SlideShare a Scribd company logo
1 of 14
Download to read offline
Arend Geul (2014), versie januari 2015
	
   1
Professionaliteit en integriteit
Wat is een goede (beleids)adviseur?
Summary. In dit essay doe ik verslag van een literatuuronderzoek naar de
begrippen professionaliteit en integriteit, toegespitst op ambtenaren en
beleidsadviseurs. Professionaliteit blijkt in de bestuurskunde een begrip dat
weinig oog heeft voor de moraliteit van ambtelijk denken en handelen. Integriteit
blijkt een begrip waarin weinig oog is voor de kennis, techniek en context van
ambtelijk functioneren. Aan de hand van een drietal cases laat ik zien dat dit tot
een verschillende beoordeling leidt vanuit de vraag of gevallen van ambtelijk en
bestuurlijk functioneren nu wel of niet ‘goed werk’ is. Weberiaanse idealen en
moralen hierover lijken door de tijd achterhaald.
- ‘Vakkennis en deugd’
Al lang bestaat het inzicht dat vakmanschap meer omvat dan cognitieve kennis
en technische vaardigheden. Aristoteles reeds rekende naast vakkennis ook
deugd tot de “noodzakelijke voorwaarden voor de juistheid van de weloverwogen
keuze. Deugd bepaalt namelijk het doel dat we ons stellen en [vakkennis] maakt
dat we doen wat nodig is om dat doel te bereiken” (Aristoteles, 330vC/2005,
204).1
Dit inzicht is nu even actueel als 2500 jaar geleden. Sennett (2008)
onderschrijft dat technische competentie alleen niet genoeg is. Vakmanschap,
“the skill to make things well” (Sennett 2008, 8), heeft steeds drie kwaliteiten,
zo zet hij uiteen. Een werkstuk of prestatie dient ambachtelijk goed te zijn,
d.w.z. gemaakt zoals het gemaakt behoort te worden; producten en prestaties
dienen technisch gesproken state-of-the-art te zijn. Daarnaast dient het werk
van een vakman functioneel goed te zijn, d.w.z. te doen wat het behoort te
doen. Niet meer en niet minder: het gaat niet om de hoogst mogelijke kwaliteit
(‘sublime’)2
maar om de praktisch benodigde kwaliteit (‘good enough’). En ten
derde het dient ook nog ethisch goed, d.w.z. integer gemaakt te zijn. Gemaakt
met geen andere intenties, geen andere bestanddelen, geen andere werkwijzen,
dan collega’s, cliënten en samenleving van een vakman mogen verwachten. Wat
‘goed’ is in deze drie opzichten, zo zet hij verder uiteen, staat niet vast. Dat
wordt vastgesteld in interactie tussen beroepsgroep en samenleving, en
ontwikkelt zich van tijd tot tijd.
De geneeskunde, toch de meest professionele aller professies, toont hoe treffend
en actueel deze inzichten ook nu nog zijn. Waar deugd, of de reflectie daarop,
ontbreekt, kan dit leiden tot het vakbekwaam uitvoeren van verschrikkelijke
handelingen (Lifton 2000). Dwarswaard (2011) demonstreert het tijdsgebonden
karakter van opvattingen over wat ‘goed werk’ is: in een halve eeuw tijd kunnen
er grote veranderingen optreden. Anderen laten zien dat voor eigentijdse
chirurgen klinische expertise alleen onvoldoende is voor professionele
excellentie: “Sowieso heb je goed vakmanschap nodig, maar daar bovenop extra
	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  
1
In de Engelse vertaling volgens de Internet Classics Archive: “And it is plain that … the choice will
not be right without practical wisdom any more than without virtue; for the one determines the
end and the other makes us do the things that lead to the end”
(http://classics.mit.edu/Aristotle/nicomachaen.6.vi.html)
2
“the sublime (from the Latin sublīmis) is the quality of greatness, whether physical, moral,
intellectual, metaphysical, aesthetic, spiritual or artistic. The term especially refers to a greatness
beyond all possibility of calculation, measurement or imitation”
(http://en.wikipedia.org/wiki/Sublime_(philosophy))
Arend Geul (2014), versie januari 2015
	
   2
kwaliteiten waarbij integriteit bovenaan staat” (geciteerd in Witman et al, 2013,
157). Het oude aristoteliaanse inzicht staat nog recht overeind:
“Um gut zu sein, muss sich das ärztliche Handeln schon mindestens im
Rahmen dessen bewegen, was medizinisch richtig ist. Das ist eine
notwendige Bedingung. Aber das medizinisch Richtige ist noch nicht
hinreichend, um eine ärztliche Handlung als gut zu bezeichnen” (Sadegh-
Zadeh, Duits medisch filosoof, http://www.medizinethik-online.de/, 18-2-
2014).
Dat geldt ook voor de bestuurskunde. Het gaat om zowel ‘techniek’ als ‘ethiek’
(Huberts 2005, 4).
- Bureaucratisch of professioneel?
Wie onderzoekt hoe in de praktijk van beroepsgroepen wordt bepaald wat ‘goed
werk’ is, ontdekt dat het antwoord varieert met hoe drie cruciale vragen worden
beantwoord: “Wat is de beroepsmoraal, wie bepaalt deze beroepsmoraal en hoe
wordt de beroepsmoraal onderhouden en bewaakt?” (Karssing 2006, 114). Voor
de geneeskunst en andere klassieke professies luiden de antwoorden:
“Klassieke professies die hun bijzondere positie herkennen en erkennen
hebben morele codes die het handelen van de leden van de beroepsgroep
reguleren. In de code zijn de morele uitgangspunten en verantwoordelijk-
heden verwoord die inherent zijn aan het goed uitoefenen van het vak.
Klassieke professionals dienen deze code als uitgangspunt te nemen
wanneer zij zichzelf de vraag stellen: hoe doe ik mijn werk goed? De code
geeft een antwoord op de wat-vraag. …
Wat is het antwoord op de wie-vraag, wie mogen er meepraten bij het
beantwoorden van de wat-vraag? Voor de klassieke professies is dit deels
een interne aangelegenheid – door het kennisprobleem kunnen
bijvoorbeeld cliënten hierbij slechts een ondergeschikte rol spelen –, maar
het heeft deels ook een publieke dimensie. Daarmee bedoel ik dat de
maatschappij zowel recht heeft op als belang heeft bij het meepraten en
meebeslissen over de morele uitgangspunten van een klassieke professie.
De hoe-vraag wordt in grote mate aan de professie zelf overgelaten.
Beproefde maatregelen zijn voorlichting, educatie, collegiale toetsing,
collegiale consultatie en tuchtrechtelijk toezicht” (Karssing 2006, 126;
mijn cursiveringen, AG).
Zo ook Sennett (2008). De beroepsgroep van vakcollega’s speelt een grote rol in
het bepalen en bewaken van de kwaliteit van vakmanschap. Dit kan ook bijna
niet anders omdat veel inhoudelijke en technische vakkennis ‘tacit’ is en zich
‘beyond human verbal capacities to explain’ bevinden: alleen insiders zien het,
begrijpen het, en kunnen het daarom beoordelen (Sennett 2008, 94-95).
Het is de beroepsgroep die bepaalt wat state-of-the-art is. Doorgaans is dit de
werkwijze of aanpak van de virtuozen of meesters in het vak, althans voor zover
die kan worden nagevolgd door collega’s en kan worden onderwezen aan
nieuwelingen in het vak. Ook de functionaliteit wordt bepaald door de
beroepsgroep maar meer nog door de toekomstige gebruikers, de cliënten. Wat
willen zij, waarvoor hebben zij het nodig, wat willen zij besteden? De zuiverheid
of integriteit, ten derde, wordt wederom gedefinieerd door de beroepsgroep, en
door hen bewaakt en gehandhaafd. “Goldsmiths discovered to be dishonest were
violently punished by other guild members”, citeert Sennett (2008, 61) een
studie van laatmiddeleeuws vakmanschap, omdat “the honor of the guild” op het
spel staat. De reputatie van een beroepsgroep wordt bepaald door hoe deze
Arend Geul (2014), versie januari 2015
	
   3
omgaat met de minst integere vakgenoten. De maatschappelijke omgeving kan
echter van de beroepsgroep verlangen dat de normen van integriteit worden
gepubliceerd, en dat toezicht en handhaving tegenover een breder publiek
transparant gemaakt en verantwoord worden. “The standards of good work must
be clear to people who are not themselves experts”, dat dwingt “experts into
working better as well as more honestly” (Sennett 2008, 249).3
Klassieke professies zijn moreel autonoom, zij leggen verantwoording af aan de
samenleving en geven die een rol in het vaststellen van de beroepscode, en
bedienen zich van ‘soft law’4
voor het handhaven van de beroepsmoraal.
Maar niet alle beroepsgroepen behoren tot de klassieke professies. Er zijn
alternatieve modellen om de drie vragen (wat? wie? hoe?) te beantwoorden.
Voortbordurend op het werk van Freidson (2001) vergelijkt Karssing de
beroepsmoraal van professionals met die van de ideaaltypische bureaucratie en
de markt. Hij vat de verschillen in onderstaande figuur samen (tabel 1). Er
blijken andere antwoorden op de wat-, wie- en hoe-vraag te zijn.
Tabel 1. Modellen voor vaststellen, onderhouden en bewaken van
beroepsmoraal (Karssing 2006, 131)
- Ambtenaren: van bureaucratie naar professie
Karssing heeft de formele beroepsmoraal van Nederlandse ambtenaren uitvoerig
besproken (Karssing 2006, 75-111). Die is nog immer doortrokken van het
	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  
3	
  Verder zijn ook voor Sennett kwaliteitsmaatstaven tijdsgebonden en dynamisch. Ambachtelijkheid
ontwikkelt zich. Wat nu als virtuoos geldt is overmorgen gewoon. Functionaliteit verandert omdat
behoeften veranderen. Zo ook ontwikkelen opvattingen over integriteit, transparantie en
verantwoording zich.
4
“The term ‘soft law’ refers to quasi-legal instruments which do not have any legally binding force,
or whose binding force is somewhat "weaker" than the binding force of traditional law, often
contrasted with soft law by being referred to as ‘hard law’” (http://en.wikipedia.org/wiki/Soft_law)
Arend Geul (2014), versie januari 2015
	
   4
Weberiaanse ideaaltype van de bureaucraat (Weber 1919/1926). Karssing
omschrijft dat ideaal als volgt:
“Volgens het klassieke weberiaanse model wordt van ambtenaren
verwacht dat zij zich dienstbaar en loyaal conformeren naar de wensen
van de politieke gezagsdragers … De politiek is de baas – het primaat van
de politiek -, van ambtenaren wordt verwacht, zo niet geëist, dat zij de
regels uitvoeren zoals die door de politiek zijn opgesteld – het leerstuk van
de ambtelijke loyaliteit. Daarmee is het formuleren van beleid geheel
voorbehouden aan de democratisch gelegitimeerde politici en hebben
ambtenaren volgens dit model geen discretionaire (vrije) beslissingsruimte
om beleid mede vorm te geven. Het klassieke weberiaanse model is
gebaseerd op het schrikbeeld van ambtelijke willekeur, ambtenaren die
naar eigen goeddunken invulling geven aan beleid, zonder politieke sturing
en controle” (Karssing 2006, 93-94).
Als het ooit al heeft gegolden,5
dit is vandaag de dag zeker een achterhaalde
schets van de geldende situatie. Ambtenaren zijn professionals geworden, zijn
van ondergeschikte en gehoorzame uitvoerders geëvolueerd tot gelijkwaardige
medespelers en adviseurs. Adviseren is aanraden, maar ook ontraden en
afraden. De nieuwe literatuur (Mertens 1996, Nieuwenkamp 2001, ’t Hart et al.
2002, Wallage 2005, Visser 2008, Bekker 2009, Bekker 2012, Frequin 2012,
Geul/Klarenbeek 2012, ’t Hart/Van der Steen 2012, Nieuwenkamp 2013) spreekt
van ‘complementariteit’6
en gebruikt vaak de metafoor van de tandem: twee
fietsers samen op één rijwiel. Democratie is een combinatie van politiek
lekenbestuur en een professioneel ambtelijk apparaat,7
van politieke kracht en
van ambtelijke denkkracht (Mertens 2010, 6).
De WRR heeft een paar jaar geleden de nieuwe ambtelijke rolopvattingen
uitvoerig verkend (WRR 2006). Hij onderscheidt twee nieuwe typen ambtelijke
professionals: beleidsadviseurs en procesmanagers. De ‘procesmanager’ is de
opvolger van de ondergeschikte uitvoerder van voorheen. Hij houdt zich bezig
met bestuurlijke processen. Van hem wordt niet zozeer dossierkennis,
regelgebondenheid, en hiërarchische volgzaamheid verlangd, als wel het
bewerkstelligen van voortgang en het leggen, onderhouden en benutten van de
netwerkcontacten die daartoe nodig zijn. De ‘professionele beleidsadviseur’8
is de
opvolger van de ondergeschikte deskundige van voorheen. Met kennis van zaken
	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  
5 Het is nog maar de vraag of het weberiaanse ideaal ooit empirische geldigheid heeft bezeten.
“(I)edere ambtenaar, waar ook geplaatst, moet bereid zijn, die verandering (van politieke leiding,
AG) zonder meer te aanvaarden en zonder meer in de nieuwe richting mede te werken. Men heeft
wel beweerd, dat dit ertoe leiden moet, dat ambtenaren er geen eigen wil, geen eigen inzicht op na
kunnen houden; dat zij in staat en bereid moeten zijn, wat zij tot heden als waarheid verdedigden,
morgen af te zweren en zich met alle kracht en toewijding, die zij ontwikkelen kunnen, in te stellen
op de nieuwe koers. Dit is onjuist”. Dit wordt geïllustreerd met een voorbeeld uit de tijd dat Weber
nog leefde (Van Poelje 1959, 24).
6
“Complementariteit tussen politiek en ambtelijke apparaat houdt in dat de relatie tussen gekozen
politici en ambtenaren wordt gekenmerkt door interdependentie, extensieve interactie,
verschillende maar wel overlappende rollen, politiek primaat en ambtelijke subordinatie, bestaand
naast reciprociteit van invloed op beleid en uitvoering. Complementariteit betekent dat politiek en
ambtelijk apparaat samenkomen om een geheel te vormen in het democratisch bestuur” , schrijft
Nieuwenkamp (2013, 13) in navolging van Svara (2001)
7
Zo ook Minister BZK Plasterk: "De essentie van lokale democratie is dat we een lekenbestuur
hebben. Als je goede wethouders hebt, dan zijn zij in staat met steun van het technocratische
ambtelijke apparaat complexe kwesties zo te presenteren aan een raad, dat die de politieke
aspecten kan beoordelen” (Trouw, 16 maart 2014)
8
De WRR heeft het zelf over de ‘professionele ambtenaar’ maar onderschrijft ook de typering als
‘beleidsadviseur in vaste dienst’ (2006, 82)
Arend Geul (2014), versie januari 2015
	
