SlideShare a Scribd company logo
1 of 75
Ontstaan temperatuur in atmosfeer
Warmte transport door wind/luchtstromen
warmtetransport door zeestromen
landschapszones
Stralingsbalans= Is de balans
tussen inkomende en uitgaande
straling.
Broeikaseffect
Albedoeffect.
 Albedo =
weerkaatsing van zonlicht.
- Heeft invloed op ontstaan temperatuur. Hoe meer Albedo hoe minder
geabsorbeerd wordt en hoe minder warmte wordt afgegeven door het
aardoppervlak.
a
B C
Albedo effect
Hoeveelheid inkomendestraling
hangt af van
 Hoeveelheid straling hangt af van
 Breedteligging
– lagere breedte: grotere invalshoek
zonnestralen
o hoeveelheid straling/km2 groter
o kortere weg door dampkring
 Albedo
– weerkaatsing hangt af van
gebiedsgesteldheid
o bijvoorbeeld licht/donker oppervlak
 Gesteldheid aardoppervlak
> volgende dia
Breedteligging
Energieverdeling door instraling
zon.
Noordpool
zuidp
ool
Albedoeffect.
 Albedo =
weerkaatsing van zonlicht.
- Heeft invloed op ontstaan temperatuur. Hoe meer Albedo hoe minder
geabsorbeerd wordt en hoe minder warmte wordt afgegeven door het
aardoppervlak.
a
B C
15 ˚ 15
˚ 20 ˚
Temp. Land: snel
Warm snel koud.
Temp. Zee: warmt
Langzaam op, koelt
Langzaam af.
3˚ 3˚
-2˚
Gesteldheid aardoppervlak
Waarom warmt land
sneller op dan
zeewater?
- Zonnestralen
moeten de diepte in,
dit zorgt er wel weer
voor dat de zee
langer warm blijft
- Water is in
beweging warmt
minder snel op
- Verdamping van
3.2 warmte
transport door
wind/luchtstromen
Wind en luchtdruk
• Wind =
• Luchtdruk=
• Hoge luchtdruk =
• Lage luchtdruk =
Lucht wat van de ene
plaats naar de
andere plek stroomt.
Aantal deeltjes
lucht wat op de
aarde drukt
Een gebied
waarbij veel
luchtdeeltjes op
de aarde drukken
Een gebied waarbij
weinig luchtdeeltjes
op de aarde drukken
WIND WAAIT ALTIJD
VAN HOGE NAAR
LAGE LUCHTDRUK
Lucht vult mekaar
altijd aan waar een
tekort aan is wordt
aangevuld door
een plek die te
veel heeft.
Ontstaan hoog luchtdruk en
lage luchtdruk
• Koude lucht krimpt is er veel lucht
aanwezig.
• Warme lucht zet uit is er weinig lucht
aanwezig
aardoppervlak
90º
60º
30º
60º
30º
0º0º
30º 30º
60º 60º
90º
---
---
---
---
---
---
---
---
---
---
---
---
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
Globale
luchtdrukv
erdeling
90º
60º
30º
60º
30º
0º0º
30º 30º
60º 60º
90º
---
---
---
---
---
---
---
---
---
---
---
---
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
Globale
windsysteem
ZONDER
CORRIOLIS
Coriolis effect.
De wind krijgt een
afwijking op het
NOORDELIJK
halfrond naar
RECHTS, dit is
als men met de
rug naar de
richting toe staat
van waar de wind
vandaan komt
De afwijking
ontstaat doordat
de aarde bij de
evenaar sneller
draait dan bij de
Noordpool
Coriolis effect
De wind krijgt een
afwijking op het
ZUIDELIJK
HALFROND naar
LINKS, Dit is als
men met de rug
naar de richting
toe staat van waar
de wind vandaan
komt.
De afwijking
ontstaat doordat
de aarde bij de
evenaar sneller
draait dan bij de
Noordpool
Windsysteem met
Corriolis effect
Reden afwijking bij de
evenaar is de draaiing aarde
sneller.
Ligging van hoge en lage drukgebieden
Belangrijke windsystemen op aarde
De verdeling
belangrijkste hoge en
lage drukgebieden op
aarde
en bijbehorend
windsysteem met het
coriolis effect
Let op:
• Voorgaande situatie (van het geen dat de
luchtdrukgebieden op deze plekken
