SlideShare a Scribd company logo
1 of 61
Download to read offline
Het uitstralingseffect van het
Universum Programma,
Jet-Net en Technasium
Geert Driessen | Annemarie van Langen
maart 2010
Het uitstralingseffect van het
Universum Programma, Jet-Net en Technasium
Geert Driessen
Annemarie van Langen
ITS, Radboud Universiteit Nijmegen
ii
Projectnummer: 34000541
 2010 ITS, Radboud Universiteit Nijmegen
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave
worden verveelvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke
andere wijze dan ook, en evenmin in een retrieval systeem worden opgeslagen, zonder de voorafgaande
schriftelijke toestemming van het ITS van de Radboud Universiteit Nijmegen.
No part of this book/publication may be reproduced in any form, by print, photoprint, microfilm or any other
means without written permission from the publisher.
iii
Inhoud
1 Probleemstelling en onderzoeksopzet 1
1.1 Achtergronden 1
1.2 Onderzoeksvragen 3
1.3 Onderzoeksopzet 4
1.4 Leeswijzer 6
2 Onderzoeksresultaten 7
2.1 Achtergrondkenmerken 7
2.2 Bekendheid van activiteiten en diensten in het kader van bèta-onderwijs 11
2.3 Curriculum- en onderwijsvernieuwing 16
2.4 Praktijk- en beroepsoriëntatie 19
2.5 (Regionale) netwerken 20
2.6 Sturen op de keuze voor een N-profiel 22
2.7 Verschillen in aanpak bètavernieuwing 23
2.8 Voornemens, wensen en knelpunten 25
2.9 Het volgschool programma 30
2.9.1 Ervaringen van de school als volgschool 31
2.9.2 Ervaringen van de school met hun volgschool 35
3 Samenhangen en ontwikkelingen 39
3.1 Inleiding 39
3.2 Bekendheid met bèta-activiteiten en aandacht voor bèta-onderwijs 39
3.3 Ontwikkelingen in de tijd 41
3.3.1 Bekendheid van activiteiten en diensten in het kader van
bèta-onderwijs 42
3.3.2 Curriculum- en onderwijsvernieuwing 42
3.3.3 Praktijk- en beroepsoriëntatie 43
3.3.4 (Regionale) netwerken 44
3.3.5 Verschillen in aanpak bètavernieuwing 45
4 De onderzoeksvragen beantwoord 47
iv
1
1 Probleemstelling en onderzoeksopzet
1.1 Achtergronden
Het Platform Bèta Techniek heeft zich gedurende een aantal jaren sterk gemaakt voor
het onder de aandacht brengen en aantrekkelijker maken van het bètatechnisch on-
derwijs. Het Platform heeft daarbij een ‘backing the winners’-strategie gevolgd,
waarbij scholen voor voortgezet onderwijs die al actief waren met het verbeteren van
hun bètatechnische onderwijs extra zijn gestimuleerd. Daarnaast werd uitgegaan van
de ‘olievlekwerking’-theorie: als er eenmaal een herkenbare groep scholen is die zich
profileert met aantrekkelijk exact onderwijs, dan zal een meerderheid van de overige
scholen zich ook gaan inspannen om een vergelijkbare aandacht voor de exacte vak-
ken te ontwikkelen. Het concept van volgscholen binnen het Universum Programma
(UP) wordt gezien als een manier om de kennis en ervaring van de deelnemende
scholen breder te verspreiden; het vormt daarmee een structureel element van het UP
waarmee actief gestalte wordt gegeven aan de olievlekwerking. Inmiddels is door het
integreren van Jet-Net en UP het aantal volgscholen afgenomen. Anderzijds is het UP
in een overgangssituatie aangeland, waarna de betrokken scholen meer zelfstandig de
ingezette weg zullen vervolgen. Ten slotte hebben het UP, Jet-Net en Technasium
overeenstemming bereikt over verregaande samenwerking in de toekomst vormgege-
ven in de oprichting van een BètaCoöperatie VO.
In het kader van de verduurzaming van de tot nu geleverde inspanningen, heeft het
Platform het ITS verzocht de beleidstheorie van de olievlekwerking te toetsen. Daar-
bij zou voor zover mogelijk aangesloten moeten worden bij een eerder op dit terrein
uitgevoerd onderzoek (Oberon, 2006).1
Dat onderzoek richtte zich op scholen die
géén deel uitmaakten van het Universumprogramma. Bij deze scholen is geïnfor-
meerd naar hun bekendheid met de verschillende programma’s van het Platform,
maar ook naar hun inschatting van het schoolbeleid ten aanzien van een aantal dimen-
sies. Grondslag hiervoor was het zogenoemde kompas; dezelfde dimensies zijn ge-
bruikt voor het ontwikkelen van de radar die later is ingezet in de monitoring van de
Universumscholen.
1 Oberon (2006). Vernieuwing van bèta- en techniekonderwijs op niet-Universumscholen. Utrecht:
Oberon.
2
Het onderhavige onderzoek naar de olievlekwerking richt zich op een drietal via het
Platform geëntameerde activiteiten binnen havo/vwo-scholen.
1. Havo/vwo-scholen die deelnemen aan het Universumprogramma (UP) profileren
zich als bètaschool en werken samen aan de vernieuwing van het bètatechnische
onderwijs. Aan de basis van het programma ligt het zogenoemde Universum kom-
pas, dat zes aandachtsgebieden kent: Onderwijsvernieuwing, Onderwijs anders or-
ganiseren, Profiel- en studiekeuzebegeleiding, Praktijk- en beroepsoriëntatie, (Re-
gionale) netwerken en Aanvullende thema’s (o.a. havo-leerlingen en meisjes als
specifieke doelgroepen). Een UP-school hoort aan elk gebied aandacht te besteden
door het ontwikkelen van beleid of activiteiten. Tevens kiest een UP-school een
volgschool waarmee de ontwikkelingen op de eigen school en in het UP worden
gedeeld. Op dit moment zijn er 181 Universumscholen, onder te verdelen in vijf
tranches (afhankelijk van het startmoment in UP), en 95 volgscholen.
2. Jet-Net (Jongeren en Technologie Netwerk Nederland) is een samenwerkingsver-
band tussen bedrijven, het Platform, de overheid en diverse intermediaire organisa-
ties. Jet-Net wil de keuze van scholieren voor bèta en techniek in positieve zin be-
invloeden, door hen uitdagende activiteiten aan te bieden die aansluiten bij de
bètavakken en die hen goed zicht bieden op de praktijk en de beroepsmogelijkhe-
den in industrie en technologie. Onder de deelnemers aan Jet-Net zijn inmiddels
meer dan dertig Nederlandse bedrijven en ruim 150 scholen voor havo en vwo.
Veel scholen zijn zowel Jet-Netschool als UP-school of volgschool.
3. Het Technasium is een onderwijsstroom voor vwo en havo, waarin extra aandacht
is voor bèta en techniek. In de formule van het Technasium staat het nieuwe exa-
menvak Onderzoek en Ontwerpen centraal. Dit vak wordt gegeven vanaf leerjaar 1
tot aan het eindexamen en probeert via projectopdrachten een brug te slaan naar be-
roepspraktijk en bèta/technisch hoger onderwijs. Het Technasium is begonnen als
een project op vier scholen in Groningen, maar inmiddels zijn er meerdere Techna-
sia-netwerken verspreid over heel Nederland.
In totaal is circa 45 procent van alle havo/vwo-scholen betrokken bij één of meer van
de bovengenoemde initiatieven. Tezamen hebben zij bijgedragen aan de landelijke
doelstelling om de instroom van studenten in bèta/technisch hoger onderwijs te ver-
hogen.
3
1.2 Onderzoeksvragen
Zoals hierboven al aangegeven, worden vanaf 2011 de uiteenlopende bèta-activiteiten
gebundeld onder de noemer BètaCoöperatie VO. Aan de vooravond van deze nieuwe
situatie bestaat er bij het Platform behoefte aan onderzoek onder de havo/vwo-
scholen die géén UP-school, Jet-Netschool of Technasium zijn en de scholen die dat
wél zijn, ofwel de niet-gelieerde scholen en de gelieerde scholen. Doel van dat onder-
zoek is tweeledig. Op de eerste plaats wordt de stand van zaken op gelieerde scholen
in kaart gebracht. Daarnaast wordt nagegaan of de genoemde programma’s en activi-
teiten een uitstralingseffect hebben (gehad) op de niet-gelieerde scholen, waardoor zij
eveneens meer aandacht hebben gekregen voor het bètatechnisch onderwijs. Impliciet
is er altijd vanuit gegaan dat deze zogenaamde olievlekwerking zich zou voordoen;
dat was ook aanleiding om naast de UP-scholen ook volgscholen aan te wijzen. In het
onderzoek worden deze volgscholen (mits geen Jet-Netschool of Technasium) daar-
om ook betrokken, zodat hun specifieke ervaringen als volgschool ook in kaart kun-
nen worden gebracht. Het onderzoek wordt zowel uitgevoerd onder de directies als
onder de bètadocenten, zodat kan worden nagegaan of het te toetsen uitstralingseffect
voor deze twee groepen verschilt. Verschillen kunnen mogelijk duiden op onvolko-
men communicatiepatronen.
Samenvattend luiden de onderzoeksvragen als volgt:
1. In welke mate zijn de directies en bètadocenten van de havo/vwo-scholen die geen
UP-school, Jet-Netschool of Technasium zijn, bekend met het scala aan activitei-
ten en programma’s van het Platform inclusief Jet-Net en Technasium?
2. Wat is volgens deze categorieën respondenten de stand van zaken op hun eigen
school ten aanzien van het bèta-onderwijs en aanverwante bètazaken?
3. Welke relatie kan er worden gelegd tussen de opbrengsten van onderzoeksvragen
1 en 2: in welke mate blijkt een grotere bekendheid van de respondenten met be-
paalde bèta-activiteiten samen te gaan met (c.q. te hebben geleid tot) een grotere
aandacht voor bèta-onderwijs?
4. Welke voornemens en wensen hebben genoemde respondenten ten aanzien van het
bèta-onderwijs en aanverwante bètazaken op de eigen school?
5. Wat zijn de ervaringen en het oordeel van de respondenten op de zogenaamde
volgscholen over het volgschool-concept in het Universumprogramma?
6. Zijn bij de beantwoording van de voorafgaande vragen verschillen tussen de direc-
ties enerzijds en de bètadocenten anderzijds?
7. Zijn er bij dit alles, met uitzondering ten aanzien van vraag 5, verschillen met
havo/vwo-scholen die wel UP-school, Jet-Netschool of Technasium?
4
1.3 Onderzoeksopzet
Om de onderzoeksvragen te kunnen beantwoorden zijn in het najaar van 2009 via een
webenquête gegevens verzameld bij directies en bètadocenten. Daarbij zijn twee
categorieën van scholen onderscheiden, namelijk havo/vwo-scholen (dan wel loca-
ties) die UP-school, Jet-Netschool en/of Technasium zijn, ofwel de gelieerde scholen,
en scholen die geen UP-school, Jet-Netschool of Technasium zijn, ofwel de niet-
gelieerde scholen. Er is in samenspraak met het Platform voor elk van beide catego-
rieën een vragenlijst ontworpen, die voor een deel identiek is. Deze vragenlijsten
bouwden voort op de vragenlijst die werd afgenomen in het eerder genoemde Obe-
ron-onderzoek. Het overzicht van aantallen scholen binnen beide categorieën is ver-
kregen van het Platform. Volgens dat overzicht waren er 395 niet-gelieerde en 232
gelieerde scholen. Al deze scholen zijn schriftelijk benaderd met een brief gericht aan
de directie. Deze brief is begin oktober 2009 verzonden en bevatte een korte aandui-
ding van de achtergronden, inhoud en opzet van het onderzoek. Daarnaast waren
instructies bijgevoegd, één voor de directie zelf en vier voor bètadocenten. Gevraagd
werd of de directie wilde meewerken aan het onderzoek en of zij de instructies wilde
uitdelen aan een docent biologie, een docent wiskunde, een docent natuurkunde en
een docent scheikunde. De directie mocht zelf bepalen welke docenten zij koos, maar
aangeraden werd docenten te kiezen die ten minste enigszins betrokken waren bij het
bètabeleid en/of de aansturing van het bèta-onderwijs op de school. De directies en
docenten die wilden meewerken konden aan de hand van hun instructies via een
internetsite de vragenlijst invullen. De invultijd bedroeg maximaal 20 minuten. Bij-
gehouden werd hoeveel van de directies en docenten hun vragenlijst hadden ingevuld.
Op basis daarvan heeft er begin november een rappel plaatsgevonden; eind november
is dat herhaald bij scholen met een lage respons. Uiteindelijk is de dataverzamelings-
periode half december afgesloten. Daarna heeft er een check plaatsgevonden op even-
tueel niet of verkeerd ingevulde vragenlijsten en zijn er naar aanleiding daarvan nog
enkele vragenlijsten uit de databestanden verwijderd. In Tabel 1.1 geven we een
overzicht van de uiteindelijke respons, uitgesplitst naar aantallen directies en docen-
ten; in Tabel 1.2 hebben we de respons uitgesplitst naar aantallen docenten per bèta-
vak.