   5
en vanuit een eigen positie verkent hij het politieke en maatschappelijke discours
op zijn domein, en heeft een sterk ontwikkelde sensitiviteit voor zowel de
maatschappelijke als de politieke preferenties, en voor de dynamiek daarin en
daartussen. Hij is niet alleen thuis in het departement maar ook in de
maatschappelijke sector. Hij dient zijn bewindspersonen niet alleen met zijn
expertise en analytische deskundigheid maar adviseert ook over de koers die de
bewindspersonen varen.9
De procesmanager en de professionele beleidsadviseur beantwoorden allebei niet
aan het klassieke weberiaanse ideaal. De procesmanager vertrekt nog wel vanuit
de inhoudelijke wensen en instructies van de bewindspersonen maar bepaalt zelf
hoe hij zijn taken aanpakt. Hij beschikt over meer zelfstandigheid en
discretionaire ruimte dan zijn voorgangers in de tijd van Weber. Maar hij handelt
nog wel met en vanuit kennis van ‘the mind of the minister’.10
De WRR zegt dan
ook dat de procesmanager “de moderne variant van het klassiek weberiaans
model van de ambtenaar (is), waarbij de neutraliteit van de ambtenaar, de
strikte scheiding tussen politiek en apparaat en de noodzakelijke afstand tussen
ambtelijke ondersteuning en het politieke bedrijf centraal staan” (WRR 2006,
110; mijn cursivering AG). Kenmerk van de professionele beleidsadviseur
daarentegen is dat hij niet alleen beschikt over zelfstandigheid en discretionaire
ruimte maar zich ook functioneel geroepen kan voelen om zich in te laten met de
beleidskoers, c.q. invloed uit te oefenen op des ministers ‘mind’. De ene
bewindspersoon kan daar beter mee omgaan dan de ander, tekent Nieuwenkamp
op uit de mond van hoge ambtenaren:
“In het algemeen wordt geen significante vermindering van de ruimte voor
‘speaking truth to power’ opgetekend. Al zijn er wel uitzonderingen, zoals
ministers die op bepaalde dossiers tegenspraak expliciet niet willen
ontvangen of willen aanhoren of ministers die als persoon niet goed kunnen
omgaan met tegenspraak” (Nieuwenkamp 2013, 44).
Toch is ook in de beleidsadvisering de band met het klassieke weberiaanse ideaal
niet helemaal losgelaten dankzij de keuze van professionele beleidsadviseurs om
zich loyaal op te stellen:
“In Nederland is het ambtelijke systeem erg loyaal. Er is ook een hoog
technocratisch gehalte. Maar de ‘bottom line’ is: als een minister een politieke
wil neerlegt, dan voeren wij die uit. Natuurlijk, de ene ambtenaar zal hem
drie keer waarschuwen en een andere twee keer, maar de bottom line is dat
die wil wordt uitgevoerd. Dat is klassiek. Tenzij het flagrant tegen de wet of
immoreel is, maar dan gaat eerder een ambtenaar aan zijn stutten trekken.
Er zitten basaal integere mensen, die niet met list en bedrog manipuleren”
(Nieuwenkamp 2013, 48).
Op de tandem heeft de bestuurder het stuur in handen.
De ambtelijke beroepsmoraal kent twee dimensies. De eerste betreft de vraag
aan wie professionals verantwoording afleggen c.q. wie als morele autoriteit
optreedt: aan bovengeschikten (‘verticaal’) of aan collega’s en buitenwacht
(‘horizontaal’). De klassieke Weberianen behoren tot het verticale kamp, de
moderne opvatting is veel horizontaler. De tweede dimensie betreft de
inhoudelijke dimensie van de beroepsmoraal: waarop heeft deze betrekking? Op
deze dimensie vinden we het spectrum van ‘smalle’ of negatieve en ‘brede’ of
	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  
9
Zie: https://www.functiegebouwrijksoverheid.nl/functiegebouw, in het bijzonder de ‘functiefamilie
beleid’
10
de woordkeus is van een geïnterviewde topambtenaar uit het boek van Nieuwenkamp (2013, 52)
Arend Geul (2014), versie januari 2015
	
   6
positieve opvattingen. Kenmerk van de ‘smalle’ of negatieve opvatting is het
achterwege blijven van kwalijke gedragingen “zoals bijvoorbeeld fraude,
corruptie en misbruik bedrijfsmiddelen” (Karssing 2006, 110). Kenmerk van een
‘brede’ of positieve opvatting is dat de nadruk wordt gelegd “op de kwaliteit en
de effectiviteit van de werkzaamheden” (Karssing 2006, 115). De WRR
omschrijft zowel de procesmanager als de professionele beleidsadviseur in
‘brede’ termen. ‘Goed werk’, zo kunnen we deze visie samenvatten,
veronderstelt uitgebreide inhoudelijke en netwerkkennis, vereist de complexe
vaardigheid processen in te richten en te sturen cq discoursen te analyseren en
te sturen, vraagt om verfijnde inzichten in de inrichting, principes en werking van
democratisch bestuur, vergt het vermogen om het eigen denken en handelen
hierop af te stemmen, en de competentie om de praktische autonomie te
coördineren met de legitieme politieke wil. Tabel 2 illustreert een en ander.
Ambtelijke beroepsmoraal Inhoud
‘smal’ ‘breed’
Verantwoording ‘verticaal’ klassiek weberiaans ‘procesmanager’
‘horizontaal’ ‘professionele
beleidsadviseur’
Tabel 2. Typen ambtelijke beroepsmoraal
- Het belang van integriteit
Over de beroepsmoraal van ambtenaren en beleidsprofessionals, zo is hierboven
gebleken, valt te schrijven zonder intensief gebruik te maken van het begrip
integriteit. In de genoemde publicaties van WRR en Nieuwenkamp komt dat
begrip niet of nauwelijks voor.11
Toch is dat het begrip dat het denken in ons
land over de ambtelijke beroepsmoraal domineert. Niet alleen Max Weber, ook
Ien Dales12
heeft ons een erfenis nagelaten. Zij bedoelde er het tegendeel van
“normvervaging en machtsbederf” mee: het respecteren van democratische
spelregels (zoals vertrouwelijkheid), het weerstaan van corruptie (“in de vorm
van omkoping of via het plaatsen of rekruteren van handlangers in
sleutelfuncties bij overheid en bedrijfsleven”) en van “oneigenlijke beïnvloeding”
(door buitenlandse mogendheden en georganiseerde misdaad) (Dales 1992).13
Dales neemt hierbij haar toevlucht tot het gebruik van zogeheten ‘antoniemen’:
integriteit is bovenal de afwezigheid van bepaalde af te keuren gedragingen en
praktijken. De VU-groep Integriteit van Bestuur heeft een typologie van
dergelijke integriteitsschendingen ontwikkeld (zie tabel 3 hieronder). Maar daar
laat de VU-groep het niet bij. Men doet een poging om integriteit ook positief te
formuleren:
“Integriteit definiëren we als ‘handelen overeenkomstig de (daarvoor)
geldende morele waarden en normen en de daarmee samenhangende
(spel)regels’. Het fundament voor wat als integer wordt beschouwd, is
	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  
11
Overigens ook niet in ons eigen boek over beleidsprofessionals (Geul/Klarenbeek 2012)
12
Drs. C.I. Dales (PvdA) was 1989-1994 minister van Binnenlandse Zaken
13
Inmiddels kunnen er in de wetenschap acht visies op integriteit worden onderscheiden (Huberts
2012). In de praktijk is het hier en daar een ‘toverwoord’ geworden, waarmee alles kan worden
aangeduid wat afkeurenswaardig is (vgl. Van Tankeren 2012, 397-398). Huberts (2005, 2012)
noemt dit ‘integritisme’: ‘overdreven en/of onterechte aandacht voor integriteit’.
Arend Geul (2014), versie januari 2015
	
   7
terug te vinden in de ethiek, in geldende algemene morele beginselen en
waarden. Daarbij gaat het zowel om organisatie-ethiek – de morele
Tabel 3. Typen integriteitsschendingen volgens de VU (Van den Heuvel et al.
2010, 19-20)
waarden en normen van de organisatie – als om beroepsethiek die naar de
morele waarden en normen verwijst die inherent zijn aan het moreel
zuiver uitoefenen van het beroep of de professie. Bij waarden als
rechtmatigheid, eerlijkheid en collegialiteit gaat het om ‘kwaliteiten die
gewaardeerd worden omdat ze constitueren, of bijdragen aan, wat goed is
of mooi, of onze bewondering of lof verdienen’. De norm ‘neem geen
geschenken aan boven vijftig euro’, drukt een handelingsvoorschrift uit dat
een duidelijke grens stelt aan wat in een bepaalde situatie toegestaan of
verboden is.
Toegepast op het openbaar bestuur staat integriteit voor goed besturen en
goed ambtenaarschap. Integere politici, bestuurders en ambtenaren
vervullen hun taak en functie naar de professionele eisen die eraan worden
gesteld, in overeenstemming met hun positie en de verantwoordelijkheden
waarop zij in redelijkheid aanspreekbaar zijn en, tegenwoordig ook
nadrukkelijk, overeenkomstig de geldende morele normen. Daarnaast
kunnen zij zich verantwoorden voor de keuzes die zij maken. Meer
specifiek betekent dit dat de politicus, bestuurder en ambtenaar op
zorgvuldige wijze omgaan met bevoegdheden, macht, middelen en
verantwoordelijkheden waarover zij ten behoeve van het algemeen belang
beschikken en dat zij burgers en collega’s op correcte wijze behandelen”
(Van den Heuvel et al. 2010, 16; onze cursivering, AG)
Hoe beantwoordt de VU-groep hier de wat-, wie-, en hoe-vraag? De wat-vraag
leidt naar ‘algemene morele beginselen en waarden’ als ‘rechtmatigheid,
eerlijkheid en collegialiteit’, zoals geoperationaliseerd en genormeerd door de
werkgevende organisatie (‘organisatie-ethiek’). Dit blijkt ook uit de term ‘goed
ambtenaarschap’ en de uitwerking die daaraan wordt gegeven.14
De wie-vraag
	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  
14
“Goed ambtenaarschap in het kader van integriteit houdt onder meer in dat de ambtenaar:
• zorgvuldig en verantwoordelijk omgaat met bevoegdheden, middelen en informatie en het
algemeen belang dat hij dient, leidend laat zijn;
• in staat is om verleidingen te weerstaan en, beter nog, te voorkomen dat hij in verleidelijke
situaties terecht komt;
• de regels naar de letter èn de geest interpreteert;
• een zorgvuldige afweging maakt van de legitieme rechten, belangen en verwachtingen, ook
in situaties waarbij het niet (onmiddellijk) duidelijk is wat de juiste keuze is;
zelfs de schijn vermijden de eigen groep te bevoordelen. Als het om integriteits-
schendingen gaat, is er sprake van (in beginsel intentioneel) niet-integer han-
delen. Er wordt dan gehandeld in strijd met de geldende normen, waarden
en regels. We onderscheiden in onderzoek tien typen integriteitsschendingen.
Lasthuizen (2008) slaagde erin die typologie empirisch te valideren.
Tabel 2.2 Typen integriteitsschendingen
Integriteitsschendingen
Corruptie: omkoping
Corruptie: bevooroordeling van vrienden, familie, partij
Fraude en diefstal
Dubieuze giften en beloften
Onverenigbare nevenfuncties, activiteiten en/of contacten
Misbruik van bevoegdheden
Misbruik en manipulatie van (de toegang tot) informatie
Discriminatie, (seksuele) intimidatie en onfatsoenlijke omgangsvormen
Verspilling en wanprestatie
Wangedrag in de vrije tijd
Speciale aandacht verdient de eerste vorm van integriteitsschendingen: cor-
ruptie. Ook dit concept kent verschillende betekenissen (De Graaf, 2007;
Hoetjes, 2000). Soms wordt het begrip breed opgevat, in de oorspronkelijke
etymologische zin (alles wat bedorven is), in andere gevallen erg specifiek,
zoals corruptie is omkoping.
In dit boek hanteren we als omschrijving dat corruptie zich in het open-
baar bestuur voordoet als ambtenaren, bestuurders of politici in hun functie
iets doen of nalaten om daarmee persoonlijk financiële of andere (materiële of
immateriële) voordelen, diensten of gunsten van derden te verwerven. Daar-
bij kan het ook gaan om indirecte persoonlijke gunsten of voordelen, bijvoor-
beeld voor de eigen politieke partij, familie of vrienden (Huberts, 2005).
Kennis over schendingen en corruptie
De politieke en maatschappelijke aandacht voor corruptie en integriteits-
schendingen is de laatste decennia toegenomen. Dat geldt ook de aandacht die
de bestuurswetenschappen aan het thema besteden. Al in 1982 publiceerde
Hoetjes Corruptie bij de overheid, een standaardwerk voor het Nederlandse taal-
gebied. Ook internationaal was er in de jaren tachtig aandacht voor theorie-
vorming en onderzoek over corruptie (Heidenheimer, Johnston & Levine, 1989;
Klitgaard, 1988).
Integriteit van het lokaal bestuur_04.indd 20 7-10-2010 8:56:06
Arend Geul (2014), versie januari 2015
	