liggen) geldt alleen voor herfst en voorjaar.
• Namelijk: de hoge- en lagedrukgebieden
verschuiven met de seizoenen mee
• Dat betekent dat in de zomer het tropische
lagedrukgebied boven de evenaar ligt en
in de winter eronder
Animatie ontstaan seizoenen
http://esminfo.prenhall.com/science/geoanimations/animations/01_EarthSun_E
2.html
• Ontstaan seizoenen:
• Klik bij het kijken op: show earth profile.
• Wanneer je kijkt zie je dat de zonnestralen
in Juni meer op Noordelijk halfrond
loodrecht binnenvallen en in Januari meer
op het zuidelijk halfrond loodrecht
binnenvallen.
• De hoge en lage luchtdruk gebieden
schuiven mee
90º
60º
30º
60º
30º
0º0º
30º 30º
60º 60º
90º
---
---
---
---
---
---
---
---
---
---
---
---
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
21 maart, lente
---
---
---
---
---
---
---
---
---
---
---
---
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
21 juni, zomer
---
---
---
---
---
---
---
---
---
---
---
---
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
21 september, herfst
90º
---
---
---
---
---
---
---
---
---
---
---
---
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
+
21 december, winter
90º
Animatie
Verschuiving luchtdrukgebieden
met bijbehorende windsystemen
• http://www2.palomar.edu/users/pdeen/Ani
mations/23_weatherPat.swf
• Vergeet niet op show headley, show ITC
etc te drukken. En vervolgens op Play
hierbij zie je mooi hoe de
luchtdrukgebieden per seizoen
verschuiven.
ITC= Lage luchtdrukgebied rond
de evenaar
• In zomer rijkt ITC verder noordelijk bij AZIË
omdat Azië een grote landmassa heeft en land
ITC
 Zone van equatoriale
lage luchtdruk ofwel
 Intertropische
convergentiezone
(ITC)
– verschuift mee
met loodrechte
zonnestand
 Gevolg:
windsysteem rond
evenaar verschuift
– na december
noordwaarts
– na juni zuidwaarts
Moesson
• Een moesson is een wind die om het half
jaar 180 graden draait.
Paarse stippellijn is ITC in Julie.
Kan jij de ZW. Moesson in India en
Bangladesh verklaren?
Passaten
• Passaten zijn winden die vanuit de
subtropische hogedrukgebieden vanuit het
oosten richting het equatoriaal minimum
waaien. (evenaar)
3.2 Warmtetransport door wind en zeestromen
 Twee soorten
zeestromen:
 Warme zeestromen
– brengen warm
water naar polen
 Koude zeestromen
– transporteren koud
water naar lagere
breedten
(hoge breedte is bij
dichtbij de polen
lage breedte is
dichtbij evenaar)
 Termen warm en koud
zijn relatief
– watertemperatuur
hoger of lager t.o.v.
omringend water
§3.2 Warmtetransport door wind en zeestromen
 Klimaat Noordwest-
Europa zachter dan
geografische breedte doet
verwachten
 Oorzaak is de Golfstroom
– een warme zeestroom
 Motoren van de
Golfstroom zijn
– overheersende
windrichting
– thermohaline circulatie
§3.2 Warmtetransport door wind en zeestromen
 Thermohaline circulatie
 Water Golfstroom zinkt na
IJsland voor de kust
Groenland:
– daling temperatuur
– toegenomen
zoutgehalte
Invloed ligging van gebergten
Metname bij neerslag
• Verschil Noorwegen en Zweden. Zweden
achter gebergte droog. Noorwegen nat.
Köppen
• A-klimaten = tropische klimaten
• B-klimaten = woestijnklimaten
• C-klimaten = zeeklimaten
• D-klimaten = landklimaten
• E-klimaten = poolklimaten
-35
-25
-15
-5
5
15
25
35
0
50
100
150
200
250
300
350
400
j f m a m j j a s o n d
neerslag(inmm)
maanden
A-klimaat
