16 oktober congres over het boek bondgenoten van Henk Willem Klaassen
Postpartum depressie (afstudeer artikel)
1. Maaike te Groen
Opleiding: HBO‐ V verkort deeltijd
Groep: VAR-A
Studentnummer: 1615631
Rol van Beroepsbeoefenaar
Profielbegeleidster: Alice Rolink
2. 2
VROEGTIJDIG SIGNALEREN VAN POSTPARTUM DEPRESSIE DOOR EEN
JEUGDVERPLEEGKUNDIGE BINNEN DE JEUGDGEZONDHEIDSZORG
Probleem: Uit onderzoek blijkt dat een postpartum depressie in 50% van de gevallen niet wordt
onderkend in de eerstelijnszorg. Dit terwijl een postpartum depressie ernstige gevolgen kan hebben.
Niet alleen voor de moeder, maar ook voor de ontwikkeling van het kind en op het relationele vlak.
Vraagstelling: Hoe kan de signalering van een postpartum depressie door een
jeugdverpleegkundige binnen de jeugdgezondheidzorg worden verbeterd?
Doel: Verpleegkundigen bewust maken van het belang van vroegtijdig signaleren van een
postpartum depressie en hoe dit het beste kan worden bewerkstelligd.
Methode: Literatuurstudie en semigestructureerde interviews met drie professionals; CJG
verpleegkundige Marieke Galman, verpleegkundig specialist bij de JGZ Jolanda Rutten en jeugdarts
Angarath van der Zee-van den Berg. Ook is er gevraagd naar de ervaring van één
ervaringsdeskundige door middel van een vragenlijst met zes vragen. De naam van de
geïnterviewde is in dit artikel gefingeerd.
Resultaten: Het blijkt dat er nog veel knelpunten zitten in het signaleren en herkennen van een
postpartum depressie. Contact tussen betrokken instanties is niet altijd optimaal. Ook in de
signalering en herkenning liggen nog aandachtspunten. Zo zijn er in Nederland geen valide
screeningsinstrumenten beschikbaar en heeft de JGZ nog geen regulier prenataal contactmoment.
Ook wordt er nog weinig aandacht besteed aan het feit dat een postpartum depressie grote
gevolgen kan hebben op de ontwikkeling van het kind.
Conclusie: Uit interviews met professionals blijkt dat er meer aandacht moet worden geschonken
aan de screening en (h)erkenning van een postpartum depressie. Het is gewenst dat er meer
eenduidigheid komt in Nederland en dat er een algemene richtlijn met betrekking tot het vroegtijdig
signaleren van een postpartum depressie komt. Ook kan er beter naar de interactie tussen moeder
en kind worden gekeken aangezien er door de postpartum depressie van de moeder
gedragsveranderingen bij het kind kunnen optreden en een veranderde interactie tussen moeder en
kind. Screenen door een jeugdverpleegkundige is een goede mogelijkheid om postpartumdepressie
op te sporen.
3. INLEIDING
Psychische problematiek komt veel voor in de
pre- en postnatale periode. Desondanks
hebben veel vrouwen een schaamtegevoel
hierover (Komaroff, 2011) waardoor een
postpartum depressie niet altijd wordt herkend
in de eerstelijnszorg (Hewitt, 2009). Volgens
Galman (2013) is een postpartum depressie
(PPD) een van de moeilijkste depressies
omdat het volgt op een hele positieve
gebeurtenis. Het past niet in het
verwachtingspatroon, daarom heerst er nog
een taboe over (Rutten, 2013). Ook ontbreken
vaste richtlijnen en valide
signaleringsinstrumenten (Kesler, 2011)
(Postma, 2009) en speelt volgens Berg (2013)
tijd een rol. Bij ongeveer 15 tot 20% van de
vrouwen ontstaat na de bevalling een PPD
(Frima, 2012). Op basis van gegevens van het
CBS (2013) is te concluderen dat dit inhoudt
dat maandelijks ca. 2.500 vrouwen met een
PPD te maken krijgen. Gezien de grote
gevolgen die een PPD kan hebben voor de
moeder en het kind speelt de
jeugdverpleegkundige een belangrijke rol in
het signaleren van een PPD. De vraagstelling
die in dit artikel wordt beantwoord luidt;
‘Hoe kan de signalering van een
postpartumdepressie door een
jeugdverpleegkundige binnen de
jeugdgezondheidszorg worden verbeterd?’.
