SlideShare a Scribd company logo
1 of 18
Download to read offline
Universiteit Gent
Faculteit Rechtsgeleerdheid, vakgebied Mensenrechten
Academiejaar 2013-2014
RELIGIEUZE ORGANISATIES: DE INVLOED VAN ERKENNING EN HET
STIGMATISEREND EFFECT VAN HET WOORD SEKTE OP ART. 9
EVRM.
Door Julie Van Pée (01102588)
Begeleider: Mevr. R. Van de steene
RELIGIEUZE ORGANISATIES: DE INVLOED VAN ERKENNING EN HET STIGMATISEREND EFFECT VAN HET
WOORD SEKTE OP ART. 9 EVRM.
	
   2	
  
RELIGIEUZE ORGANISATIES: DE INVLOED VAN ERKENNING EN HET
STIGMATISEREND EFFECT VAN HET WOORD SEKTE OP ART. 9
EVRM.
I. INLEIDING..............................................................................................................3
II. ART. 9 EVRM.........................................................................................................3
III. HET BELANG VAN ERKENNING...................................................................4
a. BELGIË: BELGISCHE BEHANDELING VAN ERKENDE EREDIENSTEN...............5
i) Fiscaal......................................................................................................5
ii) Rechtspersoonlijkheid .............................................................................6
b. INTERNATIONAAL: EHRM...........................................................................7
IV.HET STIGMATISEREND EFFECT VAN HET WOORD “SEKTE”.............9
a. CASE OF LEELA FÖRDERKREIS E.V. AND OTHERS V. GERMANY...................9
b. IMPACT: NEGATIEVE GEVOLGEN VAN HET GEBRUIK VAN HET WOORD
“SEKTE” .........................................................................................................10
V. DE EUROPESE UNIE: STATUS VAN RELIGIE EN RELIGIEUZE
ORGANISATIES.......................................................................................................11
a. DE EUROPESE UNIE EN HET EVRM............................................................11
b. DE EUROPESE UNIE EN RELIGIE: ART. 10 HANDVEST VAN DE
GRONDRECHTEN VAN DE EUROPESE UNIE .....................................................12
c. DE EUROPESE UNIE EN DE STATUS VAN RELIGIEUZE ORGANISATIES:
ART.17 VWEU...............................................................................................13
VI. CONCLUSIE: ERKENNING IS EEN TWEESNIJDEND ZWAARD........ 14
VII. SLOTWOORD ..................................................................................................15
	
  
BIBLIOGRAFIE	
   	
   	
   	
   	
   	
   	
   	
   	
   	
  	
  16	
  
	
  
RELIGIEUZE ORGANISATIES: DE INVLOED VAN ERKENNING EN HET STIGMATISEREND EFFECT VAN HET
WOORD SEKTE OP ART. 9 EVRM.
	
   3	
  
I. Inleiding
Religie is altijd een emotioneel en vurig middelpunt van discussie geweest in onze maatschappij. Denk
maar aan de kruistochten in de 11de eeuw, de religieuze zuiveringen in Afrika, 9/11,… Kenmerkend
aan een religie (of in ruimere zin: levensbeschouwing) is dat het een bepaalde wijze van handelen
oplegt en op die wijze vorm geeft aan het leven en het denken van de mens. Wanneer dit handelen of
deze denkwijze niet conform de denkwijze van een ander is, kan dit leiden tot onbegrip en discussie.1
Soms wordt religie door de medemens zelfs totaal ontkend, hetgeen tot de nodige frustraties leidt. We
kunnen ons afvragen waarom religieus geïnspireerde organisaties zo streven naar erkenning door de
Staat? Waarom schreeuwen ze eerroof en laster wanneer hun organisatie als sekte gebrandmerkt
wordt? Dat wordt geïntegreerd in de onderzoeksvraag die in deze paper wordt behandeld: In welke
mate heeft erkenning als religieuze organisatie en het stigmatiserend effect van het woord sekte een
invloed op de mensenrechten, in het bijzonder art. 9 Europees Verdrag van de Rechten van de Mens en
de Fundamentele Vrijheden (hierna: EVRM)? Vooreerst wordt kort de inhoud van art. 9 EVRM
geschetst. Vervolgens wordt er nagegaan wat de drijfveren zijn van organisaties om erkend te worden:
zowel in België als internationaalrechtelijk. Daarna volgt er een bespreking van het stigmatiserend
effect van het woord sekte, met als uitgangspunt het arrest Leela Förderkreis E.V. and Others v.
Germany. Dit arrest geeft een duidelijk beeld van de zienswijze van het Europees Hof van de Rechten
van de Mens (hierna: EHRM of het Hof) op de begrippen “religie” en “sekte”. Deze zienswijze zal
gekoppeld worden aan andere arresten van het Hof. Tot slot volgt er een behandeling van het concept
“religie” en de status van religieuze organisaties in de Europese Unie: in welke mate komt hun
zienswijze overeen met de rechtspraak van het Hof en het EVRM?
II. Art. 9 EVRM
Art. 9 EVRM beschermt de vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst. Dit omvat echter een heel
ruim gebied. Doorheen verschillende arresten heeft het EHRM dit ‘begrip’ nader invulling gegeven.
Volgens het Hof vormt art. 9 EVRM de basis van een democratische maatschappij en bestaat het uit 2
onderdelen: art. 9 (1) beschermt het recht als dusdanig, terwijl art. 9 (2) verduidelijkt welke
beperkingen gerechtvaardigd zijn. De rechtspraak van het Hof benadrukt dat art. 9 (1) EVRM zowel
een intern als extern element bevat2
: zo waarborgt het niet alleen de godsdienstvrijheid (freedom to
	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  
1	
  In dat opzicht kan bv. verwezen worden naar de rellen die ontstonden naar aanleiding van de Deense cartoons
over Mohammed of naar de zaak I.A. t. Turkije waar het Europees Hof voor de Rechten van de Mens meende dat
de veroordeling van de uitgever van een boek met een dubieuze passage over de profeet niet in strijd was met art.
10 EVRM. De desbetreffende passage was volgens Straatsburg beledigend t.o.v. de profeet Mohammed: het ging
om “offensives attacks on matters regarded as sacred by Muslims.” (EHRM, I.A. v. Turkey, ECHR 2005, §30.;D.
VOORHOOF, “Europees Hof tolereert geen beledigingen aan adres van profeet”, Juristenkrant 2005, 13.). 	
  
2	
  J. MARTÍNEZ-TORRÓN, “Limitations on religious freedom in the case law of the European Court of Human
Rights”, EILR 2005, 590: “The case law of Strasbourg emphasizes that it is necessary to distinguish between the
internal and external aspects of religious liberty”. Dit onderscheid werd voor het eerst gemaakt in het arrest C. v.
the United Kingdom in 1983 waar de Europese Commissie voor de Rechten van de Mens “the sphere of personal
beliefs and religious creeds” als het “forum internum” kenmerkte (ECRM, C. v. the United Kingdom, 1983,
p147.). 	
  
RELIGIEUZE ORGANISATIES: DE INVLOED VAN ERKENNING EN HET STIGMATISEREND EFFECT VAN HET
WOORD SEKTE OP ART. 9 EVRM.
	
   4	
  
believe), het intern element, maar ook de vrijheid om je geloof te uiten/belijden3
(freedom to manifest
one’s religion), het extern element4
, o.m. in de vorm van “Worship, teaching, practice and observance
(…) and freedom to change one’s religion or belief.”5
Volgens het Hof is het intern element absoluut,
terwijl het extern element relatief is. M.a.w. alleen “the freedom to manifest one’s religion” mag
binnen het kader van art. 9 (2) EVRM aan beperkingen onderworpen worden.6
Daarover is geen
discussie. Wel was er onduidelijkheid over de te volgen benadering in de beoordeling of de religie in
kwestie wel in aanmerking kwam voor bescherming onder art. 9(1) EVRM.7
Het Hof zinspeelde hierop
in Kalaç v. Turkey waar het verduidelijkte dat art. 9 EVRM niet elke door godsdienst of geloof
geïnspireerde daad beschermt. 8
Vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst impliceert een
gedachtegoed dat een zekere mate van overtuigingskracht, ernst, samenhang en betekenis bereikt om
bescherming onder art. 9 EVMR te verkrijgen.9
M.a.w. men moet bewijzen dat de religie in kwestie
daadwerkelijk bestaat.10
Deze zienswijze werd o.m. bevestigd in Leela Förderkreis E.v. and others v.
Germany.11
III. Het belang van erkenning
De geschiedenis leert ons dat religieuze groeperingen al eeuwenlang streven naar erkenning. In de
Middeleeuwen en Nieuwe Tijd was het vooral een kwestie van levensbelang: zo belandde in het
Engeland van de 16de
E menig protestant door toedoen van Mary I op de brandstapel. Het zou haar de
bijnaam “Bloody Mary” opleveren. Later in de geschiedenis verdween het bloedvergieten, maar de
uitoefening van een niet-erkende godsdienst bleef verboden: zo mochten katholieken in het
gereformeerde Nederland van 1578 geen katholieke erediensten organiseren. Ook vandaag blijkt
erkenning nog altijd noodzakelijk te zijn om bepaalde voordelen te verkrijgen of, in het uiterste geval,
	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  
3
EHRM, Kokkinakis v. Greece, ECHR 1993, §31.
4
	
  B.G. SCHARFFS, “Symposium introduction: The freedom of religion and belief. Jurisprudence of the European
Court of Human Rights: Legal, moral, political and religious perspectives”, Journal of Law and Religion 2010-
11, 255.	
  
5	
  “Article 9 lists a number of forms which manifestation of one’s religion or belief may take, namely, worship,
teaching, practice and observance. Furthermore, it includes (…) the freedom to change one’s religion or belief
(…).” (EHRM, Leela Förderkreis e.v. and others v. Germany, ECHR 2009, §80.)	
  
6
J. Martínez-Torrón vat dit het best samen met de zin “Article 9 (2) clearly states that the limitations specified
therein may be applied only to the freedom to manifest one’s religion or beliefs. Freedom to believe, on the
contrary, may not be restricted.” (J. MARTÍNEZ-TORRÓN, “Limitations on religious freedom in the case law of the
European Court of Human Rights”, EILR 2005, 590.)
7
T. CROSS en J. BECKETT, “Focus on ECHR, article 9: Recent developments”, JR 2007, 75.
8
“Nevertheless, Article 9 does not protect every act motivated or inspired by religion or belief.” (EHRM, Kalaç
v. Turkey, EHCR 1997, §27 in fine.).
9
“The freedom of thought, conscience and religigion denotes views that attain a certain level of cogency,
seriousness, cohesion and importance” (EHRM, Campbell and Cosans v. The United Kingdom, ECHR 1982,
§36.).
10
J. VRIELINK, “Defining and divining religion”, Strasbourg Observers 2012,
http://strasbourgobservers.com/2012/11/22/defining-and-divining-religion/.
11
Het Hof verwijst in Leela Förderkreis e.v. and others v. Germany letterlijk naar de woorden van de arresten
Kalaç v. Turkey (infra nr. 6) en Campbell and Cosans v. The UK (infra nr. 7). EHRM, Leela Förderkreis e.v. and
others v. Germany, ECHR 2009, §80.
RELIGIEUZE ORGANISATIES: DE INVLOED VAN ERKENNING EN HET STIGMATISEREND EFFECT VAN HET
WOORD SEKTE OP ART. 9 EVRM.
	
   5	
  
überhaupt zijn geloof te kunnen uitoefenen. Hierna volgt een illustratief overzicht van de belangrijkste
drijfveren en/of voordelen en noodzakelijkheden van erkenning in België en internationaal.
a. BELGIË: BELGISCHE BEHANDELING VAN ERKENDE EREDIENSTEN
In België bestaat er een absolute gelijkheid tussen alle (maatschappelijk) aanvaarde godsdiensten (er is
m.a.w. geen staatsgodsdienst), maar met een systeem van privileges voor de erkende erediensten.12
Er
is dus een dubbele voorwaarde opdat een godsdienst kan genieten van deze voordelen: 1) een eredienst
zijn en 2) wettelijk erkend worden.
De godsdienstige stroming moet eerst beschouwd worden als eredienst om erkend te kunnen worden.
Het begrip eredienst is een administratieve vertaling van het woord “culte”/“cultus”13
, e.i. “een
uitwendige en publieke manifestatie van religieuze gevoelens waarbij de aanwezigheid van een
eredienst doorslaggevend is”.14
Eenmaal een bepaalde godsdienstige stroming als eredienst wordt gekwalificeerd, kan ze uitdrukkelijk
erkend worden door of krachtens een wet. Om wettelijk erkend te worden, moet de organisatie aan 5
criteria voldoen: 1) voldoende volgelingen hebben; 2) gestructureerd zijn; 3) al gedurende vrij lange
tijd in het land gevestigd zijn; 4) een maatschappelijk belang vertegenwoordigen; 5) geen enkele
activiteit ontwikkelen die tegen de maatschappelijke orde indruist.15
Vandaag zijn er 6 erkende
erediensten: Anglicaanse, Islamitische, Israëlitische, Orthodoxe, Protestantse en Rooms-Katholieke
eredienst.16
Deze erkende erediensten genieten van tal van voordelen: zo worden ze onder meer fiscaal
bevoorrecht en verkrijgen ze ruimere mogelijkheden van rechtspersoonlijkheid.
i) Fiscaal
Erkende erediensten worden, in tegenstelling tot niet-erkende erediensten, gefinancierd door de
Belgische Staat.17
Er zijn drie categorieën van publieke financiering van religie,18
waarvan twee van
toepassing in België.19
	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  
12
R. TORFS, “The permissible scope of legal limitations on the freedom of religion or belief in Belgium”, EILR
2005, 671.
13	
  P. DE POOTER, De rechtspositie van erkende erediensten en levensbeschouwingen in Staat en maatschappij,
Brussel, Larcier, 2003, 129.	
  
14
Dit is eigenlijk een samenvatting van de 4 beoordelingscriteria, nl.: 1) een cultus veronderstelt een dienst aan
een godheid; 2) het moet een eigen stelsel van dogma’s en een eigen moraal hebben; 3) het veruitwendigt
eerbetuigingen en godsdienstige gevoelens; en 4) er is een openbaarheid en toegankelijkheid voor het publiek. (P.
DE POOTER, De rechtspositie van erkende erediensten en levensbeschouwingen in Staat en maatschappij,
Brussel, Larcier, 2003, 129-131.)
15
Hand. Kamer 1996-97, 28 april 1997, 21-22.; Vr. en Antw. Kamer 1996-97, 25 augustus 1997, 12970 (Vr. 631
A. BORGINON).
16
K. MARTENS, “Bedienaars van de eredienst en parochieassistenten”, NJW 2005, 1226. Het Boeddhisme valt
hier opmerkelijk buiten de boot. Deze levensbouschouwing probeert al sinds 1961 erkend te worden als
religieuze eredienst in België. De meest recente aanvraag dateert van 25 maart 2006. Op 19 november 2013 liet
minister Turtelboom echter weten dat Boeddhisme (nog) niet erkend zal worden omwille van budgettaire redenen
(Hand. Kamer 2013-14, 19 november 2013, nr. 20779, 25-26.).
17
T. DENOTTE, “Le Traitement fiscal des lieux affectés au culte ou à l’assistance morale laïque” in F. JUDO en K.
MARTENS (eds.), Recht, Religie en Samenleving, Larcier, 2008, 187.
RELIGIEUZE ORGANISATIES: DE INVLOED VAN ERKENNING EN HET STIGMATISEREND EFFECT VAN HET
WOORD SEKTE OP ART. 9 EVRM.
	