Kenmerken:
- Hele jaar hoge temp
- Veel neerslag
- Koudste maand niet kouder dan 18
gr.
- Begroeiing: Tropisch regenwoud
0
50
100
150
200
250
300
350
400
j f m a m j j a s o n d
maanden
neerslag(inmm)
-35
-25
-15
-5
5
15
25
35
B-klimaat
Kenmerken:
- Weinig / geen neerslag
- Begroeiing: niets of cactussen,
struikjes
0
50
100
150
200
250
300
350
400
j f m a m j j a s o n d
maanden
neerslag(inmm)
-35
-25
-15
-5
5
15
25
35
C-klimaat
Kenmerken:
-Weinig verschil zomer winter
- Koudste maand gemiddeld niet
kouder dan -3 graden
- Neerslag is redelijk
- Begroeiing: loofbomen
0
50
100
150
200
250
300
350
400
j f m a m j j a s o n d
maanden
neerslag(inmm)
-35
-25
-15
-5
5
15
25
35
D-klimaat
Kenmerken:
- Groot verschil tussen zomer en winter
- Neerslag is redelijk
- Begroeiing: Naaldbomen
0
50
100
150
200
250
300
350
400
j f m a m j j a s o n d
maanden
neerslag(inmm)
-35
-25
-15
-5
5
15
25
35
E-klimaat
- Warmste maand is kouder dan 10
graden
- Begroeiing: niets of mos en struikjes
Toevoegingen
• De A, C en D klimaten kunnen nog een
toevoeging krijgen van een kleine letter
• s = sommertrocken (droge zomer)
• w = wintertrocken (droge winter)
• f = fehlt (geen droge periodes)
Ontstaan neerslag
• Ontstaat doordat warme lucht gevuld met waterdamp
(waterdamp= gasvormig) opstijgt en afkoelt hoog in de
lucht.
Hoog in de lucht, koude lucht. Koude lucht gevuld met
waterdamp condenseert (= gas over naar vloeibaar) op
de stof en roetdeeltjes hoog in de lucht
Er worden minuscule regendruppeltjes gevormd hoog in de
lucht, deze regendruppeltjes zweven rond in de wolk.
Deze botsen
Klonten samen
Worden groot en zwaar
Te zwaar regen.
http://www.schooltv.nl/beeldbank/clip/20060209_neerslag0
Neerslag en regen
• Neerslag 3 vormen:
• Regen, hagel, sneeuw
• Regen 3 soorten:
• Stuwings
• Stijgings
• Frontale
Neerslag en regen
• Neerslag 3 vormen:
• Regen, hagel, sneeuw
• Regen 3 soorten:
• Stuwings  bij gebergten
• Stijgings  voornamelijk rond de evenaar
• Frontale  botsing fronten (botsing warme
koude lucht)
Welk soort regen zien we hier?
Kun jij voor jezelf in stappen uitleggen hoe op
onderstaande afbeelding de regen ontstaat?
http://www.schooltv.nl/beeldbank/zoek/?q=stuwingsregen&doelgroep=
Neerslag in een gebergte
(stuwingsregen)
Loefzijde= windkant van
de berg
• Water verdampt, wordt gasvormig
mengt zich met de lucht
• Lucht wordt warm gaat omhoog
door de warmte en door de wind
die lucht tegen de berg omhoog
duwt
• Koelt af
• In de afgekoelde lucht vindt
condensatie plaats van het
verdampte water
• Minuscule regendruppeltjes
worden gevormd
• Klonten samen worden zwaarder
• Neerslag
Lijzijde= kant van de berg
die uit de wind ligt
• Ligt uit de wind
• Lucht bevat weinig
waterdamp
• Lucht daalt en wordt
warmer
• Weinig neerslag
• Regenschaduw
Welk soort regen ontstaat hier?
Kun je voor jezelf uitleggen hoe
de regen hier ontstaat?
Landschapszones
3.3
Landschapszones (Bekijk de
afbeeldingen plaats de juiste
zone op de juiste plek)
Polaire
zone
Subtropisc
he
Tropische
Gematigde
Boreale
Aride
Tropen
Subtropisch
Aride
Boreale
Gematigde
Polaire
Landschapszones
Factoren die
een rol spelen
bij ontstaan er
van?
Landschapszone
 Landschapszones resultaat van
wisselwerking tussen
– Lithosfeer = gesteente, reliëf
– Atmosfeer = klimaat, lucht
– Hydrosfeer= water
– biosfeer = planten en dieren