   8
leidt naar de ambtelijke en de politieke leiding. De hoe-vraag wordt beantwoord
in termen van ‘hard control’, ‘soft control’, ‘registratie’ en ‘reflectie’ (Van den
Heuvel et al. 2010, 98-99). In termen van tabel 1 hebben we daarmee te maken
met het bureaucratisch model, in termen van tabel 2 met een smalle én
verticale, en daarmee in de kern klassiek-weberiaanse opvatting van wat ‘goed
werk’ is voor ambtenaren. Tegelijk noemt de VU-groep dit in het citaat hierboven
professioneel, terwijl de stroming Freidson/Karssing/WRR juist betoogt dat
professionaliteit verwijst naar een ‘brede’ en soms ook ‘horizontale’ opvatting
van de ambtelijke beroepsmoraal.
- Twee stromingen
Er blijken dus twee denkstromingen te zijn. Beide schrijven over de
beroepsmoraal van hedendaagse bestuurders en ambtenaren. Beide schrijven
over zorgvuldigheid, dienstbaarheid en de permanente bereidheid tot het
afleggen van verantwoording. Maar de ‘brede’ opvatting schrijft over
professionaliteit zonder ruime expliciete aandacht voor integriteit, en de smalle
opvatting richt de aandacht op integriteit en beschouwt professionaliteit als
vrijwel synoniem daarmee. De brede stroming schrijft over de inhoudelijke
kennis en netwerkkennis die up-to-date behoren te zijn, over een loyale èn
kritische attitude en over vaardigheden als verbinden en adviseren, waarover de
goede ambtenaar dient te beschikken. De smalle stroming schrijft over
onkreukbaarheid, zorgvuldigheid, en nauwgezette naleving van de regels die de
organisatie daarover heeft opgesteld.
We kunnen dit verschil ook anders formuleren. De smalle stroming beschouwt
integriteit als een noodzakelijke en voldoende voorwaarde om van
professionaliteit te mogen spreken. Integriteit is het kenmerk bij uitstek van
professionaliteit. Een goede ambtenaar is een onkreukbare ambtenaar. Dit kan
worden uitgedrukt in de formule: professionaliteit = integriteit. De brede
stroming is niet van mening dat integriteit onbelangrijk is. Het is waarschijnlijk
treffender om te zeggen dat zij integriteit alleen ontoereikend acht, en
onkreukbaarheid als een vanzelfsprekend onderdeel van professionaliteit
beschouwt, als een noodzakelijke maar (volstrekt) onvoldoende voorwaarde voor
professionaliteit. Professionaliteit omvat in deze visie veel meer dan integriteit;
in een formule uitgedrukt: professionaliteit > integriteit. In de vergelijking van
Huberts (1996): een voetballer die zich niet bezondigt aan spelbederf is, in de
ogen van de brede opvatting nog geen goede voetbalspeler. In woorden van
Karssing:
“De morele opdracht voor ambtenaren [luidt]: doe de goede dingen – het
publieke belang dienen – en doe dat goed! Een onkreukbare ambtenaar is
nog geen goede ambtenaar: iemand die geen verkeersregels overtreedt,
rijdt daarom nog niet de goede route. Oftewel, een ambtenaar die niet
fraudeert, discrimineert, pest of sjoemelt met declaraties is nog niet een
ambtenaar die zijn functie adequaat uitoefent” (Karssing 2006, 92).
Beide stromingen stemmen ondertussen op een punt overeen: integriteit is een
essentieel onderdeel van de gewenste habitus van professionele ambtenaren in
het Nederland. Maar het daarbij laten past niet meer in onze tijd:
	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  
• bereid is om zijn overwegingen (vooraf dan wel achteraf) te toetsen en daarover
verantwoording af te leggen.”
(http://www.integriteitoverheid.nl/over-bios/wat-is-integriteit.html)
Arend Geul (2014), versie januari 2015
	
   9
“Anders dan in de klassieke versie van de neutrale weberiaanse
ambtenaar, pleiten wij voor de ontwikkeling van een ambtelijke
professionaliteit waarbij inhoudelijke kennis van zaken centraal staat. Dat
betekent kennis van de beleidssectoren waar het departement voor
verantwoordelijk is. Het gaat daarbij niet alleen om inhoudelijke kennis
van de onderscheiden dossiers en van het feitelijk functioneren van een
bepaalde sector, het gaat ook om netwerkkennis. Ambtenaren zullen bij
uitstek kunnen en moeten functioneren als verbindingsschakels tussen
verschillende experts en belangengroepen om de verspreide kennis bij
elkaar te brengen en te kunnen betrekken bij de uiteindelijke afweging
(Wallage 2005). Van ambtenaren mag verwacht worden dat zij weten hoe
het netwerk op een bepaald beleidsterrein in elkaar zit, welke ‘publieken’
van belang zijn, waar kenniscoalities zich bevinden en hoe deze kunnen
worden ingezet voor de publieke zaak … De ambtenaar mag niet
uitsluitend gezien en beoordeeld worden als ‘horige’ van de minister. Er is
waardering nodig voor zijn rol als inhoudelijk adviseur en loyale doch
kritische tegenspeler van de politiek verantwoordelijken. De praktijk heeft
uitgewezen dat loyaal zijn en kritisch tegenspel bieden goed te combineren
zijn en juist het wezenskenmerk moeten vormen van de professionele
ambtenaar van deze tijd” (WRR 2006, 120).
De tijd heeft oude idealen en moralen ingehaald. Politiek primaat en ambtelijke
loyaliteit hebben een andere inhoud gekregen. Onkreukbaarheid volstaat daarom
niet langer als het moreel kompas waarop ambtenaren moeten varen. De nieuwe
tijd vraagt niet om een vervangend kompas maar om veel meer dan dat, om een
nieuw eigen moreel navigatiesysteem:
“De groeiende complexiteit van het werk maakt het noodzakelijk dat
ambtenaren bereid en in staat zijn integere keuzes te maken zonder dat al
precies vaststaat wat wel en niet integer is. Er wordt meer en meer een
beroep gedaan op het morele improvisatievermogen van ambtenaren, en
het vermogen daarbij om op een actieve manier verantwoordelijkheden te
nemen waar dat nodig is. De vraag is dan niet alleen ‘Wat zeggen de
regels?’ maar ook ‘Wat is in deze context geboden?’. Deze vorm van
responsiviteit wordt steeds belangrijker. Burgers stellen steeds meer eisen
aan de overheid. De kritische burgers willen topprestaties” (Karssing 2006,
95-96; mijn cursiveringen, AG)
- De praktische relevantie van het onderscheid tussen de brede en
de smalle opvatting
Tot zover is het wellicht een wat academisch betoog. Maar de hier geschetste
verschillen tussen de twee stromingen hebben praktische consequenties. Dat wil
ik laten zien aan de hand van een drietal recente cases. Ik bespreek die vanuit
de vraag: hoe zouden de twee stromingen uit ons verhaal tegen deze gevallen
aankijken?
Nudging. Nieuwe inzichten in de (neuro)psychologie en gedragseconomie (zie
Geul 2014) hebben hun weg gevonden naar de praktische beleidskunde, met
name in de VS, Groot-Brittannië en Scandinavië. Dat wekt de belangstelling in
ons eigen land.15
In maart 2014 brengt de Raad voor de Leefomgeving en
	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  
15
Zie WRR 2009, KIM 2010, Tiemeijer 2011, RMO 2014 en CEG 2014
Arend Geul (2014), versie januari 2015
	
   10
Infrastructuur (RLI) een rapport uit over ‘effectiever milieubeleid door
mensenkennis’. In het voorwoord legt de RLI de strekking van het advies uit:
“Individueel gedrag van mensen wordt beïnvloed door vele factoren, zoals
iemands persoonlijke omstandigheden, de afwegingen die iemand maakt
of de motieven die iemand heeft. Sommige mensen vinden bijvoorbeeld
een schoon milieu niet belangrijk, anderen overzien de consequenties
daarvan niet. Of milieuvriendelijk gedrag is duur en moeilijk of iemand
denkt dat dat zo is. En soms ligt het milieuvriendelijk gedrag gewoon niet
voor de hand. De manier waarop mensen zich gedragen is dus ingewikkeld
en per situatie anders. Hoe mensen reageren op beleidsmaatregelen is
lang niet altijd te voorspellen vanuit gangbare aannames over de
rationaliteit van gedrag. Als bij beleidsbepaling (meer) bewust en
systematisch gebruik wordt gemaakt van de kennis die bestaat over hoe
en waarom mensen zich in specifieke omstandigheden op een bepaalde
manier gedragen, kan de effectiviteit van het milieubeleid worden
vergroot” (RLI 2014, 3).
De RLI stelt ook de vraag aan de orde of een dergelijke nieuwe
beleidsbenadering, ook wel aangeduid als ‘psychologische sturing’ of ‘nudging’,
geoorloofd is. Het eigen antwoord van de RLI luidt bevestigend, mits wordt
voldaan aan voorwaarden zoals transparantie, relevante informatieverschaffing,
effectiviteit, en proportionaliteit (RLI 2014, 113-116).
Hoe zouden de twee stromingen uit ons verhaal tegen psychologische sturing
aankijken? Het RLI-advies zal door de brede stroming worden beoordeeld als
relevant en interessant. Nudging is een uitbreiding van de gereedschapskist van
bestuurder en beleidsambtenaar, en belooft vergroting van de effectiviteit van
hun optreden. Gedragsbeïnvloeding door de overheid is altijd van normatieve
aard, ook met traditionele instrumenten als communicatie, financiële prikkels, en
wet- en regelgeving, nudging is daarop geen uitzondering. Met de genoemde
voorwaarden is ook deze aanpak even legitiem als elke andere. De smalle
stroming daarentegen ziet noch vermoedt waarschijnlijk schending van de
integriteit (zie tabel 3), acht nudging derhalve niet relevant, en zal daarom geen
actieve belangstelling aan de dag leggen.
Een oorlogsheld in Rijen (N-B). De voormalig hoogste Nederlandse militair in Irak
en Afghanistan heeft thuis in Nederland problemen met zijn vriendin. Hij schopt
en slaat haar, en trekt haar mondhoeken uit. Hij wordt daarvoor veroordeeld tot
tachtig uur werkstraf, waarvan de helft voorwaardelijk. Binnen de proefperiode
krijgt hij het aan de stok met de ex van zijn vriendin. Hij gooit een baksteen in
diens richting, mist, maar de steen ketst via een boom tegen het been van de
voormalige echtgenoot. De militair wordt veroordeeld tot 500 euro boete. Omdat
hij nu twee keer is veroordeeld voor een geweldsdelict op Nederlandse bodem,
trekt de minister de Verklaring van Geen Bezwaar16
voor hem in, wat feitelijk
neerkomt op ontslag uit militaire dienst. De kolonel staat echter te boek als een
uitmuntend militair, sommigen noemen hem zelfs een oorlogsheld, omdat hij
voortreffelijk leiderschap heeft getoond in moeilijke tijden onder de moeilijke
omstandigheden van het Midden-Oosten. Om die reden scharen tientallen hoge
officieren tot op het hoogste niveau zich achter de kolonel in diens verzet tegen
zijn ontslag-de-facto. Zij overwegen zelfs hun steun aan hem te tonen door
publiekelijk in uniform te verschijnen wanneer de rechtszaak in hoger beroep
dient. Dit is even ongepast als ongebruikelijk, en toont daarmee hoezeer de
	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  
16
http://nl.wikipedia.org/wiki/Veiligheidsonderzoek, 3 april 2014
Arend Geul (2014), versie januari 2015
	
