM visie "dienstverlening op maat"Hypotheekbond software passend bij AFM visie "dienstverlening op maat"
Hypotheekbond software passend bij AFM visie "dienstverlening op maat"
 
Hypotheekbond software passend bij visie AFM - dienstverlening op maat
Hypotheekbond software passend bij visie AFM - dienstverlening op maatHypotheekbond software passend bij visie AFM - dienstverlening op maat
Hypotheekbond software passend bij visie AFM - dienstverlening op maat
 
De Coöperatie expert - samenwerking tussen mkb'ers, freelancers en zzp'ers
De Coöperatie expert - samenwerking tussen mkb'ers, freelancers en zzp'ersDe Coöperatie expert - samenwerking tussen mkb'ers, freelancers en zzp'ers
De Coöperatie expert - samenwerking tussen mkb'ers, freelancers en zzp'ers
 
Igh werkgever dwingt pensioenadviseur tot specialisatie en vernieuwing - vv...
Igh   werkgever dwingt pensioenadviseur tot specialisatie en vernieuwing - vv...Igh   werkgever dwingt pensioenadviseur tot specialisatie en vernieuwing - vv...
Igh werkgever dwingt pensioenadviseur tot specialisatie en vernieuwing - vv...
 
Presentatie Guus Alfrink & Marianne Wansbeek - Hypotheken Event 2013
Presentatie Guus Alfrink & Marianne Wansbeek - Hypotheken Event 2013Presentatie Guus Alfrink & Marianne Wansbeek - Hypotheken Event 2013
Presentatie Guus Alfrink & Marianne Wansbeek - Hypotheken Event 2013
 
Wetten & codes leggen het af tegen recht van sterkste fd 2013 jv v
Wetten & codes leggen het af tegen recht van sterkste fd 2013 jv vWetten & codes leggen het af tegen recht van sterkste fd 2013 jv v
Wetten & codes leggen het af tegen recht van sterkste fd 2013 jv v
 
Vergelijking hypotheek rentetarieven Capitalum
Vergelijking hypotheek rentetarieven CapitalumVergelijking hypotheek rentetarieven Capitalum
Vergelijking hypotheek rentetarieven Capitalum
 
Artikel 1 Building Business over toekomst woningcorporaties
Artikel 1 Building Business over toekomst woningcorporatiesArtikel 1 Building Business over toekomst woningcorporaties
Artikel 1 Building Business over toekomst woningcorporaties
 
Christian Schouten
Christian SchoutenChristian Schouten
Christian Schouten
 
Module 6 herstart financiering voor ondernemers die eerder al eens onderuit z...
Module 6 herstart financiering voor ondernemers die eerder al eens onderuit z...Module 6 herstart financiering voor ondernemers die eerder al eens onderuit z...
Module 6 herstart financiering voor ondernemers die eerder al eens onderuit z...
 
Keten management; tussen succes en falen 2013
Keten management; tussen succes en falen 2013Keten management; tussen succes en falen 2013
Keten management; tussen succes en falen 2013
 

Volgorde van lenen en de invloed hiervan op de leencapaciteit

  • 1. Volgorde van lenen en de invloed hiervan op de leencapaciteit Mark Ipenburg Thesis voor de studie MFP 2017-2018 Scriptie begeleiders: Ed Landman, Herman Derks, Adri van Dijk
  • 2. 2 Volgorde van lenen en de invloed hiervan op de leencapaciteit Inleiding Ik ben financieel adviseur bij De Hypotheker en werk bijna 17 jaar in de financiële dienstverlening. Daar hebben ik en mijn collega’s dagelijks te maken met klanten die, als zij een huis willen kopen, geen eigen geld hebben, lopende leningen hebben of een combinatie hiervan. Voor deze klanten bestaat de rare situatie dat er verschil in leencapaciteit ontstaat afhankelijk van de volgorde waarin zij zaken aanpakken. Dit geldt echter ook voor de klanten die wel de bijkomende kosten bij het aangaan van een hypotheek uit eigen middelen kunnen voldoen maar toch nog geld willen lenen voor de inrichting van de nieuwe woning. In de praktijk worden wij daardoor geconfronteerd met de absurde gevolgen; zo moeten adviseurs vrijwel wekelijks klanten adviseren om hun creditcard af te melden totdat de hypotheek rond is. Daarna kan de creditcard gewoon weer geactiveerd worden. Doen zij dit niet, dan kan dit tienduizenden euro’s schelen in wat zij kunnen lenen. Een bestaand krediet leidt namelijk tot een lagere leencapaciteit en dus kan er door af te lossen, meer geleend worden. Hetzelfde probleem ontstaat als klanten de nieuwe meubels voor de woning willen financieren. Kopen zij de meubels te vroeg, dan kan de hypotheek ineens niet meer haalbaar zijn. Wachten zij tot de hypotheek rond is, dan is er geen enkel probleem. Door dit probleem worden zaken voor klanten onnodig moeilijk gemaakt. Het leidt in de praktijk tot een hoop onnodige handelingen en kunstjes. In deze scriptie wil ik niet gaan kijken naar de handelingen en de kunstjes. Die zijn eerder voldoende beschreven en in de praktijk bekend bij de adviseurs. Nee, met deze scriptie wil ik onderzoeken of er niet een geharmoniseerd model te maken is, waarmee dit hele circus niet meer nodig is. Kortom ik wil komen tot aanbevelingen, waarmee beleidsmakers en politiek tot een eenduidig systeem kunnen komen.
  • 3. 3 Managementsamenvatting In Nederland bestaat het vreemde fenomeen dat de volgorde van lenen van invloed is op hoeveel je in totaal kan lenen. Uit dit onderzoek zal blijken dat de reden hiervan ligt in de verschillende beoordelingssystemen die gehanteerd worden voor hypotheken en consumptieve kredieten. Deze zijn naast elkaar ontstaan, hebben invloed op elkaar, maar zijn nooit op elkaar afgestemd. Het probleem is dat er verschillende beoordelingssystemen in Nederland gebruikt worden om te bepalen wat verantwoord is om te lenen. Hierdoor moeten adviseurs vrijwel wekelijks klanten adviseren om hun creditcard af te melden, totdat de hypotheek rond is. Daarna kan de creditcard gewoon weer geactiveerd worden. Doen zij dit niet, dan kan dit tienduizenden euro’s schelen in hoeveel zij kunnen lenen. Een bestaand krediet leidt namelijk tot een lagere leencapaciteit en dus kan er door af te lossen, meer geleend worden. De doelstelling van dit onderzoek is: In mijn onderzoek wil ik komen tot een advies richting politiek en beleidmakers met aanbevelingen om te komen tot een systeem, waarbij de volgorde van lenen voor verschillende doelen niet meer van belang is voor de maximale verstrekking. Dit door theorie onderzoek naar de verschillen in leencapaciteit door wetgeving op maximale verstrekking per doel en de theorie waarom de begrenzingen zijn zoals ze zijn onder invloed van artikel 4.34 WFT. Hierbij zal ook veldonderzoek in de vorm van een interview met betrokkenen van NIBUD en Raymond Bakker (auteur van verschillende artikelen over dit onderwerp) een onderdeel zijn. Deze theorieën zal ik vergelijken middels een GAP- analyse met de theorieën in Amerika en het Verenigd Koninkrijk en de effectiviteit hiervan. Uit deze GAP-analyse zal moeten blijken of er in deze landen een beter werkend systeem is met minder problemen voor klanten en minder verschil in leencapaciteit op basis van volgorde van lenen. Na analyse van deze vergelijking zal ik aanbevelingen doen om te komen tot een eenduidige invulling van artikel 4.34 WFT voor de Nederlandse leenmarkt. Uit literatuur onderzoek blijkt dat de wettelijke kaders met hun open normen veel ruimte laten. Hierdoor konden de verschillende beoordelingssystemen, met grote verschillen in de mogelijkheden om te lenen, ontstaan. De ongelijkheden komen dan ook niet voort uit de wet, maar uit de verschillende gedragscodes. Dit betekent dat de markt het probleem zelf kan oplossen. Uit de interviews die gedaan zijn, blijkt dat dit ook de voorkeur van de markt is. De markt heeft liever niet dat dit door de overheid in wetten wordt vastgelegd. Tegelijkertijd hebben de open normen op de markt een restrictieve werking. Omdat pas achteraf door de toezichthouders beoordeeld wordt of iets wel of niet toegestaan wordt, is er een angstcultuur ontstaan. In deze cultuur zijn er weinig partijen die nieuwe initiatieven durven te nemen. De conclusie van dit onderzoek is dat met een paar aanpassingen een geharmoniseerd systeem mogelijk is. Hierbij zal de eerste stap het ontbinden van de GHF zijn. De 2de stap zal er uit bestaan dat de aanbieders van hypotheken en van consumptieve kredieten samen de gedragscode VFN zo aanpassen dat dit een gezamenlijke code wordt. Voor deze laatste aanpassingen worden een aantal aanbevelingen gedaan in dit onderzoek:
  • 4. 4 • Opgeven van de 2% toets last voor bestaande kredieten als het een persoonlijke lening betreft, met een restant looptijd van minder dan 7 jaar en hiervoor een werkelijke lastentoets te gebruiken. • De toetsing van de bestaande kredieten bij een hypotheek zal volgens de methodiek van de consumptieve kredieten moeten gebeuren. • Voor de toetsing van een consumptief krediet zal met de annuïtaire last van de hypotheek moeten worden gerekend. • Voor de toetsing van een consumptief krediet zal met de werkelijke last van kredieten worden gerekend waar het persoonlijke leningen betreft met een restant looptijd van minder dan 7 jaar. • Persoonlijke leningen met een restant looptijd van meer dan 7 jaar, worden getoetst op 2% van de dan nog openstaande kredietsom in plaats van de oorspronkelijke hoofdsom. Als de marktpartijen hier overeenstemming over bereiken zal het zinvol zijn om het resultaat door de AFM te laten toetsen. Deze laatste heeft duidelijk aangegeven dat de toetsnormen uit de huidige gedragscode van de VFN, als een minimale eis moeten worden gezien en vaak niet toereikend zullen zijn.
