1. 1 SCM economie HOOFDSTUK 5NATIONAAL INKOMEN EN WERKGELEGENHEID
2. 5.1 De hoogte van het nationaal inkomen Uitgangspunt: nationaal inkomen Hoofdstuk 4: (ex post) hoofdstuk 5: dynamisch beeld Welke factoren beïnvloeden nu het nationaal inkomen? Wat gebeurt er indien de consumptie- en/of investeringsneiging verandert? 1 SCM economie
3. 5.1.1 de macro-economische consumptie- en spaarvergelijking Onderzoek: positieve correlatie tussen het nationaal inkomen en de consumptie. C = f(Y) 1 SCM economie
4. Besluit: Y = C + S cm + sm = 1 ofwel cm = 0 sm = 1 ofwel omgekeerd (extreme situaties) 0 ≤ cm ≤ 1 1 SCM economie
5. Realiteit: deel van de consumptie is onafhankelijk van inkomen (zie hoofdstuk 1 – levensnoodzakelijke goederen). Y = 0 toch C via ontsparen autonome consumptie = Caut. consumptiefunctie C = cm.Y + Caut. C = 2/3Y + 100 Caut. = 100 mld EUR spaarfunctie S = Y – C S = Y – (cmY + Caut.) S = (1 – cm)Y – Caut. S = sm.Y - Caut. S = 1/3Y – 100 1 SCM economie
6. 5.1.2 De investeringsvergelijking Investeringsbeslissing van producent Kosten van de investeringen Opbrengsten van de investering Winstverwachting 1 SCM economie
7. 5.1.3 Het evenwichtsinkomen C = 2/3Y + 100 Iex ante = 20 EV (= effectieve vraag) = C + Iex ante 2/3Y + 100 +20 Tabel 5.1 Y↑ -> EV↑ welk Y komt er tot stand? Y = NP 3 situaties: 1. Y < EV 2. Y > EV 3. Y = EV inkomensevenwicht (= YE) 1 SCM economie
8. 3 situaties kolom 3 en 4: 1 S < Iex ante 2 S > Iex ante 3 S = Iex ante bij evenwichtsinkomen, inkomensevenwicht ( = YE) 1 SCM economie
9. 5.1.4 Wijzigingen van de consumptie- en/of investeringsneiging Wijziging van effectieve vraag leidt tot wijziging van het evenwichtsinkomen: Wijziging van de consumptieneiging Wijziging van de investeringsneiging 1 SCM economie
10. Wijziging van de consumptieneiging Uitgangssituatie: zie supra YE1 = 360 we veronderstellen een daling van de consumptievraag: C = 1/2Y + 100 (cm is gedaald) YE = 1/2Y + 100 + 20 YE – 1/2YE = 120 1/2YE = 120 YE2 = 240 1 SCM economie
11. Wijziging van de investeringsneiging Uitgangssituatie: zie supra YE1 = 360 we veronderstellen dat Iaut. stijgen van 20 naar 40 mldEUR Zelftoets pag. 145 1 SCM economie
12. 5.1.5 De investeringsmultiplicator Keynesiaans ∆I ->∆Y YE1 = 360 C = 340 S = 20 Iaut. = 20 Iex ante ↑ met 20 (∆I = 20) Dit wijzigt Iaut. en verstoort het evenwicht Onderzoek overgang -> nieuwe evenwichtstoestand Tabel 5.2 1 SCM economie
13. periodenanalyse periode 1 periode 2 spaarlek periode 3 ∑ periode Iaut = S YE2 = 360 + 60 = 420 Het nationaal inkomen stijgt met een veelvoud van de investeringen 1 SCM economie
14. 20 x 3 = 60 = inkomensvermenigvuldiger of MP MP def. 1 ∆Y/∆I 1 1 MPdef. 2 of = k 1 - cmsm groter dan 1 omdat 0 < cm < 1 hoe groter cm hoe groter k. vb handboek p 148 overheid: belastinglek maakt MP-effect geringer open economie – buitenland: invoerlek maakt MP-effect meestal geringer 1 SCM economie
15. 5.1.6 De accelerator naast Iaut. … ook geïnduceerde inv. zie supra handboek p 149 ∆Y -> ∆C ->… voorwaarde: indien er geen ongebruikte kapitaalgoederen beschikbaar zijn accelerator Ii versneller a = ∆Y 1 SCM economie