   6	
  
Ten Eerste kent België een rechtstreekse subsidiëring uit de openbare schatkist: De bezoldiging van de
wedden en pensioenen van bepaalde eredienaren (art. 181 GW)20
, de tussenkomst van de overheid in
het bouwen en onderhouden van gebouwen die voor de eredienst worden gebruikt, de verplichting van
gemeenten en provincies tot het aanzuiveren van negatieve saldo’s op de rekening van de
kerkfabrieken en de bestuursraden van erkende erediensten,…
Ten slotte is er nog onrechtstreekse financiering in de vorm van belastingfaciliteiten. Dit gebeurt onder
meer door het verlenen van een vrijstelling van voorheffing op onroerende goederen bestemd voor de
publieke uitoefening van de eredienst, bepaalde vrijstellingen op inkomstenbelastingen, toekennen van
bouwtoelagen, …
ii) Rechtspersoonlijkheid
De erkenning verleent rechtspersoonlijkheid aan de openbare instellingen die belast zijn met het beheer
van goederen die voor de eredienst bestemd zijn.21
De niet-erkende erediensten zijn aangewezen op
andere rechtsvormen, zoals bv. de VZW-vorm o.g.v. de wet van 27 juni 1921.22
Het belang voor religieuze organisaties om rechtspersoonlijkheid te verkrijgen, kwam ook ter sprake
voor het Europees Hof van de Rechten van de Mens. In de zaak Religionsgemeinschaft der Zeugen
Jehovas and others v. Austria23
behandelde het Hof art. 9 EVRM in het licht van art. 11 EVRM, dat
vrijheid van vergadering en vereniging beschermt, met de visie dat een autonoom bestaansrecht, d.i.
rechtspersoonlijkheid, van religieuze gemeenschappen essentieel is in een pluralistische democratische
samenleving.24
Rechtspersoonlijkheid impliceert immers op grond van art. 9 EVRM, gelezen in het
licht van art. 6 en 11 EVRM, voor religieuze organisaties onder meer toegang tot de rechter om
geschillen omtrent hun burgerlijke rechten te doen beslechten wat op zich bijdraagt tot het beter
	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  
18
F. VANISTENDAEL, “Financiering van religie” in F. JUDO en K. MARTENS (eds.), Recht, Religie en Samenleving,
Larcier, 2011, 6.
19	
  Een 3de
categorie is de “kerkbelasting”. In Europa wordt het enkel nog toegepast in Denemarken, Duitsland,
Finland, Oostenrijk, Zweden en Zwitserland. België kent dit type van financiering dus niet. F. VANISTENDAEL,
“Financiering van religie” in F. JUDO en K. MARTENS (eds.), Recht, Religie en Samenleving, Larcier, 2011, 7.
20
F. VANISTENDAEL, “Financiering van religie” in F. JUDO en K. MARTENS (eds.), Recht, Religie en Samenleving,
Larcier, 2011, 8. Deze bezoldiging van eredienaren vindt haar oorsprong in het Concordaat van 15 juli 1801,
gesloten tussen Napoleon Bonaparte en Paus Pius VII om de godsdienstvrede in Frankrijk en in de geannexeerde
gebieden te herstellen. De kerken en kloosters hadden het immers zwaar te verduren gehad onder het strikte
regime van scheiding van Kerk en Staat van de Franse revolutionairen (F. VANISTENDAEL, “Financiering van
religie” in F. JUDO en K. MARTENS (eds.), Recht, Religie en Samenleving, Larcier, 2011, 8.). Het Concordaat
voorzag o.a. in de bezoldiging van katholieke geestelijkheden door de staat. Dit idee werd bij de totstandkoming
van de Grondwet overgenomen in art. 181 GW onder leiding van de katholieken in hun strijd om een katholieke
Grondwet. (S. WATTIER, “Le financement des cultes au XXIe siècle: Faut-il réviser l’article 181 de la
constitution?”, RBDC 2011, 27-28.)
21
P. DE POOTER, De rechtspositie van erkende erediensten en levensbeschouwingen in Staat en maatschappij,
Brussel, Larcier, 2003, 159.
22
A. OVERBEEKE, “Geschiedenis, maar niet voorbij: Bijdragen over (bijzondere) rechtsvormen voor religie” in F.
JUDO en K. MARTENS (eds.), Recht, Religie en Samenleving, Larcier, 2009, 119-120.
23
EHRM, Religionsgemeinschaft der Zeugen Jehovas and others v. Austria, 2008.
24
“(…) The Court reiterates that the autonomous existence of religious communities is indispensable for
pluralism in a democratic society and is thus an issue at the very heart of the protection which Article 9 affords.”
(EHRM, Religionsgemeinschaft der Zeugen Jehovas and others v. Austria, ECHR 2008, §78.;W. DE SAEGER,
“Mensenrechtenhof veroordeelt Oostenrijk voor religieuze discriminatie”, Juristenkrant 2008, 6.).
RELIGIEUZE ORGANISATIES: DE INVLOED VAN ERKENNING EN HET STIGMATISEREND EFFECT VAN HET
WOORD SEKTE OP ART. 9 EVRM.
	
   7	
  
kunnen manifesteren van hun religie.25
Het EHRM benadrukte dit in de zaak Eglise Métropolitaine de
Bessarabie et al. c. Moldova met de woorden “ l’un des moyens d’exercer le droit de manifester sa
religion (…) passe par la possibilité d’assurer la protection juridictionelle de la communauté, de ses
membres et de ses biens”.26
Het verschaffen van mogelijkheden tot het verkrijgen van deze
rechtspersoonlijkheid is m.a.w. een noodzakelijk middel om de godsdienstvrijheid te vrijwaren. In
België, waar enkel verenigingen met rechtspersoonlijkheid in rechte kunnen optreden, hebben
erediensten er dan ook veel belang bij om erkend te worden en aldus keuze te hebben uit meerdere
rechtsvormen met rechtspersoonlijkheid.
We kunnen besluiten dat godsdienstige stromingen er inderdaad veel baat bij hebben om erkenning te
verkrijgen in België aangezien de verkregen voordelen27
bijdragen of juist noodzakelijk zijn om hun
geloof/levensbeschouwing te kunnen uiten en uitdragen. Erkenning waarborgt echter niet alleen
bescherming door art. 9 EVRM, maar ook art. 6 EVRM. Het is in dat opzicht niet verwonderlijk dat
o.a. Boeddhisme en Scientology al jaren lang proberen om erkenning te verkrijgen in België.
b. INTERNATIONAAL: EHRM
Ook op internationaal vlak zijn er verschillende drijfveren terug om erkend te worden als religieuze
organisatie of om beschouwd te worden als een religie. Voor de doeleinden van deze bacherlorproef
wordt enkel de rechtspraak van het EHRM geanalyseerd, dit met het oog op het bekomen van een
overzicht van beweegredenen in het streven naar religieuze erkenning. Deze rechtspraak wordt vooral
gekenmerkt door het opwerpen van religie als basis om bepaalde voordelen te verkrijgen die waardevol
zijn voor het uitdragen en manifesteren van een geloof.
Een eerste belangrijke zaak was Church of Scientology Moscow t. Rusland.28
De Church of Scientology
Moscow was sinds 1994 geregistreerd, en aldus erkend, als religieuze organisatie in Rusland. In 1997
kwam er een nieuwe wet, “The Religions act”, waardoor alle reeds geregistreerde religieuze
organisaties verplicht waren hun documenten te herzien en in overeenstemming te brengen met deze
wet alvorens ze opnieuw erkend konden worden. De aanvraag van Church of Scientology Moscow
werd echter herhaaldelijk geweigerd of niet behandeld. Uiteindelijk was de deadline voor deze
aanvraag verstreken waardoor Church of Scientology Moscow zich niet meer opnieuw kon registreren.
De sinds 1994 erkende organisatie was nu beroofd van haar legale status en kon daardoor haar
	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  
25
A. OVERBEEKE, “Geschiedenis, maar niet voorbij: Bijdragen over (bijzondere) rechtsvormen voor religie” in F.
JUDO en K. MARTENS (eds.), Recht, Religie en Samenleving, Larcier, 2009, 127.
26
EHRM, Église Métropolitaine de Bessarabie et al. c. Moldova, ECHR 2002, §118.
27
Naast de bovenvermelde voordelen op fiscaal en rechterlijk vlak verkrijgen de erkende erediensten nog tal van
andere privileges, zoals: huisvesting voorzien door de gemeenten en provincies voor bepaalde dienaren,
onderhouds- en restauratiepremies voor beschermde monumenten, gratis zendtijd op de openbare omroep,
aanduiding van aalmoezeniers in gevangenissen en in het leger, verstrekken van godsdienstonderricht in de
scholen ingericht door openbare besturen (P. DE POOTER, De rechtspositie van erkende erediensten en
levensbeschouwingen in Staat en maatschappij, Brussel, Larcier, 2003.).
28
EHRM, Church of Scientology v. Russia, 2007.
RELIGIEUZE ORGANISATIES: DE INVLOED VAN ERKENNING EN HET STIGMATISEREND EFFECT VAN HET
WOORD SEKTE OP ART. 9 EVRM.
	
   8	
  
religieuze activiteiten niet verder zetten. Hetzelfde fenomeen vond plaats in de zaak Kimlya and others
t. Rusland29
. Deze zaak behandelt de klachten van 2 religieuze organisaties: The Church of Scientology
of Surgut City (“The Surgut Church”), vertegenwoordigd door Mr. Kimlya, en the Church of
Scientology of Nizhnekamsk. Beide werden erkenning als religieuze organisatie geweigerd omdat zij
niet konden aantonen dat zij reeds gedurende 15 jaar in het betrokken gebied bestonden. Door deze
niet-erkenning door de autoriteiten konden zij geen religieuze diensten organiseren, geen religieuze
boeken verspreiden, geen eigendommen bezitten, geen verdere religieuze organisaties oprichten,…
Het Europees Hof besloot in beide zaken tot een schending van art. 9 EVRM met de beoordeling dat
de hierbovenvermelde activiteiten inherent waren aan de vrijheid van religie dat ook “the freedom to
manifest one’s religion30
” inhoudt. De eisers waren echter door de gehanteerde tweedeling in “the
Religions Act” van religieuze groepen vs. religieuze organisaties en door de weigering tot erkenning
niet in staat om ten volle hun religie te uiten31
. De schending kon niet worden gerechtvaardigd.
Ten slotte is er nog het opmerkelijke voorbeeld Jakóbski t. Polen.32
Mr. Jakóbski is een gedetineerde
in een gevangenis in Polen. Hij is een boeddhist en volgt de dieetregels van Mahayana Boedhisten.
Deze regels bestaan in het vermijden van vlees om zo tot hogere verlichting te komen. O.b.v. zijn
geloofsovertuiging vroeg hij een aangepast vegetarisch menu aan, m.a.w. een bevoordeling t.o.v. zijn
medegedetineerden. Dit werd hem echter meerdere malen geweigerd. Mr. Jakóbski wende zich tot het
EHRM en wierp op dat het weigeren van dit aangepast eten hem niet in staat stelde te leven volgens
zijn geloofsovertuiging, wat op zich een inbreuk van art. 9 EVRM met zich meebracht. In casu
oordeelde het EHRM dat specifieke dieetregels een uiting van geloof in de zin van art. 9 EVRM
kunnen zijn en dat de Poolse Staat er niet in slaagde een “fair balance” te hanteren tussen de belangen
van de gevangenisautoriteiten en deze van de gevangene. Een schending van art. 9 EVRM was dan ook
het eindverdict.
Deze drie zaken tonen aan dat erkenning als religieuze organisatie wel degelijk een verschil maakt voor
de godsdienstvrijheid. Rusland is hier met zijn “Religions Act” het duidelijkste voorbeeld van: Zonder
registratie zijn deze religieuze groeperingen immers louter een religieuze groep en geen religieuze
organisatie. Eerstgenoemden konden volgens het Russische recht opereren zonder inmengingen van de
staat, maar konden geen religieuze activiteiten uitvoeren, wat volgens het EHRM juist inherent is aan
art. 9 EVRM. Opmerkelijk is dat het Hof in alle behandelde zaken geen standpunt inneemt omtrent de
opgeworpen levensbeschouwing in kwestie: Zowel Scientology als het Boeddhisme33
worden zonder
nader onderzoek aanvaard als religie.
	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  
29
EHRM, Kimlya and others v. Russia, 2010.; J. STIENER, “ Freedom of Religion and Association in the Russian
Federation: The case of Kimlya and Others v. Russia”, International Journal of Civil Society Law 2010, 91-99.
30
EHRM, Church of Scientology v. Russia, ECHR 2007, §72.
31
EHRM, Kimlya and others v. Russia, ECHR 2010, §86.
32
EHRM, Jakóbski v. Poland, 2011.
33	
  Zo benadrukte het Hof in Jakóbski t. Polen: “The Court also notes that Buddhism is one of the world’s major
religions officially recognised in numerous countries” (EHRM, Jakóbski v. Poland, ECHR 2011, §45.).	
  
RELIGIEUZE ORGANISATIES: DE INVLOED VAN ERKENNING EN HET STIGMATISEREND EFFECT VAN HET
WOORD SEKTE OP ART. 9 EVRM.
	
   9	
  
IV. Het Stigmatiserend effect van het woord “Sekte”
Niet alleen het Hof, maar ook de staat in kwestie betwist de religie as such niet. De opgeworpen
argumenten zijn een duidelijke toepassing van hun wetten zonder theologisch diep te gaan. Dit is bij
veel zaken echter anders: de overheid legt aan een organisatie bepaalde grenzen op of benadeelt aan
deze organisatie verbonden personen omdat het religieuze aspect ervan wordt betwist en zelfs wordt
bestempeld als sekte. Deze brandmerking door de staat, en zelfs publieke opinie, kan verregaande
gevolgen hebben en de godsdienstvrijheid, gewaarborgd door art. 9 EVRM, ernstig in gevaar brengen.
a. CASE OF LEELA FÖRDERKREIS E.V. AND OTHERS V. GERMANY
De eisers in de zaak Leela Förderkreis e.v. and others v. Germany34
zijn verschillende religieuze
groeperingen die behoren tot de Osho Movement. Toen de Duitse regering in 1970 een
informatiecampagne lanceerde om het volk te waarschuwen voor het gevaar van sektarische
groeperingen, werd de Osho Movement in deze campagne als één van dergelijke sektarische
organisaties vermeld: “As part of their public relation work, State agencies have characterised the
applicant associations as a sect, youth sect, youth religion and pyscho-sect.”35
Na uitputting van interne
rechtsmiddelen dienden verschillende groeperingen van de Osho Movement een verzoekschrift in bij
het EHRM. Ze waren van mening dat de staat zijn neutraliteitsplicht had geschonden door de
groeperingen als sekte te bestempelen. Daarnaast verhinderde het hen om hun recht op
godsdienstvrijheid uit te oefenen aangezien de Duitse campagne tot doel had om hun sociale invloed te
ondermijnen. De Duitse staat wierp op dat de inmenging gerechtvaardigd was.
Het belang van deze zaak ligt niet alleen in het feit dat het Hof een duidelijke omschrijving geeft
omtrent wat onder art. 9 EVRM moet verstaan worden (cf. supra), maar ook omdat ze rechtstreeks
aangeeft dat de staat een neutraliteitsplicht heeft en daarom niet zomaar een groepering mag
bestempelen als sekte.36
Het Hof bevestigt namelijk dat het gebruik van het woord “sekte” een
inmenging kan uitmaken op hun recht om godsdienst te belijden.37
Het gevolg is dan ook dat het Hof
zal nagaan of de inmenging gerechtvaardigd is onder art. 9, §2 EVRM. Dit was inderdaad zo, waardoor
het besloot tot geen schending van art. 9 EVRM. Doorslaggevend was dat in casu geen verbod werd
opgelegd aan de religieuze groeperingen om activiteiten te organiseren. Toch benadrukte het Hof dat
het gebruik van het woord “sekte” negatieve gevolgen kán hebben en de staat zijn neutraliteit diende te
bewaren.
	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  
34
EHRM, Leela Förderkreis e.v. and others v. Germany, 2009.
35
EHRM, Leela Förderkreis e.v. and others v. Germany, ECHR 2009, §7.
36	
  Het	
  Hof	
  beklemtoonde	
  dit	
  in	
  zeer	
  duidelijke	
  bewoordingen:	
  “The state had to observe neutrality in religious
or philosphical matters and was forbidden from depicting a religious or philosphical group in a defamatory or
distorted manner” ( EHRM, Leela Förderkreis e.v. and others v. Germany, ECHR 2009, §90 in fine.).	
  	
  
37
“The terms (…) may have had negative consequences for them”. (…) The Governments statements in issue
constituted an interference with the applicant associations’ right to manifest their religion or belief, as guaranteed
by Article 9 §1 of the Convention” (EHRM, Leela Förderkreis e.v. and others v. Germany, ECHR 2009, §84.).
RELIGIEUZE ORGANISATIES: DE INVLOED VAN ERKENNING EN HET STIGMATISEREND EFFECT VAN HET
WOORD SEKTE OP ART. 9 EVRM.
	
