4. Ieder voor zich
• Ieder voor zich: voor WO2 bemoeiden de VS en de Sovjet-Unie
(voormalig Rusland) zich nauwelijks met elkaar.
• Problemen Sovjet-Unie:
• Opbouw communistische staat. Boeren moesten hun land afstaan en op
grote staatsboerderijen werken. Dwarsliggers naar kampen of
geëxecuteerd.
• Problemen Verenigde Staten:
• Financiële crisis van 1929 enorme werkloosheid
Oftewel: alle aandacht ging naar eigen wederopbouw!
5. Tweede Wereldoorlog
• Sovjet-Unie (SU) en Hitler/Duitsland hadden eerst een niet-
aanvalsverdrag. Samen zouden ze Polen verdelen.
• In 1941 viel Duitsland toch de Sovjet-Unie binnen.
• In 1941 viel Japan de Amerikaanse marinebasis Pearl Harbor aan.
• VS + SU werden nu bondgenoten Samen tegen Hitler!!
6. Race naar Berlijn
• 1944: Duitsland op retour
• Amerikanen via Westen Berlijn en
Russen via Oosten.
• Russen veroverden Berlijn.
• ‘Begin’ Koude Oorlog: landen die door VS
werden bevrijd: Amerikaanse invloedssfeer.
Landen die door SU werden bevrijd: SU:
Sovjet-invloefssfeer. Tweedeling van
Europa.
9. Oost-Europa
• Russische ‘bevrijders’ waren eigenlijk meer bezetters…
• Stalin (SU) wilde een bufferzone (gebied dat tussen twee vijanden
in ligt, voor de veiligheid) creëren van deze landen om zo de
Sovjet-Unie te beschermen tegen het kwaadaardige,
kapitalistische westen.
• Oost-Europa werd een dictatuur. Tegenstanders werden opgepakt.
10. Containmentpolitiek
• Westen was bang voor het communistische
Oosten/SU.
• (bang dat het communisme zich verder zou verspreiden
of dat de communisten het vrije, democratische
Westen wilde vernietigen)
• Wilde de verspreiding van het
communisme/invloedssfeer van de SU
tegenhouden: containmentpolitiek. (indammen
van de invloed)
• VS deed er alles aan om ervoor te zorgen dat het
communisme niet verder zou verspreiden. Daarom
vielen ze Vietnam ook binnen.
12. Verschillen
Sovjet-Unie
• Communisme: de staat bepaalt
alles
• Eenpartijstaat: geen
verkiezingen
• Planeconomie: economie wordt
door de staat geregeld
• Iedereen is even rijk/arm
• Geen eigen bezit
Verenigde Staten
• Kapitalisme: economie draait
om winst maken
• Democratie: volk heeft invloed
(mag stemmen)
• Vrijemarkteconomie: de
overheid bemoeit zich niet met
de economie.
• Grote verschillen tussen rijk en
arm
13. Planeconomie
• Vaste prijzen
• Staat bepaalt wat en hoeveel er geproduceerd moet worden
• Geen eigen bezit
• Geen eigen bedrijven alleen staatsbedrijven
• Iedereen verdiend evenveel/weinig
• Dictatuur (één baas)
• Geen verschil in rijkdom
14. Kapitalisme
• Vrije markt economie: Economie op basis van vraag en aanbod
• Eigen bezit
• Zoveel mogelijk winst maken
• democratie
• Verschil tussen arm en rijk wordt steeds groter
15. Bondgenootschappen
• Samenwerking om samen sterk te zijn tegen de vijand
• Militaire samenwerking (het leger)
• Warschaupact: Sovjet-Unie
• NAVO: Amerikaans bondgenootschap (het Westen)
Clip van iemand over dit onderwerp
17. ijzeren gordijn
• Scheiding tussen Oost (communisme) en West (kapitalisme)
• Berlijnse muur = ook ijzeren gordijn
• Berlijnse muur = gebouwd door de communisten, om te voorkomen
dat mensen uit het communistische deel naar het kapitalistische
deel zouden ‘vluchten’.