Tabel 1.1 – Respons naar scholencategorie (aantallen, %)
Respons
Scholencategorie
Aangeschreven
scholen directies docenten
gelieerd 231 110 (48%) 370 (van 132 scholen)
niet-gelieerd 395 84 (21%) 293 (van 115 scholen)
totaal 627 194 (31%) 663 (van 247 scholen)
5
Tabel 1.2 – Respons bètavak docenten naar scholencategorie (aantallen)
Bètavak
Scholencategorie biologie natuurkunde scheikunde wiskunde
gelieerd 88 96 97 89
niet-gelieerd 66 74 78 75
totaal 154 170 175 164
Tabel 1.1 laat zien dat terwijl de respons onder directies van gelieerde scholen 48%
bedraagt, die onder niet-gelieerde scholen met 22% beduidend lager is. Mogelijk
hebben directies van niet-gelieerde scholen minder affiniteit met bèta en daarmee ook
met het onderzoek. Een alternatieve verklaring is er echter ook: wellicht vinden direc-
ties van niet-gelieerde scholen dat het wat bèta betreft al prima functioneert op hun
school en hebben ze geen behoefte aan extra aandacht op dat terrein. Ook volgt uit de
tabel dat er redelijk wat scholen zijn waarvan een of meer docenten wel, maar de
directie geen vragenlijst heeft ingevuld. Het omgekeerde komt ook een aantal malen
voor. Verder blijkt dat op 83% van de gelieerde scholen en 69% van de niet-gelieerde
scholen ten minste 3 docenten de vragenlijst hebben ingevuld; gemiddeld gaat het om
3,2 docent op de gelieerde en 3,0 docent op de niet-gelieerde scholen (cijfers niet in
de tabel).
Uiteindelijk resulteerde deze fase in vier databestanden die als input zijn gebruikt
voor de analyses. In het eerdere onderzoek (Oberon, 2006) is er voor gekozen de
gegevens van de docenten af te wegen naargelang het aantal responderende docenten
per school. Zo telt op een school met vier responderende docenten elke docent slechts
voor een kwart mee, op een school met drie responderende docenten voor een derde,
etc. Hieruit ontstaat een gewogen gemiddelde, wat vervolgens in de analyses nog-
maals wordt gemiddeld. Wij hebben er op inhoudelijke en statistische gronden (mo-
gelijk verlies aan informatie en power) voor gekozen niet af te wegen. Overigens zijn
we wel nagegaan of er verschillen zijn tussen gewogen en ongewogen gegevens: die
bleken hooguit minimaal te zijn.
In de tabellen hierna vindt in principe steeds een uitsplitsing plaats van de antwoor-
den van de gelieerde scholen en niet-gelieerde scholen en daarbinnen van de directies
en docenten. Bij deze uitsplitsingen passen twee opmerkingen. De eerste is dat de
vragen niet altijd aan zowel gelieerde scholen als niet-gelieerde scholen zijn gesteld.
Een aantal van de subthema’s die aan de orde komen in de vragenlijsten zijn namelijk
niet relevant voor allebei de categorieën van scholen. De tweede opmerking is dat er
tussen de cijfers van directies en docenten regelmatig verschillen zijn. Daarvoor zijn
uiteenlopende redenen. Een belangrijke is dat er niet altijd een een-op-een relatie
tussen hen bestaat: voor het grootste deel van de scholen hebben zowel de directie als
6
docenten de vragenlijst ingevuld, maar er zijn echter ook scholen waarvan alleen de
directie of alleen docenten hebben gereageerd. Daarnaast is het zo dat het directielid
dat de vragenlijst heeft ingevuld vaak beter op de hoogte is van welke programma’s
er worden uitgevoerd dan de docenten. Directies zijn vaak van meet af aan bij de
organisatie en implementatie van een programma betrokken, de docenten zijn door-
gaans meer met de concrete uitvoering bezig. Dit uit zich ook doordat de docenten
vaker ‘weet ik niet’ hebben ingevuld. Dit laatste neemt overigens niet weg dat het ook
regelmatig voorkomt dat de docenten beter op de hoogte zijn van de programma’s
dan de directies.
De antwoorden in de tabellen worden doorgaans weergegeven in de vorm van percen-
tages, soms van gemiddelden. Deze gegevens zijn – behalve wanneer een vraag inci-
denteel niet is ingevuld door een of meer respondenten – berekend op basis van de
aantallen zoals die in de Tabel 1.1 en 1.2 staan vermeld. Bij sommige vragen gaat het
echter om (beduidend) geringere aantallen, bijvoorbeeld wanneer een vraag niet van
toepassing is en/of het om een doorverwijzing gaat. Enkele blokken van vragen zijn
namelijk alleen aan gelieerde dan wel niet-gelieerde scholen gesteld. Soms hebben de
vragen ook alleen betrekking op bepaalde groepen, bijvoorbeeld havo-leerlingen. Als
een school dan geen havo-afdeling heeft, worden de betreffende vragen overgeslagen.
Als daar aanleiding toe bestaat, zullen we apart de aantallen vermelden waarop de
betreffende gegevens betrekking hebben.
Bij een aantal vragen is naast de antwoordmogelijkheden ‘ja’ en nee’ ook ‘weet ik
niet’ opgenomen. Vaak wordt dit soort antwoorden bij de analyse van de gegevens
niet meegeteld. In het onderhavige onderzoek hebben we dit echter wel gedaan. Dat is
enerzijds gedaan om vergelijkbaarheid in de tijd met de gegevens van het eerdere
onderzoek (Oberon, 2006) mogelijk te maken. Anderzijds vatten we ‘weet ik niet’ op
als een inhoudelijk antwoord; het geeft immers een indicatie van de bekendheid met
bepaalde aspecten rond het thema bèta.
1.4 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 geven we een beschrijving van de resultaten van het onderzoek. Bij de
presentatie houden we de themagewijze indeling aan zoals die ook in de vragenlijsten
is gevolgd. In hoofdstuk 3 wordt een relatie gelegd tussen enerzijds de bekendheid
met uiteenlopende bèta-activiteiten en anderzijds de aandacht voor het bèta-
onderwijs. In dat hoofdstuk wordt tevens nagegaan of er zich voor bepaalde aspecten
ontwikkelingen hebben voorgedaan tussen het eerder genoemde Oberon-onderzoek
uit 2006 en het onderhavige onderzoek. In het slothoofdstuk 4 vatten we de bevindin-
gen samen in de vorm van een antwoord op de hierboven geformuleerde onderzoeks-
vragen.
7
2 Onderzoeksresultaten
2.1 Achtergrondkenmerken
In deze paragraaf presenteren we allereerst in tabelvorm enkele achtergrondkenmer-
ken van de scholen die hebben deelgenomen aan het onderzoek. Als daar aanleiding
toe is, voorzien we deze tabellen van commentaar.
Tabel 2.1 – Onderwijssoorten en leerjaren waarvoor de school onderwijs verzorgt (in
%)
Gelieerd Niet-gelieerd
directies docenten directies docenten
havo leerjaar 1 t/m 3 94 79 89 88
havo leerjaar 4 en 5 91 87 79 84
vwo leerjaar 1 t/m 3 98 88 95 93
vwo leerjaar 4 t/m 6 96 96 83 87
Tabel 2.2 – Deelname van de school aan programma’s en/of stromingen (in %)
Gelieerd
directies docenten
ja ooit, nu
niet
meer
nee,
nooit
weet
niet
ja ooit, nu
niet
meer
nee,
nooit
weet
niet
UP als Universumschool
(niet als volgschool)
86 4 8 2 75 2 11 12
Jet-Net 79 2 16 3 65 2 17 16
Technasium 27 0 72 1 21 0 68 11
De meeste directies geven aan dat de school aan het UP of aan Jet-Net deelnemen
(resp. 86 en 79%); ruim een kwart neemt deel aan het Technasium. Onder de docen-
ten zijn er meer dan onder directies die niet weten of ze aan een bepaald programma
deelnemen of hebben deelgenomen (tussen de 11 en 16%). Dat is niet onverwacht, ze
8
zijn waarschijnlijk vaker meer bezig met de concrete uitvoering dan met de introduc-
tie en organisatie.
Scholen kunnen aan één of meer programma’s deelnemen. Nagegaan is of het moge-
lijk is te komen tot een min-of-meer robuuste indeling van deelnamecombinaties.
Daarvoor zijn de gegevens van de directies die ‘ja’ hebben geantwoord op één of
meer van de programma’s als basis genomen. In Tabel 2.3 staan de resultaten. Ruim
de helft van de scholen neemt deel aan zowel UP als Jet-Net. Ongeveer een tiende
neemt deel aan alleen UP of Jet-Net, en een zesde aan alle drie de programma’s.
Vanwege de verdeling en vanwege het feit dat het niet zinvol is om op basis van puur
getalsmatige criteria een indeling te maken (wat zegt het wanneer het gaat om de
verklaring van eventuele verschillen als een school aan 1, 2 of 3 programma’s deel-
neemt?), is verder afgezien van de constructie van een combinatiekenmerk.
Tabel 2.3 – Combinaties van deelname van de school aan de verschillende program-
ma’s en stromingen (informatie directies)
Gelieerd
n* %
UP 13 12
Jet-Net 10 9
Technasium 3 3
UP + Jet-Net 57 52
UP + Technasium 7 6
Jet-Net + Technasium 2 2
UP + Jet-Net + Technasium 18 16
* n = aantal
Tabel 2.4 – Deelname van de school aan programma’s en/of stromingen (in %)
Niet-gelieerd
directies docenten
ja ooit, nu
niet
meer
nee,
nooit
weet
niet
ja ooit, nu
niet
meer
nee,
nooit
weet
niet
UP als Universumschool
(niet als volgschool)
0 0 96 4 2 1 85 12
Jet-Net 0 6 89 5 4 2 84 10
Technasium 0 0 98 2 5 1 88 6
9
Nagenoeg alle directies melden aan geen van de drie programma’s te hebben deelge-
nomen, enkelen weten het niet. Bij de docenten is het aandeel dat het niet weet groter.
Een belangrijke vraag is of directies en docenten deelname aan de programma’s wil-
len continueren. Het antwoord geeft een indicatie van het belang dat zij aan deze
programma’s hechten en of ze tevredenheid zijn met de uitvoering ervan. In Tabel 2.5
staan de resultaten.
Tabel 2.5 – Plannen continuering deelname van de school aan programma’s en/of
stromingen (in %)
Gelieerd
directies docenten
ja twijfel nee weet niet ja twijfel nee weet niet
UP als Universumschool
(niet als volgschool)
98 0 3 0 94 0 1 5
Jet-Net 97 1 2 0 88 3 1 8
Technasium 97 3 0 0 91 1 0 8
Kennelijk voldoen de programma’s sterk aan een behoefte: praktisch alle directies
zeggen (resoluut) door te willen gaan met deelname aan het programma of de pro-
gramma’s. Daarbij zijn er geen verschillen tussen de drie programma’s. Onder docen-
ten is er bij sommigen nog enige twijfel over continuering, maar toch zegt zo’n 90%
zeker door te willen gaan.
In Tabel 2.6 geven we informatie over enkele achtergrondkenmerken van de bètado-
centen. Achtereenvolgens is dat de laagste en hoogste waarde (min. – max.), het
gemiddelde en de meest voorkomende categorie of categorieën (modus).
10
Tabel 2.6 – Achtergrondkenmerken bètadocenten op de school (informatie directies)
Gelieerd Niet-gelieerd
min.-
max.
gemid-
delde
modus min.-max. gemid-
delde
modus
aantal docenten wiskunde, biologie,
natuurkunde en scheikunde
5 - 43 21 20 4 - 38 17 14 en 15
percentage eerstegraads bevoegd 0 -100 56 50 0 -100 49 0 en 50
percentage ouder dan 55 jaar 0 - 87 23 6 0 - 67 24 0
percentage vrouw 0 - 63 31 33 0 - 75 28 25 en 33
Gemiddeld zijn er 21 docenten wiskunde, biologie, natuurkunde of scheikunde op een
gelieerde school. Er is echter nogal wat variatie: op sommige scholen zijn er niet
meer dan 5 bètadocenten, op andere 43. De categorie die het meest voorkomt zijn de
scholen met 20 bètadocenten. Van deze docenten is ruim de helft eerstegraads be-
voegd, bijna een kwart ouder dan 55 jaar en minder dan een derde vrouw. Op niet-
gelieerde scholen zijn er wat minder bètadocenten, het gemiddelde bedraagt 17 en er
zijn twee meest voorkomende categorieën, namelijk scholen met 14 en 15 bètadocen-
ten. Op de niet-gelieerde scholen zijn minder bètadocenten eerstegraads bevoegd.
Opvallend is dat er daarbij twee sterk verschillende categorieën zijn die het vaakst
voorkomen, namelijk scholen waar geen van de bètadocenten eerstegraads bevoegd is
en scholen waar de helft van deze docenten eerstegraads bevoegd is. Op niet-
gelieerde scholen ligt het percentage vrouwelijke bètadocenten iets lager dan op geli-
eerde scholen. Qua gemiddelde leeftijd zijn er nauwelijks verschillen.