   11
collega’s zijn begaan met de kolonel en zijn professionele kwaliteiten. Zij vinden
dat de minister ook de dienstprestaties van de kolonel in haar overwegingen
moet betrekken, en niet alleen de twee veroordelingen.17
Hoe zouden de twee stromingen uit ons verhaal tegen deze casus aankijken? De
smalle stroming zal waarschijnlijk erop wijzen dat er sprake is van ‘intimidatie en
onfatsoenlijke omgangsvormen’ en van ‘wangedrag in de vrije tijd’, en
concluderen dat er bijgevolg sprake is van integriteitschendingen (vgl. tabel 3).
Daarnaast heeft een hoge officier een voorbeeldfunctie, hetgeen nog sterker
geldt voor een (voormalige) bevelhebber. De smalle stroming zal daarom
waarschijnlijk de opvatting van de minister steunen. De brede stroming echter
zal wijzen op het oordeel van de tientallen hoge mede-officieren, en betogen dat
alleen zij kunnen bepalen of en in hoeverre de kolonel een goed professional is.
De huiselijke problemen zijn in deze zienswijze niet heel erg relevant in dit
verband, ook al blijft staan dat van een hoge officier voorbeeldgedrag mag
worden verlangd. Dat doet echter niets af aan zijn professionele kwaliteiten. Al
met al zal het oordeel van de brede stroming waarschijnlijk luiden: de kolonel
verdient een douw, maar ontslag gaat veel te ver, goede professionals zijn
schaars en hard nodig.
Een raadslid op de Veluwe. Van dit verhaal bestaan twee versies. Wij volgen de
versie zoals die is opgesteld door, namens of met instemming van de VU-groep
Integriteit van Bestuur.18
In deze versie is er een dame die voor het CDA in de
raad zit. Haar man is advocaat van een projectontwikkelaar die bij een procedure
tegen de betreffende gemeente betrokken raakt. De CDA-ster brengt haar
dubbele betrokkenheid onmiddellijk in de openbaarheid, en kondigt aan afstand
te bewaren tot deze kwestie. Nadat fractie en burgemeester de VU-hoogleraar
Van den Heuvel geraadpleegd hebben, treedt het raadslid af. Zij verklaart dat ‘op
het moment dat je moet gaan uitleggen dat je echt wel integer bent en handelt,
(dan) voelt het niet goed. Je moet dat niet zéggen, je moet dat zíjn. Dus was
mijn enige keuze om mijn raadslidmaatschap te beëindigen’. De burgemeester
spreekt van een ‘wijs besluit’.
Hoe zouden de twee stromingen uit ons verhaal tegen dit geval aankijken? De
smalle stroming zal waarschijnlijk stellen dat er sprake is van een onverenigbare
binding. Je kunt beter niet raadslid zijn én getrouwd met een advocaat die een
zaak tegen diezelfde gemeente voert. Dat je alles in de openbaarheid brengt, en
afstand bewaart, doet er niet echt toe: zelfs de schijn van belangen-
verstrengeling of oneigenlijke beïnvloeding kan het beste worden vermeden. De
brede stroming zal het raadslid echter om haar professionaliteit prijzen die blijkt
uit het publiek maken van de verschillende bindingen die de CDA-ster in deze
casus heeft. Zij stelt zich transparant en controleerbaar op. De bindingen zijn
duidelijk maar ook voor eenieder zichtbaar helder gescheiden. Is het enkele feit
dat de dame getrouwd is met een advocaat die een zaak tegen de gemeente
voert, voldoende reden om af te treden, zal de brede stroming zich afvragen, en
haar antwoord is waarschijnlijk negatief.19
	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  
17
Archief Omroep Brabant (http://www.omroepbrabant.nl), Trouw 31-1-2014 en 27-3-2014
18
De Koning 2014. Deze publicatie, waaraan ook VU-hoogleraar Huberts heeft meegewerkt,
beschrijft de Politieke Integriteitsindex
19
In de andere versie is het raadslid behalve echtgenote ook werkzaam in het advocatenkantoor
van haar man. Het raadslid heeft zich meteen gedistantieerd van alle informatie met betrekking tot
dit dossier. Zij heeft ook geen (besloten) vergaderingen bijgewoond die op dit dossier betrekking
hadden. Ondanks deze op zichzelf zuivere lijn, wil de CDA-ster elke schijn van
belangenverstrengeling wegnemen, juist en vooral ook omdat zij bij het advocatenkantoor van
Arend Geul (2014), versie januari 2015
	
   12
We hebben drie cases bezien, en proberen te beoordelen vanuit de twee
onderscheiden denkstromingen over professionaliteit en integriteit. In alle
gevallen verschillen de conclusies. In de eerste casus vindt de brede stroming
nudging interessant en relevant, terwijl de smalle stroming dat verschijnsel niet
een relevante integriteitskwestie vindt. In de tweede casus steunt de smalle
stroming de minister in haar streven de kolonel (de facto) te ontslaan uit
militaire dienst, terwijl de brede stroming dat te ver vindt gaan. In de derde
casus oordeelt de brede stroming waarschijnlijk dat aftreden-wegens-huwelijk op
zich onnodig is (zeker indien raadsleden zich publiekelijk transparant en
controleerbaar opstellen), terwijl de smalle stroming zich kan vinden in het
oordeel dat aftreden een wijs besluit is.20
- Tot slot
Ambtelijke, politieke en bestuurlijke integriteit zijn belangrijk. Dat staat buiten
kijf. Maar is het oog alléén gericht op onkreukbaarheid en ‘het moreel zuiver
uitoefenen van het beroep of de professie’ dan is niet uit te sluiten dat
beleidsadviseurs en procesmanagers dingen doen die vanuit een ruimere
opvatting van de ambtelijke beroepsmoraal niet als professioneel (of soms zelfs
als onprofessioneel) worden ervaren. In de 21e
eeuw is de maatlat van Weber uit
de vorige eeuw niet langer een goede uitwerking van het oude inzicht van
Aristoteles dat deugd én vakkennis noodzakelijk zijn voor professioneel ambtelijk
vakmanschap.
	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  	
  
haar echtgenoot werkzaam is. (Persbericht van het CDA op website van de gemeente Barneveld,
http://www.barneveld.nl/actueel/nieuws_43017/item/gerda-post-beaindigt-
raadslidmaatschap_50839.html). De smalle stroming zal slechts verder gesterkt worden in haar
oordeel. De brede stroming zal waarschijnlijk haar conclusie wijzigen. Er is nu een drievoudige
binding, en die van raadslid en werkneemster kan leiden tot belangenverstrengeling. Een
professionele werkneemster dient zich ten volle, met al haar kracht, kennis en kunde, in te zetten
voor het advocatenkantoor, een professioneel raadslid dient al haar kracht, kennis en kunde ten
goed te laten komen van de gemeenschap. Die twee vereisten zijn onverenigbaar.
20
Althans in de lezing van VN, in de andere versie komen brede en smalle stroming tot dezelfde
conclusie (zie noot 19).
Arend Geul (2014), versie januari 2015
	
   13
Aristoteles (ca. 330 v.Chr./2005) Ethica Nicomachea, vertaald en toegelicht door Ch.
Hupperts & B. Poortman. Budel
Bekker, R. (2009) Liaisons dangereuses. Enige beschouwingen over de
arbeidsverhoudingen bij de overheid. Leiden (oratie UL)
Bekker, R. (2012) Marathonlopers rond het Binnenhof. Topambtenaren bij het Rijk 1970-
2010. Den Haag
Bolt, L.L.E., M.F. Verweij & J.J.M. van Delden (2010) Ethiek in de praktijk. Assen
CEG, Centrum voor Ethiek en Gezondheid (2014) Leefstijlbeïnvloeding: tussen betuttelen
en verwaarlozen. Den Haag
Dales, C.J. (1992) Om de integriteit van het Openbaar Bestuur. Toespraak van de
Minister van Binnenlandse Zaken op het congres van de Vereniging van Nederlandse
Gemeenten, 12-13 juni 1992 te Apeldoorn
Dwarswaard, J. (2011) De dokter en de tijdgeest. Een halve eeuw veranderingen in de
beroepsethiek van huisartsen en chirurgen. Den Haag (dissertatie EUR)
Freidson, E. (2001) Professionalism. The Third Logic. Cambridge
Frequin, M. (2012) Met ministers op de tandem. Bewegingen van een topambtenaar. Den
Haag
Geul, A. (2014) Moraliteit in (neuro)psychologisch perspectief. Paper EV/Lectoraat VOR,
‘s-Hertogenbosch
Geul, A. & F. Klarenbeek (red.) (2012) Van Talent tot topper. Over de ontwikkeling van
beleidsprofessionals. Den Haag
Hart, P. & A. ’t Wille (2002). Politiek-ambtelijke verhoudingen in beweging. Amsterdam
Hart, P. ’t & M. van der Steen (2012) Politiek-ambtelijke verhoudingen in de 2.0-wereld.
Nieuwe uitdagingen en overzeese lessen. Van Slingelandtlezing 2011. Bestuurskunde,
21(1) 71-82
Heuvel, J.H.J. van den, L.W.J.C. Huberts, Z. van der Wal & K. Steenbergen (2010)
Integriteit van het lokaal bestuur. Raadsgriffiers en gemeentesecretarissen over
integriteit. Den Haag
Heuvel, J.H.J. van den, L.W.J.C. Huberts, E.R. Muller (red.) (2012). Integriteit. Integriteit
en integriteitsbeleid in Nederland. Deventer
Huberts, L. (1996), De essentie en achterkant van het gelijk, in: Studievereniging
Dorknoper, Bestuurlijke integriteit. Het gelijk van Ien Dales?. Groningen
Huberts, L.W.J.C. (2005) Integriteit en Integritisme in Bestuur en Samenleving. Wie de
schoen past … Amsterdam (oratie VU)
Huberts, L.W.J.C. (2012) Visies op integriteit. In: J.H.J. van den Heuvel, L.W.J.C.
Huberts, E.R. Muller (red.) (2012). Integriteit. Integriteit en integriteitsbeleid in
Nederland. Deventer, 19-38
Karssing, E.D. (2006) Integriteit in de beroepspraktijk. Rotterdam (dissertatie EUR)
KIM, Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid (2010) Gedrag in beleid: met psychologie en
gedragseconomie het mobiliteitsbeleid versterken. Den Haag
Koning, B. de (2014) De Politieke Integriteitsindex. Winnaar van het sjoemeljaar 2013:
de VVD. Vrij Nederland 15-3-2014, 34-43
Lifton, R.J. (2000) The Nazi Doctors. Medical Killing and the Psychology of Genocide. New
York
Mertens, F.H. (1996) Vriendelijk converseren en krachtig optreden. Over vakmanschap in
de beleidsadvisering. Rotterdam (oratie EUR)
Mertens, F.H. (2010) Fasen uit de ambtelijke loopbaan. Op zoek naar vakmanschap
(lezing lectoraat Professionaliteit van Beleid, 21 januari 2010, ‘s-Hertogenbosch)
Nieuwenkamp, R. (2001) De prijs van het politieke primaat. Wederzijds vertrouwen en
loyaliteit in de verhouding tussen bewindspersonen en ambtelijke top. Enschede
(dissertatie UT)
Nieuwenkamp, R. (2013) Schaduwpolitici, bontkragen en blokkendozen. Een onderzoek
naar de politiek-ambtelijke verhoudingen in Nederland. CAOP Amsterdam
Poelje, G.A. van (1959) Vademecum voor de jonge ambtenaar. Alphen a/d Rijn
RLI, Raad voor de Leefomgeving en Infrastructuur (2014) Doen en laten. Effectiever
milieubeleid door mensenkennis. Den Haag
Arend Geul (2014), versie januari 2015
	
   14
RMO, Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (2014) De verleiding weerstaan. Grenzen
aan beïnvloeding van gedrag door de overheid Den Haag
Sennett, R. (2008) The Craftsman. New Haven/London
Tankeren, M.H.M. van (2012) Integriteit in de politieorganisatie. In: J.H.J. van den
Heuvel, L.W.J.C. Huberts, E.R. Muller (red.) (2012). Integriteit. Integriteit en
integriteitsbeleid in Nederland. Deventer, 391-416
Tiemeijer, W.L. (2011) Hoe mensen keuzes maken. De psychologie van het beslissen.
Amsterdam
Visser, R.K. (2008) In dienst van het algemeen belang. Ministeriële verantwoordelijkheid
en parlementair vertrouwen. Leiden (dissertatie UL)
Wallage. J. (2005) Lang leve de ambtenaar! Een verkenning naar de rol van beleids-
ambtenaren, tussen werkveld en politiek. Amsterdam
Weber, M. (1919/1926) Politik als Beruf. Berlin
Witman, Y, P.C.M. van den Kerkhof & D.D.M. Braat (2013) ‘Medische professionals en
hun kernwaarden. Het belang van praktijkverhalen en intrinsieke motivatie’.
Nederlands Tijdschrift Geneeskunde, 2013:157;A5698
WRR (2006) Lerende Overheid. Een pleidooi voor probleemgerichte politiek. WRR
Rapport 75. Den Haag
WRR (2009) De menselijke beslisser. Over de psychologie van keuze en gedrag. WRR
Verkenning 22. Amsterdam
	
  
6294 woorden

More Related Content

Similar to AG Professionaliteit en integriteit jan2015

gebruik-nieuwe-machtsbronnen-als-relatie-kennis-en-overtuigingskracht
gebruik-nieuwe-machtsbronnen-als-relatie-kennis-en-overtuigingskrachtgebruik-nieuwe-machtsbronnen-als-relatie-kennis-en-overtuigingskracht
gebruik-nieuwe-machtsbronnen-als-relatie-kennis-en-overtuigingskracht
Miranda Ebbekink
 
Ai relationele praktijk.powerpointrenebouwen
Ai relationele praktijk.powerpointrenebouwenAi relationele praktijk.powerpointrenebouwen
Ai relationele praktijk.powerpointrenebouwen
Marcel van Marrewijk
 
1. ai100 5 algemene brochure - najaar 2015 (2)
1. ai100 5 algemene brochure - najaar 2015 (2)1. ai100 5 algemene brochure - najaar 2015 (2)
1. ai100 5 algemene brochure - najaar 2015 (2)
Loubna Zarrou
 
De paradox tussen Controle en Vertrouwen
De paradox tussen Controle en VertrouwenDe paradox tussen Controle en Vertrouwen
De paradox tussen Controle en Vertrouwen
Hans Kwakman
 
KernTalenten - Innovatie in de Sociotechniek - DiS - 21.11.2014
KernTalenten - Innovatie in de Sociotechniek - DiS - 21.11.2014KernTalenten - Innovatie in de Sociotechniek - DiS - 21.11.2014
KernTalenten - Innovatie in de Sociotechniek - DiS - 21.11.2014
Dirk Sterkendries
 
White paper language items-agents
White paper language items-agentsWhite paper language items-agents
White paper language items-agents
KeesVanOverveld
 
White paper language items-agents
White paper language items-agentsWhite paper language items-agents
White paper language items-agents
KeesVanOverveld
 
Thesis25tintengrijshenkvegterPDF
Thesis25tintengrijshenkvegterPDFThesis25tintengrijshenkvegterPDF
Thesis25tintengrijshenkvegterPDF
Henk Vegter
 

Similar to AG Professionaliteit en integriteit jan2015 (20)

Beroepstrots, Boekbespreking
Beroepstrots, BoekbesprekingBeroepstrots, Boekbespreking
Beroepstrots, Boekbespreking
 
Presentatie van Anneke Menger tijdens het reclasseringscongres 2017
Presentatie van Anneke Menger tijdens het reclasseringscongres 2017Presentatie van Anneke Menger tijdens het reclasseringscongres 2017
Presentatie van Anneke Menger tijdens het reclasseringscongres 2017
 
Improvement Academy | Waar moeten zorgorganisaties aan voldoen?
Improvement Academy | Waar moeten zorgorganisaties aan voldoen?Improvement Academy | Waar moeten zorgorganisaties aan voldoen?
Improvement Academy | Waar moeten zorgorganisaties aan voldoen?
 
