SlideShare a Scribd company logo
1 of 21
Overbesteding Bestedingsinflatie
Kostenstijging Kosteninflatie
Toename van de geldhoeveelheid Monetaire inflatie
Inflatie leidt tot vermindering van de koopkracht van
geld: geldontwaarding
Stel de inflatie is in een bepaald jaar 100%. Hoe hoog
is dan de geldontwaarding?
Antwoord: 100 / 200 x 100% = 50%. Dus de
geldontwaarding is 50%
Stel de inflatie in een bepaald jaar is 5%. Hoe hoog is
dan de geldontwaarding?
Antwoord: 100 / 105 x 100% = 95,24%. Dus de
geldontwaarding is 100% - 95,24% = 4,76%
Dus van dezelfde hoeveelheid geld kan minder gekocht worden.
Bij inflatie zal het reële inkomen (= koopkracht) dalen
Stel het nominale inkomen stijgt met 5% en de inflatie is
4%. Met hoeveel procent stijgt/daalt het reële inkomen?
Antwoord: 105 / 104 x 100% = 100,96. Dus het reële
inkomen stijgt met 100,96 – 100 = 0,96%
Stel het nominale inkomen stijgt met 4,5% en de inflatie is
7%. Met hoeveel procent stijgt/daalt het reële inkomen?
Antwoord: 104,5 / 107 x 100% = 97,66. Dus het reële
inkomen daalt met 100 – 97,66 = 2,34%
Nominale rente bestaat uit:
Vergoeding uitstel consumptie
Vergoeding risico dat gelopen wordt
Vergoeding voor inflatie
De eerste twee punten vormen de reële rente.
Je ziet bij een bank staan: rente 4,6%
Dit is de nominale rente
Nominale rente 4,5%
Inflatie 2,5%
De reëele rente is 104,5 / 102,5 *100 = 101,95 1,95%
Het Centraal Bureau voor de Statistiek publiceert maandelijks
informatie over de CPI.
Het cpi is een belangrijke maatstaf voor het meten van de
gemiddelde prijsontwikkeling
Weging Indexcijfers
2011
Weging x
indexcijfer
Voeding
Woning
Kleding
Hygiëne
Ontwikkeling
Verzekering
Weging Indexcijfers
2011
Weging x
indexcijfer
Voeding 28
Woning 25,3
Kleding 9,8
Hygiëne 14,5
Ontwikkeling 21
Verzekering 1,4
Weging Indexcijfers
2011
Weging x
indexcijfer
Voeding 28
Woning 25,3
Kleding 9,8
Hygiëne 14,5
Ontwikkeling 21
Verzekering 1,4
100
Weging Indexcijfers
2011
Weging x
indexcijfer
Voeding 28 106
Woning 25,3 103,6
Kleding 9,8 112,1
Hygiëne 14,5 106,6
Ontwikkeling 21 107,3
Verzekering 1,4 103,2
100
Weging Indexcijfers 2011 Weging x
indexcijfer
Voeding 28 106 2968
Woning 25,3 103,6
Kleding 9,8 112,1
Hygiëne 14,5 106,6
Ontwikkeling 21 107,3
Verzekering 1,4 103,2
100
Weging Indexcijfers
2011
Weging x
indexcijfer
Voeding 28 106 2968
Woning 25,3 103,6 2621.1
Kleding 9,8 112,1 1098.6
Hygiëne 14,5 106,6 1545.7
Ontwikkeling 21 107,3 2253.3
Verzekering 1,4 103,2 144.5
+
100 10631.2 / 100
=
Consumentenprijsindexcijfer 2011 106.3
 De CPI geeft aan hoe hoog de kosten voor het
levensonderhoud zijn voor de gemiddelde Nederlander ten
opzichte van een basisjaar.
 De inflatie geeft de algehele stijging van het prijspeil aan ten
opzichte van het voorgaande jaar
CPI 2006 = 104,7
CPI 2007 = 105,8
De kosten van het levensonderhoud zijn dus in 2006 en 2007
met respectievelijk 4,7% en 5,8% gestegen ten opzichte van
het basisjaar
De inflatie in 2007 is (105,8 – 104,7) / 104,7 x 100% = 1,05%
De maatregelen van de Centrale Bank kunnen twee kanten opwerken
Stel de Centrale Bank verhoogt de rente om inflatie te bestrijden
Geld lenen wordt onaantrekkelijk
Maatschappelijke geldhoeveelheid daalt
Consumptie daalt
Overbesteding daalt
Bestedingsinflatie neemt af
De maatregelen van de Centrale Bank kunnen twee kanten opwerken
Stel de Centrale Bank verhoogt de rente om inflatie te bestrijden
Rentekosten voor bedrijven stijgen
Rentekosten worden doorberekend in de prijs
Prijzen van goederen en diensten stijgen
Kosteninflatie neemt toe
Bij kosteninflatie: subsidies en belastingmaatregelen
waardoor kosten lager worden
Bij bestedingsinflatie: overheidsbestedingen laten
dalen en belastingen laten stijgen. In beide gevallen
vermindert de effectieve vraag