  • 5. 5 Inhoud Volgorde van lenen en de invloed hiervan op de leencapaciteit ........................................ 2 Inleiding ........................................................................................................................................... 2 Managementsamenvatting......................................................................................................... 3 Hoofdstuk1 Vooronderzoek........................................................................................................ 9 1.1 Probleemkluwen en keuze conceptueel model ........................................................... 9 1.2 Probleemanalyse.......................................................................................................... 10 1.3 Eerdere bevindingen......................................................................................................... 11 1.4 Doelstelling.......................................................................................................................... 12 1.5 Onderzoeksmodel + objecten van onderzoek............................................................. 12 1.6 Centrale vragen.............................................................................................................. 15 1.7 Deelvragen ...................................................................................................................... 15 1.8 Welke resultaten verwacht ik? ........................................................................................ 16 1.9 Verwachte antwoorden deelvragen........................................................................... 16 1.10 Betrouwbaarheid onderzoek ...................................................................................... 17 Hoofdstuk 2 Literatuur onderzoek ............................................................................................. 18 2.1 Wat vindt u in dit hoofdstuk?............................................................................................ 18 2.2.1 Wat wordt onder beoordeling in deze thesis verstaan:............................................. 18 2.2.2 Wat is de betekenis van de beoordeling voor de invulling van de zorgplicht?.. 19 2.2.3 De literatuur biedt de volgende indicatoren en meetbare criteria over beoordeling. ............................................................................................................................. 20 2.3.1 Wat wordt in deze thesis onder zorgplicht verstaan?.............................................. 20 2.3.2 Wat is de betekenis van zorgplicht voor de beoordeling van een lening? ......... 21 2.3.3 De literatuur biedt de volgende indicatoren en meetbare criteria over zorgplicht................................................................................................................................... 21 2.4 Wat is de invloed van de indicatoren en criteria van de beoordeling op de zorgplicht?................................................................................................................................. 22 2.4.1 De invloed van Inkomen op de leensom. ................................................................... 22 2.4.2 Levensstijl .......................................................................................................................... 22 2.4.3 Moraliteit........................................................................................................................... 23 2.4.4 Toekomstige betaalbaarheid als beoordelingsinstrument voor de bank............... 24 2.4.5 Bestaande leningen........................................................................................................ 25 2.4.6 Doel................................................................................................................................... 25 2.4.7 Looptijd............................................................................................................................. 26 2.4.8 Asset Based...................................................................................................................... 27
  • 6. 6 2.4.9 Basis berekeningen ......................................................................................................... 27 2.4.10 Toezicht........................................................................................................................... 28 2.5 Lenen in de Verenigde Staten.................................................................................... 28 2.6 Lenen in het Verenigd Koninkrijk................................................................................. 31 2.7 Ontwikkelingen................................................................................................................... 34 2.8 Wetgeving........................................................................................................................... 34 2.9 Conclusie uit de literatuur............................................................................................ 35 Hoofdstuk 3 Perspectief van het onderzoek ............................................................................ 37 Methode van onderzoek. Wat, hoe en waar?........................................................................ 37 3.1 Waarom literatuur onderzoek gedaan? ................................................................... 37 3.2 Hoe effectief zijn de beoordelingscriteria voor invulling van de zorgplicht? ....... 38 3.3 Waar komt het onderzoek op neer? (itereer het onderzoek)................................ 39 3.4 Hoe ga ik mijn variabelen meten? Heb ik de juiste definities van mijn variabelen en van de aspecten die ik ga meten? Past het dan nog in het conceptueel model? 39 3.5 Welk ander domein wil ik betrekken in het onderzoek? ......................................... 40 3.6 Dimensie matrix. Bronnen waaruit de invloeden en verbanden blijken.............. 40 3.7 Hoe kan de verandering gemeten worden? Zijn mijn variabelen meetbaar door mijn onderzoek?....................................................................................................................... 42 3.8 Wat ga ik in het veld onderzoeken? Waarom met interviews? ............................. 42 3.9 Vastlegging interviews ................................................................................................. 43 Hoofdstuk 4: Mogelijke modellen............................................................................................... 44 4.1 Verschil in werkelijke lasten en rekenlasten.................................................................... 44 4.2 Het al dan niet aftrekbaar zijn van de rente................................................................. 45 4.3 Inschatting toekomstige betaalbaarheid....................................................................... 46 4.4 Hoogte van het inkomen dat in de toets wordt meegenomen. ................................ 47 4.4.1 Aparte leenboxen........................................................................................................... 47 4.4.2 Zowel hypotheken als consumptieve leningen vanuit het netto inkomen berekenen................................................................................................................................. 48 4.4.3 Hypotheken niet meer op werkelijke lasten toetsen.................................................. 49 4.4.4 Beoordelingsverschillen.................................................................................................. 50 4.4.5 Schema gelijktrekken beoordelingscriteria ................................................................. 51 Hoofdstuk 5: Interview resultaten............................................................................................... 53 5.1 Doel interviews.................................................................................................................... 53 5.2 De subjecten....................................................................................................................... 53 5.3 Vragenlijst............................................................................................................................ 54 5.4 Resultaten interviews ......................................................................................................... 56 5.4.1 Antwoorden markt onderzoeksvragen........................................................................ 56
  • 7. 7 5.4.2 Antwoorden markt verdiepingsvragen........................................................................ 61 5.4.3 GAP theorie en praktijk .................................................................................................. 65 5.4.4 Inzichten uit de praktijk................................................................................................... 66 5.5 Conclusies interviews......................................................................................................... 67 5.6 Iteratie van de modellen op basis van de interview resultaten.................................. 67 5.6.1 Verschil in werkelijke lasten en rekenlasten................................................................. 67 5.6.2 Het al dan niet aftrekbaar zijn van de rente............................................................... 68 5.6.3 Inschatten toekomstige betaalbaarheid .................................................................... 68 5.6.4 Hoogte van het inkomen dat in de toets wordt meegenomen .............................. 69 5.6.5 Aparte leenboxen........................................................................................................... 69 5.6.6 Zowel hypotheken als consumptieve leningen vanuit het netto inkomen berekenen................................................................................................................................. 69 5.6.7 Hypotheken niet meer op werkelijke lasten toetsen.................................................. 70 Hoofdstuk 6: Aan te passen criteria........................................................................................... 71 6.1 Netto maandinkomen....................................................................................................... 71 6.2 Moet de wet aangepast................................................................................................... 71 6.3 Direct opzegbare leasecontracten / duur verplichtingen........................................... 71 6.4 Beoordeling voorbelasting................................................................................................ 71 6.5 Belastingvoordelen ............................................................................................................ 71 6.6 Aangepaste criteria........................................................................................................... 71 6.7 Verschillende weging op basis van duur van de lening............................................... 72 Hoofdstuk 7 Nieuwe berekeningen met aangepaste criteria............................................... 74 7.1 Voorbeeld 1 ........................................................................................................................ 74 7.2 Voorbeeld 2 ........................................................................................................................ 74 7.2.1 Verschillen ........................................................................................................................ 74 7.3 Deelvragen, is aan de verwachtingen voldaan?......................................................... 75 7.4 Beantwoording Hoofdvragen .......................................................................................... 76 7.4.1 Is een geharmoniseerd beoordelingssysteem voor lenen, voor een woning of een andere doel, mogelijk? ........................................................................................................... 76 7.4.2 Geeft dit beoordelingssysteem een gelijkwaardige bescherming tegen overcreditering als de huidige, niet geharmoniseerde, beoordelingssystemen?........... 76 7.4.3 Wat moet de rol van de overheid hierin zijn? ............................................................. 76 7.5 Aanbevelingen................................................................................................................... 76 7.6 Bijvangst............................................................................................................................... 77 Bibliografie .................................................................................................................................... 78 Bijlagen .......................................................................................................................................... 82 Bijlage 1 Bas Stams................................................................................................................... 82
  • 8. 8 Bijlage 2 Gijs van Hooijdonk.................................................................................................... 91 Bijlage 3 Marcel Warnaar...................................................................................................... 101 Bijlage 4 Nol Luyer .................................................................................................................. 111 Bijlage 5 Raymond Bakker..................................................................................................... 121 Bijlage 6 Harrie-Jan van Nunen............................................................................................ 131
  • 9. 9 Hoofdstuk1 Vooronderzoek In dit hoofdstuk kunt u de volgende zaken vinden: In 1.1 vindt u de probleem kluwen en de keuze voor het conceptueel model. In 1.2 wordt vervolgens een probleemanalyse gemaakt. In 1.3 worden eerdere bevindingen onderzocht. Dit alles leidt dan tot mijn doelstelling die in 1.4 te vinden is. Vervolgens wordt in 1.5 het onderzoek model en de objecten van onderzoek uitgewerkt. In 1.6 worden vervolgens de centrale vragen geformuleerd. In 1.7 volgen dan de deelvragen en in 1.8 wordt aangegeven welke resultaten verwacht worden. In 1.9 worden dan de verwachte antwoorden op de deelvragen geformuleerd. Tenslotte wordt in 1.10 aandacht besteed aan hoe de betrouwbaarheid van dit onderzoek gewaarborgd moet worden. 1.1 Probleemkluwen en keuze conceptueel model Uit de kluwen blijkt dat de volgorde van lenen, eerst consumptief, dan hypothecair of andersom, van invloed is op hoeveel de klant kan lenen. Probleem met deze x en y is dat het doel juist is om de x te elimineren. Mijn x is eigenlijk het samenspel tussen de tijdelijke regeling hypothecair krediet, cijfers Nibud en de gedragscode VFN. Deze hebben nu ieder hun eigen invulling van de consumentbescherming op basis van art. 4.34 WFT. Hierbij wordt niet op dezelfde manier rekening gehouden met bestaande leningen/hypotheken. AFM Politiek Art. 4.34 WFT TrHK NiBud VFN Crisis Consumenten in Problemen Volgorde van lenen Hoeveel kan klant lenen? Eigen geld nodig voor woning Prijs van te kopen woning Besteding voor inrichting en wensen Beleid banken Moraliteit verschil Looptijd
  • 10. 10 De eigenlijke x is dus de beoordeling. Hoe kan deze geharmoniseerd worden zodat de volgorde niet meer uitmaakt. Hiermee wordt de x harmonisatie en de y Consistente leensom. 1.2 Probleemanalyse Deze rare situatie is ontstaan doordat er verschillende manieren zijn om te bepalen wat een klant verantwoord mag lenen. In het geval van een hypothecaire lening wordt dit dwingend voorgeschreven in de tijdelijke regeling van het BGfo (Trhk). In het geval van het consumptief krediet is dit geregeld in de gedragscode van de VFN. Zowel de Trhk als de gedragscode baseren zich op cijfers van het NIBUD en willen invulling geven aan artikel 4.34 WFT. Dit wetsartikel legt de plicht op om overkreditering te voorkomen. Harmonisatie beoordeling Consistente leensom Klant met Krediet Klant met Hypotheek Beoordeling Klant met Krediet Beoordeling Klant met Hypotheek Beoordeling Krediet
  • 11. 11 Voorbeeld 1: (Bakker R. , Consumptief bijfinancieren: (on) wenselijk?, 2016)(uit Erkend, juni 2016) Karel en Ank hebben een bruto maandinkomen (inclusief vakantiegeld) van respectievelijk € 2.917 (netto € 2.184) en € 1.250 (netto € 1.129). De maximale annuïteitenhypotheek op hun inkomen bedraagt bij de huidige actuele toetsrente van 1,9% (rentevaste periode 10 jaar) € 234.250. De daarbij behorende bruto maandlasten zijn € 854. Volgens de gedragscode van de VFN kunnen zij, na het afsluiten van de hypotheek en rekening houdend met de woonlasten, nog € 54.700 aanvullend aan consumptief krediet krijgen. Daardoor komt hun totale leencapaciteit uit op € 288.950. De consumptief kredietruimte bovenop de hypotheek is dus 25%. Voorbeeld 2 (Bakker R. , Consumptief bijfinancieren: (on) wenselijk?, 2016) Karel en Ank kunnen op basis van de maximale leencapaciteit volgens voorbeeld 1 een woning kopen met een koopsom van ongeveer € 230.000 (LTV 102%). Beiden hebben aangegeven dat de inrichting van de woning uit hun spaargeld wordt gefinancierd. Het tekort aan bijkomende ‘kosten koper’ willen zij echter financieren met een kortlopend consumptief krediet, dat annuïtair wordt afgelost in vijf jaar. Hun totale financieringsbehoefte is € 242.100, waarvan € 7.850 via een persoonlijke lening (€ 242.100 minus € 234.250). De rente hierop bedraagt 5,5% en de extra maandelijkse last (annuïteit) is dan vijf jaar lang € 150 per maand. Kredietlasten worden voor de gehele looptijd van de hypotheek meegenomen in de toets, ondanks dat de lasten van € 150 per maand in dit voorbeeld beperkt blijven tot een periode van vijf jaar. De maximale leencapaciteit bij een dergelijke financiële verplichting daalt hierdoor van € 234.250 naar € 193.113, rekening houdend met een last van 2% van de lening, te weten € 157 per maand! Er ontstaat een onevenredig zwaar drukkend effect op de leencapaciteit. Een aanvullende lening van € 7.850 met een annuïteit van € 150 per maand (rente én aflossing) gedurende vijf jaar genereert een verminderde leencapaciteit van € 41.137 over dertig jaar. Per saldo levert de volgorde van het afsluiten een financieel verschil in leencapaciteit op basis van de LTI op van € 87.987: € 288.950 (€ 234.250 + € 54.700) versus € 200.963 (€ 193.113 + € 7.850). Karel en Ank hebben een bruto maandinkomen (inclusief vakantiegeld) van respectievelijk € 2.917 (netto € 2.184) en € 1.250 (netto € 1.129). De maximale annuïteitenhypotheek op hun inkomen bedraagt bij de huidige actuele toetsrente van 1,9% (rentevaste periode 10 jaar) € 234.2502. De daarbij behorende bruto maandlasten zijn € 854. Volgens de gedragscode van de VFN kunnen zij, na het afsluiten van de hypotheek en rekening houdend met de woonlasten, nog € 54.700 aanvullend aan consumptief krediet krijgen. Daardoor komt hun totale leencapaciteit uit op € 288.950. De consumptief kredietruimte bovenop de hypotheek is dus 25%. 1.3 Eerdere bevindingen Gegeven het gezamenlijke doel (invulling 4.34 WFT) en basis gegevens (cijfers NIBUD) is het raar en wellicht zelfs ongewenst, dat er een andere uitkomst voor de leencapaciteit is afhankelijk van de gekozen volgorde. Deze discrepantie is eerder onderzocht door o.a. de AFM in (AFM, Nota Kredietnormen, 2015), door De Hypotheekadviseur (Bakker H.-J. v., 2012), door Moneyview, (MoneyView, 2014), AM (Maaike Verhoef, 2016) en tenslotte in de Erkend (Bakker R. , Consumptief bijfinancieren: (on) wenselijk?, 2016) In het onderzoek van de AFM richtte de AFM zich voornamelijk op het duiden van de verschillen en kwam tot de conclusie dat het onwenselijk zou zijn als klanten het afbouwen van de LTV (loan to value) gaan opvangen door dat deel met een
  • 12. 12 consumptief krediet te financieren. Daarnaast zag de AFM geen reden om de LTV niet nog verder te verlagen. In het artikel in De Hypotheekadviseur wordt opgeroepen tot nieuwe acceptatie regels. In dit artikel worden de vele aanpassingen benoemd en de knelpunten die hierdoor zijn ontstaan voor de adviseur. De knelpunten die in dit artikel uit 2012 werden benoemd, zijn nog steeds actueel. De impact van deze knelpunten wordt echter groter door de afbouw van de LTV. Het onderzoek van Moneyview richtte zich met name op het verschil in leencapaciteit, de veranderende producten in verband met het afnemen van de LTV en hoe dit voor de klant zo gunstig mogelijk ingezet zou kunnen worden. Met andere woorden; hoe kan een adviseur zo goed mogelijk gebruik maken van het verschil in leencapaciteit? Het artikel in AM magazine probeert het probleem van verschillende kanten aan te vliegen en laat verschillende stakeholders hun visie hierop geven. In de Erkend duidt Raymond Bakker nogmaals de discrepantie. In verschillende artikelen wordt de problematiek verwoord en geduid, daarnaast zijn er signalen dat er wordt gekeken naar een mogelijke harmonisering voor de invulling van artikel 4.34 WFT. 1.4 Doelstelling In mijn onderzoek wil ik komen tot een advies richting politiek en beleidmakers met aanbevelingen om te komen tot een systeem waarbij de volgorde van lenen voor verschillende doelen niet meer van belang is voor de maximale verstrekking. Dit door theorie onderzoek naar de verschillen in leencapaciteit door wetgeving op maximale verstrekking per doel en de theorie waarom de begrenzingen zijn zoals ze zijn onder invloed van artikel 4.34 WFT. Hierbij zal ook veldonderzoek in de vorm van een interview met betrokkenen van NIBUD en Raymond Bakker (auteur van verschillende artikelen over dit onderwerp) een onderdeel zijn. Deze theorieën zal ik vergelijken middels een GAP- analyse met de theorieën in Amerika en het Verenigd Koninkrijk en de effectiviteit hiervan. Uit deze GAP-analyse zal moeten blijken of er in deze landen een beter werkend systeem is met minder problemen voor klanten en minder verschil in leencapaciteit op basis van volgorde van lenen. Na analyse van deze vergelijking zal ik aanbevelingen doen om te komen tot een eenduidige invulling van artikel 4.34 WFT voor de Nederlandse leenmarkt. 1.5 Onderzoeksmodel + objecten van onderzoek Om tot mijn aanbevelingen te kunnen komen zal een aantal zaken onderzocht moeten worden. Om te beginnen zal vastgesteld moeten worden of er een rationele reden is om onderscheid in leencapaciteit te hebben, zuiver op basis van de volgorde. Verder zal de leencapaciteit voor zowel hypotheken als consumptieve financieringen onderzocht moeten worden. Waarom wordt dit op een andere manier aangepakt? Hoe wordt de leencapaciteit beïnvloed door het doel waarvoor de lening is aangegaan? Welke rol speelt de fiscaliteit hierin?