4-10-2011 Masterclass Syntens/Vrije Universiteit Amsterdam
4-10-2011 Masterclass Syntens/Vrije Universiteit Amsterdam4-10-2011 Masterclass Syntens/Vrije Universiteit Amsterdam
4-10-2011 Masterclass Syntens/Vrije Universiteit Amsterdam
 
gebruik-nieuwe-machtsbronnen-als-relatie-kennis-en-overtuigingskracht
gebruik-nieuwe-machtsbronnen-als-relatie-kennis-en-overtuigingskrachtgebruik-nieuwe-machtsbronnen-als-relatie-kennis-en-overtuigingskracht
gebruik-nieuwe-machtsbronnen-als-relatie-kennis-en-overtuigingskracht
 
Waardig Organiseren Artikel
Waardig Organiseren ArtikelWaardig Organiseren Artikel
Waardig Organiseren Artikel
 
Ai relationele praktijk.powerpointrenebouwen
Ai relationele praktijk.powerpointrenebouwenAi relationele praktijk.powerpointrenebouwen
Ai relationele praktijk.powerpointrenebouwen
 
Lean vs. Leren_ mens of systeem
Lean vs. Leren_ mens of systeemLean vs. Leren_ mens of systeem
Lean vs. Leren_ mens of systeem
 
1. ai100 5 algemene brochure - najaar 2015 (2)
1. ai100 5 algemene brochure - najaar 2015 (2)1. ai100 5 algemene brochure - najaar 2015 (2)
1. ai100 5 algemene brochure - najaar 2015 (2)
 
Presentatie deugdethiek
Presentatie deugdethiekPresentatie deugdethiek
Presentatie deugdethiek
 
Ommekeer in denken
Ommekeer in denkenOmmekeer in denken
Ommekeer in denken
 
Ongeschreven regels
Ongeschreven regels Ongeschreven regels
Ongeschreven regels
 
De paradox tussen Controle en Vertrouwen
De paradox tussen Controle en VertrouwenDe paradox tussen Controle en Vertrouwen
De paradox tussen Controle en Vertrouwen
 
KernTalenten - Innovatie in de Sociotechniek - DiS - 21.11.2014
KernTalenten - Innovatie in de Sociotechniek - DiS - 21.11.2014KernTalenten - Innovatie in de Sociotechniek - DiS - 21.11.2014
KernTalenten - Innovatie in de Sociotechniek - DiS - 21.11.2014
 
Toelichting Improvement Academy | (Zorg)organisaties: we werken samen
Toelichting Improvement Academy | (Zorg)organisaties: we werken samenToelichting Improvement Academy | (Zorg)organisaties: we werken samen
Toelichting Improvement Academy | (Zorg)organisaties: we werken samen
 
Welzijn, diversiteit & actorschap; Een introductie op de 'capability' benadering
Welzijn, diversiteit & actorschap; Een introductie op de 'capability' benaderingWelzijn, diversiteit & actorschap; Een introductie op de 'capability' benadering
Welzijn, diversiteit & actorschap; Een introductie op de 'capability' benadering
 
White paper language items-agents
White paper language items-agentsWhite paper language items-agents
White paper language items-agents
 
White paper language items-agents
White paper language items-agentsWhite paper language items-agents
White paper language items-agents
 
Thesis25tintengrijshenkvegterPDF
Thesis25tintengrijshenkvegterPDFThesis25tintengrijshenkvegterPDF
Thesis25tintengrijshenkvegterPDF
 
Organizational ambidexterity and leadership
Organizational ambidexterity and leadershipOrganizational ambidexterity and leadership
Organizational ambidexterity and leadership
 