   10	
  
b. IMPACT: NEGATIEVE GEVOLGEN VAN HET GEBRUIK VAN HET WOORD “SEKTE”
In Leela Förderkreis E.v. and Others v. Germany waren er volgens het Hof dus geen rechtstreekse
negatieve gevolgen voor de religieuze groeperingen in kwestie. Dit is echter niet het geval in andere
arresten. Daar zorgde de bestempeling als “sekte” tot heel wat hallucinante situaties.
Één van de meest opmerkelijke arresten is Riera Blume and others v. Spain38
. De eisers waren leden
van de Centro Esotérico de Investigaciones (CEIS): zij verkondigen de leer van de “Kennis”, die
uiteindelijk zal leiden tot het worden van een engel. Volgens familie en vrienden dwong deze
groepering zijn leden tot het verbreken van alle contact met vrienden en kennissen en zich te werk te
stellen in de prostitutie of andere activiteiten die erop gericht waren het CEIS te financieren. Na een
klacht door deze familieleden en vrienden bij Pro Juventad, een organisatie tegen sekten, werd de CEIS
door de Openbare veiligheid als sekte bestempeld en de leden werden gearresteerd. Wat er toen
gebeurde, is hallucinant: de Catalaanse politie droeg de gearresteerden over aan hun familieleden die
hen opsloten in een hotel waar ze dagenlang werden behandeld door een psychiater. Contact met de
buitenwereld was uitgesloten. Het doel was om hun volgeling-familielid te “deprogrammeren” van
deze sekte. Na hun vrijlating diende de leden een verzoekschrift in bij het EHRM die vervolgens,
terecht, een schending van art. 5 EVRM, recht op vrijheid en veiligheid, vaststelde. Het Hof
onderzocht geen mogelijke schending van art. 9 EVRM. We kunnen hier besluiten dat de bestempeling
als sekte de oorzaak was van de vrijheidsberoving en dus van de inbreuk op het recht op vrijheid en
veiligheid. Dit wordt ook bevestigd in het arrest: “(…) and handed over to others to be
‘deprogrammed’ from their membership of a “sect” of wich they were alleged to be members”.39
Dat de bestempeling door de publieke opinie als sekte of religie bepalend kan zijn voor je recht op
godsdienstvrijheid, bewijst de zaak 97 members of the Gldani Congregation of Jehovah’s witnesses
and 4 others v. Georgia.40
Publieke opinie van dienst was de autocefale Orthodoxe kerk van Georgië,
vertegenwoordigd door “Father Basil’. In een interview bestempelde hij openlijk de Getuigen van
Jehova als een sekte die een gevaar betekenden voor Georgië: “I categorically warn the entire
population of Georgia, and especially the representatieves of the Jehovah’s Witnesses sect, that they
must not meet together and hold their Satanic meetings. (…) They can no longer be tolerated”.41
Zijn
haat manifesteerde zich uiteindelijk in daden: Op 17 oktober 1999 verstoorde hij samen met zijn
volgelingen op gewelddadige wijze een religieuze bijeenkomst van the Gldani Congretion of Jehovah’s
Witnesses. Ze bewerkten de aanwezigen met stokken, riemen, ijzeren kruisen en beroofden hen van
hun religieuze objecten en symbolen. Er werd een klacht ingediend door enkele slachtoffers bij het
	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  
38
EHRM, Riera Blume and others v. Spain, 2000.
39
EHRM, Riera Blume and others v. Spain, ECHR 2000, §26.
40
EHRM, 97 members of the Gldani Congregation of Jehovah’s witnesses and 4 others v. Georgia, 2007.
41	
  EHRM, 97 members of the Gldani Congregation of Jehovah’s witnesses and 4 others v. Georgia, ECHR 2007,
§67.	
  
RELIGIEUZE ORGANISATIES: DE INVLOED VAN ERKENNING EN HET STIGMATISEREND EFFECT VAN HET
WOORD SEKTE OP ART. 9 EVRM.
	
   11	
  
EHRM omdat er geen serieus en nauwkeurig onderzoek werd ingesteld door de staat. Het Hof
concludeerde tot een schending van o.m. art. 3 en art. 9 EVRM omdat “the authorities had failed in
their duty to take the necessary measures to ensure that the group of Orthodox extremists tolerated the
applicant’s religious community and enabled them to exercise freely their rights to freedom of
religion”.42
We kunnen hieruit afleiden dat het EHRM meent dat de staat op het vlak van art. 9 EVRM niet alleen
een neutraliteitsplicht heeft43
, maar ook een positieve plicht , nl. vermijden dat een bestempeling als
sekte door de publieke opinie negatieve gevolgen met zich meebrengt voor de religieuze organisatie in
kwestie.
V. De Europese Unie: Status van religie en religieuze organisaties
Op Europees vlak zijn er 2 belangrijke spelers: De Raad van Europa, een intergouvernementele
organisatie, en de Europese Unie (hierna: de EU), een suprantionale organisatie. Beiden werden
opgericht als een reactie op de gruwel van WOII, maar evenwel elk met een andere agenda. De raad
van Europa werd in 1949 door het Verdrag van Londen opgericht met als doel de democratie en
mensenrechten in heel Europa te waarborgen, terwijl de Europese Unie door het Verdrag van Rome in
1957 in eerste instantie werd opgericht met een economisch oogmerk.44
Uiteindelijk zou de EU tot het
inzicht komen dat ook mensenrechten dienden te worden gewaarborgd. In 1999-2000 werd de eerste
mensenrechtelijke stap gezet met de goedkeuring van het Handvest van de Grondrechten van de
Europese Unie (hierna: Het Handvest), dat o.a. voorziet in de bescherming van de godsdienstvrijheid
(art. 10 Handvest). Later zou de EU ook enkel fundamentele rechten opnemen in het Verdrag van
Lissabon (VWEU) en een band met het EVRM creëren. Deze drie aspecten spelen anno 2014 een
belangrijke rol in de bescherming van de godsdienstvrijheid en de status van religieuze organisaties in
de Europese Unie.
a. DE EUROPESE UNIE EN HET EVRM
De Europese Unie ging aanvankelijk niet zover als het creëren van een eigen tekst. Er was immers al
een goed afdwingbaar verdrag in werking: het EVRM. In het Verdrag van Maastricht (1992) beperkte
de EU zich dan ook tot de verbintenis om het EVRM te respecteren ( oud art. F.2. VEU). In 1996 werd
de mogelijkheid van een toetreding van de EU tot het EVRM door Het Hof van Justitie met een
negatief advies (2/94) verworpen.45
Bijgevolg werd in het Verdrag van Amsterdam (1999) geen
	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  
42
EHRM, 97 members of the Gldani Congregation of Jehovah’s witnesses and 4 others v. Georgia, ECHR 2007,
§134.
43
Infra nr. 35
44	
  “When the EU was established in 1957 through the Treaty of Rome, its focus was on economic integration,
not on Human Rights protection”	
  (E.F. DEFEIS, “The Treaty of Lisbon and human rights”, ILSA Journal of
international and Comparative law 2010, 416.).	
  
45
Het Hof van Justitie meende dat een toetreding niet mogelijk was omdat 1) de toen in kracht zijnde verdragen
niet in staat waren de ernstige institutionele gevolgen te dragen die de toetreding met zich mee zou brengen (P.
RELIGIEUZE ORGANISATIES: DE INVLOED VAN ERKENNING EN HET STIGMATISEREND EFFECT VAN HET
WOORD SEKTE OP ART. 9 EVRM.
	
   12	
  
mogelijkheid tot toetreding ingesteld, maar wel opdracht gegeven tot het ontwerpen van een
Handvest46
(cf. supra). Het is pas met het Verdrag van Lissabon in 2009 dat een toetreding definitief in
het vooruitzicht werd gesteld. Om dit mogelijk te maken wijzigde het verdrag art. F.2 VEU (nu: art. 6
VEU) door opname van volgende woorden:
“De unie treedt toe tot het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en
de fundamentele vrijheden. Die toetreding wijzigt de bevoegdheden van de Unie, zoals bepaald
in de verdragen, niet.”
Door de wijziging in 2010 van art. 59 EVRM voorziet nu ook het EVRM in de toetreding van de
Europese Unie. Art. 59(2) EVRM vermeldt nu expliciet: “De Europese Unie kan toetreden tot dit
Verdrag.” Anno 2014 is de EU echter nog steeds niet toegetreden tot het EVRM.
Het feit dat er tot op heden geen formele institutionele link is tussen het EVRM en de EU, en daardoor
de EU in theorie niet gebonden is door de rechtspraak van het EHRM,47
verhindert niet dat het EVRM
wel degelijk een invloed heeft op de Europese Unie, dit door middel van een wisselwerking tussen het
EHRM en het Hof van Justitie: laatstgenoemde beroept zich vaak op het EVRM en de rechtspraak van
het EHRM, terwijl omgekeerd voor het EHRM ook vaak de EU en de jurisprudentie van het Hof van
Justitie aan bod komen.48
Het belang hiervan voor het recht op godsdienstvrijheid blijkt onder meer uit
de interpretatie van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie.
b. DE EUROPESE UNIE EN RELIGIE: ART. 10 HANDVEST VAN DE GRONDRECHTEN VAN DE EU.
Het Handvest werd aangenomen op de Top van Nice (2000) en heeft een ruimer toepassingsgebied
ratione materiae dan het EVRM49
: Terwijl laatstgenoemde enkel de bescherming van burgerlijke en
politieke rechten beoogt, strekt het toepassingsgebied van het Handvest zich ook uit tot sociale en
economische rechten. Dit neemt niet weg dat het Handvest eigenlijk geen nieuwe rechten creëert en in
belangrijke mate gebaseerd is op het EVRM.50
Zo beschermt het Handvest ook de “vrijheid van
gedachte, geweten en godsdienst”, opgenomen in art. 10. De vraag is of het Hof van Justitie een eigen
invulling van deze rechten hanteert of zich beroept op haar nauwe band met het EHRM? Uit de
	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  
VAN ELSUWEGE, P. DEVISSCHER en A. VAN BOSSUYT, “Het Handvest van de grondrechten van de Europese
Unie: implicaties voor de nationale rechtsorde”, TPR 2010, 559.); 2) de neutrale aard van het Europese juridische
systeem dit verhinderde ; 3) Hof van Justitie in een ondergeschikte positie zou komen t.o.v. het EHRM (E.F.
DEFEIS, “The Treaty of Lisbon and Human Rights”, ILSA Journal of international and Comparative law 2010,
415.); en 4) enkel Staten lid konden worden van het EVRM (E.F. DEFEIS, “Treaty of Lisbon and Accession of the
European Union to the European Convention on Human Rights”, ILSA Journal of international and Comparative
law 2012, 391.).
46	
  Dit Handvest werd uiteindelijk aangenomen op de Top van Nice in 2000. 	
  
47
E.F. DEFEIS, “The Treaty of Lisbon and human rights”, ILSA Journal of international and Comparative law
2010, 416.
48
S. DEWULF, “Europese Grondrechten: de plaats van fundamentele rechten en vrijheden in de vernieuwde
Europese Unie”, RW 2007-08, 1524.
49	
  Het Handvest had lange tijd louter een politieke werking en werd pas juridisch bindend verklaard door het
Verdrag van Lissabon in 2009 (E.F. DEFEIS, “The Treaty of Lisbon and human rights”, ILSA Journal of
international and Comparative law 2010, 416-417.).	
  
50
P. VAN ELSUWEGE, P. DEVISSCHER en A. VAN BOSSUYT, “Het Handvest van de grondrechten van de Europese
Unie: implicaties voor de nationale rechtsorde”, TPR 2010, 545.
RELIGIEUZE ORGANISATIES: DE INVLOED VAN ERKENNING EN HET STIGMATISEREND EFFECT VAN HET
WOORD SEKTE OP ART. 9 EVRM.
	
   13	
  
bewoordingen van art. 52(4) van het Handvest blijkt dat de Europese Unie een tweedeling heeft willen
vermijden en voor het laatste geopteerd heeft 51
:
“Voor zover dit handvest rechten bevat die corresponderen met rechten welke zijn
gegarandeerd door het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de
fundamentele vrijheden, zijn de inhoud en reikwijdte ervan dezelfde als die welke er door
genoemd verdrag aan worden toegekend. Deze bepaling verhindert niet dat het recht van de
Unie een ruimere bescherming biedt”.
Het Handvest dient derhalve conform het EVRM geïnterpreteerd te worden.52
c. DE EUROPESE UNIE EN DE STATUS VAN RELIGIEUZE ORGANISATIES: ART. 17 VWEU
Het is pas in het kader van de eerste mensenrechtelijke stappen in 1996 dat de EU besloot om zich
uitdrukkelijk uit te spreken over de status van religieuze organisaties. Men besloot om nog niet toe te
treden tot het EVRM53
, maar wel een niet- juridische bindende “verklaring betreffende de status van
kerken en niet-confessionele organisaties” te hechten aan het verdrag van Amsterdam54
:
“De Europese Unie eerbiedigt en doet geen afbreuk aan de status die kerken en religieuze
verenigingen en gemeenschappen volgens het nationale recht in de lidstaten hebben. De
Europese Unie eerbiedigt evenzeer de status van levensbeschouwelijke en niet-confessionele
organisaties.”
Met deze verklaring werd voor de allereerste keer specifiek verwezen naar religie en de status van
kerken en religieuze organisaties binnen de EU.55
Uiteindelijk werd verklaring nr. 11 opgenomen als
art. I-52 van de Grondwet van de EU, met toevoeging van een derde paragraaf die een open en
transparante dialoog tussen EU en religieuze organisaties vooropstelde.56
De Grondwet werd echter
verworpen omwille van 2 negatieve referenda, maar art. I-52 overleefde en werd uiteindelijk art. 17
VWEU:
	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  
51
E.F. DEFEIS, “The Treaty of Lisbon and human rights”, ILSA Journal of international and Comparative law
2010, 418.
52	
  Zo hanteren beiden het subsidiariteitsbeginsel op het vlak van waarborgen van godsdienstvrijheid:	
   de wijze
waarop een Staat de godsdienstvrijheid wil waarborgen, behoort tot haar soevereine beslissingsmacht. Het kan
niet opgelegd worden door het EHRM, noch door de EU aangezien deze zich niet actief kunnen inlaten met de
status van religieuze organisaties in de lidstaten: Het EHRM ziet de verhouding Staat-religie namelijk eerder als
een politiek issue (J. MARTÍNEZ-TORRÓN en R. NAVARRO-VALLS, “The protection of religious freedom in the
system of the European Convention on Human Rights”, Helsinki Monitor 1998, 27.) en de EU is gebonden door
het subsidiariteitsbeginsel van art. 5(3) VEU.
53
Ook het EVRM regelt de relatie tussen nationale staten en religieuze organisaties, maar op een indirecte wijze:
een bepaalde staat-religieuze organisatie verhouding wordt altijd getoetst aan de waarborgen van de
godsdienstvrijheid van art. 9 EVRM om te bepalen of de relatie in kwestie toelaatbaar is (C. EVANS en C.A.
THOMAS, “Church-State Relations in the European Court of Human Rights”, Brigham Young University Law
Review 2006, 699.).
54	
  Alhoewel het juridisch niet-bindend was, werd het via art. 31 Verdrag van Wenen toch aanvaard als EU-recht
waardoor het ingeroepen kon worden voor het Hof van Justitie (G.A. OANTA, “The Status of Churches and
Philosphical and Non-confessional Organizations within the framework of the European Union Reform”, Lex ET
Scientia International Journal 2008, 123.).	
  
55
G.A. OANT, “The Status of Churches and Philosphical and Non-confessional Organizations within the
framework of the European Union Reform”, Lex ET Scientia International Journal 2008, 123.
56
E.F. DEFEIS, “Religious Liberty and protections in Europe”, Journal of Catholic Legal Studies 2006, 73.
RELIGIEUZE ORGANISATIES: DE INVLOED VAN ERKENNING EN HET STIGMATISEREND EFFECT VAN HET
WOORD SEKTE OP ART. 9 EVRM.
	