  • 13. 13 Is er een verschil in moraliteit in de terugbetaling van consumptieve leningen en hypotheken? Tenslotte zal er onderzocht moeten worden hoe effectief de huidige methodes zijn voor de bescherming tegen overcreditering? Theorie Analyse Verantwoord lenen Bepaling leencapaciteit Lenen t.o.v. Levensduur Producten Fiscale invloed op lenen Moraliteit van lenen Wat zeggen de experts Aanpak Nederland Aanpak Verenigd Koninkrijk Aanpak Verenigde Staten Theoretisch Framework Voor bepalen Leencapaciteit Problemen door lenen Nederland t.o.v. Verenigd Koninkrijk en Verenigde staten. Resultaat Resultaat Conclusie en aanbevelingen
  • 14. 14 Na rastering van de begrippen kom ik tot de volgende labels: Proceslabels Situatie labels personenlabels Zorgplicht commercieel risico Aanbieders Wetgever Reputatie NPS Toezicht/handhaving vergunning Nieuwe wetten Winstgevendheid Niet alle bovenstaande labels zullen gebruikt worden. In het onderzoek zal kort aangeven worden, dat de rol van de aanbieders beïnvloed wordt door zaken als commercieel risico, reputatie, behouden vergunning en de klanttevredenheid (NPS). Deze labels zullen echter verder niet apart in dit onderzoek gebruikt worden. Waar het over aanbieders gaat zal dit beperkt zijn tot zaken waar zij collectief tot standpunten zijn gekomen. Denk hierbij aan de gedragscodes VFN en GHF. Individuele invulling door aanbieders in de vorm van maatwerk zal ik dus niet behandelen. Harmonisatie Beoordeling Zorgplicht Wetgever Aanbieders Toezicht en/of Handhaving Nieuwe Wetten Reputatie Vergunning Overcreditering Tegengaan WFT 434 Commercieel risico Toezicht en/of Handhaving Winstgevend- heid NPS Consistente leensom Heldere richtlijnen en/of wetten Maatwerk Wetgever Aanbieder Aanbieder Commercieel risico Toezicht en/of handhaving Nieuwe wetgeving Reputatie vergunning Onderscheidend Winstgevend -heid NPS
  • 15. 15 Het onderwerp van lenen kent vele varianten met allemaal eigen bijzondere (fiscale) regels. Om die reden zal in dit onderzoek met name gefocust worden op de starter op de woningmarkt, die naast de hypotheek ook behoefte aan een krediet heeft. Het zal gaan om een bureau onderzoek waarbij gebruik zal worden gemaakt van bestaande data. Naast onderzoek van de gepubliceerde theorieën zal ik ook een aantal kwalitatieve interviews houden. Op basis van metingen over betalingsproblemen in de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk zal beoordeeld worden of hierin duidelijke afwijkingen zitten ten opzichte van de betalingsproblemen in de Nederlandse markt. Vervolgens zal met de kennis opgedaan in het literatuur onderzoek een GAP-analyse worden gemaakt tussen de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk en Nederland t.a.v. de betalingsproblemen op bovenstaande labels. Met de inzichten die hieruit komen worden vervolgens aanbevelingen geformuleerd voor een eenduidig geharmoniseerd beoordelingssysteem. 1.6 Centrale vragen 1. Is een geharmoniseerd beoordelingssysteem voor lenen, voor een woning of een andere doel, mogelijk? 2. Geeft dit beoordelingssysteem een gelijkwaardige bescherming tegen overcreditering als de huidige, niet geharmoniseerde, beoordelingssystemen? 3. Wat moet de rol van de overheid hierin zijn? 1.7 Deelvragen 1. a Wat zijn de verschillen in de huidige beoordelingssystemen? 1. b Wat is de invloed van het leningsdoel op de beoordeling? 1. c Waar moet een geharmoniseerd beoordelingssysteem aan voldoen? 2. a Hoe doet Nederland het ten opzichte van andere landen wat betreft het tegengaan van overcreditering? 2. b Wat zijn de verschillen in beoordeling met andere (succesvollere) landen om overcreditering tegen te gaan? 2. c Wat is de mening van de experts over harmonisatie van de beoordelingssystemen? 3. a Is wetgeving nodig of is aanpassing van de gedragscodes voldoende? 3. b Wat zeggen de Europese richtlijnen hierover? 3. c Onder welke voorwaarden kan de overheid meer ruimte bieden voor maatwerk?
  • 16. 16 1.8 Welke resultaten verwacht ik? Met het verlagen van de LTV wordt het voor de starter steeds lastiger om een woning te kopen zonder eigen geld. Hierdoor wordt de groep starters die naast de hypotheek een lening willen steeds groter. Het is hierbij niet wenselijk dat er rare constructies worden gecreëerd waarbij leningen tijdelijk door familie/vrienden worden ingelost/verstrekt, gemaskeerd als schenkingen, om na het passeren van de hypotheek, alsnog geleend te worden bij een bank om aan familie/vrienden te kunnen terugbetalen. Er zal uiteindelijk een systeem komen waarmee dit ondervangen wordt. Ik verwacht dat de oplossing hiervoor in een aanpassing van de TrHK zal zitten al dan niet gecombineerd met een aanpassing op de gedragscode VFN. Te denken valt aan verdeling van het netto besteedbaar inkomen in boxen. Dit zouden kunnen zijn: • Box wonen • Box consumptief lenen • Box huishouding en vrije tijd • Box vervoer Voor de verschillende boxen zullen referentiewaardes moeten worden bepaald. Op het moment dat iemand in een box beduidend minder als kosten heeft als de referentiewaarde, zou dit moeten kunnen worden overgeheveld naar een andere box. Bijvoorbeeld, iemand heeft geen auto maar gaat altijd met zijn fiets naar het werk. Het is dan niet onlogisch dat hij iets meer aan zijn woning zou mogen uitgeven. Het gebruiken van referentiewaardes wordt op dit moment, gedeeltelijk al gebruikt in de gedragscode VFN. Hierin wordt gewerkt met de leennormen die gebaseerd zijn op de gezinssituatie. 1.9 Verwachte antwoorden deelvragen 1. a Dit wordt beschreven in het onderzoek. Gaat hierbij om de TrHK en de gedragscode VFN. 1. b Hiervoor zijn Europese richtlijnen. Bijvoorbeeld ten aanzien van de duur van de lening t.o.v. de verwachte levensduur van het gefinancierde. Dit zal beschreven moeten worden. 1. c Hierboven al een indicatie van gegeven. 2. a Dit zal blijken uit de cijfers. Deze zijn hopelijk te vinden bij bijvoorbeeld het CBS of de Europese centrale bank. 2. b Dit zal bestudeerd moeten worden tijdens het literatuur onderzoek 2. c Hiervoor wil ik interviews doen met Raymond Bakker, mensen van het NIBUD en mogelijk de AFM. 3. a Het literatuur onderzoek moet hier inzicht in geven aangevuld met de mening van de experts. Zeker is dat als de TrHK moet worden aangepast dit middels wetgeving zal moeten gebeuren. 3. b Er zijn een aantal Europese richtlijnen. Beoordeeld moet worden welke eventueel relevant zijn. 3. c Deze vraag wordt vanuit de theorie beantwoord. De insteek hierbij zal dus zijn of dit mogelijk is terwijl de aanbieder toch aan zijn zorgplicht voldoet.
  • 17. 17 1.10 Betrouwbaarheid onderzoek In mijn literatuur onderzoek zal ik mij beperken tot gerenommeerde bronnen. Denk hierbij aan publicaties van: • Experts • Europese Unie • Europese Centrale Bank • AFM • De Nederlandse Bank • Vaktijdschriften • Eerdere wetenschappelijke publicaties • De websites van bovenstaande bronnen De vastlegging van de literatuur bronnen zal middels het APA-systeem worden gedaan. Daarnaast zullen Raymond Bakker (publicist van meerdere artikelen over dit onderwerp) en Gijs van Hooijdonk (mijn baas) als klankbord worden gebruikt. Daarnaast zal ik op een aantal momenten het resultaat van dat moment bespreken met mijn scriptiebegeleider Adri van Dijk en Ed Landman voor het wetenschappelijk niveau van de scriptie. Dit geeft ook meteen de triangulatie: Theorie uit gerenommeerde bronnen, visie experts, terugkoppeling klankbord. De literatuurlijst volgt na het literatuur onderzoek. Het literatuur onderzoek zal ik in september 2017 afronden en opleveren als Hoofdstuk 2. Tussentijds zal ik tussenresultaten aan Ed Landman mailen.