17. 5.2 De werkgelegenheid 5.2.1 De hoogte van het nationaal inkomen en de tewerkstelling Verschillende economen hebben in kader van de heersende maatschappelijke context theorieën ontwikkeld die een verklaring gaven aan de synergie tussen stijging van nationaal inkomen (Y) en de werkgelegenheid (ook belangrijk om de hoogte van C en I te bepalen). 1 SCM economie
18. Klassieke economie Stelling: nat Y wordt bepaald door de productiecapaciteit gebaseerd op de theorie van de onzichtbare regelaar (de “invisible hand”) = het automatisch werkend prijsmechanisme Adam SMITH (1723-1790) 1776: hoofdwerk: “Inquiry into the Nature and the Causes of the Wealth of Nations” 1 SCM economie
19. Stelling i.v.m. “werkloosheid” Tijdelijke aard A van arbeidskrachten > V naar arbeidskrachten oplossing: lonen (= prijs van de arbeid) ↓ bv. S > I oplossing: rente (= prijs van het geld) ↓ ‘Er wordt gevraagd omdat er aangeboden wordt’. 1 SCM economie
20.
21.
22. Loon is een inkomensaspect en niet alleen een kostenaspect
24. Rente zorgt enkel voor evenwicht tussen vraag en aanbod van geld en niet tussen I en S1 SCM economie
25. Overheid moet een actieve rol spelen in crisisperiode Cfr. huidige economische situatie Politiek van deficit spending hogere bestedingsneiging lagere rentetarieven -> investeringen stimuleren toename koopkracht -> herstel consumptie -> hogere investeringsneiging -> multiplicatoreffect Besluit: politiek streven naar full employment! 1 SCM economie
26. Hoe hoog kan het nationaal inkomen (Y) stijgen als er gestreefd wordt naar FE? Y (= NNPf) = P.T Veronderstel bij een gegeven Y dat de EV stijgt: 1 SCM economie
30. Daling economische groei= structurele problemen en geen conjucturele -> nieuwe theorieën: aanbodeconomie (zie verder cursus) 1 SCM economie
31. Economische wetmatigheid: streven naar evenwicht Ideale situatie: EV zorgt voor FE = bestedingsevenwicht (verdere reële groei van Y is niet meer mogelijk). Zie pag. 163: illustratie van overbesteding, onderbesteding en bestedingsevenwicht Zie handboek – nieuwe termen: Beroepsbevolking Arbeidsproductiviteit Maximale productiecapaciteit -> berekenen van totale productie die kan bereikt worden als alle arbeidskrachten aan het werk zijn (FE) Daaruit inkomensevenwicht berekenen (EV = Y) Afleiden van werkloosheid (conjuctureel) 1 SCM economie
32. 5.2.2De oorzaken van werkloosheid Conjuncturele werkloosheid: oorzaak van deze werkloosheid is te situeren aan de vraagzijde van de economie: indien consumptie en investeringen dalen -> minder goederen produceren betekent minder arbeid nodig. Structurele werkloosheid: oorzaak van deze werkloosheid is te situeren aan de aanbodzijde van de economie: structurele factoren bij de producenten zorgen ervoor dat minder arbeid nodig is. Frictiewerkloosheid: tijd nodig om ander werk te zoeken. 1 SCM economie
33. Seizoenwerkloosheid: gevolg van seizoenarbeid. Verdoken werkloosheid: mensen die niet werkloos zijn, maar het zouden zijn indien ze werk op hun niveau zouden eisen. Technische werkloosheid: door overmacht kan in de onderneming niet gewerkt worden. Economische werkloosheid: cfr. Actuele situatie Opgaven handboek p.180 1 SCM economie