 Belangrijkste geofactoren die een rol
spelen bij het ontstaan en verandering er
van:
– klimaat
– gesteenten
– reliëf
– de mens
 Effect van veranderingen hangt af van
plaats, schaal en tijd
Verandering landschapszone
afhankelijk van plaats, tijd
schaal
§3.3 Natuurlijke landschapszones
 Verschillen in landschapszones
 Te verklaren met de kringloop van
voedingsstoffen:
– circuleren in de landschapzones
– worden hergebruikt
De aanwezigheid van water en warmte,
Dichtheid begroeiing en lengte van groei-
seizoen zijn belangrijke factoren
Voor de opslag en uitwisseling van
Voedingsstoffen in de bodem.
Bekijk nog een keer de kaart met verdeling
Landschapszones. In welke zone zou
volgens jou de minste voedingsstoffen
aanwezig zijn in de bodem?
Tropische landschap zone
 Tropische zone:
 Regenwoud
 Warm en vochtig, veel
regen
 Altijd groene plantengroei
• drie etages
• eigen flora en fauna
Tropische landschapszones Hoe
zou de bodem er uit zien? Wat
is een bodem?
• Bodem = Met de term bodem wordt
verstaan ongeveer de bovenste laag van
de grond waar zich het leven van planten,
dieren en mens afspeelt. Vaak eerste
meter. Deze bestaat uit horizonten.
Horizonten zijn zones van een
bodemprofiel welke zich door de kleur en
andere kenmerken van andere zones
onderscheidt.
Hoeveel horizonten heeft
deze bodem?
2
Tropischelandschapszones Hoe zou de bodem er uit
zien?
 Tropische zone:
 (Rode) bodems onvruchtbaar
• ondoorlatende zure
inspoelingslaag
• dunne humuslaag /
uitspoelingslaag
• snelle afbraak organisch
materiaal
Tropische landschapszones
 Savanne
 Hete natte zomers
 Droge warme winters
 Hoge evapotranspiratie
 Bodems meer doorlatend
 Meer open landschap
Subtropischelandschapszones
 Subtropische zone
– tussen tropen en gematigde zone
– wat minder heet
– meestal droog seizoen
 Drie groepen plantensoorten:
 Loofbomen die in droge periode geen
blad verliezen
 Bladverliezende voorjaarsbloeiende
struiken
 Maquis
– dicht en doornachtig struikgewas
– harde, altijd groene kleine bladeren
§3.3 Natuurlijke landschapszones
 Gematigde zone
 Loofbomengordel alleen op NH
 Klimaat in vele variaties
– koeler
– voldoende neerslag
– verspreid over jaar
 Bodems van goed tot weinig
vruchtbaar
– afhankelijk van
moedergesteente
– humuslaag dikker
– minder afbraak
Boreale zone (Bodem)Podzol
• - Humuslaag
• - Uitspoelingslaag
• - Inspoelingslaag
• - Moedermateriaal
(Groefzand)
Oerbank
Borealelandschapszones
 Boreale zone
 Lange, koude winters
 Korte, koele zomers
 Podzolbodems kenmerkend
– zure bodems
– sterke uitspoeling
– harde inspoelingslaag
o ijzer- en aluminiumoxiden en
humus
o nadelig voor waterhuishouding
Polaire landschapszones
 Polaire zone
 Gemiddelde jaarlijkse
temperatuur <10° C
 Neerslag en verdamping laag
 Geen boomgroei
– struikjes, mossen
 Toendragebied overgangsgebied
boreale bossen en ijsvlakten
 Permafrost
Aride landschapszones
 Aride zone
 Woestijn of steppe
– derde van het landoppervlak
 Jaarlijkse neerslag gering
– vaak als stortbui
– verdamping varieert
 Vooral rotswoestijnen
– klein deel is zandwoestijn
Aridelandschapszones
 Aride zone
 Hete en koude woestijnen
– koude vaak in
regenschaduw van
gebergten
 Grensgebied zijn de
langgrassteppen
– vruchtbaar
– veel lössbodems
– vaak omgezet in
cultuurgrond
Klimaatgrafiek steppe
• Continentaal van
karakter