METHODE
De gegevens zijn verzameld aan de hand van
Literatuuronderzoek in de databanken
CINHAL, PUBMED, COCHRANE, Google
Scholar, WorldWideScience. Zoektermen :
Postpartum Depression, Postnatal
depression, Postpartal depression, Depression
after pregnancy, screening en depressie na
zwangerschap, postpartum depressie,
depressie na bevalling.
Daarnaast zijn er semigestructureerde
interviews gehouden met drie professionals en
is er een vragenlijst afgenomen bij een
ervaringsdeskundige.
RESULTATEN
POSTPARTUMDEPRESSIE
Na de bevalling heeft ongeveer de helft van de
vrouwen bevallingsgerelateerde klachten
(Heineman, 2007) doordat er op biologisch en
psychosociaal vlak veranderingen
plaatsvinden (Hengeveld, 2012). Hierdoor
treden postpartum vaak stemmingswisselingen
op, een normaal verschijnsel (Heres, 2008).
Wanneer deze klachten niet binnen drie tot
vier weken verdwijnen kan dit betekenen dat er
sprake is van een PPD.
De literatuur omschrijft een PPD veelal als een
depressieve stemming met klachten als
somberheid, neerslachtigheid en
geïrriteerdheid (Prins, 2009). Echter een
depressie hoeft niet per definitie een
depressieve stemming te betekenen volgens
Galman (2013). Wanneer er elke dag sprake
is van verlies van interesse en plezier kan dit
al een kenmerk zijn.
Er zijn verschillende biologische en
psychosociale factoren de een rol spelen in de
ontwikkeling van een PPD (Bloch, 2000,
Pillitteri, 1999, O’Hara 2013, London 1995,
Galman, 2013). Zo is er bij een geschiedenis
met depressie 25 tot 30% kans op een PPD en
4. 4
bij een eerder doorgemaakte PPD is deze
kans zelfs 50% (Van Weel-Baumgarten, 2012).
De kans is grootst in het kraambed
(Lambregtse-van den Berg, 2013). Het is ook
een van de moeilijkste depressies omdat het
volgt op een positieve gebeurtenis en er heerst
nog een taboe over (Frima 2012, Galman
2013, Van der Zee-van den Berg 2013,
Rutten2013). Moeders zijn zich volgens
Rutten(2013) ook niet altijd bewust van het feit
dat hun stemming gevolgen kan hebben op de
ontwikkeling en het gedrag van hun kind.
OVERDRACHT VAN ZORG NAAR DE
JEUGDGEZONDHEIDSZORG
Signalen van een PPD kunnen al tijdens de
zwangerschap ontwikkelen. Daarom is een
goede overdracht van verloskundigen, huisarts
en POP poli naar de JGZ belangrijk. Er zijn
nog geen eenduidige richtlijnen voor de
overdracht van verloskundigen naar de JGZ
(Kesler, 2011).
In 2009 is de richtlijn ‘vroegsignalering van
psychosociale problemen’ (Postma, 2009) is
opgesteld, die stelt dat er
samenwerkingsafspraken met verloskundigen,
kraamzorg, huisartsen en gynaecologen
moeten worden gemaakt. Naast deze richtlijn
is in 2009 ook de richtlijn ‘overdracht van
verloskundigen/huisarts/kraamzorg/ziekenhuis
naar de JGZ’, opgesteld. Desondanks verloopt
de overdracht nog niet altijd goed volgens
Rutten (2013) en Galman (2013). En geeft de
‘Stuurgroep Zwangerschap en Geboorte’ in
een rapport aan dat deze overdracht beter
moet verlopen (Velden, 2009).