Tabel 2.7 – Achtergrondkenmerken bètadocenten op de school (informatie docenten;
in %)
Gelieerd Niet-gelieerd
vrouw 25 24
jonger dan 30 jaar 7 6
30-45 jaar 37 39
46-55 jaar 27 25
ouder dan 55 jaar 29 31
wiskunde 27 29
biologie 24 22
natuurkunde 32 29
scheikunde 29 29
informatica 1 2
ander vak (bv. NLT of ANW) 40 33
eerstegraads bevoegd één of meer bètavakken 83 78
11
De gegevens met betrekking tot de achtergronden van de docenten komen in grote
lijnen overeen met die zoals die door de directies zijn verstrekt. Op één punt is er
echter wel een groot verschil, namelijk dat van de bevoegdheid. Volgens de docenten
zijn er aanzienlijk meer eerstegraders dan volgens de directies. Dit verschil zou te
maken kunnen hebben met het verschil in vraagstelling: mogelijk bedoelden de direc-
ties voor één van de vier genoemde vakken, terwijl de docenten voor één van de zes
genoemde vakken bedoelden. We zijn aanvullend nog nagegaan hoeveel bètavakken
docenten gemiddeld geven; voor zowel gelieerde als niet-gelieerde scholen is dat 1,5.
De groep niet-gelieerde scholen kan verder opgesplitst worden in scholen die nu
volgschool zijn in het Universum Programma of dat ooit geweest zijn en de overige
scholen. Op die manier ontstaat een gradatie in ervaring met bèta-activiteiten, name-
lijk de gelieerde scholen, de niet-gelieerde scholen die ervaring hebben als volgschool
en de overige niet-gelieerde scholen. We zijn wat betreft het percentage eerstegraads
bevoegden nagegaan of er binnen de groep niet-gelieerde scholen nadere verschillen
zijn tussen de volgscholen en overige scholen. Op de volgscholen ging het om 85%
eerstegraders en op de overige scholen om 76%; de volgscholen tellen dus wat meer
eerstegraders dan de overige scholen, maar ook iets meer dan de gelieerde scholen.
2.2 Bekendheid van activiteiten en diensten in het kader van bèta-onderwijs
In deze rapportage wordt voor zover mogelijk een onderscheid gemaakt tussen geli-
eerde scholen en van niet-gelieerde scholen. In deze paragraaf staat de vraag centraal
in hoeverre de betrokkenen bekend zijn met uiteenlopende initiatieven die zijn ont-
wikkeld om het bèta-onderwijs te promoten. Voor dit onderwerp is het interessant na
te gaan of er misschien binnen de groep niet-gelieerde scholen nog verschillen zijn
tussen volgscholen (zie ook paragraaf 2.9) en overige scholen. Voor de volgende drie
tabellen hebben we daarom het algemene rapportagestramien verlaten en zullen we in
plaats van de gebruikelijke tweedeling (gelieerde vs. niet-gelieerde scholen) de drie-
deling (gelieerde scholen, volgschool, overige scholen) nemen. De groep volgscholen
telt gegevens van 16 directies en 53 docenten en de groep overige scholen van 68
directies en 240 docenten. In Tabel 2.8 presenteren we allereerst gegevens over de
bekendheid met organisaties en ontwikkelingen op het terrein van bèta-onderwijs.
12
Tabel 2.8 – Bekendheid met organisaties en ontwikkelingen op het terrein van bèta-
onderwijs; niet-gelieerde scholen nader uitgesplitst naar volgscholen en overige
scholen (in %)*
Gelieerd Niet-gelieerd:
volgscholen
Niet-gelieerd:
overige scholen
niet van
naam
inhou-
delijk
niet van
naam
inhou-
delijk
niet van
naam
inhou-
delijk
Directies
Jet-Net 19 31 50 37 37 27
Technasium 0 19 81 4 57 38
Platform Bèta Techniek 0 31 69 10 44 46
Landelijke vernieuwingscies.
exacte vakken
17 51 32 19 69 13 34 49 18
VHTO (o.a. speeddaten) 15 26 59 56 25 19 79 16 4
BètaCoöperatie VO 38 40 22 75 25 0 93 7 0
Regionale steunpunten NLT 15 51 35 31 56 13 34 47 19
Technocentra 26 47 26 69 31 0 68 28 4
Science Alliance 49 32 19 88 0 13 87 12 2
Docenten
Jet-Net 25 21 55 56 23 21
Technasium 9 38 53 16 57 28
Platform Bèta Techniek 4 32 64 13 57 31
Landelijke vernieuwingscies.
exacte vakken
20 20 40 23 40 38 31 39 30
VHTO (o.a. speeddaten) 55 15 31 62 23 15 91 6 3
BètaCoöperatie VO 69 24 8 76 21 4 92 8 0
Regionale steunpunten NLT 23 42 35 21 38 42 44 32 24
Technocentra 64 26 10 68 26 6 85 13 2
Science Alliance 71 17 12 87 13 0 92 8 0
* De vragen over Jet-Net, Technasium en Platform Bèta Techniek zijn niet gesteld aan de gelieerde scholen.
In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat de bekendheid met organisaties en ont-
wikkelingen op het gebied van bèta-onderwijs op gelieerde scholen groter is dan op
niet-gelieerde scholen en daarbinnen weer groter op volgscholen dan op overige
scholen. Bovendien is die bekendheid onder directies doorgaans groter dan onder
docenten. Dit lijkt er dus op te wijzen dat de veronderstelde olievlekwerking inder-
daad plaats heeft gevonden; via het volgscholenconcept zijn de betreffende scholen
meer bekend geraakt met allerlei bèta-activiteiten. Opvallend is overigens dat sommi-
ge organisaties en ontwikkelingen vrijwel geheel onbekend zijn bij de groep overige
niet-gelieerde scholen en dan zowel onder directies als docenten, met name betreft dit
VHTO speeddaten, Science Alliance, Technocentra en de BètaCoöperatie VO.
Informatie over de bekendheid met programma’s of projecten op bèta-gebied staat in
Tabel 2.9.
13
Tabel 2.9 – Bekendheid met programma’s of projecten op het terrein van bèta-
onderwijs; niet-gelieerde scholen nader uitgesplitst naar volgscholen en overige
scholen (in %)*
Gelieerd Niet-gelieerd:
volgscholen
Niet-gelieerd:
overige scholen
niet van
naam
inhou-
delijk
niet van
naam
inhou-
delijk
niet van
naam
inhou-
delijk
Directies
Universum Programma (UP) 6 25 69 36 44 20
Talentenkracht 79 17 4 81 19 0 86 14 0
Verbreding Techniek Basisonder-
wijs (VTB)
39 45 16 63 38 0 74 18 8
Sprint Programma 37 40 23 69 31 0 76 18 6
Persoonlijk assistent leraren (PAL) 3 20 77 0 25 75 8 27 65
Bèta 1op1 39 24 37 63 25 13 77 11 12
Sprint-UP 56 25 20 63 25 13 88 6 6
Dudoc 82 10 8 94 6 0 94 3 3
Ambitie 73 16 11 94 6 0 96 5 0
BètaMentality 33 31 36 81 13 6 91 8 2
Ingenieur@school 48 30 22 81 13 6 97 0 3
Science & Technology Summit
‘Vliegende Hollanders’
35 27 38 75 6 19 86 11 3
Girlsday 25 43 33 81 19 0 82 17 2
Career Day 16 30 54 88 13 0 80 18 2
Tube your Future 49 28 23 75 13 13 92 6 2
SaLVO 60 20 20 88 13 0 94 3 3
Docenten
Universum Programma (UP) 17 15 68 65 22 13
Talentenkracht 91 8 1 87 11 2 95 4 0
Verbreding Techniek Basisonder-
wijs (VTB)
69 21 10 74 25 2 86 12 3
Sprint Programma 64 22 14 68 17 15 85 13 3
Persoonlijk assistent leraren (PAL) 23 31 47 23 21 57 36 33 31
Bèta 1op1 52 20 27 59 15 26 79 13 8
Sprint-UP 72 16 12 79 8 13 93 4 3
Dudoc 82 11 7 85 11 4 91 6 3
Ambitie 88 9 4 87 9 4 96 4 0
BètaMentality 64 16 21 77 15 8 94 5 1
Ingenieur@school 62 22 17 83 9 8 91 6 3
Science & Technology Summit
‘Vliegende Hollanders’
58 19 23 55 28 17 89 10 2
Girlsday 49 26 25 60 36 4 85 12 3
Career Day 39 24 37 70 25 6 85 11 3
Tube your Future 57 19 25 66 17 17 85 11 4
SaLVO 57 14 29 68 13 19 80 9 12
* De vraag over het Universum Programma is niet gesteld aan de gelieerde scholen.
14
Voor deze reeks van programma’s en projecten geldt in grote lijnen hetzelfde als we
hierboven voor de organisaties en ontwikkelingen hebben opgemerkt. Opvallend is
overigens de bekendheid van de Persoonlijk assistent leraren (PAL): nagenoeg alle
directies en de grote meerderheid van de docenten van elk van de drie onderscheiden
schoolgroepen kennen deze functie van naam dan wel inhoudelijk. Hierbij dient wel
te worden aangetekend dat PAL niet alleen betrekking heeft op de bètavakken. Career
Day en Girlsday zijn eveneens relatief bekende programma’s op gelieerde scholen.
Daar staat tegenover dat een aantal programma’s en projecten vrijwel geheel onbe-
kend zijn bij volgscholen en – meer nog – overige scholen. Grote onbekenden zijn
onder meer: Ingenieur@school, Ambitie, Dudoc en BètaMentality.
In Tabel 2.10 staat informatie over het gebruik van uiteenlopende informatiebronnen
door de scholen.
Tabel 2.10 – Gebruik informatiebronnen scholen; niet-gelieerde scholen nader uitge-
splitst naar volgscholen en overige scholen (in %)
Gelieerd Niet-gelieerd:
volgscholen
Niet-gelieerd:
overige scholen
nooit een
enkele
keer
regel-
matig
nooit een
enkele
keer
regel-
matig
nooit een
enkele
keer
regel-
matig
Directies
Jet-Net website 31 57 12 69 31 0 77 21 2
Jet-Net nieuwsbrief 26 39 36 75 13 13 79 18 3
Technasium website 50 27 23 56 25 19 71 26 3
Universum website 16 44 40 38 56 6 68 27 5
Universum nieuwsbrief 13 28 59 38 25 38 74 21 5
Website Platform Bèta Techniek 13 54 34 31 56 13 50 39 11
Info via Science & Technology
Summit ‘Vliegende Hollanders’
58 32 10 81 6 13 92 6 2
Platform Pockets onderzoeksreeks 91 6 3 94 6 0 100 0 0
Technotopics en Technomonitor 96 5 0 100 0 0 100 0 0
www.kennisbankbètatechniek.nl 80 18 2 94 6 0 92 8 0
Docenten
Jet-Net website 49 41 10 57 36 8 82 18 0
Jet-Net nieuwsbrief 45 33 21 64 23 13 90 7 3
Technasium website 80 12 8 66 25 9 84 14 2
Universum website 48 37 16 32 59 9 89 10 1
Universum nieuwsbrief 41 33 26 51 34 15 90 8 2
Website Platform Bèta Techniek 36 45 18 25 55 21 52 41 7
Info via Science & Technology
Summit ‘Vliegende Hollanders’
74 22 4 77 21 2 96 4 0
Platform Pockets onderzoeksreeks 96 3 1 96 2 2 98 2 0
Technotopics en Technomonitor 99 1 0 100 0 0 99 1 0
www.kennisbankbètatechniek.nl 77 20 3 70 30 0 78 20 2
15
Ook als het gaat om het gebruik van uiteenlopende informatiebronnen op het gebied
van bèta scoren gelieerde scholen hoger dan niet-gelieerde scholen en binnen die
laatste groep volgscholen weer hoger dan overige scholen. In sommige gevallen lig-
gen gelieerde en volgscholen dicht bij elkaar, in andere gevallen juist volgscholen en
overige scholen. Op gelieerde scholen raadplegen de meeste directies de website van
het Platform en de nieuwsbrief en website van Universum; docenten raadplegen die
bronnen ook, maar veel minder. Opvallend is dat onder docenten op volgscholen het
gebruik van de websites van Technasium, Universum en het Platform hoger ligt dan
onder docenten van gelieerde scholen. De Platform Pockets onderzoeksreeks en de
Technotopics en Technomonitor zijn kennelijk nog nagenoeg geheel onbekend bij
directies en docenten van geen van de drie onderscheiden scholengroepen.
De voorgaande drie tabellen samenvattend, zijn er duidelijke aanwijzingen dat er
sprake is geweest van olievlekwerking: binnen de groep niet-gelieerde scholen scoren
de volgscholen op het merendeel van de aspecten hoger dan de overige scholen.
In de laatste tabel van deze paragraaf gaan we nog in op contacten van niet-gelieerde
scholen met UP-, Jet-Net-, Technasium- en VTB-scholen.