  • 18. 18 Hoofdstuk 2 Literatuur onderzoek 2.1 Wat vindt u in dit hoofdstuk? In dit hoofdstuk worden de definities gegeven van de in deze thesis gebruikte begrippen, aspecten en onderwerpen. Verder wordt onderzocht wat de literatuur zegt over de relatie tussen beoordeling van een lening aanvraag en een consistente leensom. Voordat dit onderzocht kan worden moeten we echter eerst vaststellen wat de invloed is van de beoordeling op de zorgplicht. Het is namelijk uitgesloten dat de overheid aanpassingen zal willen doen aan de huidige systematiek als dit zou betekenen dat dit ten koste gaat van adequate invulling van de zorgplicht. Wat zegt de literatuur over objectieve redenen voor het rechtvaardigen van het verschil in leencapaciteit in relatie tot de volgorde van aangaan van de lening. Wat zijn de indicatoren en de meetbare criteria die uit de literatuur naar voren komen. Tenslotte zal in de hoofdstuk een conclusie getrokken worden, op basis van de literatuur waarmee er op zoek kan worden gegaan naar een geharmoniseerd model voor beoordeling van leningen en een eenduidige invulling van artikel 434 WFT. 2.2.1 Wat wordt onder beoordeling in deze thesis verstaan? In algemene zin is beoordeling de wettelijke criteria en de door de markt, collectief, gemaakte afspraken, op basis waarvan het verstrekken van een lening toegestaan is. (Infoteur, 2017) geeft de volgende definitie: Kredietwaardigheid, in zakelijke kringen ook wel boniteit of rating genoemd, is het synoniem voor de financiële gegoedheid van een persoon of een instelling. Iedereen die een lening wil afsluiten, moet een zogenaamde kredietwaardigheidscheck ondergaan. De kredietwaardigheid beslist erover óf en onder welke voorwaarden de kredietaanvrager een lening zal krijgen. Vervolgens benoemd (Infoteur, 2017) een aantal aspecten: Meestal biedt BKR-informatie een eerste indicatie voor de kredietwaardigheid van een klant. En zijn er negatieve ervaringen uit het verleden zoals een rechterlijk bevel of iets dergelijks, dan zullen de meeste geldschieters eveneens aannemen dat de klant een slechte betaalmoraliteit heeft. Dit systeem met een eerste check in een onafhankelijke database zoals in Nederland het BKR, zien we ook in andere landen terug. Voor inwoners in Nederland met een buitenlandse achtergrond wordt dit door het BKR voor een aantal landen ondersteund, (BKR, www.bkr.nl, 2017) Met de BKR Buitenland Toets kunt u kredietinformatie aanvragen uit België, Duitsland, Italië, Oostenrijk en de Caribische eilanden (Curaçao, Bonaire en St Maarten). Iedere geldverstrekker bepaalt vervolgens zelf of en onder welke voorwaarden zij de klant eventueel een krediet willen verstrekken. Het BKR is daarmee een verplichte bron om te raadplegen maar bepaalt niet voor de aanbieder of hij wel of niet een krediet mag aanbieden. Dit doet de aanbieder naar eigen inzicht. Dit is mogelijk door de open normen die de WFT stelt. Door de open normen kan iedere aanbieder zelf invulling geven aan artikel 4:23 WFT en 4:34 WFT Hierdoor kan met dezelfde BKR-informatie bij de ene bank wel en bij de andere bank niet geleend worden. Toch zijn er door de
  • 19. 19 verschillende aanbieders afspraken gemaakt over hoe zij invulling willen geven aan de open normen van de WFT. Deze zijn voor kredietaanbieders vastgelegd in (Banken, Gedragscode Consumptief Krediet, 2012) en voor hypotheekaanbieders in (Banken, Gedragscode Hypothecaire Financieringen, 2011). De hypotheekaanbieder hebben daarnaast te maken met de Tijdelijke regeling hypothecair krediet. In deze thesis zal ik uitgaan van een beperkte definitie van kredietbeoordeling. In deze thesis wordt onder beoordeling verstaan: “De collectieve criteria, vastgelegd in de wet en de collectieve gedragscodes. 2.2.2 Wat is de betekenis van de beoordeling voor de invulling van de zorgplicht? In Nederland zijn er minimaal 2 soorten zorgplicht te onderscheiden: de publiekrechtelijke en de privaat rechterlijke. In deze thesis zal ik mij beperken tot de publiekrechtelijke zorgplicht. Dit omdat de privaat rechtelijke zorgplicht niet sector specifiek is en daarmee de reikwijdte van deze thesis ver overschrijdt. De publiek rechtelijke zorgplicht voor de financiële sector is vastgelegd in de WFT. Daarnaast is er voor een deel praktische invulling gegeven in het BGFO en de TrHK. De WFT dwingt de zorgplicht af door voorwaarden te stellen. Voorwaarden t.a.v. aanbieders, marketing, zekerheden, beloning en de genoemde open normen. Opvallend is het verschil in beloning zoals vastgelegd in de WFT en het BGFO. Zo is het op basis van artikel 86c BGFO verboden om voor de advisering en bemiddeling van een hypotheek beloond te worden door de aanbieder. Terwijl het op basis van artikel 4:74 WFT verboden is om voor een consumptief krediet anders beloond te worden dan op basis van een doorlopende provisie. De wetgever ziet hier dus een andere rol voor de adviseur bemiddelaar. Op basis van de beloning is het kennelijk de bedoeling dat het duidelijk is dat de hypotheekadviseur betaald wordt voor zijn werk. Terwijl bij consumptieve kredieten kennelijk een doorlopende begeleiding noodzakelijk wordt geacht. Dit gaat zover dat in artikel 156 BGFO zelfs is vastgelegd dat de doorlopende provisie niet meer mag worden uitbetaald als de klant een achterstand heeft van 2 maanden. Een andere invulling van de zorgplicht zien wij ook bij beheersituaties. Zo zien we bijvoorbeeld in de beoordeling van de NHG (tevens door veel banken gehanteerd), een verschil tussen klanten die nog moeten gaan lenen en klanten die al een lening met NHG hebben en waar een betalingsprobleem is of wordt verwacht. Dit laatste kan bijvoorbeeld het geval zijn bij echtscheiding, arbeidsongeschiktheid of werkeloosheid. Op dat moment zien we dat de verstrekkingsnormen ruimer worden. Voorwaarden hiervoor is wel dat verkoop van de woning een groot verlies zou betekenen voor de klant(en). Bovenstaande voorbeelden geven aan dat er op verschillende terreinen op verschillende manieren invulling wordt gegeven aan de zorgplicht. En dat op basis van het verlangde resultaat ook een andere beoordeling gebruikt kan worden. In deze thesis zal ik mij dan ook gaan beperken tot de betekenis van beoordeling in de normale situatie. In deze thesis zal gezocht worden naar de criteria die bij een beoordeling gebruikt moeten worden om recht te doen aan de zorgplicht.
  • 20. 20 2.2.3 De literatuur biedt de volgende indicatoren en meetbare criteria over beoordeling. (TrHK en de gedragscodes) en in Nederland worden hypotheken (vanuit de overheid) anders beoordeeld dan consumptieve leningen. De criteria zijn de wetten, leidraden en gedragscodes. Hierbij zien we grote overeenkomsten tussen de wetten in het Verenigd Koninkrijk en Nederland. Dit ingegeven door Europese richtlijnen. Deze richtlijnen zijn doorvertaald in bijvoorbeeld de WFT en in het Verenigd Koninkrijk in de Consumer Credit Sourcebook. In de Verenigde Staten wordt dit veel meer aan de markt overgelaten. Daar wordt de discipline met name achteraf afgedwongen. Als het fout gaat met de betaalbaarheid van een krediet dan kan de klant door de rechter laten checken of aan de Duty of Care voldaan is. Daarnaast kan de klant als hij zijn hypotheek niet meer kan betalen, simpelweg de sleutels opsturen naar de geldgever en is hij van het probleem af. In de praktijk wordt hier, met name door tussenpersonen misbruik van gemaakt. Ook is er veel minder stigma op het persoonlijk failliet gaan. Dit is zelfs relatief eenvoudig en wordt daarom nogal eens gebruikt bij het oplossen van creditcard problemen. (Pottow, Private Liability for Reckless Consumer Lending, 2007) Uit de literatuur komen de volgende indicatoren voor beoordeling naar voren: Inkomen, Levensstijl, Moraliteit, Toekomstige betaalbaarheid en bestaande leningen. Met deze zaken wordt in Nederland (deels) anders omgegaan dan de vergelijkingslanden. In algemene zin zit het verschil met de vergelijkingslanden op 2 punten. Nederland geeft meer invulling aan de open normen. 2.3.1 Wat wordt in deze thesis onder zorgplicht verstaan? In het woordenboek van AMS advocaten wordt de volgende definitie van zorgplicht gegeven: “Een opdrachtnemer moet bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed opdrachtnemer in acht nemen. Deze verplichting heet zorgplicht. Bij de beoordeling hiervan wordt gekeken of de opdrachtnemer in kwestie heeft gehandeld zoals een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot te werk zou zijn gegaan. Als een opdrachtnemer zijn zorgplicht heeft geschonden is hij aansprakelijk voor schade die de opdrachtgever daardoor heeft geleden. Hoewel de omvang van zorgplicht per geval dient te worden vastgesteld zijn er in de rechtspraak wel normen ontwikkeld voor banken, notarissen en makelaars. Bij de vraag of een opdrachtnemer zijn zorgplicht heeft nageleefd, kan ook de deskundigheid van de opdrachtgever een rol spelen. Voor financiële dienstverleners geldt een bijzondere zorgplicht vanwege de potentiële grote risico’s. De regering is voornemens een algemene zorgplicht voor financiële dienstverleners vast te leggen in de wet. Zo wordt gewaarborgd dat financiële dienstverleners in het belang van de klant handelen. Ook wordt het mogelijk voor de Autoriteit Financiële Markten (AFM) om eerder in te grijpen bij misstanden.” (De algemene zorgplicht is inmiddels vastgelegd in de WFT in artikel 4:24a)
  • 21. 21 De zorgplicht kent verschillende momenten. Zo is er een zorgplicht voor klanten die in betalingsproblemen (dreigen te) komen. In deze thesis richt ik mij echter op de zorgplicht die zich erop richt dat klanten geen producten afnemen, waarvan kan worden voorzien dat zij hierdoor in de problemen zullen komen. De zorgplicht die ervoor zorgt dat in het belang van de klant wordt geadviseerd. Het doel van deze zorgplicht is het voorkomen van betalingsproblemen voor de consument. Omdat het hier altijd zal gaan om betalingsproblemen in een later stadium zal daarbij de volgende vragen moeten worden gesteld: Met welke veranderingen moet rekening worden gehouden? Wat is de keuzevrijheid van de klant hierin? (welke risico’s mag hij lopen?) 2.3.2 Wat is de betekenis van zorgplicht voor de beoordeling van een lening? De indicatoren en de criteria zijn deels gericht op het invullen van de zorgplicht. Daarnaast zijn ze erop gericht dat aan de doelstellingen van de bank kan worden voldaan. Het moge duidelijk zijn dat ook een bank geen belang heeft bij klanten die niet kunnen betalen. Zoals uit (Pottow, Private Liability for Reckless Consumer Lending, 2007) blijkt kan dit voor tussenpersonen eventueel anders zijn. Dit geldt ook voor tussenpersonen in Nederland. Bij hypotheken worden zij immers betaald voor het advies en bemiddeling. Hierbij levert een bemiddelingsproces meer op dan een ontrading van een financiering. Ook kan volume en snelheid ertoe leiden dat bepaalde aspecten en/of producten onderbelicht blijven. (Dolders, 2016-03-01) Om bovenstaande redenen zal daarom, zowel voor de beoordeling als voor de zorgplicht moeten worden gekeken naar de invulling door de betrokken partijen. Te denken valt aan: • De klant • De adviseur/bemiddelaar • De aanbieder • De wetgever • De overkoepelende markt Kortom de beoordeling en de zorgplicht zijn 2 kanten van dezelfde munt. Sleutelen aan het een heeft (direct) effect op het andere. 2.3.3 De literatuur biedt de volgende indicatoren en meetbare criteria over zorgplicht. Zorgplicht is een container begrip en daarmee niet meetbaar. Echter zorgplicht heeft in de financiële sector een aantal doelen: • Voorkomen van problemen bij klanten. • Voorkomen van systeem problemen. • Vertrouwen in de sector handhaven dan wel te vergroten.