De Psychiatrie-Obstetrie-peadiatrie poli (POP-
poli: afdeling in ziekenhuis waar vrouwen met
een psychiatrische aandoening tijdens de
zwangerschap begeleid kunnen worden) werkt
vaak geïsoleerd en draagt de zorg niet
standaard over (Galman 2013, Rutten 2013).
Regionaal worden experimenten opgezet om
dit te verbeteren. Dat gebeurt bijvoorbeeld in
Huizen, waar sinds de start van het
zogenaamde ‘mama-café iets meer contact is
tussen de JGZ en de POP-poli. Zo nu en dan
komt vanuit de POP poli de vraag of de JGZ
een moeder daar kan introduceren aldus
Galman (2013).
Ook vindt er regelmatig overleg plaats tussen
de POP-poli en de JGZ waarbij belangrijke
casussen door een jeugdarts van de GGD
worden doorgegeven. In Huizen is onlangs
het netwerk ‘prenatale zorg’ gestart waarbij
veel professionals zijn betrokken. Dit is gedaan
omdat geen verbinding was tussen
hulpverleners (Galman, 2013). Naast deze
overdracht is ook het signaleren van een PPD
belangrijk.
BELANG VAN HERKENNEN VAN EEN
POSTPARTUMDEPRESSIE
Uit onderzoek blijkt dat maar 50% van de
gevallen van een postpartum depressie in de
eerstelijnszorg wordt onderkend (Hewitt,
2009). Hoewel er tijdens het huisbezoek en de
consulten van de JGZ wel aandacht is voor de
ouders, is er voor het psychische gedeelte
weinig aandacht volgens Galman (2013). Een
ervaringsdeskundige vertelt;
5. 5
‘ Ik heb het intakegesprek van de JGZ vooral
als informatief en leuk ervaren, wat de baby
betreft. Ikzelf ben toen niet echt aan de orde
geweest en ze hebben dus niet gesignaleerd
dat ik niet lekker in mijn vel zat. Er werd wel
naar geïnformeerd, maar ik was best gesloten
hierover omdat ik mij schaamde’ (Linda, 2013).
Volgens Van der Zee- van den Berg (2013) uit
een PPD zich vooral in de interactie tussen
moeder en kind. Moeders met een PPD zijn
vaak minder sensitief naar het kind toe. Dit kan
ook zichtbaar zijn doordat het kind als een
‘pakketje’ vast wordt gehouden en moeder het
kind op schoot zet met de ogen van het kind
van zich af gericht. Ook is er meer angst en
praat de moeder minder tegen het kind en niet
met een hoge stem zoals de meeste moeders
doen, aldus Galman (2013). Deze verminderde
sensitiviteit kan resulteren in een verstoord
hechtingspatroon wat weer kan leiden tot
andere gedragsproblemen en problemen in de
cognitieve- en taal ontwikkeling ( Van der Zee-
van den Berg ,2013; Rutte, 2013; Galman,
2013; Kersten-Alvarez, 2012; Gibson, 2009).
Het herkennen van een PPD is ook van belang
aangezien een PPD het risico op
kindermishandeling kan vergroten (Malta,
2012). Ook hebben moeders met een PPD
vaker een huilbaby (Rutte, 2013). Het hebben
van een huilbaby kan het risico op
kindermishandeling verhogen (TNO, 2012).
Tevens is aangetoond dat het huilen van een
baby in de eerste drie maanden postpartum in
verband staat met vermoeidheid van de
moeder en een depressie kan triggeren (Kurth,
2011). Ook heeft een PPD een negatief effect
op de duur van de borstvoeding (Adedinsewo,
2013).
Opvallend dat is dat kinderen die vier weken
postpartum zijn overleden aan wiegendood
drie maal vaker een moeder met een PPD
hebben dan kinderen van de controle groep.
Waarschijnlijk doordat moeders met een PPD
minder alert zijn (JGZ, 2007).
De diversiteit in continuïteit kan contribueren
in de complexiteit van het opsporen van een
PPD. Binnen de JGZ zijn verschillende
contactmomenten waarbij afwisselend de arts
en de verpleegkundige wordt gezien. Het
opbouwen van een goede vertrouwensband
kan dan volgens Rutten (2013) lastig zijn.