   14	
  
1. De Unie eerbiedigt de status die kerken en religieuze verenigingen en gemeenschappen
volgens het nationaal recht in de lidstaten hebben, en doet daaraan geen afbreuk.
2. De Unie eerbiedigt tevens de status die de levensbeschouwelijke en niet-confessionele
organisaties volgens het nationaal recht hebben.
3. De Unie voert een open, transparante en regelmatige dialoog met die kerken en
organisaties, onder erkenning van hun identiteit en hun specifieke bijdrage.
De eerste 2 paragrafen van art. 17 VWEU erkennen expliciet de rol van religieuze organisaties in de
EU, waarbij aan de EU een neutraliteitsplicht wordt opgelegd.57
Art. 17.1 en 2 mogen echter niet
verward worden met art. 10 Handvest. Eerstgenoemde regelt de positie van religieuze organisaties,
terwijl laatstgenoemde betrekking heeft op de bescherming van het recht van individuen op vrijheid
van godsdienst en geloof.58
Art. 17.1 en 2 hebben dus ook een andere draagwijdte dan art. 9 EVRM59
,
wat niet wegneemt dat het Hof van Justitie vaak teruggrijpt naar rechtspraak van het EHRM om
discriminaties of inmengingen van de staat die de godsdienstvrijheid belemmeren, te veroordelen.
Art. 17.3 VWEU legt aan de Europese Unie de positieve verbintenis op om een open, transparant en
regelmatig dialoog te voeren met de religieuze organisaties. Dergelijk standpunt vinden we niet terug
in art. 9 EVRM. Dat valt mede te verklaren door het feit dat de Raad van Europa geen supranationale,
maar intergouvernementele organisatie is.60
VI. Conclusie: Erkenning is een tweesnijdend zwaard
Ik begon mijn onderzoek met de vraag in welke mate erkenning als religieuze organisatie en het
stigmatiserend effect van het woord sekte een invloed heeft op de mensenrechten, in het bijzonder art.
9 EVRM? Na het analyseren van tal van arresten van het EHRM kwam ik tot 2 eindoordelen.
Vooreerst blijkt dat het bestempelen van een religieuze organisatie als sekte verregaandere gevolgen
kan hebben dan het louter genoteerd staat op een ‘zwarte lijst’: onvrijwillige opsluiting (schending van
art. 5 EVRM), gewelddaden (schending art. 3 EVRM) en negatieve invloed op het uitoefenen van hun
geloof (art. 9 EVRM). Om dergelijke praktijken tegen te gaan, legde Het Hof op dat vlak dan ook 2
verbintenissen op aan de Staat: Enerzijds een de positieve verplichting, nl. het vermijden dat een
bestempeling als sekte door de publieke opinie negatieve gevolgen met zich meebrengt voor de
religieuze organisatie in kwestie, en anderzijds een neutraliteitsplicht. Opmerkelijk is dat alhoewel het
	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  
57	
  Deze neutraliteitsplicht ligt in de lijn van het door de EU gehanteerde subsidiariteitsbeginsel: het is nog altijd
aan de staten om hun verhouding met religieuze organisaties te bepalen. (G.A. OANTA, “The Status of Churches
and Philosphical and Non-confessional Organizations within the framework of the European Union Reform”,
Lex ET Scientia International Journal 2008, 127.).
58
G.A. OANTA, “The Status of Churches and Philosphical and Non-confessional Organizations within the
framework of the European Union Reform”, Lex ET Scientia International Journal 2008, 129.
59	
  Nu art. 10 van het Handvest in dezelfde zin als art. 9 EVRM moet geïnterpreteerd worden (cf. infra)	
  
60
Infra voetnoot nr. 58. De EU is een supranationale organisatie die boven de nationale staten staat (er wordt een
supranationale rechtsorde gecreëerd) en bijgevolg als vertegenwoordiger van deze staten kan opereren, bv. in het
in dialoog treden met religieuze organisaties. De Raad van Europa is daarentegen een louter
intergouvernementele organisatie waar staten samen moeten optreden. Er wordt boven het nationaal vlak geen
supranationale rechtsorde tot stand gebracht.
RELIGIEUZE ORGANISATIES: DE INVLOED VAN ERKENNING EN HET STIGMATISEREND EFFECT VAN HET
WOORD SEKTE OP ART. 9 EVRM.
	
   15	
  
gebruik van het woord ‘sekte’ niet kadert binnen deze neutraliteitsplicht, het niet altijd en schending
van art. 9 EVRM oplevert: alleen wanneer het gebruik negatieve gevolgen met zich meebrengt voor de
religieuze groepering in kwestie.
Een tweede besluit is dat erkenning niet alleen een invloed heeft op art. 9 EVRM, maar in sommige
landen zelfs noodzakelijk is om van je recht op godsdienstvrijheid te kunnen genieten. Dit blijkt
duidelijk uit de Russische arresten. Toch is het systeem van erkenning verre van een weldoend
wondermiddel voor de godsdienstvrijheid. Het blijkt daarentegen eerder een tweesnijdend zwaard te
zijn: enerzijds is het een systeem dat d.m.v. allerlei toegekende voordelen religieuze groeperingen in
staat stelt om hun geloof te uiten, maar anderzijds resulteert het in een manifeste godsdienstonvrijheid
voor alle levensbeschouwingen die buiten deze boot van selecte erkende groeperingen valt. Het
systeem van erkenning creëert bijgevolg een discriminatie tussen erkende en niet-erkende religieuze
organisaties, nu de erkende erediensten veel meer in staat zijn om hun geloof te uiten. Het systeem
ondermijnt voor de niet-erkenden verschillende rechten van het EVRM: art. 9 (religie), art. 6 (eerlijk
proces/procesrechtelijke waarborgen) en art. 11 (vereniging). Daarnaast blijkt uit het verslag van de
Commissie van Wijzen dat het financieringssysteem eerder arbitrair is, nu bepaalde erkende
erediensten in het kader van art. 181 GW disproportioneel meer gefinancierd worden dan hun mede-
erkenden61
. Het wegwerken van het erkennings- én daaraan verbonden financieringssysteem van
erediensten zou in dat opzicht, louter abstract-theoretisch gezien, een betere waarborg voor de
godsdienstvrijheid kunnen zijn. Sommige partijen, zoals Open VLD, lijken met het beleidsplan om de
subsidies voor religies af te schaffen een stap in die richting te zetten. Of het ooit tot een echte
hervorming (of afschaffing) komt, zal de toekomst moeten uitwijzen.
VII. Slotwoord
Anno 2014 bestaat er nog steeds discriminatie, godsdiensthaat, regulatie van en tendens tot het
beperken van (vooral minder erkende) godsdienstige groeperingen, dit ondanks het feit dat de
geschiedenis ons duidelijk geleerd heeft dat dergelijke inmengingen door de Staat een nefast gevolg
hebben voor de godsdienstvrijheid. Geruststellend is echter dat er in de loop van de 20ste
E meer
belangstelling is gekomen voor de noodzaak om vrijheid van religie te beschermen. En alhoewel er nog
een lange weg te gaan is, toont het feit dat nu ook de EU op de kar van religieuze bescherming is
gesprongen, aan dat we de goede richting uitgaan. We kunnen alleen maar hopen dat d.m.v. de
wisselwerking tussen het EHRM en het Hof van Justitie deze koers kan versterkt worden en
godsdienstvrijheid op de internationale agenda wordt gehouden.
	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  
61	
  Meer bepaald stelt de commissie vast dat er een ongelijkheid is tussen de bezoldiging van de hoogste en
laagste dienaren van een eredienst enerzijds en tussen de verschillende erediensten anderzijds (M. MAGITS,
“Erkende levensbeschouwingen: Commissie van wijzen herstelt deels de ongelijkheid.”, NJW 2006, 923.).;
Commissie van Wijzen, verslag over de federale financiering van de van de bedienaren der erediensten en de
afgevaardigden van de Centrale Vrijzinnige Raad, 2005-2006,
http://www.manavzw.be/_files/file/dossiers/islamitische_eredienst/wetgeving_en_regelgeving/Federale_financier
ing.pdf. 	
  
RELIGIEUZE ORGANISATIES: DE INVLOED VAN ERKENNING EN HET STIGMATISEREND EFFECT VAN HET
WOORD SEKTE OP ART. 9 EVRM.
	
   16	
  
Bibliografie
I. Wetgeving
a. INTERNATIONAAL
Art. 31 Verdrag van Wenen.
i) EVRM
Art. 3 Europees Verdrag van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden.
Art. 5 Europees Verdrag van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden.
Art. 6 Europees Verdrag van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden.
Art. 9 Europees Verdrag van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden.
Art. 11 Europees Verdrag van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden.
Art. 59(2) Europees Verdrag van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden.
ii) Europese Unie
Art. 5(3) Verdrag betreffende de Europese Unie.
Art. 6 Verdrag betreffende de Europese Unie.
Art. 17 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
Art. 10 Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie.
Art. 52(4) Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie.
Verklaring (n°11) betreffende de status van kerken en niet-confessionele organisaties.
b. NATIONAAL
Art. 181 Grondwet.
Hand. Kamer 1996-97, 28 april 1997, 21-22.; Vr. en Antw. Kamer 1996-97, 25 augustus 1997, 12970
(Vr. 631 A. BORGINON).
Hand. Kamer 2013-14, 19 november 2013, nr. 20779, 25-26.
II. Rechtspraak
a. INTERNATIONAAL
EHRM, Campbell and Cosans v. The United Kingdom, 1982.
RELIGIEUZE ORGANISATIES: DE INVLOED VAN ERKENNING EN HET STIGMATISEREND EFFECT VAN HET
WOORD SEKTE OP ART. 9 EVRM.
	
   17	
  
ECRM, C. v. the United Kingdom, 1983.
EHRM, Kokkinakis v. Greece, 1993.
EHRM, Kalaç v. Turkey, 1997.
EHRM, Riera Blume and others v. Spain, 2000.
EHRM, Église Métropolitaine de Bessarabie et al. c. Moldova, 2002.
EHRM, I.A. v. Turkey, 2005
EHRM, 97 members of the Gldani Congregation of Jehovah’s witnesses and 4 others v. Georgia,
2007.
EHRM, Church of Scientology Moscow v. Russia, 2007.
EHRM, Religionsgemeinschaft der Zeugen Jehovas and others v. Austria, 2008.
EHRM, Leela Förderkreis e.v. and others v. Germany, 2009.
EHRM, Kimlya and others v. Russia, 2010.
EHRM, Jakóbski v. Poland, 2011.
III. Rechtsleer
a. BOEKEN
DENOTTE, T., “Le Traitement fiscal des lieux affectés au culte ou à l’assistance morale laïque” in F.
JUDO en K. MARTENS (eds.), Recht, Religie en Samenleving, Larcier, 2008, 187-208.
DE POOTER, P., De rechtspositie van erkende erediensten en levensbeschouwingen in Staat en
maatschappij, Brussel, Larcier, 2003, 612p.
OVERBEEKE, A., “Geschiedenis, maar niet voorbij: Bijdragen over (bijzondere) rechtsvormen voor
religie” in F. JUDO en K. MARTENS (eds.), Recht, Religie en Samenleving, Larcier, 2009, 209-242.
VANISTENDAEL, F., “Financiering van religie” in F. JUDO en K. MARTENS (eds.), Recht, Religie en
Samenleving, Larcier, 2011, 5-18.
b. JURIDISCHE TIJDSCHRIFTEN
CROSS, T. en BECKETT, J., “Focus on ECHR, article 9: Recent developments”, JR 2007, 75-81.
DEFEIS, E.F., “Religious Liberty and protections in Europe”, Journal of Catholic Legal Studies 2006,
73-114.
DEFEIS, E.F., “The Treaty of Lisbon and human rights”, ILSA Journal of international and
Comparative law 2010, 413-424.
DEFEIS, E.F., “Treaty of Lisbon and Accession of the European Union to the European Convention on
Human Rights”, ILSA Journal of international and Comparative law 2012, 387-394.
RELIGIEUZE ORGANISATIES: DE INVLOED VAN ERKENNING EN HET STIGMATISEREND EFFECT VAN HET
WOORD SEKTE OP ART. 9 EVRM.
	
   18	
  
DE SAEGER, W., “Mensenrechtenhof veroordeelt Oostenrijk voor religieuze
discriminatie”, Juristenkrant 2008, 6.
DEWULF, S., “Europese Grondrechten: de plaats van fundamentele rechten en vrijheden in de
vernieuwde Europese Unie”, RW 2007-08, 1522-1540.
EVANS, C. en THOMAS, C.A., “Church-State Relations in the European Court of Human Rights”,
Brigham Young University Law Review 2006, 699 - 726.
MAGITS, M., “Erkende levensbeschouwingen: Commissie van wijzen herstelt deels de ongelijkheid.”,
NJW 2006, 918-931.
MARTÍNEZ-TORRÓN,J., en NAVARRO-VALLS, R., “The protection of religious freedom in the system of
the European Convention on Human Rights”, Helsinki Monitor 1998, 25-37.
MARTÍNEZ-TORRÓN, J., “Limitations on religious freedom in the case law of the European Court of
Human Rights”, EILR 2005, 587-636.
OANTA, G.A., “The Status of Churches and Philosphical and Non-confessional Organizations within
the framework of the European Union Reform”, Lex ET Scientia International Journal 2008, 121-135.
SCHARFFS, B.G., “Symposium introduction: The freedom of religion and belief. Jurisprudence of the
European Court of Human Rights: Legal, moral, political and religious perspectives”, Journal of Law
and Religion 2010-11, 249-260.
STIENER, J., “ Freedom of Religion and Association in the Russian Federation: The case of Kimlya and
Others v. Russia”, International Journal of Civil Society Law 2010, 91-99.
TORFS, R., “The permissible scope of legal limitations on the freedom of religion or belief in
Belgium”, EILR 2005, 637-684.
VAN ELSUWEGE, P., DEVISSCHER, P., En VAN BOSSUYT, A., “Het Handvest van de grondrechten van
de Europese Unie: implicaties voor de nationale rechtsorde”, TPR 2010, 529-588.
VOORHOOF, D., “Europees Hof tolereert geen beledigingen aan adres van profeet”, Juristenkrant 2005,
13.
WATTIER, S., “Le financement des cultes au XXIe siècle: Faut-il réviser l’article 181 de la
constitution?”, RBDC 2011, 23-50.
c. ONLINE RAADPLEGINGEN
Commissie van Wijzen, verslag over de federale financiering van de van de bedienaren der erediensten
en de afgevaardigden van de Centrale Vrijzinnige Raad, 2005-2006,
http://www.manavzw.be/_files/file/dossiers/islamitische_eredienst/wetgeving_en_regelgeving/Federale
_financiering.pdf.
VRIELINK, J., “Defining and divining religion”, Strasbourg Observers 2012,
http://strasbourgobservers.com/2012/11/22/defining-and-divining-religion/.

More Related Content

Viewers also liked

House for All Cognizance
House for All CognizanceHouse for All Cognizance
House for All CognizanceAniruddh Jain
 
Outliers in State Healthcare
Outliers in State HealthcareOutliers in State Healthcare
Outliers in State HealthcareWogan May
 
Discrimination sop fix
Discrimination sop fixDiscrimination sop fix
Discrimination sop fixAnnisa Amanda
 
RUN THE RACE #3 - PTR VETTY GUTIERREZ - 6:30PM EVENING SERVICE
RUN THE RACE #3 - PTR VETTY GUTIERREZ - 6:30PM EVENING SERVICERUN THE RACE #3 - PTR VETTY GUTIERREZ - 6:30PM EVENING SERVICE
RUN THE RACE #3 - PTR VETTY GUTIERREZ - 6:30PM EVENING SERVICEFaithworks Christian Church
 
Prickly_acacia__national_case_studies_manual__approaches_to_the_management_of...
Prickly_acacia__national_case_studies_manual__approaches_to_the_management_of...Prickly_acacia__national_case_studies_manual__approaches_to_the_management_of...
Prickly_acacia__national_case_studies_manual__approaches_to_the_management_of...Peter Spies
 
ECサイトの新しいカタチ
ECサイトの新しいカタチECサイトの新しいカタチ
ECサイトの新しいカタチmiraikenkyu
 

Viewers also liked (10)

CURRICULUM
CURRICULUMCURRICULUM
CURRICULUM
 
House for All Cognizance
House for All CognizanceHouse for All Cognizance
House for All Cognizance
 
Logic & Ethics 4
Logic & Ethics 4Logic & Ethics 4
Logic & Ethics 4
 
Presentation oxford
Presentation oxfordPresentation oxford
Presentation oxford
 
Outliers in State Healthcare
Outliers in State HealthcareOutliers in State Healthcare
Outliers in State Healthcare
 
Discrimination sop fix
Discrimination sop fixDiscrimination sop fix
Discrimination sop fix
 
RUN THE RACE #3 - PTR VETTY GUTIERREZ - 6:30PM EVENING SERVICE
RUN THE RACE #3 - PTR VETTY GUTIERREZ - 6:30PM EVENING SERVICERUN THE RACE #3 - PTR VETTY GUTIERREZ - 6:30PM EVENING SERVICE
RUN THE RACE #3 - PTR VETTY GUTIERREZ - 6:30PM EVENING SERVICE
 
Prickly_acacia__national_case_studies_manual__approaches_to_the_management_of...
Prickly_acacia__national_case_studies_manual__approaches_to_the_management_of...Prickly_acacia__national_case_studies_manual__approaches_to_the_management_of...
Prickly_acacia__national_case_studies_manual__approaches_to_the_management_of...
 