AG Professionaliteit en integriteit jan2015

  • 1. Arend Geul (2014), versie januari 2015   1 Professionaliteit en integriteit Wat is een goede (beleids)adviseur? Summary. In dit essay doe ik verslag van een literatuuronderzoek naar de begrippen professionaliteit en integriteit, toegespitst op ambtenaren en beleidsadviseurs. Professionaliteit blijkt in de bestuurskunde een begrip dat weinig oog heeft voor de moraliteit van ambtelijk denken en handelen. Integriteit blijkt een begrip waarin weinig oog is voor de kennis, techniek en context van ambtelijk functioneren. Aan de hand van een drietal cases laat ik zien dat dit tot een verschillende beoordeling leidt vanuit de vraag of gevallen van ambtelijk en bestuurlijk functioneren nu wel of niet ‘goed werk’ is. Weberiaanse idealen en moralen hierover lijken door de tijd achterhaald. - ‘Vakkennis en deugd’ Al lang bestaat het inzicht dat vakmanschap meer omvat dan cognitieve kennis en technische vaardigheden. Aristoteles reeds rekende naast vakkennis ook deugd tot de “noodzakelijke voorwaarden voor de juistheid van de weloverwogen keuze. Deugd bepaalt namelijk het doel dat we ons stellen en [vakkennis] maakt dat we doen wat nodig is om dat doel te bereiken” (Aristoteles, 330vC/2005, 204).1 Dit inzicht is nu even actueel als 2500 jaar geleden. Sennett (2008) onderschrijft dat technische competentie alleen niet genoeg is. Vakmanschap, “the skill to make things well” (Sennett 2008, 8), heeft steeds drie kwaliteiten, zo zet hij uiteen. Een werkstuk of prestatie dient ambachtelijk goed te zijn, d.w.z. gemaakt zoals het gemaakt behoort te worden; producten en prestaties dienen technisch gesproken state-of-the-art te zijn. Daarnaast dient het werk van een vakman functioneel goed te zijn, d.w.z. te doen wat het behoort te doen. Niet meer en niet minder: het gaat niet om de hoogst mogelijke kwaliteit (‘sublime’)2 maar om de praktisch benodigde kwaliteit (‘good enough’). En ten derde het dient ook nog ethisch goed, d.w.z. integer gemaakt te zijn. Gemaakt met geen andere intenties, geen andere bestanddelen, geen andere werkwijzen, dan collega’s, cliënten en samenleving van een vakman mogen verwachten. Wat ‘goed’ is in deze drie opzichten, zo zet hij verder uiteen, staat niet vast. Dat wordt vastgesteld in interactie tussen beroepsgroep en samenleving, en ontwikkelt zich van tijd tot tijd. De geneeskunde, toch de meest professionele aller professies, toont hoe treffend en actueel deze inzichten ook nu nog zijn. Waar deugd, of de reflectie daarop, ontbreekt, kan dit leiden tot het vakbekwaam uitvoeren van verschrikkelijke handelingen (Lifton 2000). Dwarswaard (2011) demonstreert het tijdsgebonden karakter van opvattingen over wat ‘goed werk’ is: in een halve eeuw tijd kunnen er grote veranderingen optreden. Anderen laten zien dat voor eigentijdse chirurgen klinische expertise alleen onvoldoende is voor professionele excellentie: “Sowieso heb je goed vakmanschap nodig, maar daar bovenop extra                                                                                                                 1 In de Engelse vertaling volgens de Internet Classics Archive: “And it is plain that … the choice will not be right without practical wisdom any more than without virtue; for the one determines the end and the other makes us do the things that lead to the end” (http://classics.mit.edu/Aristotle/nicomachaen.6.vi.html) 2 “the sublime (from the Latin sublīmis) is the quality of greatness, whether physical, moral, intellectual, metaphysical, aesthetic, spiritual or artistic. The term especially refers to a greatness beyond all possibility of calculation, measurement or imitation” (http://en.wikipedia.org/wiki/Sublime_(philosophy))
  • 2. Arend Geul (2014), versie januari 2015   2 kwaliteiten waarbij integriteit bovenaan staat” (geciteerd in Witman et al, 2013, 157). Het oude aristoteliaanse inzicht staat nog recht overeind: “Um gut zu sein, muss sich das ärztliche Handeln schon mindestens im Rahmen dessen bewegen, was medizinisch richtig ist. Das ist eine notwendige Bedingung. Aber das medizinisch Richtige ist noch nicht hinreichend, um eine ärztliche Handlung als gut zu bezeichnen” (Sadegh- Zadeh, Duits medisch filosoof, http://www.medizinethik-online.de/, 18-2- 2014). Dat geldt ook voor de bestuurskunde. Het gaat om zowel ‘techniek’ als ‘ethiek’ (Huberts 2005, 4). - Bureaucratisch of professioneel? Wie onderzoekt hoe in de praktijk van beroepsgroepen wordt bepaald wat ‘goed werk’ is, ontdekt dat het antwoord varieert met hoe drie cruciale vragen worden beantwoord: “Wat is de beroepsmoraal, wie bepaalt deze beroepsmoraal en hoe wordt de beroepsmoraal onderhouden en bewaakt?” (Karssing 2006, 114). Voor de geneeskunst en andere klassieke professies luiden de antwoorden: “Klassieke professies die hun bijzondere positie herkennen en erkennen hebben morele codes die het handelen van de leden van de beroepsgroep reguleren. In de code zijn de morele uitgangspunten en verantwoordelijk- heden verwoord die inherent zijn aan het goed uitoefenen van het vak. Klassieke professionals dienen deze code als uitgangspunt te nemen wanneer zij zichzelf de vraag stellen: hoe doe ik mijn werk goed? De code geeft een antwoord op de wat-vraag. … Wat is het antwoord op de wie-vraag, wie mogen er meepraten bij het beantwoorden van de wat-vraag? Voor de klassieke professies is dit deels een interne aangelegenheid – door het kennisprobleem kunnen bijvoorbeeld cliënten hierbij slechts een ondergeschikte rol spelen –, maar het heeft deels ook een publieke dimensie. Daarmee bedoel ik dat de maatschappij zowel recht heeft op als belang heeft bij het meepraten en meebeslissen over de morele uitgangspunten van een klassieke professie. De hoe-vraag wordt in grote mate aan de professie zelf overgelaten. Beproefde maatregelen zijn voorlichting, educatie, collegiale toetsing, collegiale consultatie en tuchtrechtelijk toezicht” (Karssing 2006, 126; mijn cursiveringen, AG). Zo ook Sennett (2008). De beroepsgroep van vakcollega’s speelt een grote rol in het bepalen en bewaken van de kwaliteit van vakmanschap. Dit kan ook bijna niet anders omdat veel inhoudelijke en technische vakkennis ‘tacit’ is en zich ‘beyond human verbal capacities to explain’ bevinden: alleen insiders zien het, begrijpen het, en kunnen het daarom beoordelen (Sennett 2008, 94-95). Het is de beroepsgroep die bepaalt wat state-of-the-art is. Doorgaans is dit de werkwijze of aanpak van de virtuozen of meesters in het vak, althans voor zover die kan worden nagevolgd door collega’s en kan worden onderwezen aan nieuwelingen in het vak. Ook de functionaliteit wordt bepaald door de beroepsgroep maar meer nog door de toekomstige gebruikers, de cliënten. Wat willen zij, waarvoor hebben zij het nodig, wat willen zij besteden? De zuiverheid of integriteit, ten derde, wordt wederom gedefinieerd door de beroepsgroep, en door hen bewaakt en gehandhaafd. “Goldsmiths discovered to be dishonest were violently punished by other guild members”, citeert Sennett (2008, 61) een studie van laatmiddeleeuws vakmanschap, omdat “the honor of the guild” op het spel staat. De reputatie van een beroepsgroep wordt bepaald door hoe deze
  • 3. Arend Geul (2014), versie januari 2015   3 omgaat met de minst integere vakgenoten. De maatschappelijke omgeving kan echter van de beroepsgroep verlangen dat de normen van integriteit worden gepubliceerd, en dat toezicht en handhaving tegenover een breder publiek transparant gemaakt en verantwoord worden. “The standards of good work must be clear to people who are not themselves experts”, dat dwingt “experts into working better as well as more honestly” (Sennett 2008, 249).3 Klassieke professies zijn moreel autonoom, zij leggen verantwoording af aan de samenleving en geven die een rol in het vaststellen van de beroepscode, en bedienen zich van ‘soft law’4 voor het handhaven van de beroepsmoraal. Maar niet alle beroepsgroepen behoren tot de klassieke professies. Er zijn alternatieve modellen om de drie vragen (wat? wie? hoe?) te beantwoorden. Voortbordurend op het werk van Freidson (2001) vergelijkt Karssing de beroepsmoraal van professionals met die van de ideaaltypische bureaucratie en de markt. Hij vat de verschillen in onderstaande figuur samen (tabel 1). Er blijken andere antwoorden op de wat-, wie- en hoe-vraag te zijn. Tabel 1. Modellen voor vaststellen, onderhouden en bewaken van beroepsmoraal (Karssing 2006, 131) - Ambtenaren: van bureaucratie naar professie Karssing heeft de formele beroepsmoraal van Nederlandse ambtenaren uitvoerig besproken (Karssing 2006, 75-111). Die is nog immer doortrokken van het                                                                                                                 3  Verder zijn ook voor Sennett kwaliteitsmaatstaven tijdsgebonden en dynamisch. Ambachtelijkheid ontwikkelt zich. Wat nu als virtuoos geldt is overmorgen gewoon. Functionaliteit verandert omdat behoeften veranderen. Zo ook ontwikkelen opvattingen over integriteit, transparantie en verantwoording zich. 4 “The term ‘soft law’ refers to quasi-legal instruments which do not have any legally binding force, or whose binding force is somewhat "weaker" than the binding force of traditional law, often contrasted with soft law by being referred to as ‘hard law’” (http://en.wikipedia.org/wiki/Soft_law)
  • 4. Arend Geul (2014), versie januari 2015   4 Weberiaanse ideaaltype van de bureaucraat (Weber 1919/1926). Karssing omschrijft dat ideaal als volgt: “Volgens het klassieke weberiaanse model wordt van ambtenaren verwacht dat zij zich dienstbaar en loyaal conformeren naar de wensen van de politieke gezagsdragers … De politiek is de baas – het primaat van de politiek -, van ambtenaren wordt verwacht, zo niet geëist, dat zij de regels uitvoeren zoals die door de politiek zijn opgesteld – het leerstuk van de ambtelijke loyaliteit. Daarmee is het formuleren van beleid geheel voorbehouden aan de democratisch gelegitimeerde politici en hebben ambtenaren volgens dit model geen discretionaire (vrije) beslissingsruimte om beleid mede vorm te geven. Het klassieke weberiaanse model is gebaseerd op het schrikbeeld van ambtelijke willekeur, ambtenaren die naar eigen goeddunken invulling geven aan beleid, zonder politieke sturing en controle” (Karssing 2006, 93-94). Als het ooit al heeft gegolden,5 dit is vandaag de dag zeker een achterhaalde schets van de geldende situatie. Ambtenaren zijn professionals geworden, zijn van ondergeschikte en gehoorzame uitvoerders geëvolueerd tot gelijkwaardige medespelers en adviseurs. Adviseren is aanraden, maar ook ontraden en afraden. De nieuwe literatuur (Mertens 1996, Nieuwenkamp 2001, ’t Hart et al. 2002, Wallage 2005, Visser 2008, Bekker 2009, Bekker 2012, Frequin 2012, Geul/Klarenbeek 2012, ’t Hart/Van der Steen 2012, Nieuwenkamp 2013) spreekt van ‘complementariteit’6 en gebruikt vaak de metafoor van de tandem: twee fietsers samen op één rijwiel. Democratie is een combinatie van politiek lekenbestuur en een professioneel ambtelijk apparaat,7 van politieke kracht en van ambtelijke denkkracht (Mertens 2010, 6). De WRR heeft een paar jaar geleden de nieuwe ambtelijke rolopvattingen uitvoerig verkend (WRR 2006). Hij onderscheidt twee nieuwe typen ambtelijke professionals: beleidsadviseurs en procesmanagers. De ‘procesmanager’ is de opvolger van de ondergeschikte uitvoerder van voorheen. Hij houdt zich bezig met bestuurlijke processen. Van hem wordt niet zozeer dossierkennis, regelgebondenheid, en hiërarchische volgzaamheid verlangd, als wel het bewerkstelligen van voortgang en het leggen, onderhouden en benutten van de netwerkcontacten die daartoe nodig zijn. De ‘professionele beleidsadviseur’8 is de opvolger van de ondergeschikte deskundige van voorheen. Met kennis van zaken                                                                                                                 5 Het is nog maar de vraag of het weberiaanse ideaal ooit empirische geldigheid heeft bezeten. “(I)edere ambtenaar, waar ook geplaatst, moet bereid zijn, die verandering (van politieke leiding, AG) zonder meer te aanvaarden en zonder meer in de nieuwe richting mede te werken. Men heeft wel beweerd, dat dit ertoe leiden moet, dat ambtenaren er geen eigen wil, geen eigen inzicht op na kunnen houden; dat zij in staat en bereid moeten zijn, wat zij tot heden als waarheid verdedigden, morgen af te zweren en zich met alle kracht en toewijding, die zij ontwikkelen kunnen, in te stellen op de nieuwe koers. Dit is onjuist”. Dit wordt geïllustreerd met een voorbeeld uit de tijd dat Weber nog leefde (Van Poelje 1959, 24). 6 “Complementariteit tussen politiek en ambtelijke apparaat houdt in dat de relatie tussen gekozen politici en ambtenaren wordt gekenmerkt door interdependentie, extensieve interactie, verschillende maar wel overlappende rollen, politiek primaat en ambtelijke subordinatie, bestaand naast reciprociteit van invloed op beleid en uitvoering. Complementariteit betekent dat politiek en ambtelijk apparaat samenkomen om een geheel te vormen in het democratisch bestuur” , schrijft Nieuwenkamp (2013, 13) in navolging van Svara (2001) 7 Zo ook Minister BZK Plasterk: "De essentie van lokale democratie is dat we een lekenbestuur hebben. Als je goede wethouders hebt, dan zijn zij in staat met steun van het technocratische ambtelijke apparaat complexe kwesties zo te presenteren aan een raad, dat die de politieke aspecten kan beoordelen” (Trouw, 16 maart 2014) 8 De WRR heeft het zelf over de ‘professionele ambtenaar’ maar onderschrijft ook de typering als ‘beleidsadviseur in vaste dienst’ (2006, 82)
  • 5. Arend Geul (2014), versie januari 2015   5 en vanuit een eigen positie verkent hij het politieke en maatschappelijke discours op zijn domein, en heeft een sterk ontwikkelde sensitiviteit voor zowel de maatschappelijke als de politieke preferenties, en voor de dynamiek daarin en daartussen. Hij is niet alleen thuis in het departement maar ook in de maatschappelijke sector. Hij dient zijn bewindspersonen niet alleen met zijn expertise en analytische deskundigheid maar adviseert ook over de koers die de bewindspersonen varen.9 De procesmanager en de professionele beleidsadviseur beantwoorden allebei niet aan het klassieke weberiaanse ideaal. De procesmanager vertrekt nog wel vanuit de inhoudelijke wensen en instructies van de bewindspersonen maar bepaalt zelf hoe hij zijn taken aanpakt. Hij beschikt over meer zelfstandigheid en discretionaire ruimte dan zijn voorgangers in de tijd van Weber. Maar hij handelt nog wel met en vanuit kennis van ‘the mind of the minister’.10 De WRR zegt dan ook dat de procesmanager “de moderne variant van het klassiek weberiaans model van de ambtenaar (is), waarbij de neutraliteit van de ambtenaar, de strikte scheiding tussen politiek en apparaat en de noodzakelijke afstand tussen ambtelijke ondersteuning en het politieke bedrijf centraal staan” (WRR 2006, 110; mijn cursivering AG). Kenmerk van de professionele beleidsadviseur daarentegen is dat hij niet alleen beschikt over zelfstandigheid en discretionaire ruimte maar zich ook functioneel geroepen kan voelen om zich in te laten met de beleidskoers, c.q. invloed uit te oefenen op des ministers ‘mind’. De ene bewindspersoon kan daar beter mee omgaan dan de ander, tekent Nieuwenkamp op uit de mond van hoge ambtenaren: “In het algemeen wordt geen significante vermindering van de ruimte voor ‘speaking truth to power’ opgetekend. Al zijn er wel uitzonderingen, zoals ministers die op bepaalde dossiers tegenspraak expliciet niet willen ontvangen of willen aanhoren of ministers die als persoon niet goed kunnen omgaan met tegenspraak” (Nieuwenkamp 2013, 44). Toch is ook in de beleidsadvisering de band met het klassieke weberiaanse ideaal niet helemaal losgelaten dankzij de keuze van professionele beleidsadviseurs om zich loyaal op te stellen: “In Nederland is het ambtelijke systeem erg loyaal. Er is ook een hoog technocratisch gehalte. Maar de ‘bottom line’ is: als een minister een politieke wil neerlegt, dan voeren wij die uit. Natuurlijk, de ene ambtenaar zal hem drie keer waarschuwen en een andere twee keer, maar de bottom line is dat die wil wordt uitgevoerd. Dat is klassiek. Tenzij het flagrant tegen de wet of immoreel is, maar dan gaat eerder een ambtenaar aan zijn stutten trekken. Er zitten basaal integere mensen, die niet met list en bedrog manipuleren” (Nieuwenkamp 2013, 48). Op de tandem heeft de bestuurder het stuur in handen. De ambtelijke beroepsmoraal kent twee dimensies. De eerste betreft de vraag aan wie professionals verantwoording afleggen c.q. wie als morele autoriteit optreedt: aan bovengeschikten (‘verticaal’) of aan collega’s en buitenwacht (‘horizontaal’). De klassieke Weberianen behoren tot het verticale kamp, de moderne opvatting is veel horizontaler. De tweede dimensie betreft de inhoudelijke dimensie van de beroepsmoraal: waarop heeft deze betrekking? Op deze dimensie vinden we het spectrum van ‘smalle’ of negatieve en ‘brede’ of                                                                                                                 9 Zie: https://www.functiegebouwrijksoverheid.nl/functiegebouw, in het bijzonder de ‘functiefamilie beleid’ 10 de woordkeus is van een geïnterviewde topambtenaar uit het boek van Nieuwenkamp (2013, 52)