Zowel Galman, Rutten als van der Zee-van
den Berg vinden dat er specifieker naar PPD
moet worden gekeken. Er wordt wel gevraagd
naar de bevalling en hoe het gaat, maar er
wordt niet naar een PPD gevraagd. Tijd speelt
daarin ook een rol (Berg, 2013).
SIGNALERINGSINSTRUMENTEN
Een gestructureerde screeningsaanpak op
PPD (zowel antenaal als postpartum)
ontbreekt momenteel in Nederland (Caple &
Schub, 2013). Een goede methode om te
screenen op PPD is middels de EPDS
(Edinburgh Postpartum Depression Scale)
waarbij met tien vragen wordt gekeken of er
sprake is van een PPD (Gibson, 2009). Dit is
een van de meest gebruikte
screeningsmethodes, ook binnen de JGZ
(Berg, 2013) omdat deze een hoge sensitiviteit
en specificiteit heeft (Caple & Schub, 2013) en
tevens een hoge betrouwbaarheid heeft
(Hewitt, 2009).
6. 6
Echter zijn vragenlijsten nooit 100% specifiek
volgens van der Zee-van der Berg en is er
altijd een kans dat er fout positieve uitslagen
verkregen worden. In sommige regio’s wordt
met de lijst gewerkt, maar dit is nog geen
algemene richtlijn. Onlangs heeft het RIVM
een economische evaluatie gepubliceerd
waaruit blijkt dat met 65% zekerheid screening
op PPD kosteneffectief zou zijn (RIVM, 2013).
Dit is echter niet onderzocht in de Nederlandse
setting. Op dit moment zijn er in Nederland
geen valide signaleringsinstrumenten
beschikbaar (Postma, 2009). Van der Zee-van
den Berg (2013) onderzoekt momenteel of de
EPDS ook in de Nederlandse setting werkt.
Er zijn in Nederland programma’s die risico’s
kunnen opsporen (Actiz , 2010). Bijvoorbeeld
‘samen starten’. Met dit signaleringsmodel kan
een extra huisbezoek worden ingepland
wanneer een probleem wordt gesignaleerd.
Vervolgens wordt gekeken hoe de ouders
meer ondersteuning kunnen krijgen (Rutten,
2013) (Galman, 2013). Dit programma wordt
niet in alle regio’s ingezet (Galman 2013, Berg,
2013, Rutten 2013) omdat het niet in het
basistakenpakket zit. Wel komt daar volgens
Rutten(2013) steeds meer eenduidigheid in
door de ontwikkeling van de JGZ richtlijnen.
Samen starten is bedoeld voor gezinnen met
problemen op financieel, medisch of sociaal-
emotioneel gebied (Zorggroep Almere, 2014).
Ook is er het programma ‘Voorzorg’ wat al
start tijdens de zwangerschap en doorloopt
door tot twee jaar postpartum. Galman (2013)
vertelt dat het belangrijk kan zijn om voor de
bevalling al een huisbezoek af te leggen.
Zeker wanneer de moeder tot de risicogroep
behoort. Echter de JGZ heeft geen regulier
contactmoment in de prenatale periode
(Postma, 2009). Uit onderzoek van TNO
(2013) blijkt dat aanstaande ouders al tijdens
de zwangerschap gebaat kunnen zijn bij
gerichte hulp voor een goede start met hun
kind. Galman (2013) weet uit ervaring dat het
plannen van een prenataal huisbezoek bij
vrouwen die tot de risicogroep behoren zinvol
kan zijn. De moeder krijgt zo meer vertrouwen
in de jeugdverpleegkundigen en dat is een
hele winsituatie aldus Galman (2013).