ECサイトの新しいカタチ
ECサイトの新しいカタチECサイトの新しいカタチ
ECサイトの新しいカタチ
 
Psyche Overview 1
Psyche Overview 1Psyche Overview 1
Psyche Overview 1
 

Similar to Sektes en religieuze organisaties3

Scriptie Constitutionele Toetsing
Scriptie Constitutionele ToetsingScriptie Constitutionele Toetsing
Scriptie Constitutionele ToetsingThomas Anthony
 
Juridische Aspecten van Informatie - Les 4
Juridische Aspecten van Informatie - Les 4Juridische Aspecten van Informatie - Les 4
Juridische Aspecten van Informatie - Les 4Steven Laporte
 
Vervolging van de R.K. Kerk in Nederland
Vervolging van de R.K. Kerk in NederlandVervolging van de R.K. Kerk in Nederland
Vervolging van de R.K. Kerk in NederlandCSR
 
Juridische Aspecten van Informatie - Les 3
Juridische Aspecten van Informatie - Les 3Juridische Aspecten van Informatie - Les 3
Juridische Aspecten van Informatie - Les 3Steven Laporte
 
Legitiem verzet na afzondering
Legitiem verzet na afzonderingLegitiem verzet na afzondering
Legitiem verzet na afzonderingGert Rebergen
 
De Mr. Big-methode bij undercoveroperaties in het licht van het EVRM Big solu...
De Mr. Big-methode bij undercoveroperaties in het licht van het EVRM Big solu...De Mr. Big-methode bij undercoveroperaties in het licht van het EVRM Big solu...
De Mr. Big-methode bij undercoveroperaties in het licht van het EVRM Big solu...Arnold Aulaign
 

Similar to Sektes en religieuze organisaties3 (7)

Scriptie Constitutionele Toetsing
Scriptie Constitutionele ToetsingScriptie Constitutionele Toetsing
Scriptie Constitutionele Toetsing
 
Juridische Aspecten van Informatie - Les 4
Juridische Aspecten van Informatie - Les 4Juridische Aspecten van Informatie - Les 4
Juridische Aspecten van Informatie - Les 4
 
Juridische Aspecten van Informatie - Les 4
Juridische Aspecten van Informatie - Les 4Juridische Aspecten van Informatie - Les 4
Juridische Aspecten van Informatie - Les 4
 
Vervolging van de R.K. Kerk in Nederland
Vervolging van de R.K. Kerk in NederlandVervolging van de R.K. Kerk in Nederland
Vervolging van de R.K. Kerk in Nederland
 
Juridische Aspecten van Informatie - Les 3
Juridische Aspecten van Informatie - Les 3Juridische Aspecten van Informatie - Les 3
Juridische Aspecten van Informatie - Les 3
 
Legitiem verzet na afzondering
Legitiem verzet na afzonderingLegitiem verzet na afzondering
Legitiem verzet na afzondering
 
De Mr. Big-methode bij undercoveroperaties in het licht van het EVRM Big solu...
De Mr. Big-methode bij undercoveroperaties in het licht van het EVRM Big solu...De Mr. Big-methode bij undercoveroperaties in het licht van het EVRM Big solu...
De Mr. Big-methode bij undercoveroperaties in het licht van het EVRM Big solu...
 