  • 6. Arend Geul (2014), versie januari 2015   6 positieve opvattingen. Kenmerk van de ‘smalle’ of negatieve opvatting is het achterwege blijven van kwalijke gedragingen “zoals bijvoorbeeld fraude, corruptie en misbruik bedrijfsmiddelen” (Karssing 2006, 110). Kenmerk van een ‘brede’ of positieve opvatting is dat de nadruk wordt gelegd “op de kwaliteit en de effectiviteit van de werkzaamheden” (Karssing 2006, 115). De WRR omschrijft zowel de procesmanager als de professionele beleidsadviseur in ‘brede’ termen. ‘Goed werk’, zo kunnen we deze visie samenvatten, veronderstelt uitgebreide inhoudelijke en netwerkkennis, vereist de complexe vaardigheid processen in te richten en te sturen cq discoursen te analyseren en te sturen, vraagt om verfijnde inzichten in de inrichting, principes en werking van democratisch bestuur, vergt het vermogen om het eigen denken en handelen hierop af te stemmen, en de competentie om de praktische autonomie te coördineren met de legitieme politieke wil. Tabel 2 illustreert een en ander. Ambtelijke beroepsmoraal Inhoud ‘smal’ ‘breed’ Verantwoording ‘verticaal’ klassiek weberiaans ‘procesmanager’ ‘horizontaal’ ‘professionele beleidsadviseur’ Tabel 2. Typen ambtelijke beroepsmoraal - Het belang van integriteit Over de beroepsmoraal van ambtenaren en beleidsprofessionals, zo is hierboven gebleken, valt te schrijven zonder intensief gebruik te maken van het begrip integriteit. In de genoemde publicaties van WRR en Nieuwenkamp komt dat begrip niet of nauwelijks voor.11 Toch is dat het begrip dat het denken in ons land over de ambtelijke beroepsmoraal domineert. Niet alleen Max Weber, ook Ien Dales12 heeft ons een erfenis nagelaten. Zij bedoelde er het tegendeel van “normvervaging en machtsbederf” mee: het respecteren van democratische spelregels (zoals vertrouwelijkheid), het weerstaan van corruptie (“in de vorm van omkoping of via het plaatsen of rekruteren van handlangers in sleutelfuncties bij overheid en bedrijfsleven”) en van “oneigenlijke beïnvloeding” (door buitenlandse mogendheden en georganiseerde misdaad) (Dales 1992).13 Dales neemt hierbij haar toevlucht tot het gebruik van zogeheten ‘antoniemen’: integriteit is bovenal de afwezigheid van bepaalde af te keuren gedragingen en praktijken. De VU-groep Integriteit van Bestuur heeft een typologie van dergelijke integriteitsschendingen ontwikkeld (zie tabel 3 hieronder). Maar daar laat de VU-groep het niet bij. Men doet een poging om integriteit ook positief te formuleren: “Integriteit definiëren we als ‘handelen overeenkomstig de (daarvoor) geldende morele waarden en normen en de daarmee samenhangende (spel)regels’. Het fundament voor wat als integer wordt beschouwd, is                                                                                                                 11 Overigens ook niet in ons eigen boek over beleidsprofessionals (Geul/Klarenbeek 2012) 12 Drs. C.I. Dales (PvdA) was 1989-1994 minister van Binnenlandse Zaken 13 Inmiddels kunnen er in de wetenschap acht visies op integriteit worden onderscheiden (Huberts 2012). In de praktijk is het hier en daar een ‘toverwoord’ geworden, waarmee alles kan worden aangeduid wat afkeurenswaardig is (vgl. Van Tankeren 2012, 397-398). Huberts (2005, 2012) noemt dit ‘integritisme’: ‘overdreven en/of onterechte aandacht voor integriteit’.
  • 7. Arend Geul (2014), versie januari 2015   7 terug te vinden in de ethiek, in geldende algemene morele beginselen en waarden. Daarbij gaat het zowel om organisatie-ethiek – de morele Tabel 3. Typen integriteitsschendingen volgens de VU (Van den Heuvel et al. 2010, 19-20) waarden en normen van de organisatie – als om beroepsethiek die naar de morele waarden en normen verwijst die inherent zijn aan het moreel zuiver uitoefenen van het beroep of de professie. Bij waarden als rechtmatigheid, eerlijkheid en collegialiteit gaat het om ‘kwaliteiten die gewaardeerd worden omdat ze constitueren, of bijdragen aan, wat goed is of mooi, of onze bewondering of lof verdienen’. De norm ‘neem geen geschenken aan boven vijftig euro’, drukt een handelingsvoorschrift uit dat een duidelijke grens stelt aan wat in een bepaalde situatie toegestaan of verboden is. Toegepast op het openbaar bestuur staat integriteit voor goed besturen en goed ambtenaarschap. Integere politici, bestuurders en ambtenaren vervullen hun taak en functie naar de professionele eisen die eraan worden gesteld, in overeenstemming met hun positie en de verantwoordelijkheden waarop zij in redelijkheid aanspreekbaar zijn en, tegenwoordig ook nadrukkelijk, overeenkomstig de geldende morele normen. Daarnaast kunnen zij zich verantwoorden voor de keuzes die zij maken. Meer specifiek betekent dit dat de politicus, bestuurder en ambtenaar op zorgvuldige wijze omgaan met bevoegdheden, macht, middelen en verantwoordelijkheden waarover zij ten behoeve van het algemeen belang beschikken en dat zij burgers en collega’s op correcte wijze behandelen” (Van den Heuvel et al. 2010, 16; onze cursivering, AG) Hoe beantwoordt de VU-groep hier de wat-, wie-, en hoe-vraag? De wat-vraag leidt naar ‘algemene morele beginselen en waarden’ als ‘rechtmatigheid, eerlijkheid en collegialiteit’, zoals geoperationaliseerd en genormeerd door de werkgevende organisatie (‘organisatie-ethiek’). Dit blijkt ook uit de term ‘goed ambtenaarschap’ en de uitwerking die daaraan wordt gegeven.14 De wie-vraag                                                                                                                 14 “Goed ambtenaarschap in het kader van integriteit houdt onder meer in dat de ambtenaar: • zorgvuldig en verantwoordelijk omgaat met bevoegdheden, middelen en informatie en het algemeen belang dat hij dient, leidend laat zijn; • in staat is om verleidingen te weerstaan en, beter nog, te voorkomen dat hij in verleidelijke situaties terecht komt; • de regels naar de letter èn de geest interpreteert; • een zorgvuldige afweging maakt van de legitieme rechten, belangen en verwachtingen, ook in situaties waarbij het niet (onmiddellijk) duidelijk is wat de juiste keuze is; zelfs de schijn vermijden de eigen groep te bevoordelen. Als het om integriteits- schendingen gaat, is er sprake van (in beginsel intentioneel) niet-integer han- delen. Er wordt dan gehandeld in strijd met de geldende normen, waarden en regels. We onderscheiden in onderzoek tien typen integriteitsschendingen. Lasthuizen (2008) slaagde erin die typologie empirisch te valideren. Tabel 2.2 Typen integriteitsschendingen Integriteitsschendingen Corruptie: omkoping Corruptie: bevooroordeling van vrienden, familie, partij Fraude en diefstal Dubieuze giften en beloften Onverenigbare nevenfuncties, activiteiten en/of contacten Misbruik van bevoegdheden Misbruik en manipulatie van (de toegang tot) informatie Discriminatie, (seksuele) intimidatie en onfatsoenlijke omgangsvormen Verspilling en wanprestatie Wangedrag in de vrije tijd Speciale aandacht verdient de eerste vorm van integriteitsschendingen: cor- ruptie. Ook dit concept kent verschillende betekenissen (De Graaf, 2007; Hoetjes, 2000). Soms wordt het begrip breed opgevat, in de oorspronkelijke etymologische zin (alles wat bedorven is), in andere gevallen erg specifiek, zoals corruptie is omkoping. In dit boek hanteren we als omschrijving dat corruptie zich in het open- baar bestuur voordoet als ambtenaren, bestuurders of politici in hun functie iets doen of nalaten om daarmee persoonlijk financiële of andere (materiële of immateriële) voordelen, diensten of gunsten van derden te verwerven. Daar- bij kan het ook gaan om indirecte persoonlijke gunsten of voordelen, bijvoor- beeld voor de eigen politieke partij, familie of vrienden (Huberts, 2005). Kennis over schendingen en corruptie De politieke en maatschappelijke aandacht voor corruptie en integriteits- schendingen is de laatste decennia toegenomen. Dat geldt ook de aandacht die de bestuurswetenschappen aan het thema besteden. Al in 1982 publiceerde Hoetjes Corruptie bij de overheid, een standaardwerk voor het Nederlandse taal- gebied. Ook internationaal was er in de jaren tachtig aandacht voor theorie- vorming en onderzoek over corruptie (Heidenheimer, Johnston & Levine, 1989; Klitgaard, 1988). Integriteit van het lokaal bestuur_04.indd 20 7-10-2010 8:56:06
  • 8. Arend Geul (2014), versie januari 2015   8 leidt naar de ambtelijke en de politieke leiding. De hoe-vraag wordt beantwoord in termen van ‘hard control’, ‘soft control’, ‘registratie’ en ‘reflectie’ (Van den Heuvel et al. 2010, 98-99). In termen van tabel 1 hebben we daarmee te maken met het bureaucratisch model, in termen van tabel 2 met een smalle én verticale, en daarmee in de kern klassiek-weberiaanse opvatting van wat ‘goed werk’ is voor ambtenaren. Tegelijk noemt de VU-groep dit in het citaat hierboven professioneel, terwijl de stroming Freidson/Karssing/WRR juist betoogt dat professionaliteit verwijst naar een ‘brede’ en soms ook ‘horizontale’ opvatting van de ambtelijke beroepsmoraal. - Twee stromingen Er blijken dus twee denkstromingen te zijn. Beide schrijven over de beroepsmoraal van hedendaagse bestuurders en ambtenaren. Beide schrijven over zorgvuldigheid, dienstbaarheid en de permanente bereidheid tot het afleggen van verantwoording. Maar de ‘brede’ opvatting schrijft over professionaliteit zonder ruime expliciete aandacht voor integriteit, en de smalle opvatting richt de aandacht op integriteit en beschouwt professionaliteit als vrijwel synoniem daarmee. De brede stroming schrijft over de inhoudelijke kennis en netwerkkennis die up-to-date behoren te zijn, over een loyale èn kritische attitude en over vaardigheden als verbinden en adviseren, waarover de goede ambtenaar dient te beschikken. De smalle stroming schrijft over onkreukbaarheid, zorgvuldigheid, en nauwgezette naleving van de regels die de organisatie daarover heeft opgesteld. We kunnen dit verschil ook anders formuleren. De smalle stroming beschouwt integriteit als een noodzakelijke en voldoende voorwaarde om van professionaliteit te mogen spreken. Integriteit is het kenmerk bij uitstek van professionaliteit. Een goede ambtenaar is een onkreukbare ambtenaar. Dit kan worden uitgedrukt in de formule: professionaliteit = integriteit. De brede stroming is niet van mening dat integriteit onbelangrijk is. Het is waarschijnlijk treffender om te zeggen dat zij integriteit alleen ontoereikend acht, en onkreukbaarheid als een vanzelfsprekend onderdeel van professionaliteit beschouwt, als een noodzakelijke maar (volstrekt) onvoldoende voorwaarde voor professionaliteit. Professionaliteit omvat in deze visie veel meer dan integriteit; in een formule uitgedrukt: professionaliteit > integriteit. In de vergelijking van Huberts (1996): een voetballer die zich niet bezondigt aan spelbederf is, in de ogen van de brede opvatting nog geen goede voetbalspeler. In woorden van Karssing: “De morele opdracht voor ambtenaren [luidt]: doe de goede dingen – het publieke belang dienen – en doe dat goed! Een onkreukbare ambtenaar is nog geen goede ambtenaar: iemand die geen verkeersregels overtreedt, rijdt daarom nog niet de goede route. Oftewel, een ambtenaar die niet fraudeert, discrimineert, pest of sjoemelt met declaraties is nog niet een ambtenaar die zijn functie adequaat uitoefent” (Karssing 2006, 92). Beide stromingen stemmen ondertussen op een punt overeen: integriteit is een essentieel onderdeel van de gewenste habitus van professionele ambtenaren in het Nederland. Maar het daarbij laten past niet meer in onze tijd:                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                           • bereid is om zijn overwegingen (vooraf dan wel achteraf) te toetsen en daarover verantwoording af te leggen.” (http://www.integriteitoverheid.nl/over-bios/wat-is-integriteit.html)
  • 9. Arend Geul (2014), versie januari 2015   9 “Anders dan in de klassieke versie van de neutrale weberiaanse ambtenaar, pleiten wij voor de ontwikkeling van een ambtelijke professionaliteit waarbij inhoudelijke kennis van zaken centraal staat. Dat betekent kennis van de beleidssectoren waar het departement voor verantwoordelijk is. Het gaat daarbij niet alleen om inhoudelijke kennis van de onderscheiden dossiers en van het feitelijk functioneren van een bepaalde sector, het gaat ook om netwerkkennis. Ambtenaren zullen bij uitstek kunnen en moeten functioneren als verbindingsschakels tussen verschillende experts en belangengroepen om de verspreide kennis bij elkaar te brengen en te kunnen betrekken bij de uiteindelijke afweging (Wallage 2005). Van ambtenaren mag verwacht worden dat zij weten hoe het netwerk op een bepaald beleidsterrein in elkaar zit, welke ‘publieken’ van belang zijn, waar kenniscoalities zich bevinden en hoe deze kunnen worden ingezet voor de publieke zaak … De ambtenaar mag niet uitsluitend gezien en beoordeeld worden als ‘horige’ van de minister. Er is waardering nodig voor zijn rol als inhoudelijk adviseur en loyale doch kritische tegenspeler van de politiek verantwoordelijken. De praktijk heeft uitgewezen dat loyaal zijn en kritisch tegenspel bieden goed te combineren zijn en juist het wezenskenmerk moeten vormen van de professionele ambtenaar van deze tijd” (WRR 2006, 120). De tijd heeft oude idealen en moralen ingehaald. Politiek primaat en ambtelijke loyaliteit hebben een andere inhoud gekregen. Onkreukbaarheid volstaat daarom niet langer als het moreel kompas waarop ambtenaren moeten varen. De nieuwe tijd vraagt niet om een vervangend kompas maar om veel meer dan dat, om een nieuw eigen moreel navigatiesysteem: “De groeiende complexiteit van het werk maakt het noodzakelijk dat ambtenaren bereid en in staat zijn integere keuzes te maken zonder dat al precies vaststaat wat wel en niet integer is. Er wordt meer en meer een beroep gedaan op het morele improvisatievermogen van ambtenaren, en het vermogen daarbij om op een actieve manier verantwoordelijkheden te nemen waar dat nodig is. De vraag is dan niet alleen ‘Wat zeggen de regels?’ maar ook ‘Wat is in deze context geboden?’. Deze vorm van responsiviteit wordt steeds belangrijker. Burgers stellen steeds meer eisen aan de overheid. De kritische burgers willen topprestaties” (Karssing 2006, 95-96; mijn cursiveringen, AG) - De praktische relevantie van het onderscheid tussen de brede en de smalle opvatting Tot zover is het wellicht een wat academisch betoog. Maar de hier geschetste verschillen tussen de twee stromingen hebben praktische consequenties. Dat wil ik laten zien aan de hand van een drietal recente cases. Ik bespreek die vanuit de vraag: hoe zouden de twee stromingen uit ons verhaal tegen deze gevallen aankijken? Nudging. Nieuwe inzichten in de (neuro)psychologie en gedragseconomie (zie Geul 2014) hebben hun weg gevonden naar de praktische beleidskunde, met name in de VS, Groot-Brittannië en Scandinavië. Dat wekt de belangstelling in ons eigen land.15 In maart 2014 brengt de Raad voor de Leefomgeving en                                                                                                                 15 Zie WRR 2009, KIM 2010, Tiemeijer 2011, RMO 2014 en CEG 2014