Het ‘Voorzorg’ programma zorgt voor
verbetering van de gezondheid en ontwikkeling
van het kind, het versterken van de
opvoedingsvaardigheden en eigen kracht van
de moeders en preventie van
kindermishandeling (NJI, 2006). Galman
(2013) vindt het jammer dat dit programma
nog niet overal wordt ingezet. In de VS draait
dit programma al 30 jaar en zijn er significante
effecten aangetoond in drie gerandomiseerde
studies. De interventiekosten zijn op vierjarige
leeftijd van het kind alweer terugverdiend (van
den Heijkant, 2012). Controleonderzoek in
Nederland bevestigt dat de interventie effectief
is (Jamila Mejdoubi, 2013). Kanttekeningen is
dat deze programma’s niet specifiek gericht
zijn op het signaleren van een PPD (Galman
2013, Rutten 2013).
CONCLUSIE
Het signaleren van een PPD is van groot
belang voor zowel moeder als kind. Een PPD
kan namelijk aanleiding geven tot
kindermishandeling, maar kan ook resulteren
in een slechte hechting tussen moeder en kind
wat weer kan zorgen voor gedragsproblemen
7. 7
(ook op latere leeftijd) en andere
ontwikkelingsproblemen.
Onderzoek heeft aangetoond dat kinderen die
zijn overleden aan wiegendood vaker een
moeder met PPD hadden en dat moeders met
een PPD vaker een huilbaby hebben. Hoewel
een PPD vaker voorkomt dan wordt gedacht is
het herkennen hiervan lastig, terwijl uit
bovengenoemde factoren blijkt dat dit wel erg
belangrijk is. De onderzoeksvraag luidde dan
ook: ‘Hoe kan de signalering van een
postpartum depressie door een
jeugdverpleegkundige binnen de
jeugdgezondheidzorg worden verbeterd?’.
Voor een jeugdverpleegkundige is een PPD
lastig te onderkennen en uit de resultaten blijkt
dat er nog niet veel aandacht voor is. Maar
50% van de PPD’s wordt in de eerstelijnszorg
herkend. Het heersende taboe en het feit dat
moeders zich vaak niet bewust zijn van de
gevolgen van hun stemming op het kind
spelen hierin een rol. Het herkennen van
signalen van een PPD is lastig, maar erg
belangrijk in het signaleren ervan . Bij een
PPD horen lang niet alleen maar depressieve
stemmingen, maar ook verlies in plezier van
dagelijkse dingen en een verminderde
sensitiviteit naar het kind toe.
Er zijn geen eenduidige richtlijnen voor de
overdracht van verloskundigen naar de JGZ en
het contact tussen de JGZ en verloskundigen
en kraamhulp is ook niet altijd optimaal. Ook
bestaat er geen standaard overdrachtsprotocol
van de POP-poli naar de JGZ. Gezien het feit
dat bij een eerder doorgemaakt PPD of een
verleden met psychische problematiek het
risico op een PPD sterk vergroot, zou een
richtlijn in deze overdracht ervoor kunnen
zorgen dat een PPD sneller wordt herkend.
Een andere factor die bijdraagt aan het slecht
herkennen van een PPD is dat er tijd te kort is
binnen het consult op het consultatiebureau en
de wissende continuïteit waardoor het
opbouwen van een vertrouwensband lastig
kan zijn.
Het programma ‘Voorzorg’ laat goede
resultaten zien en door de prenatale
huisbezoeken wekt het vertrouwen bij de
moeder. Tevens heeft een onderzoek van
TNO uitgewezen dat ouders tijdens de
zwangerschap al veel baat kunnen hebben bij
een huisbezoek van een
jeugdverpleegkundige.
Een ander programma wat een
signaleringsfunctie heeft is het ‘Samen
starten’. Dit programma is niet specifiek om
PPD te signaleren maar is bedoeld voor
gezinnen die al problemen hebben. Een PPD
kan echter ook ontstaan zonder ‘problemen’
vooraf.
Het screenen op PPD blijkt zinvol en kan
bijdragen aan het vroegtijdig signaleren ervan.
De EPDS is een valide en betrouwbaar
signaleringsinstrument en wordt in sommige
regio’s al ingezet. Een economische evaluatie
laat zien dat screenen op PPD waarschijnlijk
kosteneffectief is. Hier zijn echter niet meer
betrouwbare onderzoeken naar gedaan.