More Related Content

Similar to Thema 5

Passaten en moessons
Passaten en moessonsPassaten en moessons
Passaten en moessons
philip201088
 
Vwo 4 h1 p4 passaten en moessons
Vwo 4 h1 p4 passaten en moessonsVwo 4 h1 p4 passaten en moessons
Vwo 4 h1 p4 passaten en moessons
philip201088
 
Passaten en moessons
Passaten en moessonsPassaten en moessons
Passaten en moessons
philip201088
 
26 kwartaire klimaatveranderingen
26 kwartaire klimaatveranderingen26 kwartaire klimaatveranderingen
26 kwartaire klimaatveranderingen
RPHwetenschappen
 

Similar to Thema 5 (20)

Weer en klimaat
Weer en klimaatWeer en klimaat
Weer en klimaat
 
Windsystemen Orkanen Havo
Windsystemen Orkanen HavoWindsystemen Orkanen Havo
Windsystemen Orkanen Havo
 
4M klimaat
4M klimaat4M klimaat
4M klimaat
 
Weer en klimaat de geo 4 m
Weer en klimaat  de geo 4 mWeer en klimaat  de geo 4 m
Weer en klimaat de geo 4 m
 
3 hv h3 klimaatverandering
3 hv h3 klimaatverandering3 hv h3 klimaatverandering
3 hv h3 klimaatverandering
 
H2 p3 de_woelige_atmosfeer
H2 p3 de_woelige_atmosfeerH2 p3 de_woelige_atmosfeer
H2 p3 de_woelige_atmosfeer
 
Nederlandse klimaat
Nederlandse klimaatNederlandse klimaat
Nederlandse klimaat
 
Passaten en moessons
Passaten en moessonsPassaten en moessons
Passaten en moessons
 
Vwo 4 h1 p4 passaten en moessons
Vwo 4 h1 p4 passaten en moessonsVwo 4 h1 p4 passaten en moessons
Vwo 4 h1 p4 passaten en moessons
 
Passaten en moessons
Passaten en moessonsPassaten en moessons
Passaten en moessons
 
Gr8 bio-hfd5
Gr8 bio-hfd5Gr8 bio-hfd5
Gr8 bio-hfd5
 
HET WEER (niet af)
HET WEER (niet af)HET WEER (niet af)
HET WEER (niet af)
 
5HAVO Aarde 1 hfst. 6
5HAVO Aarde 1 hfst. 65HAVO Aarde 1 hfst. 6
5HAVO Aarde 1 hfst. 6
 
26 kwartaire klimaatveranderingen
26 kwartaire klimaatveranderingen26 kwartaire klimaatveranderingen
26 kwartaire klimaatveranderingen
 