More Related Content

More from JohanAlberts

More from JohanAlberts (20)

De industrie
De industrieDe industrie
De industrie
 
Samengestelde reeks
Samengestelde reeksSamengestelde reeks
Samengestelde reeks
 
Prijselasticiteit
PrijselasticiteitPrijselasticiteit
Prijselasticiteit
 
Verzekering2
Verzekering2Verzekering2
Verzekering2
 
Risico en verzekeren
Risico en verzekerenRisico en verzekeren
Risico en verzekeren
 
Toe of afnemende meeropbrengsten
Toe of afnemende meeropbrengstenToe of afnemende meeropbrengsten
Toe of afnemende meeropbrengsten
 
Harberger subsidie
Harberger subsidieHarberger subsidie
Harberger subsidie
 
Heffing vast vc
Heffing vast vcHeffing vast vc
Heffing vast vc
 
Pareto
ParetoPareto
Pareto
 
Differentiëren
DifferentiërenDifferentiëren
Differentiëren
 
Minimumprijsc
MinimumprijscMinimumprijsc
Minimumprijsc
 
Omzet kosten-winst
Omzet kosten-winstOmzet kosten-winst
Omzet kosten-winst
 
Consumentensurplus
ConsumentensurplusConsumentensurplus
Consumentensurplus
 
Kosten produceren
Kosten producerenKosten produceren
Kosten produceren
 
Marktmodel tekenen
Marktmodel tekenenMarktmodel tekenen
Marktmodel tekenen
 
Sociale zekerheid
Sociale zekerheidSociale zekerheid
Sociale zekerheid
 
Voorraadwaardering
VoorraadwaarderingVoorraadwaardering
Voorraadwaardering
 
Nettowinstopslagmethode
NettowinstopslagmethodeNettowinstopslagmethode
Nettowinstopslagmethode
 
Brutowinstopslagmethode
BrutowinstopslagmethodeBrutowinstopslagmethode
Brutowinstopslagmethode
 
Verschuivingen op de markt
Verschuivingen op de marktVerschuivingen op de markt
Verschuivingen op de markt
 