DISCUSSIE /IMPLICATIES
8. 8
Uit het artikel komt goed naar voren dat er nog
te weinig aandacht wordt besteed aan het
opsporen van een postpartumdepressie.
Vrouwen vinden het moeilijk om over te praten.
Waarschijnlijk speelt ook de angst om een
stempel te krijgen een rol. De JGZ zou hier
beter op in kunnen spelen door in de prenatale
periode een huisbezoek af te leggen. Op deze
manier kunnen ook al vroegtijdig risicofactoren
worden opgespoord en kan er al voorlichting
worden gegeven over postpartum depressies.
Voor de zwangerschap is de
hormoonhuishouding nog vrij stabiel en is er
ook niet de drukte van de baby. Dit geeft meer
tijd en ruimte voor de ouders om informatie op
te nemen.
Het programma ‘Voorzorg’, waarbij een
prenataal huisbezoek wordt ingepland , zou
landelijk kunnen worden ingevoerd in het
uniform basistakenpakket of kunnen worden
aangeboden aan risicogroepen, zoals moeders
die al eerder een (postpartum) depressie
hebben doorgemaakt of tijdens de
zwangerschap bij de POP-poli lopen. Door dit
prenataal huisbezoek wordt er meer
vertrouwen gecreëerd en maakt dit
waarschijnlijk het bespreken van depressieve
gevoelens gemakkelijker.
Het screenen op PPD met behulp van de
EPDS blijkt goed te werken. Echter is er nog
niet aangetoond dat deze screeningslijst ook in
de Nederlands setting werkt. Momenteel loopt
hier in Twente een onderzoek naar. Naar
aanleiding van de resultaten van dit onderzoek
kan worden gekeken of de EPDS meer kan
worden ingezet bij het vroegtijdig signaleren
van een PPD. Ook zou er meer onderzoek
moeten worden gedaan naar de
kosteneffectiviteit hiervan.
Aangezien er niet altijd tijd is om door te
vragen over de gevoelens van de moeders
geeft de EPDS goede handvatten om hier toch
achter te komen, zeker gezien het taboe dat er
over heerst. Sociaal wenselijke antwoorden
kunnen op een vragenlijst namelijk niet worden
gegeven.
Er zou tevens meer tijd vrijgemaakt kunnen
worden voor psychische problematiek binnen
de consulten op het bureau, zeker gezien het
belang van het kind.
Ook een eenduidiger beleid met betrekking tot
de overdracht naar de JGZ is aan te bevelen,
zeker ook op voorschoolse voorzieningen. Zij
kunnen een grotere rol spelen in bijvoorbeeld
systematisch naar kinderen kijken en
bijzonderheden overdragen naar de JGZ.
Tot slot zouden JGZ verpleegkundigen
geschoold moeten worden in het herkennen
van een PPD. Zeker aangezien een PPD zich
op veel verschillende manieren kan
manifesteren en soms lastig te ontdekken is.
De limitatie van dit onderzoek is dat er geen
ruimte en tijd was om te onderzoeken hoe
moeders het zelf ervaren. Er is een korte
vragenlijst (10 vragen) bij een moeder
afgenomen. Dit is niet te generaliseren naar de
gehele Nederlandse bevolking. Een
aanbeveling zou zijn om een groter onderzoek
te doen naar de ervaring van moeders met een
PPD en hoe hier door de betrokken
hulpverlenende instanties mee wordt
omgegaan. Zeker wanneer een PPD niet is
9. 9
(h)erkend is dit belangrijk om te weten. Als er
bekend is wat moeders missen en graag
anders willen maakt dit het signaleren ook
makkelijker.
10. 10
LITERATUURLIJST
Literatuur
Adedinsewo, D. A. (2013, 09 24). Maternal Anxiety and Breastfeeding: Findings From the MAVAN
(Maternal Adversity, Vulnerability and Neurodevelopment) Study. Journal of Human Lactation , 1-8.
Bloch M, S. P. (2000). Effects of gonadal steriods in women with a history of postpartum depression.