Zon klimaat
Zon klimaatZon klimaat
Zon klimaat
 
Klimaat klas4
Klimaat klas4Klimaat klas4
Klimaat klas4
 
DEPRESSIES deel 2
DEPRESSIES deel 2DEPRESSIES deel 2
DEPRESSIES deel 2
 
DEPRESSIES deel 2
DEPRESSIES deel 2DEPRESSIES deel 2
DEPRESSIES deel 2
 
SAH4 klas5
SAH4 klas5SAH4 klas5
SAH4 klas5
 
zon en klimaat 2014
zon en klimaat 2014zon en klimaat 2014
zon en klimaat 2014
 

Thema 5

  • 1. Ontstaan temperatuur in atmosfeer Warmte transport door wind/luchtstromen warmtetransport door zeestromen landschapszones
  • 2. Stralingsbalans= Is de balans tussen inkomende en uitgaande straling.
  • 4. Albedoeffect.  Albedo = weerkaatsing van zonlicht. - Heeft invloed op ontstaan temperatuur. Hoe meer Albedo hoe minder geabsorbeerd wordt en hoe minder warmte wordt afgegeven door het aardoppervlak. a B C
  • 6. Hoeveelheid inkomendestraling hangt af van  Hoeveelheid straling hangt af van  Breedteligging – lagere breedte: grotere invalshoek zonnestralen o hoeveelheid straling/km2 groter o kortere weg door dampkring  Albedo – weerkaatsing hangt af van gebiedsgesteldheid o bijvoorbeeld licht/donker oppervlak  Gesteldheid aardoppervlak > volgende dia
  • 9. Albedoeffect.  Albedo = weerkaatsing van zonlicht. - Heeft invloed op ontstaan temperatuur. Hoe meer Albedo hoe minder geabsorbeerd wordt en hoe minder warmte wordt afgegeven door het aardoppervlak. a B C
  • 10. 15 ˚ 15 ˚ 20 ˚ Temp. Land: snel Warm snel koud. Temp. Zee: warmt Langzaam op, koelt Langzaam af. 3˚ 3˚ -2˚ Gesteldheid aardoppervlak Waarom warmt land sneller op dan zeewater? - Zonnestralen moeten de diepte in, dit zorgt er wel weer voor dat de zee langer warm blijft - Water is in beweging warmt minder snel op - Verdamping van
  • 12. Wind en luchtdruk • Wind = • Luchtdruk= • Hoge luchtdruk = • Lage luchtdruk = Lucht wat van de ene plaats naar de andere plek stroomt. Aantal deeltjes lucht wat op de aarde drukt Een gebied waarbij veel luchtdeeltjes op de aarde drukken Een gebied waarbij weinig luchtdeeltjes op de aarde drukken WIND WAAIT ALTIJD VAN HOGE NAAR LAGE LUCHTDRUK Lucht vult mekaar altijd aan waar een tekort aan is wordt aangevuld door een plek die te veel heeft.
  • 13. Ontstaan hoog luchtdruk en lage luchtdruk • Koude lucht krimpt is er veel lucht aanwezig. • Warme lucht zet uit is er weinig lucht aanwezig aardoppervlak
  • 16. Coriolis effect. De wind krijgt een afwijking op het NOORDELIJK halfrond naar RECHTS, dit is als men met de rug naar de richting toe staat van waar de wind vandaan komt De afwijking ontstaat doordat de aarde bij de evenaar sneller draait dan bij de Noordpool Coriolis effect De wind krijgt een afwijking op het ZUIDELIJK HALFROND naar LINKS, Dit is als men met de rug naar de richting toe staat van waar de wind vandaan komt. De afwijking ontstaat doordat de aarde bij de evenaar sneller draait dan bij de Noordpool Windsysteem met Corriolis effect
  • 17. Reden afwijking bij de evenaar is de draaiing aarde sneller.
  • 18.
  • 19. Ligging van hoge en lage drukgebieden Belangrijke windsystemen op aarde De verdeling belangrijkste hoge en lage drukgebieden op aarde en bijbehorend windsysteem met het coriolis effect
  • 20. Let op: • Voorgaande situatie (van het geen dat de luchtdrukgebieden op deze plekken liggen) geldt alleen voor herfst en voorjaar. • Namelijk: de hoge- en lagedrukgebieden verschuiven met de seizoenen mee • Dat betekent dat in de zomer het tropische lagedrukgebied boven de evenaar ligt en in de winter eronder
  • 21. Animatie ontstaan seizoenen http://esminfo.prenhall.com/science/geoanimations/animations/01_EarthSun_E 2.html • Ontstaan seizoenen: • Klik bij het kijken op: show earth profile. • Wanneer je kijkt zie je dat de zonnestralen in Juni meer op Noordelijk halfrond loodrecht binnenvallen en in Januari meer op het zuidelijk halfrond loodrecht binnenvallen. • De hoge en lage luchtdruk gebieden schuiven mee
  • 26. Animatie Verschuiving luchtdrukgebieden met bijbehorende windsystemen • http://www2.palomar.edu/users/pdeen/Ani mations/23_weatherPat.swf • Vergeet niet op show headley, show ITC etc te drukken. En vervolgens op Play hierbij zie je mooi hoe de luchtdrukgebieden per seizoen verschuiven.
  • 27. ITC= Lage luchtdrukgebied rond de evenaar • In zomer rijkt ITC verder noordelijk bij AZIË omdat Azië een grote landmassa heeft en land