Tabel 2.11 – Contacten met scholen (in %)
Niet-gelieerd
directies docenten
ja nee weet niet ja nee weet niet
Universum/UP-scholen (niet volgscholen) 31 59 11 24 51 26
Jet-Netscholen 16 66 18 7 64 29
Technasiumscholen 43 48 10 18 57 25
VTB-basisscholen 1 82 17 3 62 35
De directies van de niet-gelieerde scholen zeggen vooral contact te hebben met
Technasiumscholen en in wat minder mate met Universumscholen. Onder docenten
zijn er veel minder contacten met die scholen. Met VTB-basisscholen is er nagenoeg
geen contact.
16
2.3 Curriculum- en onderwijsvernieuwing
Een belangrijk aandachtspunt voor het Platform is of en op welke wijze didactische
vernieuwingen worden doorgevoerd in de bètavakken. Daarover handelt deze para-
graaf.
Tabel 2.12 – Aanbod vakken (in %)
Directies Docenten
ja nee weet
(nog) niet
ja nee weet
(nog) niet
Gelieerd
2008-2009
Informatica 69 30 1 70 27 3
Natuur, Leven en Technologie (NLT) 58 41 1 59 40 1
Wiskunde D 81 18 1 77 15 8
2009-2010
Informatica 67 32 1 68 27 5
Natuur, Leven en Technologie (NLT) 61 39 0 59 37 4
Wiskunde D 83 16 2 80 13 8
2010-2011
Informatica 65 34 2 65 26 9
Natuur, Leven en Technologie (NLT) 60 28 12 60 23 17
Wiskunde D 77 15 8 74 9 17
Niet-gelieerd
2008-2009
Informatica 63 37 0 64 32 5
Natuur, Leven en Technologie (NLT) 35 63 3 33 63 4
Wiskunde D 61 40 0 63 31 7
2009-2010
Informatica 67 33 0 64 32 5
Natuur, Leven en Technologie (NLT) 37 61 3 36 58 6
Wiskunde D 67 33 0 63 28 9
2010-2011
Informatica 63 31 6 60 29 11
Natuur, Leven en Technologie (NLT) 38 49 12 35 46 19
Wiskunde D 58 30 12 57 20 22
Het aanbod aan de vakken informatica, NLT en wiskunde D is gedurende de verschil-
lende schooljaren vrij stabiel op de gelieerde scholen, alleen voor het komende
schooljaar 2010-2011 is er nog wat twijfel ten aanzien van NLT en wiskunde D. Er
zijn daarin slechts geringe verschillen tussen directies en docenten. Op niet-gelieerde
17
scholen zien we eenzelfde patroon, met die kanttekening dat daar NLT en wiskunde
D (aanzienlijk) minder vaak wordt aangeboden.
Tabel 2.13 – Betrokkenheid bij activiteiten landelijke vernieuwingscommissies exacte
vakken (meer antwoorden mogelijk; in %)
Directies Docenten
test-
school*
docen-
ten
passief niet weet
niet
test-
school
docen-
ten
passief niet weet
niet
Gelieerd
Wiskunde 3 21 46 16 16 4 13 24 9 52
Biologie 7 14 48 12 20 5 7 25 11 53
Natuurkunde 8 13 52 14 16 3 10 23 12 53
Scheikunde 7 20 44 13 18 7 14 24 8 50
NLT 17 36 17 26 10 11 26 20 15 34
Niet-gelieerd
Wiskunde 1 12 43 31 14 2 5 19 18 55
Biologie 3 10 48 26 14 4 2 22 16 57
Natuurkunde 5 12 43 28 12 3 4 22 16 55
Scheikunde 7 14 41 28 12 4 10 22 14 51
NLT 6 20 22 43 11 5 11 19 32 35
* Volledige labels: 1. als test- of pilotschool; 2. docenten werken mee aan ontwikkeling; 3. alleen
passief (wij volgen de ontwikkelingen op afstand); 4. helemaal niet; 5. weet ik niet.
Als het gaat om de betrokkenheid bij activiteiten van landelijke vernieuwingscom-
missies exacte vakken, dan blijkt dat die op gelieerde scholen groter is dan op niet-
gelieerde scholen en bovendien dat die vooral passief gestalte krijgt. Meer dan de
helft van de docenten weet niet of de school op enigerlei betrokken is bij dergelijke
activiteiten; daarin is er nauwelijks verschil tussen gelieerde en niet-gelieerde scho-
len.
18
Tabel 2.14 – Samenhang tussen de exacte vakken (in %)
Gelieerd Niet-gelieerd
directies docenten directies docenten
vakken worden los van elkaar gegeven, de inhoud is
per vak geordend
34 58 47 65
vakken worden los van elkaar gegeven, inhouden
zijn op elkaar afgestemd
39 22 30 19
vakken zijn (deels) geïntegreerd (in bijvoorbeeld het
leergebied science)
27 20 24 16
weet niet 0 0 0 0
Rond een vijfde van de respondenten is van mening dat er sprake is van vakkeninte-
gratie. Daarbij zijn er wel verschillen tussen gelieerde en niet-gelieerde scholen en
directies en docenten. Volgens de directies is er veel meer sprake van afstemming en
integratie van exacte vakken dan volgens de docenten. Bovendien is er op gelieerde
scholen weer meer afstemming en integratie dan op niet-gelieerde scholen.
Tabel 2.15 – Organisatie van de secties exacte vakken (in %)
Gelieerd Niet-gelieerd
directies docenten directies docenten
elk vak heeft een eigen sectie, de secties werken
onafhankelijk van elkaar
37 53 48 62
vak(overstijgende) secties werken samen ten be-
hoeve van vakoverstijgend onderwijs, projecten,
doorlopende leerlijnen e.d.
43 38 41 29
onze school werkt met bètateams/ leergebiedclus-
ters. de schoolleiding en docenten werken zo aan
structurele samenhang tussen vakken
20 10 11 8
weet niet 0 0 0 0
Op gelieerde scholen is er minder sprake van werken in onafhankelijke secties en
meer sprake van samenwerking in bètateams dan op niet-gelieerde scholen. Volgens
docenten is er ook veel vaker sprake van sectiegewijs opereren dan volgens directies.
19
2.4 Praktijk- en beroepsoriëntatie
Voor leerlingen is het van belang dat ze een indruk krijgen van hoe de praktijk van
bèta en bètaberoepen eruit zien. Dat kan bijvoorbeeld via informatieverstrekking en
voorlichting, maar ook via bezoeken aan bètabedrijven. Scholen onderhouden op dat
gebied allerlei samenwerkingsrelaties met bedrijven. Ook kunnen leerlingen deelne-
men aan uiteenlopende activiteiten op het gebied van bèta. Hierover gaan de volgende
vragen.
Tabel 2.16 – Samenwerking met bètatechnische bedrijven (in %)
Niet-gelieerd
directies docenten
onze school heeft geen relatie met bètatechnische bedrijven 65 54
onze school werkt incidenteel samen met één of meer bètatechnische bedrijven 28 27
onze school werkt structureel samen met één of meer bètatechnische bedrijven 3 3
weet niet 5 16
De meerderheid van de niet-gelieerde scholen heeft geen samenwerkingsrelatie met
bètatechnische bedrijven. Slechts een enkele school werkt structureel samen.
Tabel 2.17 – Deelname leerlingen aan bèta en techniek gerelateerde activiteiten,
zoals Olympiades, vakgerelateerde wedstrijden en activiteiten, Profielwerkstuk-
wedstrijden en Lego League (in %)
Niet-gelieerd
directies docenten
leerlingen van onze school doen niet mee aan dit soort activiteiten 9 13
leerlingen doen tijdens hun schoolloopbaan één of twee keer mee aan dit soort
activiteiten
63 64
onze school vindt deze activiteiten belangrijk, leerlingen doen er zoveel moge-
lijk aan mee
28 19
weet niet 1 4
Rond tweederde van de leerlingen doet tijdens hun schoolloopbaan één of meer keer
mee aan bèta en techniek gerelateerde activiteiten. Volgens de directies vindt ruim
een kwart van de scholen het dusdanig belangrijk dat leerlingen er zoveel mogelijk
aan mee doen.
20
2.5 (Regionale) netwerken
Vo-scholen hebben doorgaans contacten met verschillende andere onderwijsinstellin-
gen, van basisschool tot universiteit, en vormen daarmee lokale en regionale netwer-
ken. In welke mate komt dat voor en op welke wijze wordt daar vorm aan gegeven?
Tabel 2.18 – Contacten met basisscholen, gericht op een doorlopende leerlijn voor
techniek (in %)
Gelieerd
directies docenten
onze school heeft nauwelijks tot geen onderwijskundig contact met basisscholen 31 31
onze school geeft algemene voorlichting op basisscholen en organiseert soms
activiteiten voor basisschoolleerlingen (uitgezonderd groep 8)
52 36
onze school werkt structureel en inhoudelijk samen met basisscholen 16 10
weet niet 2 23
Meer dan tweederde van de gelieerde scholen heeft volgens de directies contact met
basisscholen gericht op een doorlopende leerlijn techniek; dat vindt voornamelijk
plaats in de vorm van algemene voorlichting. Gelet op dit wel erg hoge percentage is
er echter reden tot twijfel: de vraag bevatte de specificatie ‘gericht op een doorlopen-
de leerlijn voor techniek’, maar er is aanleiding te veronderstellen dat de responden-
ten het over contacten in het algemeen hebben.
Tabel 2.19 – Contacten met andere vo-scholen rond het thema bèta en techniek (in
%)
Niet-gelieerd
directies docenten
onze school heeft nauwelijks tot geen onderwijskundig contact met andere
vo-scholen m.b.t. dit thema
73 66
onze school heeft onderwijskundige afstemming met andere scholen van het-
zelfde bestuur m.b.t. dit thema
16 9
onze school werkt structureel en inhoudelijk samen met andere vo-scholen
m.b.t. dit thema
10 6
weet niet 1 19
21
Tabel 2.20 – Contacten met het hbo rond het thema bèta en techniek (in %)
Niet-gelieerd
directies docenten
onze school heeft nauwelijks tot geen onderwijskundig contact met het hbo
m.b.t. dit thema
68 63
onze school heeft geregeld onderwijskundig contact m.b.t. dit thema (bv. pro-
fielwerkstuk, gebruik laboratoria, gezamenlijke projecten)
28 18
onze school werkt structureel en inhoudelijk samen met het hbo m.b.t. dit thema 4 2
weet niet 1 16
Tabel 2.21 – Contacten met de universiteit rond het thema bèta en techniek (in %)
Niet-gelieerd
directies docenten
onze school heeft nauwelijks tot geen onderwijskundig contact met de universi-
teit m.b.t. dit thema
54 53
onze school heeft geregeld onderwijskundig contact m.b.t. dit thema (bv. pro-
fielwerkstuk, gebruik laboratoria, gezamenlijke projecten)
35 32
onze school werkt structureel en inhoudelijk samen met de universiteit m.b.t. dit
thema
11 4
weet niet 0 11
De meeste contacten hebben de niet-gelieerde scholen volgens de directies met uni-
versiteiten en hbo-instellingen (resp. 32 en 46%). Van structurele en inhoudelijke
samenwerking is er echter maar zelden sprake. Met andere vo-scholen is er ook wei-
nig afstemming en samenwerking; volgens een kwart van de directies en 15% van de
docenten is daar wel sprake van.
Tabel 2.22 – Samenwerking met de lerarenopleiding wat betreft exacte vakken (in %)
Gelieerd Niet-gelieerd
directies docenten directies docenten
niet echt, onze school en de lerarenopleiding staan los
van elkaar
37 41 49 43
onze school is opleidingsschool voor de lerarenopleiding 47 44 42 42
onze school is opleidingsschool en we werken actief
samen aan nieuwe ontwikkelingen
15 8 9 6
weet niet 1 7 0 9
22
Gelieerde scholen werken, met name volgens de directies, wat vaker samen met de
lerarenopleiding dan niet-gelieerde scholen. Op bijna tweederde van de gelieerde
scholen is dat het geval tegen de helft van de niet-geleerde scholen.
2.6 Sturen op de keuze voor een N-profiel
Scholen voeren vaak gericht beleid als het gaat om het stimuleren van bepaalde pro-
fielkeuzes. Ook richten ze zich daarbij soms op specifieke doelgroepen, zoals meisjes
en havo-leerlingen. In welke mate komt dit voor?
Tabel 2.23 – Specifiek beleid ten aanzien van de profielkeuze (in %)
Gelieerd Niet-gelieerd
directies docenten directies docenten
nee, onze school voert geen specifiek beleid t.a.v. de
profielkeuze
13 23 69 65
ja, onze school wil het aandeel natuurprofielen verhogen 83 72 29 26
ja, onze school wil het aandeel maatschappijprofielen
verhogen
2 0 0 0
weet niet 3 5 3 9
Fors meer gelieerde dan niet-gelieerde scholen voeren specifiek beleid met betrekking
tot het verhogen van het aandeel Natuurprofielen, namelijk twee tot drie keer zoveel.