The American Journal of Psychiatry , 924-930.
Caple, C., & Schub, T. (2013, 2 1). Postpartum Depression: Assesment and Screening.
Frima, R. (2012, 1). Stress in de babytijd: de psychologie bij zwangerschap en baby in de eerstelijn.
Psychopraktijk , pp. 16-20.
Gibson, M. S. (2009). A systematic Revie of Studies Validating the Edenburgh Postnatal Depression
Scale in Antepartum and Postpartum Women. ACTA PSYCHIATRICA SCANDINAVIA , 350-364.
Heineman, M. (2007). Obstetrie en Gynaecologie. Amsterdam, Noord Holland, Nederland: Reed
Business.
Hengeveld, M. (2012). stemmingsstoornissen. In M. Hengeveld, Psychiatrie voor
verpleegkundigen (pp. 122-124). ThiemeMeulenhoff.
Heres, H. W. (2008). Psychiatrische problemen tijdens zwangerschap en kraambed. In P. Kunkeler,
Obstetrie en Gynaecologie Verpleegkundige (pp. 245-248). Maarssen: ELSEVIER.
Hewitt, G. B. (2009, 7). Methods to identify postnatal depression in primary care: an integrated
evidence syntesis and value of information analysis. Health technology Assessment , 13 (36), pp. 147-
230.
JGZ. (2007). Richtlijn Preventie Wiegendood. richtlijn, JGZ.
Kersten-Alvarez, C. M.-W. (2012, 4). Early School Outcomes for Children of Postpartum Depressed
Mothers: Comparison with a Community Sample. Child Psychiatry & Human Development , 201-218.
Kesler, A. P. (2011). Standpunt 'Gegevensoverdracht van kraamzorg en verloskundige naar
Jeugdgezondheidzorg'. RIVM/Centrum Jeugdgezondheidzorg.
Komaroff, A. (2011, 9). Beyond the 'baby blues'. Harvard Mental Health Letter , 28 (3), pp. 1-3.
Kurth, K. S. (2011). Crying babies, tired mothers; what do we know? A systematic review. Midwifery ,
27 (2), 187-194.
Malta, M. H. (2012). Influence of Interpersonal Violence on Maternal Anxiety, Depression, Stress and
Parenting Morale in the Early Postpartum. BMC Pregnancy and Childbirth .
O’hara, W. N. (2013). Perinatal Mental Ilness: Definition, Description and Aetiology. Best Practice &
Research Clinical Obstetrics and Gynaecology , 1-10.
Pillitteri, A. (1999). The nursing role in caring for the family during the postpartal period. In A. Pillitteri,
Maternal & Child health nursing: Care of the Childbearing & Childrearing Family (pp. 692-694).
Postma, S. (2009). JGZ-richtlijn Vroegsignalering van psychosociale problemen: samenvatting.
Rijksoverheid, RIVM.
11. 11
Prins, M. (2009). Praktische verloskunde. Houten, Utrecht, Nederland: Bohn Stafleu van Loghum.
RIVM. (2013). screenen op het postnatale depressiesyndroom. economische evaluatie, Minesterie
van volksgezondheid welzijn en sport, RIVM, Bilthoven.
TNO. (2012). Een beknopte evaluatie van het basistakenpakket jeugdgezondheidzorg. TNO.
TNO. (2013). Evaluatie Prenatale Huisbezoeken. TNO, Behavioural and Societal Sciences. Leiden:
TNO.
Velden, P. d. (2009). Een goed begin: Veilige zorg rond zwangerschap en geboorte. Advies, Ministerie
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Stuurgroep Zwangerschap en Geboorte .