  • 22. 22 Het is wel te meten in hoeverre een gekozen beleid effectief is. Zo valt te vergelijken welk percentage van de klanten in betalingsproblemen komen in Nederland, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten. De data voor deze vergelijking zal uit de literatuur moeten komen. Ook zou te meten/vergelijken zijn in hoeverre het gekozen beleid voor meer of minder systeemproblemen leidt. Dit is echter zeer complex om te onderzoeken en gaat te ver voor deze thesis. Hetzelfde geldt helaas ook voor het vertrouwen in de financiële sector. Dit betekent dat wij in deze thesis zullen proberen te vergelijken wat het relatieve resultaat van de gekozen beoordelingscriteria is. Dit gaan wij doen op basis van literatuur onderzoek. De benodigde data wordt als gevoelige informatie gezien en is daarmee in het kader van deze thesis niet zelf te meten. 2.4 Wat is de invloed van de indicatoren en criteria van de beoordeling op de zorgplicht? Uit de literatuur komen de volgende indicatoren voor beoordeling naar voren: Inkomen, Levensstijl, Moraliteit, Toekomstige betaalbaarheid, bestaande leningen, doel, looptijd, al dan niet asset based en het toezicht. 2.4.1 De invloed van Inkomen op de leensom. Op basis van het inkomen wordt bepaald wat de gemiddelde persoon met dat inkomen aan betaalcapaciteit heeft. Het inkomen heeft daarmee veel invloed op hoeveel iemand mag lenen. Daarnaast wordt in de beoordeling naar de bestendigheid van een inkomen gekeken. Hierbij wordt een vast inkomen als stabieler beoordeeld dan een tijdelijke aanstelling of een uitkering. Waar de hoogte van invloed is op hoeveel er geleend mag worden, is de bestendigheid een aan/uit knop. Als er twijfel is over de bestendigheid dan wordt er geen lening verstrekt. Opvallend hierbij is dat eventuele verzekeringen hierop geen invloed hebben. Iemand met een arbeidsongeschiktheidsverzekering heeft immers iets minder risico dan iemand zonder deze verzekering. Op dit moment heeft dit geen invloed op de leencapaciteit. Andersom geldt dit overigens ook. Als er op 2 inkomens geleend wordt, wordt voor het risico van overlijden (wegvallen 1 inkomen) niet beoordeeld (door de geldgever) of bij overlijden de langstlevende de lening kan blijven betalen. 2.4.2 Levensstijl In Nederland en het Verenigd Koninkrijk is er een onderzoekplicht om te beoordelen of de nieuwe lening ook past binnen de levensstijl van de klant. Voor alsnog checkt de aanbieder alleen de al bestaande verplichtingen in het BKR, daarnaast moet de aanbieder rekening houden met bijzondere verplichtingen zover deze bekend zijn. De adviseur heeft hier een onderzoekplicht. Herleidbaar zal moeten zijn waarom hij van mening is dat de lening passend voor de klant is. De gemiddelde bedragen zijn hierbij een indicator maar mogen niet zomaar voor waar worden aangenomen. Bijvoorbeeld, als de klant veel goedkoper woont dan dat hij op basis van zijn inkomen zou mogen,
  • 23. 23 maar hij heeft geen vermogen opgebouwd. Dan zal de adviseur moeten vaststellen waardoor dit komt. 2.4.3 Moraliteit Deze indicator moet in alle landen onderzocht worden. In Europa is dit vastgelegd in (unie, 2008). In Nederland moet hiervoor het BKR gecheckt worden. Uit het BKR kan de aanbieder een aantal zaken afleiden. Zo staat er vermeld: • Wat de klant al aan leningen heeft. • De leningen die de laatste 5 jaar zijn ingelost. • Of er betalingsachterstanden op deze leningen zijn geweest. • Of er betalingsregelingen zijn getroffen. • Of er leningen zijn kwijtgescholden. • Of de klant niet vindbaar meer was voor de aanbieder. Voor hypotheken geldt dat deze in beginsel niet in het BKR gemeld staan, deze worden pas in het BKR vermeld als er 3 maanden betalingsachterstand is. Of er al een hypotheek op een pand zit is voor iedereen te checken in het kadaster. Hierin wordt echter niks verteld over betalingen. Naast het BKR checken banken ook nog verdere eigen systemen. In geen van de landen schrijft de wet voor wat er met deze informatie gedaan moet worden. Met andere woorden, als een klant volgens het BKR betalingsproblemen heeft gehad, dan kan de aanbieder nog steeds besluiten om een lening aan te bieden. De aanbieder kan hier dus zijn eigen inschatting maken. De aanbieder zal dit wel extra goed moeten motiveren. Bij eventuele problemen wordt hij immers beoordeeld volgens de maatstaf hoe een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot te werk zou zijn gegaan. Als je als aanbieder dan als enige toch een lening zou verstrekken dan is de kans groter dat een rechter zal besluiten dat er niet aan de zorgplicht is voldaan. Overigens heeft dit 2 (ongewenste) effecten in de markt. Allereerst zijn er steeds minder aanbieders die voor deze groep van klanten (betalingsproblemen met een goede reden) een oplossing willen bieden. Daarnaast schatten de aanbieders die wel bereid zijn een lening te verstrekken het risico als groter in, zij komen daardoor vaak met extra voorwaarden en/of een rente opslag. Dit maakt het voor deze groep lastiger om geen nieuwe betalingsproblemen te krijgen. Het lijkt erop dat de mortaliteit dus minder wordt gebruikt om de consument te beschermen, maar eerder om de aanbieder te behouden en daarmee in het verlengde het systeem. Om die reden zal hier in deze thesis verder geen aandacht besteed worden aan moraliteit. In het literatuur onderzoek naar het BKR kwam ook een vreemde regel naar voren. In het BKR algemeen reglement art. 16 lid 2 wordt bepaald dat het aflopend krediet gemeld moet worden voor het totaal te betalen bedrag. Hierdoor kan er met een aflopend krediet minder geleend worden dan met een doorlopend krediet. Door de aflossing zou dit eigenlijk andersom moeten zijn.
  • 24. 24 2.4.4 Toekomstige betaalbaarheid als beoordelingsinstrument voor de bank. Voorspellen is moeilijk, vooral als het de toekomst betreft. Dit grappige citaat van Wim Kan raakt de kern. Achteraf is het makkelijk vast te stellen dat een bepaalde lening beter niet verstrekt had kunnen worden. Volgens (Nibud, 2017) kunnen de volgende categorieën betalingsproblemen onderscheiden worden: • Overlevingsschulden: er zijn te weinig inkomsten in verhouding tot de vaste lasten. • Overbestedingsschulden: er zijn voldoende inkomsten, maar er wordt naar verhouding te veel uitgegeven. • Aanpassingsschulden: er vindt een verandering in de levensomstandigheden plaats, vaak met als gevolg plotselinge inkomensdaling. Deze daling zorgt voor schulden. • Compensatieschulden: overbesteding, als gevolg van compensatiegedrag. Een andere bekende indeling is die van Boorsma e.a. (1994): • Budgettaire redenen, zoals ontslag, stoppen met overwerk, pensioen, maar ook slecht financieel beheer. • Verandering in levensfase, zoals het krijgen van een kind, een echtscheiding of het overlijden van de partner. • Psychosociale problemen, zoals gebrek aan weerbaarheid en compensatiegedrag, maar ook verslavingen. Omdat het Nibud in Nederland gebruikt wordt voor de basisgegevens waar vervolgens de wettelijke termen op gebaseerd worden en de open termen voor het consumptief krediet, houden deze indeling aan. De overlevingsschulden zouden in het huidige beoordelingssysteem alleen moeten kunnen voorkomen na een verandering. Zoals uit de naam blijkt kan dit zijn na een overlijden, waardoor het inkomen minder wordt. In de beoordeling kan hier al naar gekeken worden. Dit risico is zelfs grotendeels uit te sluiten door verstrekking op 2 inkomens alleen toe te laten in combinatie met een verzekering voor eventuele tekorten bij overlijden. De overbestedingsschulden kunnen van te voren goed worden ingeschat. Hiervoor is het nodig dat nauwkeurig naar inkomsten en uitgaven wordt gekeken. Voor deze categorie klanten is een statistische benadering tekortschietend. Zij zullen immers vaak op basis van de cijfers horende bij de gemiddelde consument voldoende betaalcapaciteit hebben. Zij missen echter een natuurlijke rem op het moment dat het besteedbaar inkomen op is. Aanpassingsschulden moeten tegenwoordig grotendeels bij een advies besproken worden. De adviseur beoordeelt dus de gevolgen van bijvoorbeeld; overlijden, arbeidsongeschiktheid en werkeloosheid. Hoewel niet verplicht besteden ook veel adviseurs inmiddels aandacht aan het risico van scheiden, het krijgen van kinderen en het stoppen met werken. De adviseur moet de risico’s benoemen, becijferen en zeker zijn dat de klant het risico begrepen heeft. Vervolgens kan bij een risicobereide klant het advies zijn om de lening
  • 25. 25 aan te gaan en het risico niet te verzekeren. Voor het risico van aanpassingsschulden zien wij dus een grote verantwoordelijkheid voor de klant. De enige echte preventie van schulden lijkt sparen te zijn. (Berg I. v., 2017) Compensatieschulden zijn moeilijk te voorspellen. Ik betwijfel dan ook dat dit in een beoordeling van te voren op te vangen zou zijn. 2.4.5 Bestaande leningen In de onderzochte landen is een check op bestaande kredieten verplicht. In de landen wordt er wel verschillend omgegaan met de informatie. In Nederland is er een wettelijk kader bij de verstrekking van hypotheken over hoe er met bestaande verplichtingen omgegaan moet worden. Waar het om consumptieve kredieten gaat, wordt dit in Nederland aan de markt overgelaten. Deze hebben als een zelfregulering een gedragscode afgesproken, waarin is vastgelegd hoe bestaande kredieten in de beoordeling moeten worden gewogen. Veel geldgevers zien daarbij een snel opvolgende hoeveelheid leningen als negatief. Een enkele partij vindt het minimaal een pré als er al een krediet is. Dit laatste is in de Verenigde Staten bij vrijwel alle partijen het geval. Zij werken daar met een creditscore, deze wordt hoger naar mate er meer leningen zijn die dan uiteraard zonder problemen moeten zijn terugbetaald. Verder is het aan iedere aanbieder om te bepalen of zij een krediet wel of niet willen aangaan. Het bestedingsdoel kan hierbij een rol spelen. Bij de financiering van een auto bijvoorbeeld is het in de Verenigde Staten gebruikelijk dat de papieren van de auto in bezit van de bank blijven. Bij wanbetaling is er dan in ieder geval nog het onderpand. Dit zien wij ook steeds meer in Nederland gebeuren en hetzelfde geldt voor het Verenigd Koninkrijk. Waar in de Verenigde Staten het volledig aan de markt wordt overgelaten is het in het Verenigd Koninkrijk en Nederland grotendeels gevat in open normen waar vervolgens toezicht op wordt gehouden. Omdat dit toezicht altijd achteraf is, geeft dit aanbieders veel onzekerheid over wat wel of niet kan. Zij zijn daarom voorzichtig met het introduceren van nieuwe producten die bijvoorbeeld op speciale doelgroepen gericht zijn. In dat opzicht lijken de open normen als een soort van buffer te werken. De bestaande leningen zijn voor deze thesis een belangrijk onderwerp. De beoordeling van de bestaande leningen heeft immers een rare kronkel, waarbij de volgorde van lenen van belang is. In deze thesis zal daarom op dit onderwerp gefocust worden. Er is in de markt nog een derde gedragscode. Het gaat daarbij om de Inkomens- en lastentoets van Thuiswinkel.org. Omdat het in deze gedragscode om kleine kredieten gaat en deze bewust uitgaat van de minimale NIBUD begroting (+ 10%), heeft deze gedragscode geen invloed op de problematiek, die in dit onderzoek besproken wordt. Deze gedragscode wordt daarom verder buiten beschouwing gelaten. 2.4.6 Doel Uit de probleemstelling blijkt al dat er onderscheid wordt gemaakt afhankelijk van het doel. Voor een woning mag immers meer geleend worden dan voor een consumptieve lening. In de laatste categorie zijn echter ook verschillen zichtbaar. Zo wordt voor een studiefinanciering geen enkele toets uitgevoerd. Pas in de terugbetaalfase wordt gekeken naar de draagkracht. Ook voor het lenen om te beleggen wordt er anders
  • 26. 26 gekeken. Hierbij wordt niet naar het inkomen gekeken maar naar het percentage dat wordt geleend t.o.v. het belegde eigen vermogen. De AFM zegt hierover: ”De kredietaanbieder zou daarom een actief beleid moeten hanteren dat erop gericht is om het type krediet aan te laten sluiten bij het bestedingsdoel van de betreffende klant. Wij zijn van mening dat de markt zich op dat vlak meer kan inspannen.” (AFM, Klantbelang Dashboard 2017 - Consumptief krediet, 2018) Het tegengaan van overcreditering heeft 2 belangrijke achtergronden. Aan de ene kant zou grootschalige onverantwoorde kredieten een onaanvaardbaar groot risico voor de banken kunnen betekenen en daarom een systeemrisico vormen. De andere achtergrond is het beschermen van de consument. Deze moet niet in de problemen komen door het krediet. Dat zou een argument kunnen zijn om kredieten die duidelijk aan een doel (en levensduur) gekoppeld zijn, minder zwaar mee te laten tellen. Stel iemand koopt een auto met een persoonlijke lening. Met inruil doet hij een aanbetaling van € 5.000,- en leent vervolgens nog € 10.000,- middels een persoonlijke lening met een looptijd van 5 jaar. Zolang de auto verzekerd is, zal deze altijd meer waard zijn dan het openstaande bedrag. De klant kan dan als het nodig is, de auto verkopen en de persoonlijke lening inlossen. Dit betekent geen systeemrisico en de klant hoeft niet in betalingsproblemen te komen. Omdat dit geen invloed heeft op het eigenlijke vraagstuk van mijn scriptie zal ik hier niet verder op in gaan. Bij eventuele hervormingen van wetgeving etc. zou dit echter wel een aandachtspunt kunnen zijn. 2.4.7 Looptijd Waar een hypotheek over het algemeen een looptijd heeft van 30 jaar, kan dit voor kredieten nogal verschillen. Een doorlopend krediet is in principe oneindig (al zullen de meeste aanbieders vanaf 67 beginnen met afbouwen van de kredietlimiet), een persoonlijke lening heeft meestal een looptijd van maximaal 10 jaar of korter. Op dit moment wordt er bij de berekening van de voorbelasting geen rekening gehouden met de restant looptijd en het nog openstaande bedrag. Hierdoor hebben leningen die niet opgenomen zijn en leningen met een korte restant looptijd een onevenredig grote invloed op de leencapaciteit. Waarom iemand met een creditcard beperken in wat hij kan lenen voor zijn hypotheek als hij de credit card voornamelijk voor vakanties gebruikt en na de vakantie binnen 2 maanden alles weer terugbetaald heeft? Omdat dit geen invloed heeft op het eigenlijke vraagstuk van mijn scriptie zal ik hier niet verder op in gaan. Bij eventuele hervormingen van wetgeving etc. zou dit echter wel een aandachtspunt kunnen zijn.