Op verhoging van het aandeel Maatschappijprofielen is praktisch geen enkele school
gericht, niet onder de groep gelieerde scholen en evenmin onder de niet-gelieerde
scholen.
De respondenten konden een toelichting geven op deze vraag. De reacties lopen zeer
uiteen. Enkele daarvan, die wat vaker voorkomen, volgen hierna.
Gelieerd directies (n=36): Een aantal directies geeft aan dat het aandeel N-profiel al
erg hoog ligt en dat het meer gaat om consolideren. In sommige gevallen wil men
zich meer op meisjes richten. Enkelen voegen daar aan toe dat nu – mede ten gevolge
van bèta-activiteiten – eigenlijk te veel leerlingen voor een N-profiel kiezen; het gaat
er echter om dat ze in het goede profiel terecht komen.
Gelieerd docenten (n=70): Een aantal docenten geeft aan door deelname aan de ver-
schillende programma’s het aandeel N-profielen te willen verhogen. Een speciale
doelgroep daarbij zijn vaak de meisjes. Andere docenten geven aan dat het aandeel
leerlingen met een N-profiel al hoog ligt.
23
Niet-gelieerd directies (n=10): Enkele directies melden dat ze al een hoog aandeel
leerlingen met een N-profiel hebben.
Niet-gelieerd docenten (n=43): Een aantal docenten geeft aan dat er al relatief veel
leerlingen een N-profiel kiezen.
Tabel 2.24 – Speciale aandacht stimulering keuze N-profiel bij specifieke groepen
d.m.v. beleid, activiteiten en speciale onderwijsprogramma’s (in %)
Directies Docenten
ja nee weet
(nog) niet
ja nee weet
(nog) niet
Gelieerd
meisjes 76 22 2 53 41 5
havo-leerlingen 60 37 3 42 49 10
allochtonen 5 95 1 6 81 13
zeer getalenteerde leerlingen 42 54 5 34 51 15
Niet-gelieerd
meisjes 13 83 5 12 79 10
havo-leerlingen 15 81 4 10 77 13
allochtonen 5 90 5 2 86 12
zeer getalenteerde leerlingen 24 73 4 24 63 13
Op gelieerde scholen is er vaak aandacht voor de stimulering van de keuze voor een
N-profiel door speciale groepen. Volgens de directies is er zo op driekwart van de
scholen speciale aandacht voor meisjes en op 60% van de scholen voor havo-
leerlingen. Volgens de docenten liggen die percentages wat lager. Allochtone leerlin-
gen vormen in dit opzicht op praktisch geen enkele school een aandachtsgroep. He-
laas laten de beschikbare gegevens niet toe na te gaan of er daarbij wellicht verschil-
len zijn tussen scholen in de grote steden met veel allochtone leerlingen en scholen
elders in het land. Op niet-gelieerde scholen wordt er maar weinig aan stimulering
van speciale doelgroepen gedaan, het meest nog aan stimulering van zeer getalenteer-
de leerlingen.
2.7 Verschillen in aanpak bètavernieuwing
De inspanningen van scholen om te komen tot vernieuwingen op het gebied van bèta-
onderwijs kunnen verschillen voor bijvoorbeeld havo en vwo en tussen lagere en
hogere leerjaren. In hoeverre gebeurt dat?
24
Tabel 2.25 – Verschillen tussen havo en vwo wat betreft vernieuwingen bèta-onder-
wijs (bij ‘ja’ meer antwoorden mogelijk; in %)
Gelieerd Niet-gelieerd
directies
(n=103)
docenten
(n=321)
directies
(n=70)
docenten
(n=267)
nee 57 60 66 62
ja, op het havo vinden meer vernieuwingen plaats
dan op het vwo
3 1 4 3
ja, op het vwo vinden meer vernieuwingen plaats
dan op het havo
11 13 13 12
ja, op het havo en vwo vinden andersoortige ver-
nieuwingen plaats
31 18 14 14
weet niet 1 9 6 11
Op de meerderheid van de scholen zijn er geen verschillen tussen havo en vwo als het
gaat om vernieuwing van het bèta-onderwijs. Als er wel sprake is van verschillen, dan
betreft het vooral verschillen qua type vernieuwing.
Tabel 2.26 – Verschillen tussen lagere leerjaren (1-3) en hogere leerjaren (4-6) wat
betreft vernieuwingen bèta-onderwijs (bij ‘ja’ meer antwoorden mogelijk; in %)
Gelieerd Niet-gelieerd
directies
(n=105)
docenten
(n=323)
directies
(n=69)
docenten
(n=246)
nee 26 24 36 33
ja, in de lagere leerjaren vinden meer vernieuwin-
gen plaats dan in de hogere
15 18 25 20
ja, in de hogere leerjaren vinden meer vernieuwin-
gen plaats dan in de lagere
15 17 15 13
ja, in de lagere en hogere leerjaren vinden ander-
soortige vernieuwingen plaats
46 36 28 30
weet niet 2 10 1 7
Er is wel vaker sprake van verschillen in vernieuwingen qua bèta-onderwijs tussen de
lagere en hogere leerjaren. Ook hier gaat het dan vooral om andersoortige vernieu-
wingen.
25
2.8 Voornemens, wensen en knelpunten
Welke voornemens en wensen hebben de scholen als het gaat om de toekomst van
bèta? Deze vraag is aan alle niet-gelieerde scholen gesteld, maar voor de gelieerde
scholen is ze alleen gesteld aan scholen die nu Jet-Net-school zijn en geen UP-school
of Technasium. Dit betekent dat de aantallen waarop de reacties van de gelieerde
scholen betrekking hebben vrij gering zijn.
Tabel 2.27 – Voornemens met betrekking tot bèta-gerelateerde thema’s, zoals curri-
culum- en onderwijsvernieuwing en studie- en profielkeuzebegeleiding (in %)
Gelieerd Niet-gelieerd
directies
(n=10)
docenten
(n=40)
directies
(n=80)
docenten
(n=289)
onze school heeft concrete voornemens geformu-
leerd
30 25 23 16
onze school oriënteert zich, maar heeft nog geen
concrete voornemens
geformuleerd
40 35 58 46
onze school heeft niet de intentie voornemens
m.b.t. dit thema te formuleren
10 13 20 9
weet niet 20 28 0 29
26
Tabel 2.28 – Terreinen waarop eventuele voornemens ten aanzien van bèta-
gerelateerde thema’s betrekking hebben (in %)
Gelieerd Directies (n=7) Docenten (n=24)
ja mis-
schien
nee weet
niet
ja mis-
schien
nee weet
niet
onze school laten participeren als Univer-
sumschool, Jet-Netschool of Technasium
43 14 43 0 33 17 46 4
vernieuwen van bèta-onderwijs op onze
school
86 14 0 0 33 46 17 4
professionalisering van bètadocenten. 100 0 0 0 25 25 33 17
faciliteren van intercollegiale bètacontacten
en kennisdeling
71 14 14 0 29 21 33 17
meer aandacht besteden aan keuze N-
profielen en bètatechnische studies
71 14 14 0 38 42 21 0
de aandacht versterken voor speciale
doelgroepen in bèta-onderwijs (bv. meisjes,
havo-leerlingen)
71 14 14 0 29 21 42 8
meer oriëntatie op bètatechnische praktijk
en beroepen
71 0 29 0 38 25 38 0
meer samenwerking met andere onderwijs-
instellingen zoals het po, hbo en wo
86 14 0 0 46 29 25 0
meer samenwerking met bètatechnische
bedrijven
86 14 0 0 42 25 29 4
verbindingen leggen tussen bèta-onderwijs
en andere onderwijsterreinen
43 29 29 0 17 33 42 8
Niet-gelieerd Directies (n-=64) Docenten (n=178)
ja mis-
schien
nee weet
niet
ja mis-
schien
nee weet
niet
onze school laten participeren als Univer-
sumschool, Jet-Netschool of Technasium
27 39 31 3 25 26 34 15
vernieuwen van bèta-onderwijs op onze
school
56 38 5 2 43 40 11 6
professionalisering van bètadocenten. 61 27 9 3 32 33 24 12
faciliteren van intercollegiale bètacontacten
en kennisdeling
45 33 19 3 20 33 27 20
meer aandacht besteden aan keuze N-
profielen en bètatechnische studies
33 34 33 0 27 37 28 8
de aandacht versterken voor speciale
doelgroepen in bèta-onderwijs (bv. meisjes,
havo-leerlingen)
16 23 58 3 17 25 44 15
meer oriëntatie op bètatechnische praktijk
en beroepen
30 47 22 2 23 31 32 15
meer samenwerking met andere onderwijs-
instellingen zoals het po, hbo en wo
56 36 6 2 32 34 21 14
meer samenwerking met bètatechnische
bedrijven
33 41 27 0 20 32 30 18
verbindingen leggen tussen bèta-onderwijs
en andere onderwijsterreinen
22 39 34 5 11 35 31 24
27
Minder dan een kwart van de niet-gelieerde scholen heeft concrete voornemens ge-
formuleerd aangaande bèta-gerelateerde thema’s, ongeveer de helft oriënteert zich
nog. Bij de gelieerde scholen ligt het percentage dat zegt concrete voornemens te
hebben geformuleerd wat hoger. Opvallend is het hoge percentage directies dat aan-
geeft het niet te weten. We willen er hierbij echter nogmaals op wijzen dat het aantal
respondenten in deze groep erg klein is.
Gevraagd naar een specificatie, en afgaande op de aantallen ‘ja’-keuzes, dan hebben
de voornemens van de niet-gelieerde scholen vooral betrekking op de professionalise-
ring van de bètadocenten, vernieuwing van het bèta-onderwijs en meer samenwerking
met andere onderwijsinstellingen. Speciale doelgroepen, zoals meisjes en havo-
leerlingen, hebben de minste prioriteit. Bij de gelieerde scholen is het aantal directies
eigenlijk te klein om daar verder op in te gaan. Bij de docenten staat meer samenwer-
king met andere onderwijsinstellingen en bètatechnische bedrijven hoog op het ver-
langlijstje.
28
Tabel 2.29 – Ervaren knelpunten bij het realiseren van doelstellingen op bètaterrei-
nen (in %)
Directies Docenten
ja nee weet
niet
ja nee weet
niet
Gelieerd
onderwijs- en curriculumvernieuwing exacte vakken 37 44 19 30 44 26
de organisatie van de bètasecties veranderen 35 57 7 27 48 26
keuze N-profielen verhogen 27 67 7 24 54 22
keuze bètatechnische studies verhogen/verbeteren. 35 49 16 28 44 28
stimuleren van bètakeuze bij speciale doelgroepen
(bv. meisjes of havo-leerlingen)
41 52 7 22 51 27
praktijk- en beroepsoriëntatie bètatechnische sectoren 19 64 18 16 41 43
samenwerking met andere bètapartijen (bv. in netwer-
ken)
17 75 8 17 54 28
schoolvoorzieningen (bv. lokalen, materiële faciliteiten) 51 46 3 48 42 10
personele bezetting 54 46 0 48 39 14
financiële beperkingen in bèta-onderwijs en overige
bètazaken
57 38 6 39 37 24
Niet-gelieerd
onderwijs- en curriculumvernieuwing exacte vakken 31 54 15 30 37 33
de organisatie van de bètasecties veranderen 33 54 14 24 45 31
keuze N-profielen verhogen 16 69 15 20 44 36
keuze bètatechnische studies verhogen/verbeteren 15 65 20 16 43 42
stimuleren van bètakeuze bij speciale doelgroepen
(bv. meisjes of havo-leerlingen)
10 76 14 12 51 37
praktijk- en beroepsoriëntatie bètatechnische sectoren 15 53 33 11 44 45
samenwerking met andere bètapartijen
(bv. in netwerken)
20 60 20 17 42 42
schoolvoorzieningen (bv. lokalen, materiële faciliteiten) 55 44 1 47 37 15
personele bezetting 51 48 1 42 41 18
financiële beperkingen in bèta-onderwijs en overige
bètazaken
40 51 9 35 33 32
Als het gaat om het realiseren van doelstellingen op bètaterreinen liggen de grootste
knelpunten, zowel voor gelieerde als niet-gelieerde scholen, in de sfeer van de finan-
ciële, materiële en personele voorwaarden, c.q. beperkingen. Een opmerkelijk ver-
schil tussen gelieerde en niet-gelieerde scholen betreft het stimuleren van de bètakeu-
ze bij speciale doelgroepen: 41% van de directies van gelieerde scholen ervaart dat
als een knelpunt tegen slechts 10% van de directies van niet-gelieerde scholen. Ach-
teraf gezien is deze vraag misschien niet scherp genoeg geformuleerd: misschien gaat
het al goed op een school en vindt men het daarom niet nodig, maar misschien ook
gaat het niet goed en vindt men het niet belangrijk.
29
Technasium, Jet-Net en Universum zijn drie landelijke bèta-initiatieven in het havo
en vwo die in de toekomst hun krachten bundelen in een nieuwe organisatie, BètaCo-
operatie VO geheten. Hiermee wordt beoogd behaalde resultaten te verduurzamen en
de aandacht voor innovatie in bètatechnisch voortgezet onderwijs te continueren. Aan
de respondenten is gevraagd of hun school specifieke bètagerelateerde wen-
sen/behoeften heeft waarbij de BètaCoöperatie VO hen wellicht zou kunnen onder-
steunen.