  • 28. ITC  Zone van equatoriale lage luchtdruk ofwel  Intertropische convergentiezone (ITC) – verschuift mee met loodrechte zonnestand  Gevolg: windsysteem rond evenaar verschuift – na december noordwaarts – na juni zuidwaarts
  • 29. Moesson • Een moesson is een wind die om het half jaar 180 graden draait. Paarse stippellijn is ITC in Julie. Kan jij de ZW. Moesson in India en Bangladesh verklaren?
  • 30. Passaten • Passaten zijn winden die vanuit de subtropische hogedrukgebieden vanuit het oosten richting het equatoriaal minimum waaien. (evenaar)
  • 31. 3.2 Warmtetransport door wind en zeestromen  Twee soorten zeestromen:  Warme zeestromen – brengen warm water naar polen  Koude zeestromen – transporteren koud water naar lagere breedten (hoge breedte is bij dichtbij de polen lage breedte is dichtbij evenaar)  Termen warm en koud zijn relatief – watertemperatuur hoger of lager t.o.v. omringend water
  • 32. §3.2 Warmtetransport door wind en zeestromen  Klimaat Noordwest- Europa zachter dan geografische breedte doet verwachten  Oorzaak is de Golfstroom – een warme zeestroom  Motoren van de Golfstroom zijn – overheersende windrichting – thermohaline circulatie
  • 33. §3.2 Warmtetransport door wind en zeestromen  Thermohaline circulatie  Water Golfstroom zinkt na IJsland voor de kust Groenland: – daling temperatuur – toegenomen zoutgehalte
  • 34. Invloed ligging van gebergten Metname bij neerslag • Verschil Noorwegen en Zweden. Zweden achter gebergte droog. Noorwegen nat.
  • 35. Köppen • A-klimaten = tropische klimaten • B-klimaten = woestijnklimaten • C-klimaten = zeeklimaten • D-klimaten = landklimaten • E-klimaten = poolklimaten
  • 36. -35 -25 -15 -5 5 15 25 35 0 50 100 150 200 250 300 350 400 j f m a m j j a s o n d neerslag(inmm) maanden A-klimaat Kenmerken: - Hele jaar hoge temp - Veel neerslag - Koudste maand niet kouder dan 18 gr. - Begroeiing: Tropisch regenwoud
  • 37. 0 50 100 150 200 250 300 350 400 j f m a m j j a s o n d maanden neerslag(inmm) -35 -25 -15 -5 5 15 25 35 B-klimaat Kenmerken: - Weinig / geen neerslag - Begroeiing: niets of cactussen, struikjes
  • 38. 0 50 100 150 200 250 300 350 400 j f m a m j j a s o n d maanden neerslag(inmm) -35 -25 -15 -5 5 15 25 35 C-klimaat Kenmerken: -Weinig verschil zomer winter - Koudste maand gemiddeld niet kouder dan -3 graden - Neerslag is redelijk - Begroeiing: loofbomen
  • 39. 0 50 100 150 200 250 300 350 400 j f m a m j j a s o n d maanden neerslag(inmm) -35 -25 -15 -5 5 15 25 35 D-klimaat Kenmerken: - Groot verschil tussen zomer en winter - Neerslag is redelijk - Begroeiing: Naaldbomen
  • 40. 0 50 100 150 200 250 300 350 400 j f m a m j j a s o n d maanden neerslag(inmm) -35 -25 -15 -5 5 15 25 35 E-klimaat - Warmste maand is kouder dan 10 graden - Begroeiing: niets of mos en struikjes
  • 41. Toevoegingen • De A, C en D klimaten kunnen nog een toevoeging krijgen van een kleine letter • s = sommertrocken (droge zomer) • w = wintertrocken (droge winter) • f = fehlt (geen droge periodes)
  • 42.
  • 43.
  • 44.
  • 45.
  • 46. Ontstaan neerslag • Ontstaat doordat warme lucht gevuld met waterdamp (waterdamp= gasvormig) opstijgt en afkoelt hoog in de lucht. Hoog in de lucht, koude lucht. Koude lucht gevuld met waterdamp condenseert (= gas over naar vloeibaar) op de stof en roetdeeltjes hoog in de lucht Er worden minuscule regendruppeltjes gevormd hoog in de lucht, deze regendruppeltjes zweven rond in de wolk. Deze botsen Klonten samen Worden groot en zwaar Te zwaar regen. http://www.schooltv.nl/beeldbank/clip/20060209_neerslag0
  • 47. Neerslag en regen • Neerslag 3 vormen: • Regen, hagel, sneeuw • Regen 3 soorten: • Stuwings • Stijgings • Frontale
  • 48. Neerslag en regen • Neerslag 3 vormen: • Regen, hagel, sneeuw • Regen 3 soorten: • Stuwings  bij gebergten • Stijgings  voornamelijk rond de evenaar • Frontale  botsing fronten (botsing warme koude lucht)
  • 49. Welk soort regen zien we hier? Kun jij voor jezelf in stappen uitleggen hoe op onderstaande afbeelding de regen ontstaat? http://www.schooltv.nl/beeldbank/zoek/?q=stuwingsregen&doelgroep=