Sektes en religieuze organisaties3

  • 1. Universiteit Gent Faculteit Rechtsgeleerdheid, vakgebied Mensenrechten Academiejaar 2013-2014 RELIGIEUZE ORGANISATIES: DE INVLOED VAN ERKENNING EN HET STIGMATISEREND EFFECT VAN HET WOORD SEKTE OP ART. 9 EVRM. Door Julie Van Pée (01102588) Begeleider: Mevr. R. Van de steene
  • 2. RELIGIEUZE ORGANISATIES: DE INVLOED VAN ERKENNING EN HET STIGMATISEREND EFFECT VAN HET WOORD SEKTE OP ART. 9 EVRM.   2   RELIGIEUZE ORGANISATIES: DE INVLOED VAN ERKENNING EN HET STIGMATISEREND EFFECT VAN HET WOORD SEKTE OP ART. 9 EVRM. I. INLEIDING..............................................................................................................3 II. ART. 9 EVRM.........................................................................................................3 III. HET BELANG VAN ERKENNING...................................................................4 a. BELGIË: BELGISCHE BEHANDELING VAN ERKENDE EREDIENSTEN...............5 i) Fiscaal......................................................................................................5 ii) Rechtspersoonlijkheid .............................................................................6 b. INTERNATIONAAL: EHRM...........................................................................7 IV.HET STIGMATISEREND EFFECT VAN HET WOORD “SEKTE”.............9 a. CASE OF LEELA FÖRDERKREIS E.V. AND OTHERS V. GERMANY...................9 b. IMPACT: NEGATIEVE GEVOLGEN VAN HET GEBRUIK VAN HET WOORD “SEKTE” .........................................................................................................10 V. DE EUROPESE UNIE: STATUS VAN RELIGIE EN RELIGIEUZE ORGANISATIES.......................................................................................................11 a. DE EUROPESE UNIE EN HET EVRM............................................................11 b. DE EUROPESE UNIE EN RELIGIE: ART. 10 HANDVEST VAN DE GRONDRECHTEN VAN DE EUROPESE UNIE .....................................................12 c. DE EUROPESE UNIE EN DE STATUS VAN RELIGIEUZE ORGANISATIES: ART.17 VWEU...............................................................................................13 VI. CONCLUSIE: ERKENNING IS EEN TWEESNIJDEND ZWAARD........ 14 VII. SLOTWOORD ..................................................................................................15   BIBLIOGRAFIE                      16    
  • 3. RELIGIEUZE ORGANISATIES: DE INVLOED VAN ERKENNING EN HET STIGMATISEREND EFFECT VAN HET WOORD SEKTE OP ART. 9 EVRM.   3   I. Inleiding Religie is altijd een emotioneel en vurig middelpunt van discussie geweest in onze maatschappij. Denk maar aan de kruistochten in de 11de eeuw, de religieuze zuiveringen in Afrika, 9/11,… Kenmerkend aan een religie (of in ruimere zin: levensbeschouwing) is dat het een bepaalde wijze van handelen oplegt en op die wijze vorm geeft aan het leven en het denken van de mens. Wanneer dit handelen of deze denkwijze niet conform de denkwijze van een ander is, kan dit leiden tot onbegrip en discussie.1 Soms wordt religie door de medemens zelfs totaal ontkend, hetgeen tot de nodige frustraties leidt. We kunnen ons afvragen waarom religieus geïnspireerde organisaties zo streven naar erkenning door de Staat? Waarom schreeuwen ze eerroof en laster wanneer hun organisatie als sekte gebrandmerkt wordt? Dat wordt geïntegreerd in de onderzoeksvraag die in deze paper wordt behandeld: In welke mate heeft erkenning als religieuze organisatie en het stigmatiserend effect van het woord sekte een invloed op de mensenrechten, in het bijzonder art. 9 Europees Verdrag van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (hierna: EVRM)? Vooreerst wordt kort de inhoud van art. 9 EVRM geschetst. Vervolgens wordt er nagegaan wat de drijfveren zijn van organisaties om erkend te worden: zowel in België als internationaalrechtelijk. Daarna volgt er een bespreking van het stigmatiserend effect van het woord sekte, met als uitgangspunt het arrest Leela Förderkreis E.V. and Others v. Germany. Dit arrest geeft een duidelijk beeld van de zienswijze van het Europees Hof van de Rechten van de Mens (hierna: EHRM of het Hof) op de begrippen “religie” en “sekte”. Deze zienswijze zal gekoppeld worden aan andere arresten van het Hof. Tot slot volgt er een behandeling van het concept “religie” en de status van religieuze organisaties in de Europese Unie: in welke mate komt hun zienswijze overeen met de rechtspraak van het Hof en het EVRM? II. Art. 9 EVRM Art. 9 EVRM beschermt de vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst. Dit omvat echter een heel ruim gebied. Doorheen verschillende arresten heeft het EHRM dit ‘begrip’ nader invulling gegeven. Volgens het Hof vormt art. 9 EVRM de basis van een democratische maatschappij en bestaat het uit 2 onderdelen: art. 9 (1) beschermt het recht als dusdanig, terwijl art. 9 (2) verduidelijkt welke beperkingen gerechtvaardigd zijn. De rechtspraak van het Hof benadrukt dat art. 9 (1) EVRM zowel een intern als extern element bevat2 : zo waarborgt het niet alleen de godsdienstvrijheid (freedom to                                                                                                                 1  In dat opzicht kan bv. verwezen worden naar de rellen die ontstonden naar aanleiding van de Deense cartoons over Mohammed of naar de zaak I.A. t. Turkije waar het Europees Hof voor de Rechten van de Mens meende dat de veroordeling van de uitgever van een boek met een dubieuze passage over de profeet niet in strijd was met art. 10 EVRM. De desbetreffende passage was volgens Straatsburg beledigend t.o.v. de profeet Mohammed: het ging om “offensives attacks on matters regarded as sacred by Muslims.” (EHRM, I.A. v. Turkey, ECHR 2005, §30.;D. VOORHOOF, “Europees Hof tolereert geen beledigingen aan adres van profeet”, Juristenkrant 2005, 13.).   2  J. MARTÍNEZ-TORRÓN, “Limitations on religious freedom in the case law of the European Court of Human Rights”, EILR 2005, 590: “The case law of Strasbourg emphasizes that it is necessary to distinguish between the internal and external aspects of religious liberty”. Dit onderscheid werd voor het eerst gemaakt in het arrest C. v. the United Kingdom in 1983 waar de Europese Commissie voor de Rechten van de Mens “the sphere of personal beliefs and religious creeds” als het “forum internum” kenmerkte (ECRM, C. v. the United Kingdom, 1983, p147.).  
  • 4. RELIGIEUZE ORGANISATIES: DE INVLOED VAN ERKENNING EN HET STIGMATISEREND EFFECT VAN HET WOORD SEKTE OP ART. 9 EVRM.   4   believe), het intern element, maar ook de vrijheid om je geloof te uiten/belijden3 (freedom to manifest one’s religion), het extern element4 , o.m. in de vorm van “Worship, teaching, practice and observance (…) and freedom to change one’s religion or belief.”5 Volgens het Hof is het intern element absoluut, terwijl het extern element relatief is. M.a.w. alleen “the freedom to manifest one’s religion” mag binnen het kader van art. 9 (2) EVRM aan beperkingen onderworpen worden.6 Daarover is geen discussie. Wel was er onduidelijkheid over de te volgen benadering in de beoordeling of de religie in kwestie wel in aanmerking kwam voor bescherming onder art. 9(1) EVRM.7 Het Hof zinspeelde hierop in Kalaç v. Turkey waar het verduidelijkte dat art. 9 EVRM niet elke door godsdienst of geloof geïnspireerde daad beschermt. 8 Vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst impliceert een gedachtegoed dat een zekere mate van overtuigingskracht, ernst, samenhang en betekenis bereikt om bescherming onder art. 9 EVMR te verkrijgen.9 M.a.w. men moet bewijzen dat de religie in kwestie daadwerkelijk bestaat.10 Deze zienswijze werd o.m. bevestigd in Leela Förderkreis E.v. and others v. Germany.11 III. Het belang van erkenning De geschiedenis leert ons dat religieuze groeperingen al eeuwenlang streven naar erkenning. In de Middeleeuwen en Nieuwe Tijd was het vooral een kwestie van levensbelang: zo belandde in het Engeland van de 16de E menig protestant door toedoen van Mary I op de brandstapel. Het zou haar de bijnaam “Bloody Mary” opleveren. Later in de geschiedenis verdween het bloedvergieten, maar de uitoefening van een niet-erkende godsdienst bleef verboden: zo mochten katholieken in het gereformeerde Nederland van 1578 geen katholieke erediensten organiseren. Ook vandaag blijkt erkenning nog altijd noodzakelijk te zijn om bepaalde voordelen te verkrijgen of, in het uiterste geval,                                                                                                                 3 EHRM, Kokkinakis v. Greece, ECHR 1993, §31. 4  B.G. SCHARFFS, “Symposium introduction: The freedom of religion and belief. Jurisprudence of the European Court of Human Rights: Legal, moral, political and religious perspectives”, Journal of Law and Religion 2010- 11, 255.   5  “Article 9 lists a number of forms which manifestation of one’s religion or belief may take, namely, worship, teaching, practice and observance. Furthermore, it includes (…) the freedom to change one’s religion or belief (…).” (EHRM, Leela Förderkreis e.v. and others v. Germany, ECHR 2009, §80.)   6 J. Martínez-Torrón vat dit het best samen met de zin “Article 9 (2) clearly states that the limitations specified therein may be applied only to the freedom to manifest one’s religion or beliefs. Freedom to believe, on the contrary, may not be restricted.” (J. MARTÍNEZ-TORRÓN, “Limitations on religious freedom in the case law of the European Court of Human Rights”, EILR 2005, 590.) 7 T. CROSS en J. BECKETT, “Focus on ECHR, article 9: Recent developments”, JR 2007, 75. 8 “Nevertheless, Article 9 does not protect every act motivated or inspired by religion or belief.” (EHRM, Kalaç v. Turkey, EHCR 1997, §27 in fine.). 9 “The freedom of thought, conscience and religigion denotes views that attain a certain level of cogency, seriousness, cohesion and importance” (EHRM, Campbell and Cosans v. The United Kingdom, ECHR 1982, §36.). 10 J. VRIELINK, “Defining and divining religion”, Strasbourg Observers 2012, http://strasbourgobservers.com/2012/11/22/defining-and-divining-religion/. 11 Het Hof verwijst in Leela Förderkreis e.v. and others v. Germany letterlijk naar de woorden van de arresten Kalaç v. Turkey (infra nr. 6) en Campbell and Cosans v. The UK (infra nr. 7). EHRM, Leela Förderkreis e.v. and others v. Germany, ECHR 2009, §80.
  • 5. RELIGIEUZE ORGANISATIES: DE INVLOED VAN ERKENNING EN HET STIGMATISEREND EFFECT VAN HET WOORD SEKTE OP ART. 9 EVRM.   5   überhaupt zijn geloof te kunnen uitoefenen. Hierna volgt een illustratief overzicht van de belangrijkste drijfveren en/of voordelen en noodzakelijkheden van erkenning in België en internationaal. a. BELGIË: BELGISCHE BEHANDELING VAN ERKENDE EREDIENSTEN In België bestaat er een absolute gelijkheid tussen alle (maatschappelijk) aanvaarde godsdiensten (er is m.a.w. geen staatsgodsdienst), maar met een systeem van privileges voor de erkende erediensten.12 Er is dus een dubbele voorwaarde opdat een godsdienst kan genieten van deze voordelen: 1) een eredienst zijn en 2) wettelijk erkend worden. De godsdienstige stroming moet eerst beschouwd worden als eredienst om erkend te kunnen worden. Het begrip eredienst is een administratieve vertaling van het woord “culte”/“cultus”13 , e.i. “een uitwendige en publieke manifestatie van religieuze gevoelens waarbij de aanwezigheid van een eredienst doorslaggevend is”.14 Eenmaal een bepaalde godsdienstige stroming als eredienst wordt gekwalificeerd, kan ze uitdrukkelijk erkend worden door of krachtens een wet. Om wettelijk erkend te worden, moet de organisatie aan 5 criteria voldoen: 1) voldoende volgelingen hebben; 2) gestructureerd zijn; 3) al gedurende vrij lange tijd in het land gevestigd zijn; 4) een maatschappelijk belang vertegenwoordigen; 5) geen enkele activiteit ontwikkelen die tegen de maatschappelijke orde indruist.15 Vandaag zijn er 6 erkende erediensten: Anglicaanse, Islamitische, Israëlitische, Orthodoxe, Protestantse en Rooms-Katholieke eredienst.16 Deze erkende erediensten genieten van tal van voordelen: zo worden ze onder meer fiscaal bevoorrecht en verkrijgen ze ruimere mogelijkheden van rechtspersoonlijkheid. i) Fiscaal Erkende erediensten worden, in tegenstelling tot niet-erkende erediensten, gefinancierd door de Belgische Staat.17 Er zijn drie categorieën van publieke financiering van religie,18 waarvan twee van toepassing in België.19                                                                                                                 12 R. TORFS, “The permissible scope of legal limitations on the freedom of religion or belief in Belgium”, EILR 2005, 671. 13  P. DE POOTER, De rechtspositie van erkende erediensten en levensbeschouwingen in Staat en maatschappij, Brussel, Larcier, 2003, 129.   14 Dit is eigenlijk een samenvatting van de 4 beoordelingscriteria, nl.: 1) een cultus veronderstelt een dienst aan een godheid; 2) het moet een eigen stelsel van dogma’s en een eigen moraal hebben; 3) het veruitwendigt eerbetuigingen en godsdienstige gevoelens; en 4) er is een openbaarheid en toegankelijkheid voor het publiek. (P. DE POOTER, De rechtspositie van erkende erediensten en levensbeschouwingen in Staat en maatschappij, Brussel, Larcier, 2003, 129-131.) 15 Hand. Kamer 1996-97, 28 april 1997, 21-22.; Vr. en Antw. Kamer 1996-97, 25 augustus 1997, 12970 (Vr. 631 A. BORGINON). 16 K. MARTENS, “Bedienaars van de eredienst en parochieassistenten”, NJW 2005, 1226. Het Boeddhisme valt hier opmerkelijk buiten de boot. Deze levensbouschouwing probeert al sinds 1961 erkend te worden als religieuze eredienst in België. De meest recente aanvraag dateert van 25 maart 2006. Op 19 november 2013 liet minister Turtelboom echter weten dat Boeddhisme (nog) niet erkend zal worden omwille van budgettaire redenen (Hand. Kamer 2013-14, 19 november 2013, nr. 20779, 25-26.). 17 T. DENOTTE, “Le Traitement fiscal des lieux affectés au culte ou à l’assistance morale laïque” in F. JUDO en K. MARTENS (eds.), Recht, Religie en Samenleving, Larcier, 2008, 187.
  • 6. RELIGIEUZE ORGANISATIES: DE INVLOED VAN ERKENNING EN HET STIGMATISEREND EFFECT VAN HET WOORD SEKTE OP ART. 9 EVRM.   6   Ten Eerste kent België een rechtstreekse subsidiëring uit de openbare schatkist: De bezoldiging van de wedden en pensioenen van bepaalde eredienaren (art. 181 GW)20 , de tussenkomst van de overheid in het bouwen en onderhouden van gebouwen die voor de eredienst worden gebruikt, de verplichting van gemeenten en provincies tot het aanzuiveren van negatieve saldo’s op de rekening van de kerkfabrieken en de bestuursraden van erkende erediensten,… Ten slotte is er nog onrechtstreekse financiering in de vorm van belastingfaciliteiten. Dit gebeurt onder meer door het verlenen van een vrijstelling van voorheffing op onroerende goederen bestemd voor de publieke uitoefening van de eredienst, bepaalde vrijstellingen op inkomstenbelastingen, toekennen van bouwtoelagen, … ii) Rechtspersoonlijkheid De erkenning verleent rechtspersoonlijkheid aan de openbare instellingen die belast zijn met het beheer van goederen die voor de eredienst bestemd zijn.21 De niet-erkende erediensten zijn aangewezen op andere rechtsvormen, zoals bv. de VZW-vorm o.g.v. de wet van 27 juni 1921.22 Het belang voor religieuze organisaties om rechtspersoonlijkheid te verkrijgen, kwam ook ter sprake voor het Europees Hof van de Rechten van de Mens. In de zaak Religionsgemeinschaft der Zeugen Jehovas and others v. Austria23 behandelde het Hof art. 9 EVRM in het licht van art. 11 EVRM, dat vrijheid van vergadering en vereniging beschermt, met de visie dat een autonoom bestaansrecht, d.i. rechtspersoonlijkheid, van religieuze gemeenschappen essentieel is in een pluralistische democratische samenleving.24 Rechtspersoonlijkheid impliceert immers op grond van art. 9 EVRM, gelezen in het licht van art. 6 en 11 EVRM, voor religieuze organisaties onder meer toegang tot de rechter om geschillen omtrent hun burgerlijke rechten te doen beslechten wat op zich bijdraagt tot het beter                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                             18 F. VANISTENDAEL, “Financiering van religie” in F. JUDO en K. MARTENS (eds.), Recht, Religie en Samenleving, Larcier, 2011, 6. 19  Een 3de categorie is de “kerkbelasting”. In Europa wordt het enkel nog toegepast in Denemarken, Duitsland, Finland, Oostenrijk, Zweden en Zwitserland. België kent dit type van financiering dus niet. F. VANISTENDAEL, “Financiering van religie” in F. JUDO en K. MARTENS (eds.), Recht, Religie en Samenleving, Larcier, 2011, 7. 20 F. VANISTENDAEL, “Financiering van religie” in F. JUDO en K. MARTENS (eds.), Recht, Religie en Samenleving, Larcier, 2011, 8. Deze bezoldiging van eredienaren vindt haar oorsprong in het Concordaat van 15 juli 1801, gesloten tussen Napoleon Bonaparte en Paus Pius VII om de godsdienstvrede in Frankrijk en in de geannexeerde gebieden te herstellen. De kerken en kloosters hadden het immers zwaar te verduren gehad onder het strikte regime van scheiding van Kerk en Staat van de Franse revolutionairen (F. VANISTENDAEL, “Financiering van religie” in F. JUDO en K. MARTENS (eds.), Recht, Religie en Samenleving, Larcier, 2011, 8.). Het Concordaat voorzag o.a. in de bezoldiging van katholieke geestelijkheden door de staat. Dit idee werd bij de totstandkoming van de Grondwet overgenomen in art. 181 GW onder leiding van de katholieken in hun strijd om een katholieke Grondwet. (S. WATTIER, “Le financement des cultes au XXIe siècle: Faut-il réviser l’article 181 de la constitution?”, RBDC 2011, 27-28.) 21 P. DE POOTER, De rechtspositie van erkende erediensten en levensbeschouwingen in Staat en maatschappij, Brussel, Larcier, 2003, 159. 22 A. OVERBEEKE, “Geschiedenis, maar niet voorbij: Bijdragen over (bijzondere) rechtsvormen voor religie” in F. JUDO en K. MARTENS (eds.), Recht, Religie en Samenleving, Larcier, 2009, 119-120. 23 EHRM, Religionsgemeinschaft der Zeugen Jehovas and others v. Austria, 2008. 24 “(…) The Court reiterates that the autonomous existence of religious communities is indispensable for pluralism in a democratic society and is thus an issue at the very heart of the protection which Article 9 affords.” (EHRM, Religionsgemeinschaft der Zeugen Jehovas and others v. Austria, ECHR 2008, §78.;W. DE SAEGER, “Mensenrechtenhof veroordeelt Oostenrijk voor religieuze discriminatie”, Juristenkrant 2008, 6.).