Tabel 2.30 – Specifieke bètagerelateerde wensen/behoeften waarbij de BètaCoöpera-
tie VO zou kunnen ondersteunen (in %)
Gelieerd Niet-gelieerd
directies docenten directies docenten
ja, namelijk… 41 23 28 20
nee 28 16 31 23
weet niet 32 61 41 57
Zo’n 40% van de directies van gelieerde scholen heeft specifieke wensen waarbij de
BètaCoöperatie iets zou kunnen betekenen; bij de niet-gelieerde scholen gaat het om
bijna 30%. Vrij veel directies en nog veel meer docenten geven aan dat ze het niet
weten.
Als toelichting op het antwoord ‘Ja, namelijk…’ hebben de respondenten zeer uiteen-
lopende reacties gegeven. De meest genoemde zijn – in steekwoorden samengevat –
de volgende.
Gelieerd directies (n=44): Financiering, samenwerking met bedrijfsleven en scho-
len/universiteiten.
Gelieerd docenten (n=83): Contacten bedrijfsleven, financiering, invoeren Technasi-
um.
Niet-gelieerde directies (n=22): Financiering, formatie, menskracht.
Niet-gelieerde docenten (n=57): Behoefte aan practica (scheikunde), inrichten bèta-
lab, mensen en middelen, contacten bedrijfsleven.
30
2.9 Het volgschool programma
Binnen het Universum Programma is het concept van volgscholen geïntroduceerd als
een manier om de kennis en ervaring van de deelnemende scholen breder te versprei-
den. Havo- en vwo-scholen hebben de mogelijkheid om als volgschool deel te nemen
aan het Universum Programma. Een volgschool is altijd gekoppeld aan een Univer-
sumschool. In het onderzoek doen zich verschillende situaties voor. Een school is
nooit volgschool geweest, is het ooit geweest maar nu niet meer, of is het op dit mo-
ment. Daarnaast kan een school zelf een volgschool hebben gehad of heeft er op dit
moment een. In deze paragraaf geven we een overzicht van de ervaringen van de
verschillende categorieën van scholen. De respondenten zijn via allerlei doorverwijs-
vragen naar de vragen die hier beantwoord worden geleid. In Tabel 2.31 presenteren
we een overzicht van de aantallen scholen die volgschool zijn of zijn geweest en de
aantallen scholen die een volgschool hebben of hebben gehad. De verschillen tussen
de aantallen respondenten genoemd in deze tabel en die in Tabel 1.1 betreffen scholen
die geen volgschool zijn (geweest), noch een volgschool hebben (gehad). Aan hen
zijn geen vragen over de volgschool gesteld en zij komen dus in deze paragraaf ver-
der dan ook niet meer voor. Na Tabel 2.31 gaan we eerst in op de ervaringen van de
scholen als volgschool, en dan op die van de scholen met een volgschool.
Tabel 2.31 – Aantallen scholen als volgschool en scholen met volgschool
Gelieerd Niet-gelieerd
directies docenten directies docenten
onze school is volgschool (geweest) 29 72 16 53
onze school heeft (had) een volgschool 47 106 0 0
is geen volgschool (geweest), heeft geen
volgschool (gehad) of onbekend
34 192 68 240
31
2.9.1 Ervaringen van de school als volgschool
Tabel 2.32 – Jaar dat de school (ongeveer) is gestart en geëindigd als volgschool (in
%)
Gelieerd Niet-gelieerd
directies (n=29) docenten (n=72) directies (n=16) docenten (n=53)
gestart gestopt gestart gestopt gestart gestopt gestart gestopt
2005 17 0 6 0 6 0 6 0
2006 28 7 26 3 25 0 13 0
2007 24 10 24 4 38 0 42 0
2008 21 24 14 11 0 6 19 2
2009 0 38 4 44 13 6 4 17
n.v.t. (loopt nog) - 21 - 18 - 63 - 59
weet niet 10 0 26 19 19 25 17 23
Volgens zowel de directies als ook de docenten van de gelieerde scholen zijn de
meeste van hen in 2006 gestart en in 2009 gestopt als volgschool. Bij de niet-
gelieerde scholen is het merendeel in 2007 gestart als volgschool en is dat op dit
moment nog steeds. Waarschijnlijk heeft het verschil in jaar dat is gestopt te maken
met het feit dat gelieerde volgscholen zijn verder gegaan als UP-school.
Tabel 2.33 – Voornaamste wijze van communicatie en informatie-uitwisseling met de
Universumschool waarvan de school volgschool is/was (meer antwoorden mogelijk;
in %)
Gelieerd Niet-gelieerd
Directies
(n=29)
Docenten
(n=72)
Directies
(n=16)
Docenten
(n=53)
telefonisch/schriftelijk/per e-mail 52 42 50 59
Wederzijdse bezoeken op locatie (docenten en/of
schoolleiding)
66 52 69 53
onze scholen hebben/hadden contacten via een overleg
(zoals een stuur/werkgroep)
24 14 25 21
uitwisseling van lesmateriaal 28 14 25 26
gezamenlijke activiteiten of excursies van leerlingen
(bv. bezoek bedrijven, informatiedagen, Girlsday)
7 3 13 4
gezamenlijke activiteiten of excursies van docenten
(bv. bezoek bedrijven, docentendagen)
10 7 13 11
anders, namelijk … 10 13 6 9
weet niet 14 24 6 21
32
Tabel 2.34 – Frequentie contact (telefonisch, schriftelijk, e-mail, bezoeken en over-
leg) met de Universumschool waarvan de school volgschool is/was (in %)
Gelieerd Niet-gelieerd
directies
(n=24)
docenten
(n=47)
directies
(n=14)
docenten
(n=38)
1-2 keer per jaar 33 43 21 42
3-4 keer per jaar 29 23 36 16
5-8 keer per jaar 17 13 7 18
9-12 keer per jaar 4 0 0 3
meer dan 12 keer per jaar 4 4 14 3
weet niet 13 17 21 18
Tabel 2.35 – Frequentie uitwisselen lesmateriaal en/of gezamenlijke activiteiten van
leerlingen of docenten) van de Universumschool waarvan de school volgschool
is/was (in %)
Gelieerd Niet-gelieerd
Directies
(n=11)
Docenten
(n=13)
Directies
(n=4)
Docenten
(n=19)
1-2 keer per jaar 64 77 50 63
3-4 keer per jaar 9 15 0 16
5-8 keer per jaar 9 0 0 0
9-12 keer per jaar 0 0 0 0
meer dan 12 keer per jaar 0 0 25 0
weet niet 18 8 25 21
Verreweg de meeste communicatie vindt plaats door middel van wederzijds bezoeken
op school dan wel telefonisch, schriftelijk of per e-mail. Uitwisseling van lesmateriaal
en contact via overleg vindt in ongeveer een kwart van de gevallen plaats; de docen-
ten van de gelieerde scholen doen dat echter minder. De frequentie van het contact
via de telefoon e.d. ligt vooral tussen de 1 en 4 keer per jaar. Uitwisseling van lesma-
teriaal en gezamenlijke activiteiten vindt doorgaans 1 à 2 keer per jaar plaats.
33
Tabel 2.36 – Inhoudelijke thema’s die voornamelijk aan bod komen/kwamen tijdens
contacten met de Universumschool waarvan de school volgschool is/was (in %)
Gelieerd Directies (n=29) Docenten (n=71)
ja nee weet
niet
ja nee weet
niet
bètagerelateerde ervaringen van de Universumschool
bespreken
62 7 31 48 18 34
onderwijs- en curriculumvernieuwing exacte vakken 41 24 35 37 24 39
aanpassen van de schoolorganisatie voor de bètavak-
secties
28 41 31 27 32 41
keuze N-profielen en bètatechnische studies 28 42 31 20 37 44
bètatechnische praktijk- en beroepsoriëntatie 35 35 31 9 45 47
samenwerking met andere bètapartijen
(bv. in netwerken)
41 28 31 25 34 41
stimuleren van speciale doelgroepen
(bv. meisjes, havo-leerlingen)
31 35 35 16 39 45
financiële mogelijkheden en beperkingen 38 31 31 18 37 45
anders, namelijk … 10 90 - 10 90 -
Niet-gelieerd Directies (n=16) Docenten (n=53)
ja nee weet
niet
ja nee weet
niet
bètagerelateerde ervaringen van de Universumschool
bespreken
56 19 25 64 11 25
onderwijs- en curriculumvernieuwing exacte vakken 56 19 25 36 34 30
aanpassen van de schoolorganisatie voor de bètavak-
secties
25 38 38 19 45 36
keuze N-profielen en bètatechnische studies 25 25 50 28 38 34
bètatechnische praktijk- en beroepsoriëntatie 31 31 38 13 49 38
samenwerking met andere bètapartijen
(bv. in netwerken)
31 31 38 34 30 36
stimuleren van speciale doelgroepen
(bv. meisjes, havo-leerlingen)
25 44 31 25 45 30
financiële mogelijkheden en beperkingen 50 25 25 25 40 36
anders, namelijk … 6 94 - 8 92 -
Voor zowel gelieerde als niet-gelieerde scholen zijn de meest genoemde thema’s die
aan bod komen bij contacten met de Universumschool de bètagerelateerde ervaringen
van de Universumschool en vernieuwing van de exacte vakken. Door de directies
worden ook nog vaak samenwerking met andere bètapartijen en financiën genoemd.
34
Tabel 2.37 – Meest en minst geslaagde onderdeel van het volgschoolprogramma (in
%)
Gelieerd Directies (n=29) Docenten (n=71)
meest
geslaagd
minst
geslaagd
meest
geslaagd
minst
geslaagd
de samenwerking/contacten met de Universumschool 14 17 7 17
de uitwisseling van kennis/ervaringen 52 10 31 3
de stimuleringsbijdrage voor de deelname aan het project 10 10 16 3
een ander onderdeel, namelijk … 10 3 9 9
weet niet 14 59 38 69
Niet-gelieerd Directies (n=16) Docenten (n=53)
meest
geslaagd
minst
geslaagd
meest
geslaagd
minst
geslaagd
de samenwerking/contacten met de Universumschool 25 25 11 15
de uitwisseling van kennis/ervaringen 44 6 30 6
de stimuleringsbijdrage voor de deelname aan het project 6 19 9 6
een ander onderdeel, namelijk … 13 0 8 13
weet niet 13 50 42 60
Het meest geslaagde onderdeel is de uitwisseling van kennis/ervaringen, het minst
geslaagde de samenwerking en contacten met de Universumschool, al moet bij dit
laatste worden aangetekend dat de meerderheid van de respondenten aangeeft dat zij
niet weet welk onderdeel het minst geslaagd is.
Tabel 2.38 – Totaalbeoordeling (in de vorm van een rapportcijfer) van het karakter
van het volgschoolprogramma (excl. weet niet)
Gelieerd Niet-gelieerd
directies
(n=25)
docenten
(n=46)
directies
(n=9)
docenten
(n=33)
minimum - maximum 1 - 8 1 – 8 2 - 9 1 - 8
gemiddelde 5,5 5,5 6,0 5,3
modus 7 6 7 7
Aan de directies en docenten is gevraagd een totaaloordeel uit te spreken in de vorm
van een rapportcijfer. Het gemiddelde schommelt rond een magere voldoende. Het
meest voorkomende cijfer is een 7, maar er is nogal wat variatie in de laagste regio-
nen. In de toelichting die door een beperkt aantal directies en docenten van gelieerde
35
scholen is gegeven, melden ze dat er eigenlijk weinig contacten zijn geweest en wei-
nig samen is gedaan.
2.9.2 Ervaringen van de school met hun volgschool
Aan de UP-scholen is een aantal vragen voorgelegd over hun ervaringen met hun
meest recente volgschool.
Tabel 2.39 – Jaar dat de alliantie met de volgschool (ongeveer) is gestart en geëin-
digd (in %)
Gelieerd
directies (n=47) docenten (n=106)
gestart gestopt gestart gestopt
2005 17 0 12 1
2006 28 2 18 1
2007 17 4 22 2
2008 21 15 10 11
2009 6 19 2 5
n.v.t. (loopt nog) - 43 - 40
weet niet 11 17 36 41
De meeste allianties met volgscholen zijn gestart in 2006 en lopen op dit moment
nog.