Inflatie

  • 1.
  • 3. Inflatie leidt tot vermindering van de koopkracht van geld: geldontwaarding Stel de inflatie is in een bepaald jaar 100%. Hoe hoog is dan de geldontwaarding? Antwoord: 100 / 200 x 100% = 50%. Dus de geldontwaarding is 50% Stel de inflatie in een bepaald jaar is 5%. Hoe hoog is dan de geldontwaarding? Antwoord: 100 / 105 x 100% = 95,24%. Dus de geldontwaarding is 100% - 95,24% = 4,76%
  • 4. Dus van dezelfde hoeveelheid geld kan minder gekocht worden. Bij inflatie zal het reële inkomen (= koopkracht) dalen
  • 5. Stel het nominale inkomen stijgt met 5% en de inflatie is 4%. Met hoeveel procent stijgt/daalt het reële inkomen? Antwoord: 105 / 104 x 100% = 100,96. Dus het reële inkomen stijgt met 100,96 – 100 = 0,96% Stel het nominale inkomen stijgt met 4,5% en de inflatie is 7%. Met hoeveel procent stijgt/daalt het reële inkomen? Antwoord: 104,5 / 107 x 100% = 97,66. Dus het reële inkomen daalt met 100 – 97,66 = 2,34%
  • 6. Nominale rente bestaat uit: Vergoeding uitstel consumptie Vergoeding risico dat gelopen wordt Vergoeding voor inflatie De eerste twee punten vormen de reële rente. Je ziet bij een bank staan: rente 4,6% Dit is de nominale rente
  • 7. Nominale rente 4,5% Inflatie 2,5% De reëele rente is 104,5 / 102,5 *100 = 101,95 1,95%
  • 8. Het Centraal Bureau voor de Statistiek publiceert maandelijks informatie over de CPI. Het cpi is een belangrijke maatstaf voor het meten van de gemiddelde prijsontwikkeling
  • 10. Weging Indexcijfers 2011 Weging x indexcijfer Voeding 28 Woning 25,3 Kleding 9,8 Hygiëne 14,5 Ontwikkeling 21 Verzekering 1,4
  • 11. Weging Indexcijfers 2011 Weging x indexcijfer Voeding 28 Woning 25,3 Kleding 9,8 Hygiëne 14,5 Ontwikkeling 21 Verzekering 1,4 100
  • 12. Weging Indexcijfers 2011 Weging x indexcijfer Voeding 28 106 Woning 25,3 103,6 Kleding 9,8 112,1 Hygiëne 14,5 106,6 Ontwikkeling 21 107,3 Verzekering 1,4 103,2 100
  • 13. Weging Indexcijfers 2011 Weging x indexcijfer Voeding 28 106 2968 Woning 25,3 103,6 Kleding 9,8 112,1 Hygiëne 14,5 106,6 Ontwikkeling 21 107,3 Verzekering 1,4 103,2 100
  • 14. Weging Indexcijfers 2011 Weging x indexcijfer Voeding 28 106 2968 Woning 25,3 103,6 2621.1 Kleding 9,8 112,1 1098.6 Hygiëne 14,5 106,6 1545.7 Ontwikkeling 21 107,3 2253.3 Verzekering 1,4 103,2 144.5 + 100 10631.2 / 100 = Consumentenprijsindexcijfer 2011 106.3
  • 15.  De CPI geeft aan hoe hoog de kosten voor het levensonderhoud zijn voor de gemiddelde Nederlander ten opzichte van een basisjaar.  De inflatie geeft de algehele stijging van het prijspeil aan ten opzichte van het voorgaande jaar
  • 16. CPI 2006 = 104,7 CPI 2007 = 105,8 De kosten van het levensonderhoud zijn dus in 2006 en 2007 met respectievelijk 4,7% en 5,8% gestegen ten opzichte van het basisjaar De inflatie in 2007 is (105,8 – 104,7) / 104,7 x 100% = 1,05%
  • 17.
  • 18.
  • 19. De maatregelen van de Centrale Bank kunnen twee kanten opwerken Stel de Centrale Bank verhoogt de rente om inflatie te bestrijden Geld lenen wordt onaantrekkelijk Maatschappelijke geldhoeveelheid daalt Consumptie daalt Overbesteding daalt Bestedingsinflatie neemt af
  • 20. De maatregelen van de Centrale Bank kunnen twee kanten opwerken Stel de Centrale Bank verhoogt de rente om inflatie te bestrijden Rentekosten voor bedrijven stijgen Rentekosten worden doorberekend in de prijs Prijzen van goederen en diensten stijgen Kosteninflatie neemt toe
  • 21. Bij kosteninflatie: subsidies en belastingmaatregelen waardoor kosten lager worden Bij bestedingsinflatie: overheidsbestedingen laten dalen en belastingen laten stijgen. In beide gevallen vermindert de effectieve vraag