34. 5.2.3 Evolutie van de werkloosheid werkloosheid: A van arbeidskrachten > V naar arbeidskrachten Het aanbod van arbeidskrachten = beroepsbevolking bevolking op arbeidsleeftijd voetn. 32 – p 167 Activiteitsgraad Tabel 5.3: bevolking op arbeidsleeftijd 7 miljoen Tabel 5.4: totale beroepsbevolking 4,9 miljoen Tabel 5.5:activiteitsgraad in % volgens geslacht 70,6% 1 SCM economie
35. de vraag naar arbeidskrachtenafhankelijk van: de vraag naar goederen arbeidsproductiviteit relatieve prijzen van de productiefactoren arbeid en kapitaal 1 SCM economie
36. Tabel 5.6: werkende bevolking (= werkgelegenheid) 4,4 miljoen rationalisatie-investeringen opl. - loonontwikkeling beheersen ↓ patronale RSZ Toename werkende bevolking: inschakeling werklozen werkgelegenheidsgraad of werkzaamheidsgraad 1 SCM economie
38. arbeidsmarktparadox Normaliter: hoge werkloosheidsgraad = relatief laag aantal openstaandearbeidsplaatsen 2006: aantal vacatures↑ ondanks relatief hoge werkloosheidsgraad redenen: zie verklaring NBB Gebrek aan kwalificatie Gebrek aan mobiliteit Gebrek aan motivering 1 SCM economie
39. knelpuntberoepen VDAB vervullingspercentage laag Oorzaken: langdurige werkloosheid: > twee jaar werkloos jeugdwerkloosheid: < 25 jaar problematiek van laaggeschoolden 1 SCM economie
40. werkloosheidsval (ruimer inactiviteitsvallen) financiële prikkel van een voltijdse baan < ‘vangnet’ -> ‘hangmat’ oplossingen: o.m. ↓ werkn. RSZ lage lonen (= werkbonus) 1 SCM economie
41. 5.2.4 Bestrijding van de werkloosheid conjuncturele werkloosheid: > EV dr. overheid = anticyclisch begrotingsbeleid bv. gezinsconsumptie ↑ via bv. Belastingsverlaging structurele werkloosheid: kwantitatievestructurele werkloosheid door gebrek aan arbeidsplaatsen investeringsklimaat aantrekkelijker maken loonstijgingen matigen: loonkostenstijgingen afremmen: ↓ patronale RSZ 4. herverdeling van de beschikbare arbeid 1 SCM economie
42. kwalitatieve structurele werkloosheid A van en V naar arbeidskrachten niet voldoende op elkaar afgestemd omwille van: Opleiding (LLL) Permanente vorming 1 SCM economie
43. 5.2.5Het Belgisch werkgelegenheidsbeleid Doel: ↑ werkgelegenheidsgraad Arbeidsaanbod verruimen door: verlenging van het beroepsleven ↑ werkgelegenheidsgraad van de vrouwen verbetering inschakeling van jongeren startbaanovereenkomst handboek vergemakkelijking inschakeling laaggeschoolde werknemers opleiding 1 SCM economie
44. Arbeidsvraag stimuleren door: structurele ↓ patronale RSZ voor elke werknemer + specifieke patronale RSZ↓ voor bepaalde doelgroepen 1 SCM economie
48. substitutie arbeid door kapitaal -> werkloosheid↑ concurrentiekracht↓ -> export↓ -> werkloosheid↑ en tekort↑ op handelsbalans (X – M) vaste inkomenstrekkers leiden verlies 10 jaar centrale akkoorden voor de bepaling van de loonnorm All-inloonakkoord 1 SCM economie
49. Innovatie kaderprogramma voor concurrentievermogen en innovatie ondernemerschap en innovatie ondersteuning ICT-beleid Intelligentie Energie-Europa 1 SCM economie