36
Tabel 2.40 – Voornaamste wijze van communicatie en informatie-uitwisseling met de
volgschool (meer antwoorden mogelijk; in %)
Gelieerd
directies
(n=47)
docenten
(n=106)
telefonisch/schriftelijk/per e-mail 72 47
wederzijdse bezoeken op locatie (docenten en/of schoolleiding) 85 68
onze scholen hebben/hadden contacten via een overleg (zoals een
stuur/werkgroep)
23 15
uitwisseling van lesmateriaal 43 24
gezamenlijke activiteiten of excursies van leerlingen
(bv. bezoek bedrijven, informatiedagen, Girlsday)
11 8
gezamenlijke activiteiten of excursies van docenten
(bv. bezoek bedrijven, docentendagen)
9 7
anders, namelijk … 9 9
weet niet 2 12
Tabel 2.41 – Frequentie contact (telefonisch, schriftelijk, e-mail, bezoeken en over-
leg) met de volgschool (in %)
Gelieerd
directies
(n=46)
docenten
(n=88)
1-2 keer per jaar 15 39
3-4 keer per jaar 37 28
5-8 keer per jaar 22 11
9-12 keer per jaar 9 3
meer dan 12 keer per jaar 7 1
weet niet 11 17
37
Tabel 2.42 – Frequentie uitwisselen lesmateriaal en/of gezamenlijke activiteiten van
leerlingen of docenten) met de volgschool (in %)
Gelieerd
directies
(n=25)
docenten
(n=31)
1-2 keer per jaar 40 68
3-4 keer per jaar 32 23
5-8 keer per jaar 16 7
9-12 keer per jaar 0 3
meer dan 12 keer per jaar 0 0
weet niet 12 0
Wederzijdse bezoeken en contacten via de telefoon, post of e-mail worden het meest
genoemd als communicatiemiddel. Contacten vinden doorgaans tussen de 1 en 4 keer
per jaar plaats. De uitwisseling van lesmateriaal en het ondernemen van gezamenlijke
activiteiten vindt meestal 1 à 2 keer per jaar plaats.
Tabel 2.43 – Inhoudelijke thema’s die voornamelijk aan bod komen/kwamen tijdens
contacten met de volgschool (in %)
Gelieerd
directies (n=47) docenten (n=106)
ja nee weet
niet
ja nee weet
niet
bètagerelateerde ervaringen van de universumschool
bespreken
83 6 11 76 4 20
onderwijs- en curriculumvernieuwing exacte vakken 64 17 19 50 21 29
aanpassen van de schoolorganisatie voor de bètavaksecties 36 38 26 25 45 30
keuze N-profielen en bètatechnische studies 45 32 23 28 36 36
bètatechnische praktijk- en beroepsoriëntatie 26 45 30 20 43 38
samenwerking met andere bètapartijen (bv. in netwerken) 45 30 28 34 30 36
stimuleren van speciale doelgroepen
(bv. meisjes, havo-leerlingen)
28 40 32 25 40 36
financiële mogelijkheden en beperkingen 36 34 30 23 39 39
anders, namelijk … 4 96 - 3 0 -
38
In contacten met de volgschool komen vooral bètagerelateerde ervaringen van de
Universumschool aan de orde; daarnaast ook vernieuwing van de exacte vakken en
samenwerking met andere bètapartijen en de keuze van N-profielen en bètatechnische
studies.
Tabel 2.44 – Meest en minst geslaagde onderdeel van het volgschoolprogramma (in
%)
Gelieerd
directies (n=47) docenten (n=106)
meest
geslaagd
minst
geslaagd
meest
geslaagd
minst
geslaagd
de samenwerking/contacten met de Universumschool 13 11 10 23
de uitwisseling van kennis/ervaringen 53 11 46 10
de stimuleringsbijdrage voor de deelname aan het project 9 6 13 4
een ander onderdeel, namelijk … 6 17 3 5
weet niet 19 55 27 59
Het meest geslaagde onderdeel van het volgschoolprogramma vormt de uitwisseling
van kennis en ervaringen, het minst geslaagde is de samenwerking en contacten met
de Universumschool, al dient hierbij bedacht te worden dat meer dan helft van de
respondenten meldt dat zij niet weten wat het minst geslaagde onderdeel is.
Tabel 2.45 – Totaalbeoordeling (in de vorm van een rapportcijfer) van het karakter
van het volgschoolprogramma (excl. weet niet)
Gelieerd
directies
(n=36)
docenten
(n=74)
minimum - maximum 1 – 8 2 – 9
gemiddelde 5,3 5,5
modus 6 6
Als totaalbeoordeling geven de directies net een onvoldoende en de docenten net een
voldoende; er is echter veel variatie in cijfer.
39
3 Samenhangen en ontwikkelingen
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk stellen we twee onderwerpen aan de orde, namelijk de relatie tussen
de bekendheid van scholen met bèta-activiteiten en de aandacht voor bèta-onderwijs,
en de ontwikkeling in ervaringen in 2006 en 2009.
3.2 Bekendheid met bèta-activiteiten en aandacht voor bèta-onderwijs
Een centrale vraag in dit onderzoek luidt of er een bepaalde relatie bestaat tussen
enerzijds een grotere mate van bekendheid van de respondenten met bèta-activiteiten
en anderzijds een grotere aandacht voor bèta-onderwijs op de school. Vanwege de
onderzoeksopzet met een eenmalige meting is het natuurlijk niet mogelijk te spreken
over causale relaties (het een leidt tot, is het gevolg van het ander), vandaar dat we
spreken over relaties en samenhangen, waarbij we het in het midden laten of een
grotere aandacht voor bèta noodzakelijkerwijs het rechtstreekse gevolg is van meer
bekendheid met bèta.
Om deze samenhangen te bepalen hebben we voor de volgende werkwijze gekozen.
Allereerst is een selectie gemaakt van de directies (n=84) van niet-gelieerde scholen.
Vervolgens hebben we een analyse verricht van de aantallen organisaties en ontwik-
kelingen en programma’s en projecten op het terrein van bèta-onderwijs waarmee zij
bekend zijn. Het betreft de 25 items van de lijst zoals die is opgenomen in Tabel 2.8
en 2.9. Omdat niet alle items even belangrijk zijn, hebben we ze op basis van factor-
analyse gewogen en per directie een totaalscore berekend. Voor de hele steekproef
zijn de scores vervolgens samengevat tot drie categorieën van ongeveer gelijke om-
vang; de eerste (34%) indiceert geringe bekendheid, de tweede (33%) middelmatige
bekendheid en de derde (33%) grote bekendheid. Vervolgens is een selectie gemaakt
van kenmerken die een indicatie kunnen geven van aandacht voor bèta-onderwijs. Dat
zijn de kenmerken die in de paragrafen 2.3 tot met 2.9 van hoofdstuk 2 zijn beschre-
ven. Deze kenmerken hebben we zo bewerkt dat er gemiddelden kunnen worden
berekend (zij het dat daar soms enige terughoudendheid op zijn plaats is). Als laatste
hebben we voor elk van de drie categorieën van bekendheid het gemiddelde van de
‘aandacht’-kenmerken berekend. Dat is zodanig gedaan dat een hogere score op meer
aandacht duidt. Zo kunnen we nagaan of er zich bepaalde trends voordoen in termen
van: naarmate de bekendheid met bèta-activiteiten groter is, is er ook meer aandacht
40
voor bèta-onderwijs. In Tabel 3.1 staan de resultaten van deze analyses. Behalve de
gemiddelden voor geringe, middelmatige en grote bekendheid, staan in deze tabel ook
twee correlatiecoëfficiënten die een indruk geven van de sterkte van de samenhang,
namelijk eta en r. Eta betreft de totale samenhang (dus de lineaire en niet-lineaire), r
alleen de lineaire. Het verschil tussen beide geeft aan in hoeverre er sprake is van een
afwijking van een lineaire, rechtlijnige samenhang. Als eta gelijk is aan r, dan wil dat
zeggen dat naarmate er sprake is van een toename van het ene er zich een vergelijkba-
re toename van het andere voordoet. Als eta groter is dan r, dan wil dat zeggen dat de
samenhang niet geheel rechtlijnig is, maar dat die misschien eerst sterker wordt om
daarna weer zwakker te worden. Een samenhang (eta of r) van 0,10 wordt doorgaans
als ‘zwak’ beschouwd, die van 0,30 als ‘middelmatig’, en die van 0,50 als ‘sterk’.
Tabel 3.1 – Samenhangen bekendheid met bèta-activiteiten en aandacht voor bèta-
onderwijs (directies niet-gelieerde scholen; gemiddelden)
Bekendheid Samenhang
Aandacht voor bèta-onderwijs gering middel-
matig
groot eta r
aanbod vakken Informatica, NLT en Wiskunde D1
4,0 5,6 4,9 0,26 0,15
betrokkenheid vernieuwingscies. exacte vakken2
1,7 3,1 3,7 0,41 0,40
samenhang tussen de exacte vakken 1,6 1,9 1,7 0,16 0,06
organisatie secties exacte vakken 1,7 1,6 1,6 0,05 -0,02
samenwerking met de lerarenopleiding w.b. exacte
vakken
1,5 1,6 1,6 0,08 0,07
samenwerking met bètatechnische bedrijven 1,2 1,4 1,5 0,26 0,26
deelname aan bèta en techniek gerelateerde activiteiten 2,1 2,2 2,3 0,12 0,12
contacten met andere vo-scholen rond thema bèta en
techniek
1,2 1,3 1,6 0,27 0,27
contacten met het hbo rond thema bèta en techniek 1,1 1,3 1,6 0,37 0,37
contacten met de universiteiten rond thema bèta en
techniek
1,2 1,6 1,9 0,42 0,41
specifiek beleid verhoging aandeel N-profielen3
18 19 48 0,31 0,27
speciale aandacht stimulering N-profiel bij specifieke
groepen4
0,2 0,6 0,9 0,32 0,32
voornemens w.b. bèta-gerelateerde thema’s5
1,8 2,0 2,3 0,31 0,31
terreinen w.b. voornemens bèta-gerelateerde thema’s6
3,9 5,4 8,0 0,49 0,49
ervaren knelpunten bij realiseren doelen bètaterreinen7
2,1 2,6 3,7 0,32 0,31
bèta-gerelateerde wensen waarbij de BètaCoöperatie
VO zou kunnen ondersteunen8
21 22 37 0,16 0,14
Noten: 1 Aantal malen ‘ja’ over de drie schooljaren; 2 Aantal malen ‘als test- of pilotschool’, ‘docenten
werken mee aan ontwikkeling’, ‘passief’; 3 Percentage ‘ja’; 4 Aantal malen ‘ja’ over de vier specifieke
groepen; 5 1=niet de intentie, 2=oriëntering, 3=concrete voornemens; 6 Aantal malen ‘ja’ en ‘mis-
schien’; 7 Aantal malen ‘ja’; 8 Percentage ‘ja’.
41
Bij wijze van toelichting nemen we het Aanbod vakken Informatica, NLT en Wis-
kunde D. Directies met een geringe bekendheid met bèta-activiteiten scoren qua aan-
bod gemiddeld op 4 van de 9 vakken, die met een middelmatige bekendheid op 5,6,
en die met een grote bekendheid op 4,9. Qua sterkte gaat het om een bijna middelma-
tige samenhang. Uit het verloop van de gemiddelden en het verschil met r leiden we
echter af dat die samenhang niet helemaal rechtlijnig is. In zijn algemeenheid kunnen
we concluderen dat er voor de meeste ‘aandacht’-kenmerken in de tabel een middel-
matige samenhang is: meer bekendheid gaat in redelijke mate samen met meer aan-
dacht voor bèta. Meer bekendheid gaat het sterkst samen met meer voornemens op
het gebied van bèta, meer contacten met universiteiten en het hbo en meer betrokken-
heid bij de vernieuwingscommissies voor exacte vakken. (Mogelijk is dit laatste een
overschatting, omdat die commissies ook tot de organisaties behoorden op basis
waarvan de bekendheid is gemeten.) Meer bekendheid gaat nauwelijks of niet samen
met de organisatie van de secties exacte vakken, met samenwerking met de lerarenop-
leidingen en met de samenhang tussen de exacte vakken.
3.3 Ontwikkelingen in de tijd
Zoals in hoofdstuk 1 al werd aangegeven, is dit het tweede onderzoek waarin de
vernieuwing van het bèta- en techniekonderwijs in het voortgezet onderwijs centraal
staat. Het eerste, door Oberon (2006) uitgevoerde onderzoek, was gericht op niet-
Universumscholen. Enkele vragen uit dat onderzoek zijn nu opnieuw gesteld, waar-
door het mogelijk is na te gaan of er in de tussenliggende periode sprake is van ont-
wikkelingen. Hierna maken we voor de niet-gelieerde scholen een vergelijking tussen
de situatie in 2006 en 2009. We hanteren daarbij dezelfde thematische volgorde als in
hoofdstuk 2.
42
3.3.1 Bekendheid van activiteiten en diensten in het kader van bèta-onderwijs
Tabel 3.2 – Bekendheid met activiteiten en diensten op het terrein van bèta-onderwijs
(in %)
Directies Docenten
niet van
naam
inhou-
delijk
niet van
naam
inhou-
delijk
2006
Jet-Net 41 29 30 52 25 23
Platform Bèta Techniek 4 55 42 23 56 21
UP 25 41 35 53 31 16
Sprint Programma 81 17 1 89 10 1
Landelijke vernieuwingscies. exacte vakken 20 54 27 28 32 41
Verbreding Techniek Basisonderwijs (VTB) 65 30 5 79 17 4
2009
Jet-Net 33 36 31 50 23 27
Platform Bèta Techniek 8 42 50 11 52 37
UP 31 40 29 57 21 23
Sprint Programma 74 21 5 82 14 5
Landelijke vernieuwingscies. exacte vakken 31 52 17 30 39 31
Verbreding Techniek Basisonderwijs (VTB) 72 22 6 84 14 2
Als het gaat om de bekendheid met activiteiten en diensten zijn er geen echt grote
veranderingen, alleen de bekendheid met de landelijke vernieuwingscommissies is
onder directies afgenomen en de bekendheid van het Platform onder docenten is
toegenomen, met name op het inhoudelijke vlak.