  • 27. 27 Doel, looptijd overzicht Eigenschap Persoonlijke lening Doorlopend krediet hypotheek Afsluitkosten Geen Geen tussen de € 500,- en € 3,500,- Beloning doorlopende provisie doorlopende provisie Fee Duur 3 maanden tot 15 jaar Tot 67 dan afbouw 10 tot 30 jaar Voordelen Looptijd kan afgestemd op levensduur gefinancierde. Maandlast is duidelijk. Lening wordt volledig afgelost Maandlast kan beïnvloed worden als er tijdelijk meer of minder inkomsten zijn. Laagst mogelijke maandlast door lagere rente en lange duur. De lening is veelal gedekt door de waarde van de woning. Na verkoop zal er dan meestal geen schuld overblijven. Nadelen Hogere maandlast, weinig flexibel, bij meerdere financieringen is er een stapeling van maandlasten. Kan niet zomaar boetevrij worden afgelost. Klant zal makkelijk besluiten om nieuwe opnames te doen, hierdoor wordt de schuld nooit echt afgelost. Als het gefinancierde dan vervangen moet worden, betekent dat een nog hoger krediet. Bij pensionering als de inkomsten vaak al lager zijn, moet er verplicht afgelost gaan worden en kunnen de maandlasten niet meer beïnvloed worden. Hoge kosten om lening aan te gaan. Hierdoor meestal niet geschikt voor kleine bedragen. Looptijd is vaak langer dan levensduur. 2.4.8 Asset Based Zoals reeds aangegeven bij doel en looptijd (2.4.6 en 2.4.7) zou er mogelijk soepeler omgegaan kunnen worden als de waarde van het gefinancierde groter is dan het lening bedrag. Hierbij zou bijvoorbeeld aangesloten kunnen worden bij de risicobereidheid van de klant. Is de klant bereid om zijn woning te verkopen, dan zou bij voldoende overwaarde een hogere LTI toegestaan kunnen worden. De huidige wetgeving laat dit niet toe. Hetzelfde zou kunnen gelden voor persoonlijke leningen voor consumptieve doelen waarbij de lening gedurende de looptijd altijd lager zal zijn dan de waarde van het gefinancierde. 2.4.9 Basis berekeningen Aan de basis van de berekeningen liggen de cijfers en uitgangspunten van het NIBUD. Belangrijk verschil hierbij is dat voor hypotheken altijd wordt uitgegaan van de situatie van een stel zonder kinderen met 1 inkomen. Bij consumptieve leningen wordt rekening gehouden met de werkelijke gezinssituatie. Daarnaast wordt bij de hypotheek vanaf 2018 in de berekening gerekend met 70% van het inkomen van de minst verdienende, bij consumptieve kredieten wordt het volledige netto inkomen meegerekend.
  • 28. 28 2.4.10 Toezicht De laatste jaren heeft de AFM veel aandacht besteed aan de kwaliteit van advies. Hiervoor zijn voor allerlei onderwerpen leidraden gepubliceerd. Doel hiervan was het aangegeven van een mogelijke invulling van de open normen. Tegelijkertijd werden grote organisaties zoals bijvoorbeeld Rabobank op de vingers getikt. Dit heeft een grote invloed op de markt gehad. Aanbieders en tussenpersonen namen de leidraden daarom steeds vaker als standaard en niet als mogelijke invulling. Dit heeft tot gevolg dat er niet of nauwelijks van de maatwerkmogelijkheden gebruik wordt gemaakt. Dit effect wordt versterkt door de onder druk staande marges, hierdoor wordt steeds vaker voor standaard kaders gekozen waar niet van afgeweken wordt. Hierdoor kunnen de kosten laag gehouden worden. Tegelijkertijd wordt het daardoor lastiger voor mensen die niet binnen de standaard producten vallen. De AFM erkent dit effect en vindt dit zelf ook niet wenselijk. Om die reden heeft zij maatwerk voor innovatie mogelijk gemaakt. De Kern Kern van Maatwerk voor Innovatie is dat de toezichthouder bij het beoordelen van innovatieve concepten nadrukkelijk kijkt naar het achterliggende doel van beleid, wet- of regelgeving. Als hieraan wordt voldaan zal de toezichthouder de wettelijke ruimte benutten die zij heeft om maatwerk te bieden. Voorbeelden van maatwerk in het toezicht zijn: een alternatieve interpretatie binnen de wettelijke kaders van een open norm of een formele ontheffing van een bepaalde wettelijke eis. (AFM, Meer ruimte voor innovatie in de financiële sector, 2016) 2.5 Lenen in de Verenigde Staten In de Verenigde Staten wordt gewerkt met een credit score. De credit score moet je opbouwen. Een veel gebruikte credit score is die van FICO. In dit systeem worden scores toegekend voor een aantal elementen: Kenmerk Weging De tijd dat de klant al leningen heeft gehad 15% Hoe vaak er gecheckt wordt naar de kredieten van de klant 10% De lasten die de lopende leningen geven 30% Hoe trouw er betaald is op de leningen 35% De soorten krediet 10% (ValuePenquen, 2017) In Nederland worden ook naar deze zaken gekeken door de geldverstrekkers, zij maken hierin echter een eigen afweging. In de Verenigde Staten wordt dit soort informatie ingekocht bij partijen zoals FICO. Het gaat hier om een systeem om de moraliteit te checken en te belonen of te bestraffen. Zo zal de te betalen rente hoger zijn naarmate de creditscore lager is. Zonder credit score is een lening in de Verenigde Staten alleen tegen een zeer hoge rente te krijgen. Dit vormt dan vaak ook een uitdaging voor immigranten van de Verenigde Staten.
  • 29. 29 De tijd dat de klant al leningen heeft gehad In Nederland wordt het lang hebben van een doorlopend krediet door banken als negatief ervaren. Er is kennelijk onvoldoende capaciteit om het krediet in te lopen. In de Verenigde Staten wordt een lange krediet geschiedenis juist als positief gezien. De bank kan over een langere periode zien dat je aan je verplichtingen (wel/niet) voldaan hebt. Zij hebben daardoor meer of minder vertrouwen in je moraliteit om terug te betalen. Hoe vaak er gecheckt wordt naar de kredieten van de klant Als er veel naar de kredietmogelijkheden van de klant gekeken wordt kan dit een indicatie zijn dat de klant steeds wil herfinancieren om de lasten te kunnen blijven betalen. Daarom is dit een indicator die in de credit score wordt meegenomen. Ook in Nederland kijken banken hiernaar. Omdat de credit score in de Verenigde Staten voor meer zaken wordt gebruikt, bijvoorbeeld of iemand de huur zal kunnen betalen en dus de woning zal mogen huren, wordt in de creditscore hier rekening mee gehouden. Zo blijven de niet lening gerelateerde informatie verzoeken buiten beschouwing gelaten. Ook wordt er rekening mee gehouden dat klanten vaak shoppen voor een hypotheek of lening, daarom wordt de credit score pas na 30 dagen beïnvloed door deze informatie verzoeken. De lasten die de lopende leningen geven Een groot verschil met de situatie in Nederland is dat niet zozeer naar de toegestane hoogte van bestaande kredieten wordt gekeken, maar naar hoeveel van die kredieten is opgenomen. Waar in Nederland een creditcard met een limiet van € 5.000,- een voorbelasting betekent van € 100,- kan dit in de Verenigde Staten € 0,- zijn al er op dat moment geen gebruik is gemaakt van de credit card. In de Verenigde Staten wordt dus gekeken naar wat je daadwerkelijk geleend hebt en niet naar wat je nog op zou kunnen nemen. Hierbij wordt dus een grotere verantwoordelijkheid aan de klant toegekend. Hoe trouw er betaalt is op de leningen In de credit score wordt aangegeven hoe lang de klant te laat is geweest met betalingen. Het gaat hierbij steeds om periodes van 30 dagen. Dus 30 dagen te laat, 60 dagen te laat, 90 dagen te laat etc. Hierdoor krijgt de bank een goed beeld over de betalingsmoraliteit per lening soort. In Nederland wordt in het BKR aangegeven of er achterstanden zijn en wat de vervolg acties zijn geweest: Achterstandsmelding (A-code) U krijgt een A-code, als u enkele maanden achterloopt met de terugbetaling van uw lening. Uw kredietverstrekker meldt deze achterstand bij Stichting BKR. Het verschilt per kredietsoort na hoeveel tijd deze achterstand wordt gemeld. Herstelmelding (H- code) De H staat voor Herstel. Deze code wordt gemeld als u weer bij bent met uw betalingen. Zo wordt geregistreerd dat er op uw lopende lening geen betalingsachterstand meer is. Het kan voorkomen dat uw lening - gelijk na het betalen van uw achterstand - wordt beëindigd. In dat geval wordt er geen
  • 30. 30 herstelmelding geregistreerd, maar alleen een einddatum van de lening. Code 1 Dit betekent dat er een aflossings- of schuldregeling is getroffen, nadat uw betalingsachterstand is ontstaan. Code 2 Een code 2 geeft aan dat de kredietverstrekker het bedrag dat u nog moet betalen (de restantvordering) in één keer opeist. Dit betekent dat de kredietverstrekker van u verwacht dat u het hele openstaande bedrag in één keer terugbetaalt. In veel gevallen draagt de kredietverstrekker de vordering over aan een incassobureau. Code 3 Een code 3 kan twee betekenissen hebben namelijk afboeking of kwijtschelding. Afboeking: bij een afboeking besluit de kredietverstrekker om het dossier voorlopig te laten rusten. Binnen een termijn van 5 jaar moet de kredietverstrekker u wel aanschrijven anders gaat de verjaring in. Zij melden dan een code 3 ZONDER einddatum. Kwijtschelding: Bij een kwijtschelding wordt afgesproken dat er een bepaald bedrag voldaan moet worden en een bedrag wordt kwijtgescholden. De kredietverstrekker meldt dan een code 3 MET einddatum. Er zijn dan geen financiële verplichtingen meer op dit krediet. Code 4 De kredietverstrekker heeft geen contact met u kunnen leggen. U was of bent gedurende een langere tijd onbereikbaar (geweest). Code 5 Er is een preventieve betalingsregeling getroffen voor een hypotheek. Deze code is van tijdelijke aard. Als de betaalregeling is afgelopen, wordt deze code weer verwijderd (BKR, https://www.bkr.nl/ veelgesteldevragen, 2017) In Nederland kan de bank dus zien wanneer de achterstand gemeld is, maar weet dan niet hoelang de achterstand al bestaat. Wel kijkt de bank vaak naar hoe lang het geduurd heeft voordat de achterstand hersteld is. De soorten krediet Het soort leningen dat de klant al heeft (gehad) vertelt de bank iets over de kennis die de klant heeft over de verschillende producten en zijn vaardigheid om deze in het gareel te houden. Daarnaast kan een klant een andere betalingsmoraal hebben voor bijvoorbeeld zijn hypotheek als voor zijn credit card of auto financiering. Hypotheken in de Verenigde Staten De hoogte van de mogelijke hypotheek wordt in de Verenigde Staten berekend door de laagste uitkomst van de volgende 2 berekeningen te nemen:
  • 31. 31 1. Maandinkomen x 28% = maandelijks toegestane last 2. Maandinkomen x 36% - ( andere aflosverplichtingen) = maandelijks toegestane last. Deze percentage zijn de standaard percentages, op basis van de credit score kan de bank dit percentage verhogen of verlagen. (Bankrate, 2017) Uit de toegestane maandelijkse last moet de volgende zaken betaald worden: • Rente + aflossing • Een verzekering voor de periode dat de hypotheek hoger is dan 80% marktwaarde • Belasting voor de woning • Opstalverzekering Hypotheekrente aftrek in de Verenigde Staten In de Verenigde Staten is de hypotheekrente over de eerste en 2de hypotheek tot maximaal $ 500.000,- aftrekbaar, dit is per persoon. Voor een stel is dit dus $ 1.000.000,-. Hier wordt in de verstrekking echter geen rekening mee gehouden. Dit komt omdat de aftrek alleen geld als er het af te trekken bedrag hoger is dan de standaard aftrek. De standaard aftrek is afhankelijk van de persoonlijke situatie. Standaard aftrek voor de Federale inkomstenbelasting Situatie Standaard aftrek Getrouwden die gezamenlijk aangifte doen en weduwen/weduwnaars $ 12,700 Hoofden van huishoudens $ 9.350 Alleenstaanden $ 6.350 Getrouwden die alleen aangifte doen $ 6.350 (Bankrate, Mortgage tax deduction calculator, 2017) Naast de Federale standaard aftrek, zijn er ook staten die een aanvullende belastingaftrek voor hypotheekrente kennen. Bijvoorbeeld Californië. Daar kan je bij de staats belastingaangifte een kopie van je Federale belastingaangifte meesturen. Je krijgt dan hetzelfde belastingvoordeel op de staats belastingaangifte. (Hirby, 2017) 2.6 Lenen in het Verenigd Koninkrijk Ook in het Verenigd Koninkrijk wordt gewerkt met een credit score. Deze is redelijk vergelijkbaar met die van de Verenigde Staten. 2 Belangrijke leveranciers van credit scores in het Verenigd Koninkrijk zijn Experian, en Equifax. Zij hebben ieder een eigen punten systeem. De informatie is verder gelijk. Opvallend verschil ten opzichte van de Verenigde Staten is dat het al dan niet geregistreerd kiezer zijn een factor is.