  • 7. RELIGIEUZE ORGANISATIES: DE INVLOED VAN ERKENNING EN HET STIGMATISEREND EFFECT VAN HET WOORD SEKTE OP ART. 9 EVRM.   7   kunnen manifesteren van hun religie.25 Het EHRM benadrukte dit in de zaak Eglise Métropolitaine de Bessarabie et al. c. Moldova met de woorden “ l’un des moyens d’exercer le droit de manifester sa religion (…) passe par la possibilité d’assurer la protection juridictionelle de la communauté, de ses membres et de ses biens”.26 Het verschaffen van mogelijkheden tot het verkrijgen van deze rechtspersoonlijkheid is m.a.w. een noodzakelijk middel om de godsdienstvrijheid te vrijwaren. In België, waar enkel verenigingen met rechtspersoonlijkheid in rechte kunnen optreden, hebben erediensten er dan ook veel belang bij om erkend te worden en aldus keuze te hebben uit meerdere rechtsvormen met rechtspersoonlijkheid. We kunnen besluiten dat godsdienstige stromingen er inderdaad veel baat bij hebben om erkenning te verkrijgen in België aangezien de verkregen voordelen27 bijdragen of juist noodzakelijk zijn om hun geloof/levensbeschouwing te kunnen uiten en uitdragen. Erkenning waarborgt echter niet alleen bescherming door art. 9 EVRM, maar ook art. 6 EVRM. Het is in dat opzicht niet verwonderlijk dat o.a. Boeddhisme en Scientology al jaren lang proberen om erkenning te verkrijgen in België. b. INTERNATIONAAL: EHRM Ook op internationaal vlak zijn er verschillende drijfveren terug om erkend te worden als religieuze organisatie of om beschouwd te worden als een religie. Voor de doeleinden van deze bacherlorproef wordt enkel de rechtspraak van het EHRM geanalyseerd, dit met het oog op het bekomen van een overzicht van beweegredenen in het streven naar religieuze erkenning. Deze rechtspraak wordt vooral gekenmerkt door het opwerpen van religie als basis om bepaalde voordelen te verkrijgen die waardevol zijn voor het uitdragen en manifesteren van een geloof. Een eerste belangrijke zaak was Church of Scientology Moscow t. Rusland.28 De Church of Scientology Moscow was sinds 1994 geregistreerd, en aldus erkend, als religieuze organisatie in Rusland. In 1997 kwam er een nieuwe wet, “The Religions act”, waardoor alle reeds geregistreerde religieuze organisaties verplicht waren hun documenten te herzien en in overeenstemming te brengen met deze wet alvorens ze opnieuw erkend konden worden. De aanvraag van Church of Scientology Moscow werd echter herhaaldelijk geweigerd of niet behandeld. Uiteindelijk was de deadline voor deze aanvraag verstreken waardoor Church of Scientology Moscow zich niet meer opnieuw kon registreren. De sinds 1994 erkende organisatie was nu beroofd van haar legale status en kon daardoor haar                                                                                                                 25 A. OVERBEEKE, “Geschiedenis, maar niet voorbij: Bijdragen over (bijzondere) rechtsvormen voor religie” in F. JUDO en K. MARTENS (eds.), Recht, Religie en Samenleving, Larcier, 2009, 127. 26 EHRM, Église Métropolitaine de Bessarabie et al. c. Moldova, ECHR 2002, §118. 27 Naast de bovenvermelde voordelen op fiscaal en rechterlijk vlak verkrijgen de erkende erediensten nog tal van andere privileges, zoals: huisvesting voorzien door de gemeenten en provincies voor bepaalde dienaren, onderhouds- en restauratiepremies voor beschermde monumenten, gratis zendtijd op de openbare omroep, aanduiding van aalmoezeniers in gevangenissen en in het leger, verstrekken van godsdienstonderricht in de scholen ingericht door openbare besturen (P. DE POOTER, De rechtspositie van erkende erediensten en levensbeschouwingen in Staat en maatschappij, Brussel, Larcier, 2003.). 28 EHRM, Church of Scientology v. Russia, 2007.
  • 8. RELIGIEUZE ORGANISATIES: DE INVLOED VAN ERKENNING EN HET STIGMATISEREND EFFECT VAN HET WOORD SEKTE OP ART. 9 EVRM.   8   religieuze activiteiten niet verder zetten. Hetzelfde fenomeen vond plaats in de zaak Kimlya and others t. Rusland29 . Deze zaak behandelt de klachten van 2 religieuze organisaties: The Church of Scientology of Surgut City (“The Surgut Church”), vertegenwoordigd door Mr. Kimlya, en the Church of Scientology of Nizhnekamsk. Beide werden erkenning als religieuze organisatie geweigerd omdat zij niet konden aantonen dat zij reeds gedurende 15 jaar in het betrokken gebied bestonden. Door deze niet-erkenning door de autoriteiten konden zij geen religieuze diensten organiseren, geen religieuze boeken verspreiden, geen eigendommen bezitten, geen verdere religieuze organisaties oprichten,… Het Europees Hof besloot in beide zaken tot een schending van art. 9 EVRM met de beoordeling dat de hierbovenvermelde activiteiten inherent waren aan de vrijheid van religie dat ook “the freedom to manifest one’s religion30 ” inhoudt. De eisers waren echter door de gehanteerde tweedeling in “the Religions Act” van religieuze groepen vs. religieuze organisaties en door de weigering tot erkenning niet in staat om ten volle hun religie te uiten31 . De schending kon niet worden gerechtvaardigd. Ten slotte is er nog het opmerkelijke voorbeeld Jakóbski t. Polen.32 Mr. Jakóbski is een gedetineerde in een gevangenis in Polen. Hij is een boeddhist en volgt de dieetregels van Mahayana Boedhisten. Deze regels bestaan in het vermijden van vlees om zo tot hogere verlichting te komen. O.b.v. zijn geloofsovertuiging vroeg hij een aangepast vegetarisch menu aan, m.a.w. een bevoordeling t.o.v. zijn medegedetineerden. Dit werd hem echter meerdere malen geweigerd. Mr. Jakóbski wende zich tot het EHRM en wierp op dat het weigeren van dit aangepast eten hem niet in staat stelde te leven volgens zijn geloofsovertuiging, wat op zich een inbreuk van art. 9 EVRM met zich meebracht. In casu oordeelde het EHRM dat specifieke dieetregels een uiting van geloof in de zin van art. 9 EVRM kunnen zijn en dat de Poolse Staat er niet in slaagde een “fair balance” te hanteren tussen de belangen van de gevangenisautoriteiten en deze van de gevangene. Een schending van art. 9 EVRM was dan ook het eindverdict. Deze drie zaken tonen aan dat erkenning als religieuze organisatie wel degelijk een verschil maakt voor de godsdienstvrijheid. Rusland is hier met zijn “Religions Act” het duidelijkste voorbeeld van: Zonder registratie zijn deze religieuze groeperingen immers louter een religieuze groep en geen religieuze organisatie. Eerstgenoemden konden volgens het Russische recht opereren zonder inmengingen van de staat, maar konden geen religieuze activiteiten uitvoeren, wat volgens het EHRM juist inherent is aan art. 9 EVRM. Opmerkelijk is dat het Hof in alle behandelde zaken geen standpunt inneemt omtrent de opgeworpen levensbeschouwing in kwestie: Zowel Scientology als het Boeddhisme33 worden zonder nader onderzoek aanvaard als religie.                                                                                                                 29 EHRM, Kimlya and others v. Russia, 2010.; J. STIENER, “ Freedom of Religion and Association in the Russian Federation: The case of Kimlya and Others v. Russia”, International Journal of Civil Society Law 2010, 91-99. 30 EHRM, Church of Scientology v. Russia, ECHR 2007, §72. 31 EHRM, Kimlya and others v. Russia, ECHR 2010, §86. 32 EHRM, Jakóbski v. Poland, 2011. 33  Zo benadrukte het Hof in Jakóbski t. Polen: “The Court also notes that Buddhism is one of the world’s major religions officially recognised in numerous countries” (EHRM, Jakóbski v. Poland, ECHR 2011, §45.).  
  • 9. RELIGIEUZE ORGANISATIES: DE INVLOED VAN ERKENNING EN HET STIGMATISEREND EFFECT VAN HET WOORD SEKTE OP ART. 9 EVRM.   9   IV. Het Stigmatiserend effect van het woord “Sekte” Niet alleen het Hof, maar ook de staat in kwestie betwist de religie as such niet. De opgeworpen argumenten zijn een duidelijke toepassing van hun wetten zonder theologisch diep te gaan. Dit is bij veel zaken echter anders: de overheid legt aan een organisatie bepaalde grenzen op of benadeelt aan deze organisatie verbonden personen omdat het religieuze aspect ervan wordt betwist en zelfs wordt bestempeld als sekte. Deze brandmerking door de staat, en zelfs publieke opinie, kan verregaande gevolgen hebben en de godsdienstvrijheid, gewaarborgd door art. 9 EVRM, ernstig in gevaar brengen. a. CASE OF LEELA FÖRDERKREIS E.V. AND OTHERS V. GERMANY De eisers in de zaak Leela Förderkreis e.v. and others v. Germany34 zijn verschillende religieuze groeperingen die behoren tot de Osho Movement. Toen de Duitse regering in 1970 een informatiecampagne lanceerde om het volk te waarschuwen voor het gevaar van sektarische groeperingen, werd de Osho Movement in deze campagne als één van dergelijke sektarische organisaties vermeld: “As part of their public relation work, State agencies have characterised the applicant associations as a sect, youth sect, youth religion and pyscho-sect.”35 Na uitputting van interne rechtsmiddelen dienden verschillende groeperingen van de Osho Movement een verzoekschrift in bij het EHRM. Ze waren van mening dat de staat zijn neutraliteitsplicht had geschonden door de groeperingen als sekte te bestempelen. Daarnaast verhinderde het hen om hun recht op godsdienstvrijheid uit te oefenen aangezien de Duitse campagne tot doel had om hun sociale invloed te ondermijnen. De Duitse staat wierp op dat de inmenging gerechtvaardigd was. Het belang van deze zaak ligt niet alleen in het feit dat het Hof een duidelijke omschrijving geeft omtrent wat onder art. 9 EVRM moet verstaan worden (cf. supra), maar ook omdat ze rechtstreeks aangeeft dat de staat een neutraliteitsplicht heeft en daarom niet zomaar een groepering mag bestempelen als sekte.36 Het Hof bevestigt namelijk dat het gebruik van het woord “sekte” een inmenging kan uitmaken op hun recht om godsdienst te belijden.37 Het gevolg is dan ook dat het Hof zal nagaan of de inmenging gerechtvaardigd is onder art. 9, §2 EVRM. Dit was inderdaad zo, waardoor het besloot tot geen schending van art. 9 EVRM. Doorslaggevend was dat in casu geen verbod werd opgelegd aan de religieuze groeperingen om activiteiten te organiseren. Toch benadrukte het Hof dat het gebruik van het woord “sekte” negatieve gevolgen kán hebben en de staat zijn neutraliteit diende te bewaren.                                                                                                                 34 EHRM, Leela Förderkreis e.v. and others v. Germany, 2009. 35 EHRM, Leela Förderkreis e.v. and others v. Germany, ECHR 2009, §7. 36  Het  Hof  beklemtoonde  dit  in  zeer  duidelijke  bewoordingen:  “The state had to observe neutrality in religious or philosphical matters and was forbidden from depicting a religious or philosphical group in a defamatory or distorted manner” ( EHRM, Leela Förderkreis e.v. and others v. Germany, ECHR 2009, §90 in fine.).     37 “The terms (…) may have had negative consequences for them”. (…) The Governments statements in issue constituted an interference with the applicant associations’ right to manifest their religion or belief, as guaranteed by Article 9 §1 of the Convention” (EHRM, Leela Förderkreis e.v. and others v. Germany, ECHR 2009, §84.).
  • 10. RELIGIEUZE ORGANISATIES: DE INVLOED VAN ERKENNING EN HET STIGMATISEREND EFFECT VAN HET WOORD SEKTE OP ART. 9 EVRM.   10   b. IMPACT: NEGATIEVE GEVOLGEN VAN HET GEBRUIK VAN HET WOORD “SEKTE” In Leela Förderkreis E.v. and Others v. Germany waren er volgens het Hof dus geen rechtstreekse negatieve gevolgen voor de religieuze groeperingen in kwestie. Dit is echter niet het geval in andere arresten. Daar zorgde de bestempeling als “sekte” tot heel wat hallucinante situaties. Één van de meest opmerkelijke arresten is Riera Blume and others v. Spain38 . De eisers waren leden van de Centro Esotérico de Investigaciones (CEIS): zij verkondigen de leer van de “Kennis”, die uiteindelijk zal leiden tot het worden van een engel. Volgens familie en vrienden dwong deze groepering zijn leden tot het verbreken van alle contact met vrienden en kennissen en zich te werk te stellen in de prostitutie of andere activiteiten die erop gericht waren het CEIS te financieren. Na een klacht door deze familieleden en vrienden bij Pro Juventad, een organisatie tegen sekten, werd de CEIS door de Openbare veiligheid als sekte bestempeld en de leden werden gearresteerd. Wat er toen gebeurde, is hallucinant: de Catalaanse politie droeg de gearresteerden over aan hun familieleden die hen opsloten in een hotel waar ze dagenlang werden behandeld door een psychiater. Contact met de buitenwereld was uitgesloten. Het doel was om hun volgeling-familielid te “deprogrammeren” van deze sekte. Na hun vrijlating diende de leden een verzoekschrift in bij het EHRM die vervolgens, terecht, een schending van art. 5 EVRM, recht op vrijheid en veiligheid, vaststelde. Het Hof onderzocht geen mogelijke schending van art. 9 EVRM. We kunnen hier besluiten dat de bestempeling als sekte de oorzaak was van de vrijheidsberoving en dus van de inbreuk op het recht op vrijheid en veiligheid. Dit wordt ook bevestigd in het arrest: “(…) and handed over to others to be ‘deprogrammed’ from their membership of a “sect” of wich they were alleged to be members”.39 Dat de bestempeling door de publieke opinie als sekte of religie bepalend kan zijn voor je recht op godsdienstvrijheid, bewijst de zaak 97 members of the Gldani Congregation of Jehovah’s witnesses and 4 others v. Georgia.40 Publieke opinie van dienst was de autocefale Orthodoxe kerk van Georgië, vertegenwoordigd door “Father Basil’. In een interview bestempelde hij openlijk de Getuigen van Jehova als een sekte die een gevaar betekenden voor Georgië: “I categorically warn the entire population of Georgia, and especially the representatieves of the Jehovah’s Witnesses sect, that they must not meet together and hold their Satanic meetings. (…) They can no longer be tolerated”.41 Zijn haat manifesteerde zich uiteindelijk in daden: Op 17 oktober 1999 verstoorde hij samen met zijn volgelingen op gewelddadige wijze een religieuze bijeenkomst van the Gldani Congretion of Jehovah’s Witnesses. Ze bewerkten de aanwezigen met stokken, riemen, ijzeren kruisen en beroofden hen van hun religieuze objecten en symbolen. Er werd een klacht ingediend door enkele slachtoffers bij het                                                                                                                 38 EHRM, Riera Blume and others v. Spain, 2000. 39 EHRM, Riera Blume and others v. Spain, ECHR 2000, §26. 40 EHRM, 97 members of the Gldani Congregation of Jehovah’s witnesses and 4 others v. Georgia, 2007. 41  EHRM, 97 members of the Gldani Congregation of Jehovah’s witnesses and 4 others v. Georgia, ECHR 2007, §67.  
  • 11. RELIGIEUZE ORGANISATIES: DE INVLOED VAN ERKENNING EN HET STIGMATISEREND EFFECT VAN HET WOORD SEKTE OP ART. 9 EVRM.   11   EHRM omdat er geen serieus en nauwkeurig onderzoek werd ingesteld door de staat. Het Hof concludeerde tot een schending van o.m. art. 3 en art. 9 EVRM omdat “the authorities had failed in their duty to take the necessary measures to ensure that the group of Orthodox extremists tolerated the applicant’s religious community and enabled them to exercise freely their rights to freedom of religion”.42 We kunnen hieruit afleiden dat het EHRM meent dat de staat op het vlak van art. 9 EVRM niet alleen een neutraliteitsplicht heeft43 , maar ook een positieve plicht , nl. vermijden dat een bestempeling als sekte door de publieke opinie negatieve gevolgen met zich meebrengt voor de religieuze organisatie in kwestie. V. De Europese Unie: Status van religie en religieuze organisaties Op Europees vlak zijn er 2 belangrijke spelers: De Raad van Europa, een intergouvernementele organisatie, en de Europese Unie (hierna: de EU), een suprantionale organisatie. Beiden werden opgericht als een reactie op de gruwel van WOII, maar evenwel elk met een andere agenda. De raad van Europa werd in 1949 door het Verdrag van Londen opgericht met als doel de democratie en mensenrechten in heel Europa te waarborgen, terwijl de Europese Unie door het Verdrag van Rome in 1957 in eerste instantie werd opgericht met een economisch oogmerk.44 Uiteindelijk zou de EU tot het inzicht komen dat ook mensenrechten dienden te worden gewaarborgd. In 1999-2000 werd de eerste mensenrechtelijke stap gezet met de goedkeuring van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (hierna: Het Handvest), dat o.a. voorziet in de bescherming van de godsdienstvrijheid (art. 10 Handvest). Later zou de EU ook enkel fundamentele rechten opnemen in het Verdrag van Lissabon (VWEU) en een band met het EVRM creëren. Deze drie aspecten spelen anno 2014 een belangrijke rol in de bescherming van de godsdienstvrijheid en de status van religieuze organisaties in de Europese Unie. a. DE EUROPESE UNIE EN HET EVRM De Europese Unie ging aanvankelijk niet zover als het creëren van een eigen tekst. Er was immers al een goed afdwingbaar verdrag in werking: het EVRM. In het Verdrag van Maastricht (1992) beperkte de EU zich dan ook tot de verbintenis om het EVRM te respecteren ( oud art. F.2. VEU). In 1996 werd de mogelijkheid van een toetreding van de EU tot het EVRM door Het Hof van Justitie met een negatief advies (2/94) verworpen.45 Bijgevolg werd in het Verdrag van Amsterdam (1999) geen                                                                                                                 42 EHRM, 97 members of the Gldani Congregation of Jehovah’s witnesses and 4 others v. Georgia, ECHR 2007, §134. 43 Infra nr. 35 44  “When the EU was established in 1957 through the Treaty of Rome, its focus was on economic integration, not on Human Rights protection”  (E.F. DEFEIS, “The Treaty of Lisbon and human rights”, ILSA Journal of international and Comparative law 2010, 416.).   45 Het Hof van Justitie meende dat een toetreding niet mogelijk was omdat 1) de toen in kracht zijnde verdragen niet in staat waren de ernstige institutionele gevolgen te dragen die de toetreding met zich mee zou brengen (P.
  • 12. RELIGIEUZE ORGANISATIES: DE INVLOED VAN ERKENNING EN HET STIGMATISEREND EFFECT VAN HET WOORD SEKTE OP ART. 9 EVRM.   12   mogelijkheid tot toetreding ingesteld, maar wel opdracht gegeven tot het ontwerpen van een Handvest46 (cf. supra). Het is pas met het Verdrag van Lissabon in 2009 dat een toetreding definitief in het vooruitzicht werd gesteld. Om dit mogelijk te maken wijzigde het verdrag art. F.2 VEU (nu: art. 6 VEU) door opname van volgende woorden: “De unie treedt toe tot het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Die toetreding wijzigt de bevoegdheden van de Unie, zoals bepaald in de verdragen, niet.” Door de wijziging in 2010 van art. 59 EVRM voorziet nu ook het EVRM in de toetreding van de Europese Unie. Art. 59(2) EVRM vermeldt nu expliciet: “De Europese Unie kan toetreden tot dit Verdrag.” Anno 2014 is de EU echter nog steeds niet toegetreden tot het EVRM. Het feit dat er tot op heden geen formele institutionele link is tussen het EVRM en de EU, en daardoor de EU in theorie niet gebonden is door de rechtspraak van het EHRM,47 verhindert niet dat het EVRM wel degelijk een invloed heeft op de Europese Unie, dit door middel van een wisselwerking tussen het EHRM en het Hof van Justitie: laatstgenoemde beroept zich vaak op het EVRM en de rechtspraak van het EHRM, terwijl omgekeerd voor het EHRM ook vaak de EU en de jurisprudentie van het Hof van Justitie aan bod komen.48 Het belang hiervan voor het recht op godsdienstvrijheid blijkt onder meer uit de interpretatie van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie. b. DE EUROPESE UNIE EN RELIGIE: ART. 10 HANDVEST VAN DE GRONDRECHTEN VAN DE EU. Het Handvest werd aangenomen op de Top van Nice (2000) en heeft een ruimer toepassingsgebied ratione materiae dan het EVRM49 : Terwijl laatstgenoemde enkel de bescherming van burgerlijke en politieke rechten beoogt, strekt het toepassingsgebied van het Handvest zich ook uit tot sociale en economische rechten. Dit neemt niet weg dat het Handvest eigenlijk geen nieuwe rechten creëert en in belangrijke mate gebaseerd is op het EVRM.50 Zo beschermt het Handvest ook de “vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst”, opgenomen in art. 10. De vraag is of het Hof van Justitie een eigen invulling van deze rechten hanteert of zich beroept op haar nauwe band met het EHRM? Uit de                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                             VAN ELSUWEGE, P. DEVISSCHER en A. VAN BOSSUYT, “Het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie: implicaties voor de nationale rechtsorde”, TPR 2010, 559.); 2) de neutrale aard van het Europese juridische systeem dit verhinderde ; 3) Hof van Justitie in een ondergeschikte positie zou komen t.o.v. het EHRM (E.F. DEFEIS, “The Treaty of Lisbon and Human Rights”, ILSA Journal of international and Comparative law 2010, 415.); en 4) enkel Staten lid konden worden van het EVRM (E.F. DEFEIS, “Treaty of Lisbon and Accession of the European Union to the European Convention on Human Rights”, ILSA Journal of international and Comparative law 2012, 391.). 46  Dit Handvest werd uiteindelijk aangenomen op de Top van Nice in 2000.   47 E.F. DEFEIS, “The Treaty of Lisbon and human rights”, ILSA Journal of international and Comparative law 2010, 416. 48 S. DEWULF, “Europese Grondrechten: de plaats van fundamentele rechten en vrijheden in de vernieuwde Europese Unie”, RW 2007-08, 1524. 49  Het Handvest had lange tijd louter een politieke werking en werd pas juridisch bindend verklaard door het Verdrag van Lissabon in 2009 (E.F. DEFEIS, “The Treaty of Lisbon and human rights”, ILSA Journal of international and Comparative law 2010, 416-417.).   50 P. VAN ELSUWEGE, P. DEVISSCHER en A. VAN BOSSUYT, “Het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie: implicaties voor de nationale rechtsorde”, TPR 2010, 545.