Websites
Actiz . (2010). Opgeroepen op 12 16, 2013, van Actiz:
http://www.google.nl/url?sa=t&rct=j&q=&esrc=s&source=web&cd=1&ved=0CDQQFjAA&url=http%3A
%2F%2Fwww.actiz.nl%2Fcms%2Fstreambin.aspx%3Frequestid%3DD1B8B8D5-699F-4B86-9030-
51493F9C70EF&ei=Ru6uUsjNMsHX0QWksIHwCA&usg=AFQjCNFHQv15oMIf_1Rr0l98XqQpZr359w
&sig2=jnCvtIQ6johBUSRYx3fLCQ&bvm=bv.57967247,d.d2k
Bruijn, A. d. (2010, 6 4). Tied To Mommy's Womb? Prenatal maternal stress, postnatal parental
interaction style and child development. Opgeroepen op 10 31, 2013, van Universiteit van Tilburg:
https://repository.uvt.nl/search?displayType=single&query=ir-uvt-nl:oai:wo.uvt.nl:4026306
CBS. (2013, 07 15). Geboorten gedaald tot niveau begin jaren tachtig. Opgeroepen op 1 6, 2014, van
CBS: http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/themas/bevolking/publicaties/artikelen/archief/2013/2013-3863-
wm.htm
Jamila Mejdoubi, S. v. (2013, 10 2013). Home Visits vs. Usual Care on Reducing Intimate Partner
Violence in Young High-Risk Pregnant Women: A Randomized Controlled Trial. Opgeroepen op 12 6,
2013, van PlOS one:
http://www.plosone.org/article/info%3Adoi%2F10.1371%2Fjournal.pone.0078185
Lambregtse-van den Berg, C. S. (2013). LKPZ. Opgeroepen op 10 28, 2013, van Landelijk
Kenniscentrum Psychiatrie en zwangerschap: http://www.lkpz.nl/patienten-info.php?item=63
LKPZ. (2013). Opgeroepen op 11 31, 2013, van landelijk Kenniscentrum Psychiatrie en
Zwangerschap: www.LKPZ.nl
M. Lambregtse-van den Berg, C. S. (2009). kraamtranen. Opgeroepen op 10 24, 2013, van Landelijk
kenniscentrum psychiatrie en zwangerschap: http://www.lkpz.nl/patienten-kraamtranen.php
NJI. (2006). Voorzorg. Opgeroepen op 11 31, 2013, van Nederlands Jeugd instituut:
http://www.nji.nl/nl/Kennis/Databanken/Databank-Effectieve-Jeugdinterventies-Erkende-interventies-
VoorZorg
RIVM. (2013). Screenen op het postnatale depressiesyndroom. Opgeroepen op 10 15, 2013, van
Rijksinstituur voor Volksgezondheid en Milieu: ministerie van volksgezondheid, welzijn en sport:
http://kosteneffectiviteit-preventie.rivm.nl/interventies/zwangerschap-bevalling-en-
kraambed/complicaties-kraambed/zwangerschap-bevalling-en-
kraambed/#Economischeevaluatiesverschenennapublicatiefactsheet
12. 12
Tergooi. (sd). Psychiatrie-Obstetrie-Paediatrie (POP)- Poli. Opgehaald van Tergooi:
www.tergooiziekenhuizen.nl
van den Heijkant, S. K. (2012, 3). Factsheet Voorzorg. Opgeroepen op 11 31, 2013, van NJI:
http://www.nji.nl/nl/Factsheet_VoorZorg_mrt2012.pdf
Van Weel-Baumgarten, V. G.-S. (2012, 1 1). Depressie. Opgeroepen op 10 31, 2013, van NHG
standaard: https://www.nhg.org/standaarden/volledig/nhg-standaard-depressie-tweede-herziening
Zorggroep Almere. (2014, 1). samen starten: steuntje in de rug voor opvoeders. Opgeroepen op 1 6,
2014, van zorggroep almere: http://www.zorggroep-
almere.nl/jeugdgezondheidszorg/samen_starten.php
Geïnterviewden
Berg, A. v.-v. (2013, 12 12). Pospartumdepressie. (M. t. Groen, Interviewer) Deventer, Overijssel ,
Nederland .
Galman, M. (2013, 11 28). (M. t. Groen, Interviewer) Huizen, Noord Holland, Nederland.
Rutten, J. (2013, 12 2). (M. t. Groen, Interviewer) Almere, Noord Holland, Nederland .
Linda. (2013, 12 1). (M. t. Groen, Interviewer)