  • 50. Neerslag in een gebergte (stuwingsregen) Loefzijde= windkant van de berg • Water verdampt, wordt gasvormig mengt zich met de lucht • Lucht wordt warm gaat omhoog door de warmte en door de wind die lucht tegen de berg omhoog duwt • Koelt af • In de afgekoelde lucht vindt condensatie plaats van het verdampte water • Minuscule regendruppeltjes worden gevormd • Klonten samen worden zwaarder • Neerslag Lijzijde= kant van de berg die uit de wind ligt • Ligt uit de wind • Lucht bevat weinig waterdamp • Lucht daalt en wordt warmer • Weinig neerslag • Regenschaduw
  • 51. Welk soort regen ontstaat hier? Kun je voor jezelf uitleggen hoe de regen hier ontstaat?
  • 52.
  • 54. Landschapszones (Bekijk de afbeeldingen plaats de juiste zone op de juiste plek) Polaire zone Subtropisc he Tropische Gematigde Boreale Aride
  • 57. Aride
  • 61. Landschapszones Factoren die een rol spelen bij ontstaan er van?
  • 62. Landschapszone  Landschapszones resultaat van wisselwerking tussen – Lithosfeer = gesteente, reliëf – Atmosfeer = klimaat, lucht – Hydrosfeer= water – biosfeer = planten en dieren  Belangrijkste geofactoren die een rol spelen bij het ontstaan en verandering er van: – klimaat – gesteenten – reliëf – de mens  Effect van veranderingen hangt af van plaats, schaal en tijd
  • 64. §3.3 Natuurlijke landschapszones  Verschillen in landschapszones  Te verklaren met de kringloop van voedingsstoffen: – circuleren in de landschapzones – worden hergebruikt De aanwezigheid van water en warmte, Dichtheid begroeiing en lengte van groei- seizoen zijn belangrijke factoren Voor de opslag en uitwisseling van Voedingsstoffen in de bodem. Bekijk nog een keer de kaart met verdeling Landschapszones. In welke zone zou volgens jou de minste voedingsstoffen aanwezig zijn in de bodem?
  • 65. Tropische landschap zone  Tropische zone:  Regenwoud  Warm en vochtig, veel regen  Altijd groene plantengroei • drie etages • eigen flora en fauna
  • 66. Tropische landschapszones Hoe zou de bodem er uit zien? Wat is een bodem? • Bodem = Met de term bodem wordt verstaan ongeveer de bovenste laag van de grond waar zich het leven van planten, dieren en mens afspeelt. Vaak eerste meter. Deze bestaat uit horizonten. Horizonten zijn zones van een bodemprofiel welke zich door de kleur en andere kenmerken van andere zones onderscheidt. Hoeveel horizonten heeft deze bodem? 2
  • 67. Tropischelandschapszones Hoe zou de bodem er uit zien?  Tropische zone:  (Rode) bodems onvruchtbaar • ondoorlatende zure inspoelingslaag • dunne humuslaag / uitspoelingslaag • snelle afbraak organisch materiaal
  • 68. Tropische landschapszones  Savanne  Hete natte zomers  Droge warme winters  Hoge evapotranspiratie  Bodems meer doorlatend  Meer open landschap
  • 69. Subtropischelandschapszones  Subtropische zone – tussen tropen en gematigde zone – wat minder heet – meestal droog seizoen  Drie groepen plantensoorten:  Loofbomen die in droge periode geen blad verliezen  Bladverliezende voorjaarsbloeiende struiken  Maquis – dicht en doornachtig struikgewas – harde, altijd groene kleine bladeren
  • 70. §3.3 Natuurlijke landschapszones  Gematigde zone  Loofbomengordel alleen op NH  Klimaat in vele variaties – koeler – voldoende neerslag – verspreid over jaar  Bodems van goed tot weinig vruchtbaar – afhankelijk van moedergesteente – humuslaag dikker – minder afbraak
  • 71. Boreale zone (Bodem)Podzol • - Humuslaag • - Uitspoelingslaag • - Inspoelingslaag • - Moedermateriaal (Groefzand) Oerbank
  • 72. Borealelandschapszones  Boreale zone  Lange, koude winters  Korte, koele zomers  Podzolbodems kenmerkend – zure bodems – sterke uitspoeling – harde inspoelingslaag o ijzer- en aluminiumoxiden en humus o nadelig voor waterhuishouding
  • 73. Polaire landschapszones  Polaire zone  Gemiddelde jaarlijkse temperatuur <10° C  Neerslag en verdamping laag  Geen boomgroei – struikjes, mossen  Toendragebied overgangsgebied boreale bossen en ijsvlakten  Permafrost
  • 74. Aride landschapszones  Aride zone  Woestijn of steppe – derde van het landoppervlak  Jaarlijkse neerslag gering – vaak als stortbui – verdamping varieert  Vooral rotswoestijnen – klein deel is zandwoestijn
  • 75. Aridelandschapszones  Aride zone  Hete en koude woestijnen – koude vaak in regenschaduw van gebergten  Grensgebied zijn de langgrassteppen – vruchtbaar – veel lössbodems – vaak omgezet in cultuurgrond Klimaatgrafiek steppe • Continentaal van karakter