  • 10. Arend Geul (2014), versie januari 2015   10 Infrastructuur (RLI) een rapport uit over ‘effectiever milieubeleid door mensenkennis’. In het voorwoord legt de RLI de strekking van het advies uit: “Individueel gedrag van mensen wordt beïnvloed door vele factoren, zoals iemands persoonlijke omstandigheden, de afwegingen die iemand maakt of de motieven die iemand heeft. Sommige mensen vinden bijvoorbeeld een schoon milieu niet belangrijk, anderen overzien de consequenties daarvan niet. Of milieuvriendelijk gedrag is duur en moeilijk of iemand denkt dat dat zo is. En soms ligt het milieuvriendelijk gedrag gewoon niet voor de hand. De manier waarop mensen zich gedragen is dus ingewikkeld en per situatie anders. Hoe mensen reageren op beleidsmaatregelen is lang niet altijd te voorspellen vanuit gangbare aannames over de rationaliteit van gedrag. Als bij beleidsbepaling (meer) bewust en systematisch gebruik wordt gemaakt van de kennis die bestaat over hoe en waarom mensen zich in specifieke omstandigheden op een bepaalde manier gedragen, kan de effectiviteit van het milieubeleid worden vergroot” (RLI 2014, 3). De RLI stelt ook de vraag aan de orde of een dergelijke nieuwe beleidsbenadering, ook wel aangeduid als ‘psychologische sturing’ of ‘nudging’, geoorloofd is. Het eigen antwoord van de RLI luidt bevestigend, mits wordt voldaan aan voorwaarden zoals transparantie, relevante informatieverschaffing, effectiviteit, en proportionaliteit (RLI 2014, 113-116). Hoe zouden de twee stromingen uit ons verhaal tegen psychologische sturing aankijken? Het RLI-advies zal door de brede stroming worden beoordeeld als relevant en interessant. Nudging is een uitbreiding van de gereedschapskist van bestuurder en beleidsambtenaar, en belooft vergroting van de effectiviteit van hun optreden. Gedragsbeïnvloeding door de overheid is altijd van normatieve aard, ook met traditionele instrumenten als communicatie, financiële prikkels, en wet- en regelgeving, nudging is daarop geen uitzondering. Met de genoemde voorwaarden is ook deze aanpak even legitiem als elke andere. De smalle stroming daarentegen ziet noch vermoedt waarschijnlijk schending van de integriteit (zie tabel 3), acht nudging derhalve niet relevant, en zal daarom geen actieve belangstelling aan de dag leggen. Een oorlogsheld in Rijen (N-B). De voormalig hoogste Nederlandse militair in Irak en Afghanistan heeft thuis in Nederland problemen met zijn vriendin. Hij schopt en slaat haar, en trekt haar mondhoeken uit. Hij wordt daarvoor veroordeeld tot tachtig uur werkstraf, waarvan de helft voorwaardelijk. Binnen de proefperiode krijgt hij het aan de stok met de ex van zijn vriendin. Hij gooit een baksteen in diens richting, mist, maar de steen ketst via een boom tegen het been van de voormalige echtgenoot. De militair wordt veroordeeld tot 500 euro boete. Omdat hij nu twee keer is veroordeeld voor een geweldsdelict op Nederlandse bodem, trekt de minister de Verklaring van Geen Bezwaar16 voor hem in, wat feitelijk neerkomt op ontslag uit militaire dienst. De kolonel staat echter te boek als een uitmuntend militair, sommigen noemen hem zelfs een oorlogsheld, omdat hij voortreffelijk leiderschap heeft getoond in moeilijke tijden onder de moeilijke omstandigheden van het Midden-Oosten. Om die reden scharen tientallen hoge officieren tot op het hoogste niveau zich achter de kolonel in diens verzet tegen zijn ontslag-de-facto. Zij overwegen zelfs hun steun aan hem te tonen door publiekelijk in uniform te verschijnen wanneer de rechtszaak in hoger beroep dient. Dit is even ongepast als ongebruikelijk, en toont daarmee hoezeer de                                                                                                                 16 http://nl.wikipedia.org/wiki/Veiligheidsonderzoek, 3 april 2014
  • 11. Arend Geul (2014), versie januari 2015   11 collega’s zijn begaan met de kolonel en zijn professionele kwaliteiten. Zij vinden dat de minister ook de dienstprestaties van de kolonel in haar overwegingen moet betrekken, en niet alleen de twee veroordelingen.17 Hoe zouden de twee stromingen uit ons verhaal tegen deze casus aankijken? De smalle stroming zal waarschijnlijk erop wijzen dat er sprake is van ‘intimidatie en onfatsoenlijke omgangsvormen’ en van ‘wangedrag in de vrije tijd’, en concluderen dat er bijgevolg sprake is van integriteitschendingen (vgl. tabel 3). Daarnaast heeft een hoge officier een voorbeeldfunctie, hetgeen nog sterker geldt voor een (voormalige) bevelhebber. De smalle stroming zal daarom waarschijnlijk de opvatting van de minister steunen. De brede stroming echter zal wijzen op het oordeel van de tientallen hoge mede-officieren, en betogen dat alleen zij kunnen bepalen of en in hoeverre de kolonel een goed professional is. De huiselijke problemen zijn in deze zienswijze niet heel erg relevant in dit verband, ook al blijft staan dat van een hoge officier voorbeeldgedrag mag worden verlangd. Dat doet echter niets af aan zijn professionele kwaliteiten. Al met al zal het oordeel van de brede stroming waarschijnlijk luiden: de kolonel verdient een douw, maar ontslag gaat veel te ver, goede professionals zijn schaars en hard nodig. Een raadslid op de Veluwe. Van dit verhaal bestaan twee versies. Wij volgen de versie zoals die is opgesteld door, namens of met instemming van de VU-groep Integriteit van Bestuur.18 In deze versie is er een dame die voor het CDA in de raad zit. Haar man is advocaat van een projectontwikkelaar die bij een procedure tegen de betreffende gemeente betrokken raakt. De CDA-ster brengt haar dubbele betrokkenheid onmiddellijk in de openbaarheid, en kondigt aan afstand te bewaren tot deze kwestie. Nadat fractie en burgemeester de VU-hoogleraar Van den Heuvel geraadpleegd hebben, treedt het raadslid af. Zij verklaart dat ‘op het moment dat je moet gaan uitleggen dat je echt wel integer bent en handelt, (dan) voelt het niet goed. Je moet dat niet zéggen, je moet dat zíjn. Dus was mijn enige keuze om mijn raadslidmaatschap te beëindigen’. De burgemeester spreekt van een ‘wijs besluit’. Hoe zouden de twee stromingen uit ons verhaal tegen dit geval aankijken? De smalle stroming zal waarschijnlijk stellen dat er sprake is van een onverenigbare binding. Je kunt beter niet raadslid zijn én getrouwd met een advocaat die een zaak tegen diezelfde gemeente voert. Dat je alles in de openbaarheid brengt, en afstand bewaart, doet er niet echt toe: zelfs de schijn van belangen- verstrengeling of oneigenlijke beïnvloeding kan het beste worden vermeden. De brede stroming zal het raadslid echter om haar professionaliteit prijzen die blijkt uit het publiek maken van de verschillende bindingen die de CDA-ster in deze casus heeft. Zij stelt zich transparant en controleerbaar op. De bindingen zijn duidelijk maar ook voor eenieder zichtbaar helder gescheiden. Is het enkele feit dat de dame getrouwd is met een advocaat die een zaak tegen de gemeente voert, voldoende reden om af te treden, zal de brede stroming zich afvragen, en haar antwoord is waarschijnlijk negatief.19                                                                                                                 17 Archief Omroep Brabant (http://www.omroepbrabant.nl), Trouw 31-1-2014 en 27-3-2014 18 De Koning 2014. Deze publicatie, waaraan ook VU-hoogleraar Huberts heeft meegewerkt, beschrijft de Politieke Integriteitsindex 19 In de andere versie is het raadslid behalve echtgenote ook werkzaam in het advocatenkantoor van haar man. Het raadslid heeft zich meteen gedistantieerd van alle informatie met betrekking tot dit dossier. Zij heeft ook geen (besloten) vergaderingen bijgewoond die op dit dossier betrekking hadden. Ondanks deze op zichzelf zuivere lijn, wil de CDA-ster elke schijn van belangenverstrengeling wegnemen, juist en vooral ook omdat zij bij het advocatenkantoor van
  • 12. Arend Geul (2014), versie januari 2015   12 We hebben drie cases bezien, en proberen te beoordelen vanuit de twee onderscheiden denkstromingen over professionaliteit en integriteit. In alle gevallen verschillen de conclusies. In de eerste casus vindt de brede stroming nudging interessant en relevant, terwijl de smalle stroming dat verschijnsel niet een relevante integriteitskwestie vindt. In de tweede casus steunt de smalle stroming de minister in haar streven de kolonel (de facto) te ontslaan uit militaire dienst, terwijl de brede stroming dat te ver vindt gaan. In de derde casus oordeelt de brede stroming waarschijnlijk dat aftreden-wegens-huwelijk op zich onnodig is (zeker indien raadsleden zich publiekelijk transparant en controleerbaar opstellen), terwijl de smalle stroming zich kan vinden in het oordeel dat aftreden een wijs besluit is.20 - Tot slot Ambtelijke, politieke en bestuurlijke integriteit zijn belangrijk. Dat staat buiten kijf. Maar is het oog alléén gericht op onkreukbaarheid en ‘het moreel zuiver uitoefenen van het beroep of de professie’ dan is niet uit te sluiten dat beleidsadviseurs en procesmanagers dingen doen die vanuit een ruimere opvatting van de ambtelijke beroepsmoraal niet als professioneel (of soms zelfs als onprofessioneel) worden ervaren. In de 21e eeuw is de maatlat van Weber uit de vorige eeuw niet langer een goede uitwerking van het oude inzicht van Aristoteles dat deugd én vakkennis noodzakelijk zijn voor professioneel ambtelijk vakmanschap.                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                           haar echtgenoot werkzaam is. (Persbericht van het CDA op website van de gemeente Barneveld, http://www.barneveld.nl/actueel/nieuws_43017/item/gerda-post-beaindigt- raadslidmaatschap_50839.html). De smalle stroming zal slechts verder gesterkt worden in haar oordeel. De brede stroming zal waarschijnlijk haar conclusie wijzigen. Er is nu een drievoudige binding, en die van raadslid en werkneemster kan leiden tot belangenverstrengeling. Een professionele werkneemster dient zich ten volle, met al haar kracht, kennis en kunde, in te zetten voor het advocatenkantoor, een professioneel raadslid dient al haar kracht, kennis en kunde ten goed te laten komen van de gemeenschap. Die twee vereisten zijn onverenigbaar. 20 Althans in de lezing van VN, in de andere versie komen brede en smalle stroming tot dezelfde conclusie (zie noot 19).
  • 13. Arend Geul (2014), versie januari 2015   13 Aristoteles (ca. 330 v.Chr./2005) Ethica Nicomachea, vertaald en toegelicht door Ch. Hupperts & B. Poortman. Budel Bekker, R. (2009) Liaisons dangereuses. Enige beschouwingen over de arbeidsverhoudingen bij de overheid. Leiden (oratie UL) Bekker, R. (2012) Marathonlopers rond het Binnenhof. Topambtenaren bij het Rijk 1970- 2010. Den Haag Bolt, L.L.E., M.F. Verweij & J.J.M. van Delden (2010) Ethiek in de praktijk. Assen CEG, Centrum voor Ethiek en Gezondheid (2014) Leefstijlbeïnvloeding: tussen betuttelen en verwaarlozen. Den Haag Dales, C.J. (1992) Om de integriteit van het Openbaar Bestuur. Toespraak van de Minister van Binnenlandse Zaken op het congres van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, 12-13 juni 1992 te Apeldoorn Dwarswaard, J. (2011) De dokter en de tijdgeest. Een halve eeuw veranderingen in de beroepsethiek van huisartsen en chirurgen. Den Haag (dissertatie EUR) Freidson, E. (2001) Professionalism. The Third Logic. Cambridge Frequin, M. (2012) Met ministers op de tandem. Bewegingen van een topambtenaar. Den Haag Geul, A. (2014) Moraliteit in (neuro)psychologisch perspectief. Paper EV/Lectoraat VOR, ‘s-Hertogenbosch Geul, A. & F. Klarenbeek (red.) (2012) Van Talent tot topper. Over de ontwikkeling van beleidsprofessionals. Den Haag Hart, P. & A. ’t Wille (2002). Politiek-ambtelijke verhoudingen in beweging. Amsterdam Hart, P. ’t & M. van der Steen (2012) Politiek-ambtelijke verhoudingen in de 2.0-wereld. Nieuwe uitdagingen en overzeese lessen. Van Slingelandtlezing 2011. Bestuurskunde, 21(1) 71-82 Heuvel, J.H.J. van den, L.W.J.C. Huberts, Z. van der Wal & K. Steenbergen (2010) Integriteit van het lokaal bestuur. Raadsgriffiers en gemeentesecretarissen over integriteit. Den Haag Heuvel, J.H.J. van den, L.W.J.C. Huberts, E.R. Muller (red.) (2012). Integriteit. Integriteit en integriteitsbeleid in Nederland. Deventer Huberts, L. (1996), De essentie en achterkant van het gelijk, in: Studievereniging Dorknoper, Bestuurlijke integriteit. Het gelijk van Ien Dales?. Groningen Huberts, L.W.J.C. (2005) Integriteit en Integritisme in Bestuur en Samenleving. Wie de schoen past … Amsterdam (oratie VU) Huberts, L.W.J.C. (2012) Visies op integriteit. In: J.H.J. van den Heuvel, L.W.J.C. Huberts, E.R. Muller (red.) (2012). Integriteit. Integriteit en integriteitsbeleid in Nederland. Deventer, 19-38 Karssing, E.D. (2006) Integriteit in de beroepspraktijk. Rotterdam (dissertatie EUR) KIM, Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid (2010) Gedrag in beleid: met psychologie en gedragseconomie het mobiliteitsbeleid versterken. Den Haag Koning, B. de (2014) De Politieke Integriteitsindex. Winnaar van het sjoemeljaar 2013: de VVD. Vrij Nederland 15-3-2014, 34-43 Lifton, R.J. (2000) The Nazi Doctors. Medical Killing and the Psychology of Genocide. New York Mertens, F.H. (1996) Vriendelijk converseren en krachtig optreden. Over vakmanschap in de beleidsadvisering. Rotterdam (oratie EUR) Mertens, F.H. (2010) Fasen uit de ambtelijke loopbaan. Op zoek naar vakmanschap (lezing lectoraat Professionaliteit van Beleid, 21 januari 2010, ‘s-Hertogenbosch) Nieuwenkamp, R. (2001) De prijs van het politieke primaat. Wederzijds vertrouwen en loyaliteit in de verhouding tussen bewindspersonen en ambtelijke top. Enschede (dissertatie UT) Nieuwenkamp, R. (2013) Schaduwpolitici, bontkragen en blokkendozen. Een onderzoek naar de politiek-ambtelijke verhoudingen in Nederland. CAOP Amsterdam Poelje, G.A. van (1959) Vademecum voor de jonge ambtenaar. Alphen a/d Rijn RLI, Raad voor de Leefomgeving en Infrastructuur (2014) Doen en laten. Effectiever milieubeleid door mensenkennis. Den Haag
  • 14. Arend Geul (2014), versie januari 2015   14 RMO, Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (2014) De verleiding weerstaan. Grenzen aan beïnvloeding van gedrag door de overheid Den Haag Sennett, R. (2008) The Craftsman. New Haven/London Tankeren, M.H.M. van (2012) Integriteit in de politieorganisatie. In: J.H.J. van den Heuvel, L.W.J.C. Huberts, E.R. Muller (red.) (2012). Integriteit. Integriteit en integriteitsbeleid in Nederland. Deventer, 391-416 Tiemeijer, W.L. (2011) Hoe mensen keuzes maken. De psychologie van het beslissen. Amsterdam Visser, R.K. (2008) In dienst van het algemeen belang. Ministeriële verantwoordelijkheid en parlementair vertrouwen. Leiden (dissertatie UL) Wallage. J. (2005) Lang leve de ambtenaar! Een verkenning naar de rol van beleids- ambtenaren, tussen werkveld en politiek. Amsterdam Weber, M. (1919/1926) Politik als Beruf. Berlin Witman, Y, P.C.M. van den Kerkhof & D.D.M. Braat (2013) ‘Medische professionals en hun kernwaarden. Het belang van praktijkverhalen en intrinsieke motivatie’. Nederlands Tijdschrift Geneeskunde, 2013:157;A5698 WRR (2006) Lerende Overheid. Een pleidooi voor probleemgerichte politiek. WRR Rapport 75. Den Haag WRR (2009) De menselijke beslisser. Over de psychologie van keuze en gedrag. WRR Verkenning 22. Amsterdam   6294 woorden