  • 32. 32 Hoe wordt bepaald hoeveel je mag lenen? Waar vroeger gewoon gerekend werd met 5x het jaarinkomen is dit in het Verenigd Koninkrijk sinds april 2014, met de invoer van de hypotheekwet, een stuk complexer geworden. Deze wet verplicht de uitlener om te checken of de maandelijkse termijnen betaalbaar zijn. Er moet dus rekening gehouden worden met de uitgaven van de klanten. Dit gaat verder dan in Nederland. In Nederland mag je uitgaan van wat verantwoord is volgens de TrHK, wel moet je checken of de klant geen grote afwijkende uitgaven heeft. In de praktijk betekent dit dat de banken in het Verenigd Koninkrijk de bankafschriften van de laatste 3 maanden opvragen om zo een beeld van de uitgaven en inkomsten te krijgen. Zaken die zij als buitensporig ervaren zullen zij dan in mindering brengen op de 5x het jaarinkomen. Daarnaast wordt er dan nog een correctie uitgevoerd op basis van de credit score. (Moneysavingsexpert, 2017) Hypotheekrente aftrek in het Verenigd Koninkrijk In het Verenigd Koninkrijk is de rente voor de eigen woning aftrekbaar. Daarnaast is de rente over leningen die gebruikt zijn voor de eigen woning of voor de inrichting van de woning aftrekbaar. Op dit moment is de rente van hypotheken voor verhuurde woningen aftrekbaar van de huurinkomsten. Dit wordt echter in de komende jaren afgebouwd en vervangen door een standaard belastingverlaging op de inkomsten belasting voor huurinkomsten. (Customs, 2017)
  • 34. 34 2.7 Ontwikkelingen Op dit moment is er veel te doen over PSD2 (Payment Service Directive 2). Dit is een richtlijn die 13 januari 2018 van kracht wordt en dan dus in een Nederlandse wet gevat moet zijn. De Nederlandse regering heeft aangegeven deze datum niet te gaan halen. Deze wet gaat regelen dat derden toegang kunnen krijgen tot betaalrekeningen bij banken. De klant moet hier natuurlijk toestemming voor geven. Dit betekent echter dat er grote hoeveelheid data beschikbaar kan komen die aanbieders van leningen kunnen gebruiken voor het inschatten van risico’s. Waar in het Verenigd Koninkrijk nu gegevens van de laatste 3 maanden opgevraagd wordt, kan dankzij PSD2 inzicht gekregen worden in het betaalverleden van zeg de laatste 10 jaar. Verder doordenkend zullen banken dit kunnen combineren met gegevens die zij hebben vanuit bijvoorbeeld social media zoals Facebook. Hiermee zal dan een goede inschatting kunnen worden gemaakt over bestaande kosten, moraal en levenswijze, maar ook over die van toekomstige te verwachten kosten. Als uit social media bijvoorbeeld bekend is dat iemand zwanger is, dan is een hele rits aan toekomstige kosten in te vullen. Dit zou kunnen leiden tot een nieuw soort credit score. Volgens Paul de Kuyper zal het niet lang meer duren voordat op basis van deze ontwikkelingen een hypotheek binnen een minuut mogelijk wordt. (Kuyper, 2017) 2.8 Wetgeving Om eventuele aanpassingen te kunnen doen is het van belang om te weten of de wetgeving dit toestaat. Op dit moment is er geen wetgeving vanuit Europa over de beoordeling. De aanwezige Europese wetgeving richt zicht op vorm en verplichtingen ten aanzien van uitingen, precontractuele informatie etc. De grootste internationale invloed lijkt te komen vanuit Basel 4. Daar gaat het dan echter over de LTV. Deze is niet van invloed op de probleemstelling van dit onderzoek. In Nederland bestaat de relevante wetgeving uit de WFT en de TrHK. Daarnaast is er zelfregulering in de vorm van de verschillende gedragscodes. Van de 3 gedragscodes is de GHF niet erg relevant meer. In de praktijk zijn nog maar 2 onderdelen van de GHF van invloed, te weten: - Toetsing bestaande kredieten aan 2%. - Aflossingsvrije financiering tot 50% MW. In de TrHK, nog in enige andere wet, worden deze 2 onderdelen niet genoemd. Aanpassing van deze toetsing kan dus zonder aanpassing van de wet. Toch zal de AFM zeker iets vinden van eventuele aanpassingen in de gedragscodes die tot een ander acceptatiebeleid zouden leiden. Om die reden zal het nuttig zijn om de AFM in de keuzes te raadplegen.
  • 35. 35 2.9 Conclusie uit de literatuur Uit het literatuur onderzoek blijkt dat het verschil in beoordeling komt doordat er met verschillende maten wordt gemeten. Zo is voor hypotheken in de GHF vastgelegd hoe er met bestaande leningen moet worden omgegaan in de beoordeling en geldt voor de beoordeling van een krediet de gedragscode van de VFN. Verder blijkt dat de volgende zaken met name verder onderzocht moeten worden om tot een eenduidige beoordeling te kunnen komen: • De invloed van levensstijl. • Het waarborgen van de toekomstige betaalbaarheid • De manier van beoordelen van bestaande leningen. Daarnaast zal verder onderzocht moeten worden waar welke verantwoordelijkheid kan en moet liggen. Dus de rol van: • De klant • De adviseur/bemiddelaar • De aanbieder • De wetgever • De overkoepelende markt. Tenslotte zal er onderzocht moeten worden of een systeem van open normen een slechter of beter of gelijk resultaat heeft in de preventie van betalingsproblemen. Probleem hierbij is dat bijvoorbeeld in Nederland dit niet jaarlijks gemeten wordt (Berg, 2017). Sinds verlegging van de verantwoordelijkheid voor de hulp bij betalingsproblemen in 2015 naar de gemeenten is verhuist wordt dit in Nederland niet meer bijgehouden. Hierdoor zijn er wel cijfers te vinden van hoeveel mensen achterstanden hebben op hun leningen maar is er geen verdere informatie over de oorzaken.
  • 36. 36 Schema aspecten die rol spelen bij beoordeling zoals gevonden in literatuur. Zie Van invloed op verschil uitkomst? Inkomen 2.4.1 Ja Voorbelasting 2.4.3 en 2.4.5 Ja Moraliteit 2.4.3 In Nederland eerder wel of geen lening, in VK en VS Ja Doel 2.4.6 Ja Looptijd 2.4.7 Ja Asset based 2.4.8 Ja Basis berekeningen 2.4.9 Ja Toezicht 2.4.10 Nee
  • 37. 37 Hoofdstuk 3 Perspectief van het onderzoek Methode van onderzoek. Wat, hoe en waar? 3.1 Waarom literatuur onderzoek gedaan? Het literatuur onderzoek was nodig om inzicht te krijgen in deze complexe materie. Het gaat over een onderwerp waar veel verschillende partijen bij betrokken zijn, ieder met hun eigen belangen en invalshoeken. Zo hebben we te maken met politieke factoren, zowel Europees als nationaal, belangen behartigers van zowel professionele partijen als consumenten, de partijen zelf en de toezichthouders. Deze partijen hebben over de jaren hun posities opgebouwd, waardoor de 2 systemen naast elkaar gegroeid zijn. De markt van kredieten is altijd los behandeld van die van hypotheken. Dit is zelfs al terug te vinden in de (unie, 2008) overweging 14. De kennis van de verschillende systemen is noodzakelijk als ik tot aanbevelingen wil kunnen komen, die de wijze van beoordelen kunnen harmoniseren. Wanneer we het over beoordeling hebben dan zijn de belangrijkste aspecten: Inkomen Moraliteit Doel van lening Wanneer we het over zorgplicht hebben dan zijn de belangrijkste aspecten: Deugdelijke producten Passend bij de klant Geschikt voor het doel Wanneer we het over consistente leensom hebben dan zijn de belangrijkste aspecten: Zelfde set beoordelingscriteria. Zelfde uitgangspunten. Zelfde uitkomsten, ongeacht de volgorde van aangaan van de leningen. Volgens de literatuur zijn de volgende invloeden zichtbaar: Als het inkomen onvoldoende of niet duurzaam is, dan is de lening niet passend. Er is dan van te voren twijfel of de klant de lening terug zal kunnen betalen. Om die reden worden er allerlei eisen aan het inkomen gesteld. Deze eisen zijn voor hypotheken strenger en deels vastgelegd in de wet. Moraliteit is zowel van toepassing op de klant als op de verstrekker. De laatste jaren zijn door de toezichthouder veel maatregelen genomen om aanbieders en bemiddelaars met een slechter moraliteit te corrigeren. De toezichthouder doet dit niet bij klanten. Deze worden door de aanbieders beoordeeld op veelal cijfermatige informatie. Zo wordt in Nederland het BKR gecheckt en zijn er checks om te beoordelen of gegeven informatie klopt. Bijvoorbeeld de check of loonstrook en bankafschriften overeenkomen. Daarnaast wordt er gecheckt of er andere banken slechte ervaringen met de klant hebben gehad en of er niks vreemds is met het id-bewijs. Hiermee wordt voorkomen dat een klant een product krijgt dat niet bij hem past. Daarnaast beschermt het de aanbieder tegen slechte kredieten.
  • 38. 38 Vroeger was er minder aandacht voor het doel van een krediet. De toezichthouder AFM heeft partijen hierop aangesproken. De toezichthouder verwacht dat de duur van een krediet niet de levensduur van het aangeschafte overtreft. Hiermee is het immers vrijwel zeker dat de klant steeds meer schuld zal gaan opbouwen. Hierbij ontstaat de vraag hoe zwaar een krediet moet meetellen? Stel de lening loopt nog maar 1 jaar, moet dit dan de hypotheek die een klant voor de komende 30 jaar, beïnvloeden? 3.2 Hoe effectief zijn de beoordelingscriteria voor invulling van de zorgplicht? Nederland werkt al sinds enige tijd met de besproken beoordelingen. De vraag is in hoeverre dit beleid effectief is. Het Nibud voert sinds 2005 3-jaarlijks een onderzoek uit naar de betalingsproblemen van Nederlanders, volgens (Nibud, 2015) is dit percentage sinds 2012 stabiel rond de 44%. In 2005 was het beduidend hoger (53%) en in 2009 beduidend lager (37%). Aan deze jaren zitten ook enkele interessante punten. Zo werd in 2006 de WFD ingevoerd, in 2007 opgevolgd door de WFT en werd de AFM actiever in het controleren van marktpartijen. In 2009 zaten we op het hoogtepunt van de financiële crisis maar moest dat bij de meeste consumenten nog in hun portemonnee doordringen. Volgens (Nibud, 2015) lag de oorzaak van de betalingsproblemen in 2009 voornamelijk in nalatigheid van de consument (34%). In zowel 2012 als 2015 was een kwart toe te rekenen aan inkomensdaling. In 2012 veroorzaakte met name de belasting extra problemen en in 2015 de zorgkosten. Als we deze oorzaken categoriseren dan ontstaat het volgende beeld: Nalatigheid -> Moraliteit Inkomensdaling -> Toekomstige betaalbaarheid Belastingen -> Externe politieke oorzaak Zorgkosten -> Externe politieke oorzaak Van de 44% met betalingsproblemen is 22% ernstig te noemen. Dit percentage is hoger bij uitkeringsgerechtigden en de mensen die sowieso moeilijk rondkomen. Ongeveer 47% van de consumenten heeft een lening. 72% van de consumenten heeft zicht verdiept in de mogelijkheid om de lening af te lossen. Toch ervaart 60% hiervan de lening als een last en had 61% het liefst minder geleend. Voor 40% van de consument is het een zorgenpunt of zij de schuld wel kunnen afbetalen. Het Nibud ziet het grootste probleem bij de uitkeringsgerechtigden. Deze groep heeft de afgelopen jaren ook meer aan koopkracht moeten inleveren. Uit (Elson, 2016) kan worden afgeleid dat de getallen in het verenigd koninkrijk opvallende vergelijkingen vertonen. Omdat de wetgeving in zowel Nederland als het Verenigd Koninkrijk op Europese richtlijnen gebaseerd zijn lijkt het erop dat de nationale invulling hetzelfde resultaat heeft. Opvallend is dat de gemiddelde Amerikaan veel meer leent dan de Nederlander. Zowel in het aantal leningen/creditcards als in absolute bedragen. (Nerdwallet, 2017) Opvallend is dat in de Verenigde staten, met meer leningen en een hogere schuld, de betalingsproblemen kleiner zijn. (Board of Govenors of the Federal Reserve System, 2016) Volgens de FED zat dit percentage in 2015 op 18% en in 2014 op 24%. Belangrijkste