  • 13. RELIGIEUZE ORGANISATIES: DE INVLOED VAN ERKENNING EN HET STIGMATISEREND EFFECT VAN HET WOORD SEKTE OP ART. 9 EVRM.   13   bewoordingen van art. 52(4) van het Handvest blijkt dat de Europese Unie een tweedeling heeft willen vermijden en voor het laatste geopteerd heeft 51 : “Voor zover dit handvest rechten bevat die corresponderen met rechten welke zijn gegarandeerd door het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, zijn de inhoud en reikwijdte ervan dezelfde als die welke er door genoemd verdrag aan worden toegekend. Deze bepaling verhindert niet dat het recht van de Unie een ruimere bescherming biedt”. Het Handvest dient derhalve conform het EVRM geïnterpreteerd te worden.52 c. DE EUROPESE UNIE EN DE STATUS VAN RELIGIEUZE ORGANISATIES: ART. 17 VWEU Het is pas in het kader van de eerste mensenrechtelijke stappen in 1996 dat de EU besloot om zich uitdrukkelijk uit te spreken over de status van religieuze organisaties. Men besloot om nog niet toe te treden tot het EVRM53 , maar wel een niet- juridische bindende “verklaring betreffende de status van kerken en niet-confessionele organisaties” te hechten aan het verdrag van Amsterdam54 : “De Europese Unie eerbiedigt en doet geen afbreuk aan de status die kerken en religieuze verenigingen en gemeenschappen volgens het nationale recht in de lidstaten hebben. De Europese Unie eerbiedigt evenzeer de status van levensbeschouwelijke en niet-confessionele organisaties.” Met deze verklaring werd voor de allereerste keer specifiek verwezen naar religie en de status van kerken en religieuze organisaties binnen de EU.55 Uiteindelijk werd verklaring nr. 11 opgenomen als art. I-52 van de Grondwet van de EU, met toevoeging van een derde paragraaf die een open en transparante dialoog tussen EU en religieuze organisaties vooropstelde.56 De Grondwet werd echter verworpen omwille van 2 negatieve referenda, maar art. I-52 overleefde en werd uiteindelijk art. 17 VWEU:                                                                                                                 51 E.F. DEFEIS, “The Treaty of Lisbon and human rights”, ILSA Journal of international and Comparative law 2010, 418. 52  Zo hanteren beiden het subsidiariteitsbeginsel op het vlak van waarborgen van godsdienstvrijheid:   de wijze waarop een Staat de godsdienstvrijheid wil waarborgen, behoort tot haar soevereine beslissingsmacht. Het kan niet opgelegd worden door het EHRM, noch door de EU aangezien deze zich niet actief kunnen inlaten met de status van religieuze organisaties in de lidstaten: Het EHRM ziet de verhouding Staat-religie namelijk eerder als een politiek issue (J. MARTÍNEZ-TORRÓN en R. NAVARRO-VALLS, “The protection of religious freedom in the system of the European Convention on Human Rights”, Helsinki Monitor 1998, 27.) en de EU is gebonden door het subsidiariteitsbeginsel van art. 5(3) VEU. 53 Ook het EVRM regelt de relatie tussen nationale staten en religieuze organisaties, maar op een indirecte wijze: een bepaalde staat-religieuze organisatie verhouding wordt altijd getoetst aan de waarborgen van de godsdienstvrijheid van art. 9 EVRM om te bepalen of de relatie in kwestie toelaatbaar is (C. EVANS en C.A. THOMAS, “Church-State Relations in the European Court of Human Rights”, Brigham Young University Law Review 2006, 699.). 54  Alhoewel het juridisch niet-bindend was, werd het via art. 31 Verdrag van Wenen toch aanvaard als EU-recht waardoor het ingeroepen kon worden voor het Hof van Justitie (G.A. OANTA, “The Status of Churches and Philosphical and Non-confessional Organizations within the framework of the European Union Reform”, Lex ET Scientia International Journal 2008, 123.).   55 G.A. OANT, “The Status of Churches and Philosphical and Non-confessional Organizations within the framework of the European Union Reform”, Lex ET Scientia International Journal 2008, 123. 56 E.F. DEFEIS, “Religious Liberty and protections in Europe”, Journal of Catholic Legal Studies 2006, 73.
  • 14. RELIGIEUZE ORGANISATIES: DE INVLOED VAN ERKENNING EN HET STIGMATISEREND EFFECT VAN HET WOORD SEKTE OP ART. 9 EVRM.   14   1. De Unie eerbiedigt de status die kerken en religieuze verenigingen en gemeenschappen volgens het nationaal recht in de lidstaten hebben, en doet daaraan geen afbreuk. 2. De Unie eerbiedigt tevens de status die de levensbeschouwelijke en niet-confessionele organisaties volgens het nationaal recht hebben. 3. De Unie voert een open, transparante en regelmatige dialoog met die kerken en organisaties, onder erkenning van hun identiteit en hun specifieke bijdrage. De eerste 2 paragrafen van art. 17 VWEU erkennen expliciet de rol van religieuze organisaties in de EU, waarbij aan de EU een neutraliteitsplicht wordt opgelegd.57 Art. 17.1 en 2 mogen echter niet verward worden met art. 10 Handvest. Eerstgenoemde regelt de positie van religieuze organisaties, terwijl laatstgenoemde betrekking heeft op de bescherming van het recht van individuen op vrijheid van godsdienst en geloof.58 Art. 17.1 en 2 hebben dus ook een andere draagwijdte dan art. 9 EVRM59 , wat niet wegneemt dat het Hof van Justitie vaak teruggrijpt naar rechtspraak van het EHRM om discriminaties of inmengingen van de staat die de godsdienstvrijheid belemmeren, te veroordelen. Art. 17.3 VWEU legt aan de Europese Unie de positieve verbintenis op om een open, transparant en regelmatig dialoog te voeren met de religieuze organisaties. Dergelijk standpunt vinden we niet terug in art. 9 EVRM. Dat valt mede te verklaren door het feit dat de Raad van Europa geen supranationale, maar intergouvernementele organisatie is.60 VI. Conclusie: Erkenning is een tweesnijdend zwaard Ik begon mijn onderzoek met de vraag in welke mate erkenning als religieuze organisatie en het stigmatiserend effect van het woord sekte een invloed heeft op de mensenrechten, in het bijzonder art. 9 EVRM? Na het analyseren van tal van arresten van het EHRM kwam ik tot 2 eindoordelen. Vooreerst blijkt dat het bestempelen van een religieuze organisatie als sekte verregaandere gevolgen kan hebben dan het louter genoteerd staat op een ‘zwarte lijst’: onvrijwillige opsluiting (schending van art. 5 EVRM), gewelddaden (schending art. 3 EVRM) en negatieve invloed op het uitoefenen van hun geloof (art. 9 EVRM). Om dergelijke praktijken tegen te gaan, legde Het Hof op dat vlak dan ook 2 verbintenissen op aan de Staat: Enerzijds een de positieve verplichting, nl. het vermijden dat een bestempeling als sekte door de publieke opinie negatieve gevolgen met zich meebrengt voor de religieuze organisatie in kwestie, en anderzijds een neutraliteitsplicht. Opmerkelijk is dat alhoewel het                                                                                                                 57  Deze neutraliteitsplicht ligt in de lijn van het door de EU gehanteerde subsidiariteitsbeginsel: het is nog altijd aan de staten om hun verhouding met religieuze organisaties te bepalen. (G.A. OANTA, “The Status of Churches and Philosphical and Non-confessional Organizations within the framework of the European Union Reform”, Lex ET Scientia International Journal 2008, 127.). 58 G.A. OANTA, “The Status of Churches and Philosphical and Non-confessional Organizations within the framework of the European Union Reform”, Lex ET Scientia International Journal 2008, 129. 59  Nu art. 10 van het Handvest in dezelfde zin als art. 9 EVRM moet geïnterpreteerd worden (cf. infra)   60 Infra voetnoot nr. 58. De EU is een supranationale organisatie die boven de nationale staten staat (er wordt een supranationale rechtsorde gecreëerd) en bijgevolg als vertegenwoordiger van deze staten kan opereren, bv. in het in dialoog treden met religieuze organisaties. De Raad van Europa is daarentegen een louter intergouvernementele organisatie waar staten samen moeten optreden. Er wordt boven het nationaal vlak geen supranationale rechtsorde tot stand gebracht.
  • 15. RELIGIEUZE ORGANISATIES: DE INVLOED VAN ERKENNING EN HET STIGMATISEREND EFFECT VAN HET WOORD SEKTE OP ART. 9 EVRM.   15   gebruik van het woord ‘sekte’ niet kadert binnen deze neutraliteitsplicht, het niet altijd en schending van art. 9 EVRM oplevert: alleen wanneer het gebruik negatieve gevolgen met zich meebrengt voor de religieuze groepering in kwestie. Een tweede besluit is dat erkenning niet alleen een invloed heeft op art. 9 EVRM, maar in sommige landen zelfs noodzakelijk is om van je recht op godsdienstvrijheid te kunnen genieten. Dit blijkt duidelijk uit de Russische arresten. Toch is het systeem van erkenning verre van een weldoend wondermiddel voor de godsdienstvrijheid. Het blijkt daarentegen eerder een tweesnijdend zwaard te zijn: enerzijds is het een systeem dat d.m.v. allerlei toegekende voordelen religieuze groeperingen in staat stelt om hun geloof te uiten, maar anderzijds resulteert het in een manifeste godsdienstonvrijheid voor alle levensbeschouwingen die buiten deze boot van selecte erkende groeperingen valt. Het systeem van erkenning creëert bijgevolg een discriminatie tussen erkende en niet-erkende religieuze organisaties, nu de erkende erediensten veel meer in staat zijn om hun geloof te uiten. Het systeem ondermijnt voor de niet-erkenden verschillende rechten van het EVRM: art. 9 (religie), art. 6 (eerlijk proces/procesrechtelijke waarborgen) en art. 11 (vereniging). Daarnaast blijkt uit het verslag van de Commissie van Wijzen dat het financieringssysteem eerder arbitrair is, nu bepaalde erkende erediensten in het kader van art. 181 GW disproportioneel meer gefinancierd worden dan hun mede- erkenden61 . Het wegwerken van het erkennings- én daaraan verbonden financieringssysteem van erediensten zou in dat opzicht, louter abstract-theoretisch gezien, een betere waarborg voor de godsdienstvrijheid kunnen zijn. Sommige partijen, zoals Open VLD, lijken met het beleidsplan om de subsidies voor religies af te schaffen een stap in die richting te zetten. Of het ooit tot een echte hervorming (of afschaffing) komt, zal de toekomst moeten uitwijzen. VII. Slotwoord Anno 2014 bestaat er nog steeds discriminatie, godsdiensthaat, regulatie van en tendens tot het beperken van (vooral minder erkende) godsdienstige groeperingen, dit ondanks het feit dat de geschiedenis ons duidelijk geleerd heeft dat dergelijke inmengingen door de Staat een nefast gevolg hebben voor de godsdienstvrijheid. Geruststellend is echter dat er in de loop van de 20ste E meer belangstelling is gekomen voor de noodzaak om vrijheid van religie te beschermen. En alhoewel er nog een lange weg te gaan is, toont het feit dat nu ook de EU op de kar van religieuze bescherming is gesprongen, aan dat we de goede richting uitgaan. We kunnen alleen maar hopen dat d.m.v. de wisselwerking tussen het EHRM en het Hof van Justitie deze koers kan versterkt worden en godsdienstvrijheid op de internationale agenda wordt gehouden.                                                                                                                 61  Meer bepaald stelt de commissie vast dat er een ongelijkheid is tussen de bezoldiging van de hoogste en laagste dienaren van een eredienst enerzijds en tussen de verschillende erediensten anderzijds (M. MAGITS, “Erkende levensbeschouwingen: Commissie van wijzen herstelt deels de ongelijkheid.”, NJW 2006, 923.).; Commissie van Wijzen, verslag over de federale financiering van de van de bedienaren der erediensten en de afgevaardigden van de Centrale Vrijzinnige Raad, 2005-2006, http://www.manavzw.be/_files/file/dossiers/islamitische_eredienst/wetgeving_en_regelgeving/Federale_financier ing.pdf.  
  • 16. RELIGIEUZE ORGANISATIES: DE INVLOED VAN ERKENNING EN HET STIGMATISEREND EFFECT VAN HET WOORD SEKTE OP ART. 9 EVRM.   16   Bibliografie I. Wetgeving a. INTERNATIONAAL Art. 31 Verdrag van Wenen. i) EVRM Art. 3 Europees Verdrag van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden. Art. 5 Europees Verdrag van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden. Art. 6 Europees Verdrag van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden. Art. 9 Europees Verdrag van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden. Art. 11 Europees Verdrag van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden. Art. 59(2) Europees Verdrag van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden. ii) Europese Unie Art. 5(3) Verdrag betreffende de Europese Unie. Art. 6 Verdrag betreffende de Europese Unie. Art. 17 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Art. 10 Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie. Art. 52(4) Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie. Verklaring (n°11) betreffende de status van kerken en niet-confessionele organisaties. b. NATIONAAL Art. 181 Grondwet. Hand. Kamer 1996-97, 28 april 1997, 21-22.; Vr. en Antw. Kamer 1996-97, 25 augustus 1997, 12970 (Vr. 631 A. BORGINON). Hand. Kamer 2013-14, 19 november 2013, nr. 20779, 25-26. II. Rechtspraak a. INTERNATIONAAL EHRM, Campbell and Cosans v. The United Kingdom, 1982.
  • 17. RELIGIEUZE ORGANISATIES: DE INVLOED VAN ERKENNING EN HET STIGMATISEREND EFFECT VAN HET WOORD SEKTE OP ART. 9 EVRM.   17   ECRM, C. v. the United Kingdom, 1983. EHRM, Kokkinakis v. Greece, 1993. EHRM, Kalaç v. Turkey, 1997. EHRM, Riera Blume and others v. Spain, 2000. EHRM, Église Métropolitaine de Bessarabie et al. c. Moldova, 2002. EHRM, I.A. v. Turkey, 2005 EHRM, 97 members of the Gldani Congregation of Jehovah’s witnesses and 4 others v. Georgia, 2007. EHRM, Church of Scientology Moscow v. Russia, 2007. EHRM, Religionsgemeinschaft der Zeugen Jehovas and others v. Austria, 2008. EHRM, Leela Förderkreis e.v. and others v. Germany, 2009. EHRM, Kimlya and others v. Russia, 2010. EHRM, Jakóbski v. Poland, 2011. III. Rechtsleer a. BOEKEN DENOTTE, T., “Le Traitement fiscal des lieux affectés au culte ou à l’assistance morale laïque” in F. JUDO en K. MARTENS (eds.), Recht, Religie en Samenleving, Larcier, 2008, 187-208. DE POOTER, P., De rechtspositie van erkende erediensten en levensbeschouwingen in Staat en maatschappij, Brussel, Larcier, 2003, 612p. OVERBEEKE, A., “Geschiedenis, maar niet voorbij: Bijdragen over (bijzondere) rechtsvormen voor religie” in F. JUDO en K. MARTENS (eds.), Recht, Religie en Samenleving, Larcier, 2009, 209-242. VANISTENDAEL, F., “Financiering van religie” in F. JUDO en K. MARTENS (eds.), Recht, Religie en Samenleving, Larcier, 2011, 5-18. b. JURIDISCHE TIJDSCHRIFTEN CROSS, T. en BECKETT, J., “Focus on ECHR, article 9: Recent developments”, JR 2007, 75-81. DEFEIS, E.F., “Religious Liberty and protections in Europe”, Journal of Catholic Legal Studies 2006, 73-114. DEFEIS, E.F., “The Treaty of Lisbon and human rights”, ILSA Journal of international and Comparative law 2010, 413-424. DEFEIS, E.F., “Treaty of Lisbon and Accession of the European Union to the European Convention on Human Rights”, ILSA Journal of international and Comparative law 2012, 387-394.
  • 18. RELIGIEUZE ORGANISATIES: DE INVLOED VAN ERKENNING EN HET STIGMATISEREND EFFECT VAN HET WOORD SEKTE OP ART. 9 EVRM.   18   DE SAEGER, W., “Mensenrechtenhof veroordeelt Oostenrijk voor religieuze discriminatie”, Juristenkrant 2008, 6. DEWULF, S., “Europese Grondrechten: de plaats van fundamentele rechten en vrijheden in de vernieuwde Europese Unie”, RW 2007-08, 1522-1540. EVANS, C. en THOMAS, C.A., “Church-State Relations in the European Court of Human Rights”, Brigham Young University Law Review 2006, 699 - 726. MAGITS, M., “Erkende levensbeschouwingen: Commissie van wijzen herstelt deels de ongelijkheid.”, NJW 2006, 918-931. MARTÍNEZ-TORRÓN,J., en NAVARRO-VALLS, R., “The protection of religious freedom in the system of the European Convention on Human Rights”, Helsinki Monitor 1998, 25-37. MARTÍNEZ-TORRÓN, J., “Limitations on religious freedom in the case law of the European Court of Human Rights”, EILR 2005, 587-636. OANTA, G.A., “The Status of Churches and Philosphical and Non-confessional Organizations within the framework of the European Union Reform”, Lex ET Scientia International Journal 2008, 121-135. SCHARFFS, B.G., “Symposium introduction: The freedom of religion and belief. Jurisprudence of the European Court of Human Rights: Legal, moral, political and religious perspectives”, Journal of Law and Religion 2010-11, 249-260. STIENER, J., “ Freedom of Religion and Association in the Russian Federation: The case of Kimlya and Others v. Russia”, International Journal of Civil Society Law 2010, 91-99. TORFS, R., “The permissible scope of legal limitations on the freedom of religion or belief in Belgium”, EILR 2005, 637-684. VAN ELSUWEGE, P., DEVISSCHER, P., En VAN BOSSUYT, A., “Het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie: implicaties voor de nationale rechtsorde”, TPR 2010, 529-588. VOORHOOF, D., “Europees Hof tolereert geen beledigingen aan adres van profeet”, Juristenkrant 2005, 13. WATTIER, S., “Le financement des cultes au XXIe siècle: Faut-il réviser l’article 181 de la constitution?”, RBDC 2011, 23-50. c. ONLINE RAADPLEGINGEN Commissie van Wijzen, verslag over de federale financiering van de van de bedienaren der erediensten en de afgevaardigden van de Centrale Vrijzinnige Raad, 2005-2006, http://www.manavzw.be/_files/file/dossiers/islamitische_eredienst/wetgeving_en_regelgeving/Federale _financiering.pdf. VRIELINK, J., “Defining and divining religion”, Strasbourg Observers 2012, http://strasbourgobservers.com/2012/11/22/defining-and-divining-religion/.