2. IF & WHEN
• als, indien
• iets is onzeker, voorwaarde
if
• als, wanneer
• iets is zeker, tijd
when
3. IF-SENTENCES
2 delen: deel met if en deel zonder if
if-gedeelte geen will/would, shall/should: andere deel juist wel!
3 soorten: vaste structuur
Kijk naar het deel dat compleet gegeven is en pas het andere deel aan.
Bij punt 2: In een if-zin wordt na ‘I’ en ‘he’ altijd ‘were’ gebruikt in plaats van ‘was’
If-deel Niet if-deel
1. If + present simple …
(hele ww of ww + +(e)s)
, … will + hele werkwoord
2. If + past simple …
(hele ww+ ed of 2e rij)
, … would + hele werkwoord
3. If + past perfect …
(had + volt. dw)
, … would have + volt. dw
4. EXAMPLES: IF-SENTENCES
1. If I work hard, I will get a promotion.
‘work’ is tegenwoordige tijd (hele ww), dus in het andere deel will + heel ww
2. If I worked hard, I would get a promotion.
‘worked’ is verleden tijd (ww + ed), dus in het andere deel would + heel ww
3. If I had worked hard, I would have got a promotion.
if-gedeelte heeft had + volt dw., dus andere deel krijgt would have + volt.dw.
Bij punt 2: als het in te vullen ww ‘be’ is, gebruik je na I en he were ipv was
If I were you, I would do …. / If it were clearer, it would be …