  • 39. 39 oorzaak blijkt nu de zorgkosten te zijn. Doordat veelal makkelijker een krediet gekregen kan worden, worden tijdelijke problemen eerder opgelost met een lening/creditcard. In 2015 moest 34% een creditcard met een andere creditcard betalen (revolving credit card debt). (The Simple Dollar, 2015). Zonder deze mogelijkheid zou het percentage waarschijnlijk redelijk in de buurt komen van het percentage dat wij in Nederland en het Verenigd Koninkrijk kennen. Dus hoe effectief zijn de beoordelingscriteria voor de invulling van de zorgplicht? Er zijn geen grenzen gepubliceerd in de vorm van een percentage acceptabele betalingsproblemen. Daarnaast blijken de percentages van betalingsproblemen in de verschillende landen met verschillende methodes toch dicht bij elkaar in de buurt te liggen. De literatuur suggereert dat de beoordelingsmethode nauwelijks invloed heeft op het voorkomen van problemen. De consumenten lijken dit in meerderheid redelijk zelf in te kunnen schatten. Wat zij niet goed lijken te kunnen inschatten is de invloed van veranderingen zoals bijvoorbeeld t.a.v. inkomen en van politieke keuzes. In Nederland hebben wij dit gezien eerst met de invoering van de toeslagen en later met de verhoging van de zorgkosten (eigen bijdrage en premies). In Amerika wordt dit ook met veranderingen in inkomen en zorgkosten gezien. Op basis hiervan is mijn eerste conclusie dat de beoordeling van wat er geleend kan worden, gelijk getrokken zou kunnen worden, zodat de volgorde van lenen niet meer uitmaakt. Dit zonder dat er wezenlijke verschillen zullen optreden voor de zorgplicht. Voor een betere invulling van de zorgplicht in de preventieve sfeer kan daarom beter gekeken worden naar de oorzaken van de problemen. In mijn kwalitatief marktonderzoek wil ik verder toetsen in hoeverre draagkracht is voor het gelijktrekken van de leennormen? Relevant hierbij lijken mij de meningen van de toezichthouder AFM, het NiBud, en specialisten op het gebied van lenen. 3.3 Waar komt het onderzoek op neer? (itereer het onderzoek) In dit onderzoek wil ik vaststellen hoe de beoordeling van wat er geleend mag worden, hypothecair en consumptief, zo kan worden vormgegeven dat er afdoende invulling kan worden gegeven aan de zorgplicht en er geen verschil meer ontstaat door de volgorde van lenen. 3.4 Hoe ga ik mijn variabelen meten? Heb ik de juiste definities van mijn variabelen en van de aspecten die ik ga meten? Past het dan nog in het conceptueel model? De invloed van wijzigingen in de beoordeling op de zorgplicht kan pas later echt gemeten worden. Dit is een proces van jaren (als de voorstellen al worden overgenomen). Wel kan er een bepaalde weging worden gegeven aan de potentiële invloed. Zo is er uit (Nibud, 2015), (Board of Govenors of the Federal Reserve System, 2016) en (Elson, 2016), af te leiden dat 25% van de problemen ontstaan door inkomensdaling en 22% door veranderingen als belastingen en zorgkosten. Op basis
  • 40. 40 hiervan kan in de beoordeling een “zwaardere” of “minder zware” weging aan zaken gegeven worden. Dit wordt door het Nibud al gedaan. 3.5 Welk ander domein wil ik betrekken in het onderzoek? Ik vind het model van de medische keuring bij levensverzekeringen een interessante vergelijking. Hierbij wordt in een stappensysteem gewerkt. Er zijn een aantal algemene criteria, zoals: • Leeftijd • Verzekerd bedrag • Looptijd • Elders lopende verzekeringen Hiervoor wordt in eerste instantie een algemeen raster gehanteerd. Zo is er de keuringsgrens, de maximale start leeftijd en de minimale duur. Dit verschilt per maatschappij, na dit algemene raster volgt het specifieke raster. Bij een aantal maatschappijen is het vaak voldoende als een korte vragenlijst kan worden beantwoord met nee, dit dan samen met een acceptabele BMI. Wordt 1 van de vragen toch met ja beantwoord dan volgt een uitgebreidere vragenlijst. Deze wordt beoordeeld door een medisch specialist. Heeft hij onvoldoende inzicht op basis van de gegeven antwoorden dan kan er overleg met een behandelend arts volgen en/of een gericht medisch onderzoek. Op basis van dit beoordelingsproces wordt dan een besluit genomen: Acceptatie zonder bijzonderheden Acceptatie met een uitsluiting of een risico opslag. Afwijzing. In mijn onderzoek wil ik bekijken of een soortgelijk proces voor lenen mogelijk zou zijn. Dit is een van de mogelijke aanpakken die ik in mijn kwalitatief onderzoek wil meenemen. 3.6 Dimensie matrix. Bronnen waaruit de invloeden en verbanden blijken In de dimensie matrix moeten, normaal gesproken, bronnen staan waaruit de invloeden en verbanden aangetoond worden. Elk studieboek, bedoeld om mensen op te leiden tot hypotheekadviseur of kredietadviseur, legt dit verband. Echter, uit mijn literatuur onderzoek komen geen significante verschillen in problemen naar voren tussen Nederland, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten. Ook als alleen naar Nederland wordt gekeken, zijn er door de tijd heen geen heel significante veranderingen in het aantal probleemgevallen. De grootste veranderingen lijken te zitten in de oorzaken, zoals besproken in 3.2. In 2.3.1 kwam ik tot de volgende beperking van de definitie van de zorgplicht;
  • 41. 41 “In deze thesis richt ik mij echter op de zorgplicht die zich erop richt dat klanten geen producten afnemen waarvan kan worden voorzien dat zij hierdoor in de problemen zullen komen.” Hiervan uitgaande, zie ik in de literatuur weinig bewijs dat de huidige beoordelings- methodieken, zorgen voor minder problemen bij consumenten. Zoals gezegd komen de meeste problemen voort uit veranderde omstandigheden. In het Nederlandse beoordelingssysteem wordt geprobeerd dit te ondervangen door de inbouw van extra buffers. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de beheercriteria van de NHG waarbij met hetzelfde inkomen meer verantwoord te lenen wordt geacht dan bij aangaan van de lening. In de Verenigde Staten kennen ze dit niet, toch hebben zij niet significant meer problemen. Kortom ik twijfel of dit verband er wel zo hard is. Aan de andere kant is er een breed gedragen geloof in dit verband in de branche en de politiek en is mijn uiteindelijke vraag hoe tot een eenduidige beoordeling kan worden gekomen van hypothecaire- en consumptieve kredieten, ongeacht de volgorde van lenen. Ik kan dus doorgaan onder de aanname dat dit verband er inderdaad is. Wel zal ik dit bespreken in de interviews. Het kan immers een mooie bijvangst zijn van dit onderzoek. In mijn dimensie matrix (zie bijlage 1), zijn de uitgangspunten: Beoordeling en Consistente leensom. Deze worden vervolgens in de volgende dimensies bekeken: Doel consumptief zonder hypotheek Doel consumptief naast hypotheek Doel hypotheek naast bestaande lening Alle (dus in de 3 bovenstaande dimensies) In de dimensies wordt vervolgens gekeken naar de volgende aspecten: Betaalbaarheid Moraliteit Open normen Levensstijl Doel Bestaande leningen Toekomstige betaalbaarheid Publiek recht Beloning Klant Adviseur/bemiddelaar Wetgever Overkoepelende markt Toezichthouder Op basis hiervan heb ik een aantal interview vragen geformuleerd, die gekoppeld zijn aan de deelvragen.
  • 42. 42 3.7 Hoe kan de verandering gemeten worden? Zijn mijn variabelen meetbaar door mijn onderzoek? Uit de literatuur en uit het veld komen de criteria naar voren die nu gebruikt worden voor het bepalen van wat er geleend mag worden. Om tot een consistente leensom te komen zal ik deze zelfde criteria gebruiken. Deze criteria moeten dan vervolgens wel op gelijke wijze gebruikt gaan worden voor zowel hypothecaire leningen als consumptieve leningen. Op dit moment wordt bijvoorbeeld voor hypotheken van het bruto jaarloon uitgegaan en voor consumptieve bestedingen van het netto maandloon. Er zal mogelijk een keuze voor 1 van deze 2 gemaakt moeten worden om tot een consistente leensom te kunnen komen. Ik kan mijn verandering meten door de voorbeelden, zoals genoemd in 1.2 op basis van de nieuwe methode te berekenen. Hiermee zijn de variabelen meetbaar en kan beoordeeld worden of aan de doelstelling van een consistente leensom kan worden voldaan. 3.8 Wat ga ik in het veld onderzoeken? Waarom met interviews? De beoordelingsprocessen zijn al geruime tijd min of meer hetzelfde. De markt heeft dus een beeld van hoe de dingen nu functioneren en waar het momenteel minder of niet goed gaat. Uit het literatuuronderzoek heb ik een beeld gekregen op basis waarvan ik nieuwe werkwijze en aanpak kan formuleren. Voordat ik dat ga doen is het echter nodig om de uitgangspunten en theorieën te toetsen middels een casestudie bij de betrokken partijen. Hiervoor zal ik open interviews met voor gestructureerde vragen afnemen. Waar mogelijk zullen dit face-to-face interviews zijn. Het zal gaan om een kwalitatief onderzoek met een beperkt aantal subjecten. Hiermee hoop ik extra (praktijk) inzicht te krijgen in de onderzoekspopulatie om zo tot een zo passend mogelijk advies voor oplossing van de problematiek te komen. Ik zal de volgende partijen interviewen: AFM, dit zal via een vragenlijst die ik instuur moeten. De AFM is momenteel bezig met een eigen stellingname ten aanzien van het verschil in leencapaciteit afhankelijk van de volgorde van lenen. De verantwoordelijken willen daarom nu geen interview toestaan. Nibud, hier zal ik een face-to-face interview hebben met Marcel Warnaar Senior wetenschappelijk medewerker. Raymond Bakker (auteur van meerdere artikelen over dit onderwerp). telefonisch interview. Gijs van Hooijdonk (Erkend financieel adviseur van het jaar 2017). Face-to-face interview. Bas Stams, maatwerk specialist bij BLG wonen. Face-to-face interview. Nol Luyer, Business Developer Grid Products Hypotheken bij ABN AMRO Bank N.V. Face- to-face interview. Harrie-Jan van Nunen, hoofdredacteur van Vakblad de Hypotheekadviseur en directeur van de franchise organisatie de Financiële makelaar.
  • 43. 43 3.9 Vastlegging interviews Voor de schriftelijke interviews zal ik de antwoorden ook schriftelijk ontvangen. Van de face-to-face interviews zullen opnamen gemaakt worden. Vervolgens zal ik de resultaten van de interviews vastleggen in Kodani. Met de resultaten uit de theorie en de interviews zal ik vervolgens conclusies trekken over de benodigde aanpassingen om tot een geharmoniseerd beoordelingssysteem te komen.
  • 44. 44 Hoofdstuk 4: Mogelijke modellen In Nederland hebben wij momenteel 2 systemen om te bepalen wat er geleend mag worden. Het systeem voor wat er geleend mag worden voor een hypotheek en het systeem wat er consumptief geleend mag worden. Elk jaar brengt het Nibud advies uit aan de Rijksoverheid over de financieringslastnormen voor hypothecaire financieringen van het volgende jaar. Hierbij consulteert het Nibud de ministeries van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties en Financiën, hypotheekverstrekkers (Vereniging van Banken en het Verbond van Verzekeraars), toezichthouders (AFM en DNB), Stichting Waarborgfonds Eigen Woningen en de Vereniging Eigen Huis. Sinds 2013 is hypotheekverstrekking gereguleerd via de Tijdelijke regeling hypothecair krediet. Dit is een nadere uitwerking van de Wet op het financieel toezicht. Het Ministerie van Financiën is verantwoordelijk voor de Tijdelijke Regeling. In de Tijdelijke Regeling spelen de tabellen van financieringslastpercentages een belangrijke rol. Het Nibud adviseert de Rijksoverheid over deze financieringslastnormen. Hierbij kijkt het Nibud naar drie criteria: betaalbaarheid, hanteerbaarheid en robuustheid. (Nibud, 2016) Ook voor consumptieve leningen wordt de input van het Nibud gebruikt. Zoals eerder aangegeven ontbreekt hier echter een wettelijke regeling en worden de financieringslastnormen voor consumptieve leningen bepaald door de Verenging van Banken. Door de verschillen in benadering is er een verschil in uitkomst wat er maximaal geleend mag worden, afhankelijk van de volgorde. Hieraan liggen een aantal oorzaken ten grondslag: 1. Verschil in werkelijke lasten en rekenlasten. 2. Het al dan niet aftrekbaar zijn van de rente. 3. Inschatting toekomstige betaalbaarheid. 4. Hoogte van het inkomen dat in de toets wordt meegenomen. 4.1 Verschil in werkelijke lasten en rekenlasten. In Nederland werken we met standaardisering. Volgens het Nibud zou een ander systeem idealer zijn: “In het ideale geval betekent dit dat voor elk individueel huishouden getoetst wordt of een hypotheeklast nu en in de toekomst draagbaar is, afgezet tegen het individuele huidige en toekomstige inkomsten- en uitgavenpatroon.” (Nibud, 2016) Er wordt echter toch voor standaardisering gekozen, want: “Een dergelijke individuele aanpak is ingewikkeld. Het achterhalen van de daadwerkelijke inkomsten en uitgaven van een huishouden is een tijdrovend proces en het is de vraag of het uitgavenpatroon voortgezet wordt in de nieuwe situatie die ontstaat na aankoop van een woning. Daarnaast zullen hypotheekverstrekker en consument zich ongemakkelijk voelen bij discussies over welke individuele uitgaven als luxe en welke als noodzakelijk gezien worden. Een dergelijke aanpak kan al snel tot subjectiviteit en willekeur leiden.