3.3.2 Curriculum- en onderwijsvernieuwing
Tabel 3.3 – Samenhang tussen de exacte vakken (in %)
2006 2009
directies docenten directies docenten
vakken worden los van elkaar gegeven, de inhoud
is per vak geordend
56 64 47 65
vakken worden los van elkaar gegeven, inhouden
zijn op elkaar afgestemd
31 22 30 19
vakken zijn (deels) geïntegreerd
(in bijvoorbeeld het leergebied science)
13 13 24 16
weet niet 1 1 0 0
43
Wat de samenhang tussen de exacte vakken betreft is er één belangrijk verschil: vol-
gens de directies zijn de vakken in 2009 meer geïntegreerd dan in 2006.
Tabel 3.4 – Organisatie van de secties exacte vakken (in %)
2006 2009
directies docenten directies docenten
elk vak heeft een eigen sectie, de secties werken onaf-
hankelijk van elkaar
54 63 48 62
vak(overstijgende) secties werken samen ten behoeve
van vakoverstijgend onderwijs, projecten, doorlopende
leerlijnen e.d.
40 30 41 29
onze school werkt met bètateams/ leergebiedclusters. De
schoolleiding en docenten werken zo aan structurele
samenhang tussen vakken
6 6 11 8
weet niet 0 1 0 0
Qua organisatie van de secties exacte vakken zijn er geen substantiële ontwikkelingen
geweest tussen 2006 en 2009.
3.3.3 Praktijk- en beroepsoriëntatie
Tabel 3.5 – Deelname leerlingen aan bèta en techniek gerelateerde activiteiten, zoals
Olympiades, vakgerelateerde wedstrijden en activiteiten, Profielwerkstuk-wedstrijden
en Lego League (in %)
2006 2009
directies docenten directies docenten
leerlingen van onze school doen niet mee aan dit soort
activiteiten
10 12 9 13
leerlingen doen tijdens hun schoolloopbaan één of twee
keer mee aan dit soort activiteiten
63 67 63 64
onze school vindt deze activiteiten belangrijk, leerlingen
doen er zoveel mogelijk aan mee
27 10 28 19
weet niet 1 11 1 4
Er zijn volgens de docenten in 2009 wat meer scholen die deelname van hun leerlin-
gen aan bèta en techniek gerelateerde activiteiten zo belangrijk vinden dat ze er zo-
veel mogelijk aan meedoen.
44
3.3.4 (Regionale) netwerken
Tabel 3.6 – Contacten met andere vo-scholen rond het thema bèta en techniek (in %)
2006 2009
directies docenten directies docenten
onze school heeft nauwelijks tot geen onderwijskundig
contact met andere vo-scholen m.b.t. dit thema
66 67 73 66
onze school heeft onderwijskundige afstemming met
andere scholen van hetzelfde bestuur m.b.t. dit thema
20 12 16 9
onze school werkt structureel en inhoudelijk samen met
andere vo-scholen m.b.t. dit thema
12 6 10 6
weet niet 2 16 1 19
Tabel 3.7 – Contacten met het hbo rond het thema bèta en techniek (in %)
2006 2009
directies docenten directies docenten
onze school heeft nauwelijks tot geen onderwijskundig
contact met het hbo m.b.t. dit thema
72 67 68 63
onze school heeft geregeld onderwijskundig contact
m.b.t. dit thema (bv. profielwerkstuk, gebruik laborato-
ria, gezamenlijke projecten)
25 15 28 18
onze school werkt structureel en inhoudelijk samen met
het hbo m.b.t. dit thema
2 2 4 2
weet niet 1 16 1 16
Tabel 3.8 – Contacten met de universiteit rond het thema bèta en techniek (in %)
2006 2009
directies docenten directies docenten
onze school heeft nauwelijks tot geen onderwijskundig
contact met de universiteit m.b.t. dit thema
56 57 54 53
onze school heeft geregeld onderwijskundig contact
m.b.t. dit thema (bv. profielwerkstuk, gebruik laborato-
ria, gezamenlijke projecten)
38 28 35 32
onze school werkt structureel en inhoudelijk samen met
de universiteit m.b.t. dit thema
6 3 11 4
weet niet 0 12 0 11
45
Op het gebied van contacten met andere vo-scholen, het hbo en universiteiten is na-
genoeg geen sprake van ontwikkelingen tussen 2006 en 2009.
Tabel 3.9 – Samenwerking met de lerarenopleiding wat betreft exacte vakken (in %)
2006 2009
directies docenten directies docenten
niet echt, onze school en de lerarenopleiding staan los
van elkaar
49 53 49 43
onze school is opleidingsschool voor de lerarenopleiding 43 33 42 42
onze school is opleidingsschool en we werken actief
samen aan nieuwe ontwikkelingen
7 4 9 6
weet niet 2 10 0 9
Volgens de docenten zijn er in 2009 wat meer scholen opleidingsschool voor de lera-
renopleiding dan in 2006.
3.3.5 Verschillen in aanpak bètavernieuwing
Tabel 3.10 – Verschillen tussen havo en vwo wat betreft vernieuwingen bèta-onder-
wijs (meer antwoorden mogelijk; in %)
2006 2009
directies docenten directies docenten
nee 64 64 66 62
ja, op het havo vinden meer vernieuwingen plaats dan op
het vwo
4 0 4 3
ja, op het vwo vinden meer vernieuwingen plaats dan op
het havo
9 12 13 12
ja, op het havo en vwo vinden andersoortige vernieuwin-
gen plaats
18 12 14 14
weet niet 6 14 6 11
46
Tabel 3.11 – Verschillen tussen lagere leerjaren (1-3) en hogere leerjaren (4-6) wat
betreft vernieuwingen bèta-onderwijs (meer antwoorden mogelijk; in %)
2006 2009
directies docenten directies docenten
nee 32 24 36 33
ja, in de lagere leerjaren vinden meer vernieuwingen
plaats dan in de hogere
26 21 25 20
ja, in de hogere leerjaren vinden meer vernieuwingen
plaats dan in de lagere
9 13 15 13
ja, in de lagere en hogere leerjaren vinden andersoortige
vernieuwingen plaats
33 30 28 30
weet niet 5 14 1 7
Tussen havo en vwo en tussen lagere en hogere leerjaren zijn er wat betreft vernieu-
wingen in het bèta-onderwijs de afgelopen jaren slechts geringe verschillen te consta-
teren.
47
4 De onderzoeksvragen beantwoord
In het voorgaande zijn themagewijs de ervaringen van directies en docenten beschre-
ven en is – voor zover van toepassing – een vergelijking gemaakt tussen gelieerde en
niet-gelieerde scholen. Hierna worden de resultaten samengevat tot antwoorden op de
centrale onderzoekvragen.
1. In welke mate zijn havo/vwo-scholen bekend met het scala aan activiteiten en
programma’s van het Platform? Zijn er daarbij verschillen tussen gelieerde en
niet-gelieerde scholen en tussen directies en docenten?
Er zijn drie aspecten van de bekendheid met bèta-onderwijs onderscheiden, namelijk
de bekendheid met organisaties en ontwikkelingen, met programma’s en projecten, en
met informatiebronnen.
De bekendheid met bèta-organisaties en -ontwikkelingen is op gelieerde scholen
aanmerkelijk groter dan op niet-gelieerde scholen en bovendien onder directies groter
dan onder docenten. Tot op zekere hoogte ligt dat voor de hand. Vermeldenswaardig
is echter dat (ook) op de niet-gelieerde scholen het Technasium en het Platform Bèta
Techniek bij bijna alle directies en (zij het iets minder) docenten van naam dan wel
inhoudelijk bekend zijn; voor Jet-Net is de bekendheid veel geringer.
Ook bètaprogramma’s en -projecten genieten meer bekendheid op gelieerde dan op
niet-gelieerde scholen en meer onder directies dan onder docenten. Vermeldenswaar-
dig is de grote bekendheid van de Persoonlijk Assistent van Leraren (PAL): nagenoeg
alle directies en de grote meerderheid van de docenten kennen deze functie. Career
Day en Girlsday zijn ook relatief bekende programma’s op gelieerde scholen. Het
Universum Programma geniet op niet-gelieerde scholen ook een redelijke bekend-
heid, zij het meer onder directies dan onder docenten.
Ook als het gaat om het gebruik van uiteenlopende bèta-informatiebronnen scoren
gelieerde scholen hoger dan niet-gelieerde scholen en directies weer hoger dan docen-
ten. Op gelieerde scholen raadplegen de meeste directies de website van het Platform
en de nieuwsbrief en website van Universum; docenten raadplegen die bronnen ook,
maar veel minder. De Platform Pockets onderzoeksreeks en de Technotopics en
Technomonitor zijn nauwelijks bekend bij directies en docenten.
48
Wat de drie voorgaande punten betreft zijn gelieerde scholen vergeleken met niet-
gelieerde scholen. Wat deze laatste groep betreft is het mogelijk nader te differentië-
ren tussen de niet-gelieerde scholen die volgschool zijn of dat ooit zijn geweest en de
overige scholen. Dan ontstaat een wat ander beeld. Het blijkt namelijk dat op veel van
de onderzochte aspecten volgscholen hoger scoren dan overige scholen. Op sommige
aspecten zitten volgscholen dicht bij gelieerde scholen, op andere aspecten dicht bij
overige scholen. Het algemene beeld dat hieruit naar voren komt is dat er duidelijke
aanwijzingen zijn voor een olievlekwerking: via het volgschoolconcept zijn de betref-
fende scholen beter bekend geraakt met allerlei activiteiten op het gebied van bèta-
onderwijs.
2. Wat is de stand van zaken ten aanzien van het bèta-onderwijs en aanverwante
bètazaken op de school?
De stand van zaken is themagewijs in kaart gebracht.
Curriculum- en onderwijsvernieuwing. Op gelieerde scholen is het aanbod van de
‘nieuwe’ vakken informatica, NLT en wiskunde D de afgelopen schooljaren vrij
stabiel geweest. Voor het komende schooljaar is er nog twijfel ten aanzien van NLT
en wiskunde D. Er zijn daarin slechts geringe verschillen tussen directies en docenten.
Op niet-gelieerde scholen doet zich eenzelfde ontwikkeling voor, met die kantteke-
ning dat daar NLT en wiskunde D (aanzienlijk) minder vaak wordt aangeboden.
De betrokkenheid bij activiteiten van landelijke vernieuwingscommissies exacte
vakken is op gelieerde scholen groter dan op niet-gelieerde scholen; ze krijgt overi-
gens vooral passief gestalte. Meer dan de helft van de docenten weet niet of de school
op enigerlei wijze betrokken is bij dergelijke activiteiten; daarin is er nauwelijks
verschil tussen gelieerde en niet-gelieerde scholen.
Slechts weinig respondenten vinden dat er sprake is van vakkenintegratie. Daarbij
zijn er wel verschillen tussen gelieerde en niet-gelieerde scholen en directies en do-
centen. Volgens de directies is er veel meer sprake van afstemming en integratie van
exacte vakken dan volgens de docenten. Bovendien is er op gelieerde scholen weer
meer afstemming en integratie dan op niet-gelieerde scholen. Het werken in onafhan-
kelijke secties gebeurt op gelieerde scholen minder en het samenwerken in bètateams
juist meer dan op niet-gelieerde scholen. Daarenboven is er volgens docenten veel
vaker sprake van sectiegewijs opereren dan volgens directies.
Praktijk- en beroepsoriëntatie. De meerderheid van de niet-gelieerde scholen heeft
geen samenwerkingsrelatie met bètatechnische bedrijven. Structurele samenwerking
vindt slechts incidenteel plaats. Tweederde van de leerlingen op die scholen doet
49
tijdens hun schoolloopbaan één of meer keer mee aan activiteiten op het gebied van
bèta en techniek. Een kwart van de directies vindt het dusdanig belangrijk dat leerlin-
gen er zoveel mogelijk aan mee doen.
(Regionale) netwerken. Volgens de directies van niet-gelieerde scholen hebben zij het
meeste contact met universiteiten en hbo-instellingen. Van structurele en inhoudelijke
samenwerking is er echter maar zelden sprake. Met andere vo-scholen is er ook wei-
nig afstemming en samenwerking.
Gelieerde scholen werken wat vaker samen met de lerarenopleiding dan niet-
gelieerde scholen. Op bijna tweederde van de gelieerde scholen is dat het geval tegen
de helft van de niet-geleerde scholen.
Sturen op de keuze voor een N-profiel. Gelieerde scholen voeren aanzienlijk vaker
specifiek beleid met betrekking tot het verhogen van het aandeel natuurprofielen dan
niet-gelieerde scholen, namelijk twee tot drie keer zoveel. Daarbij dient te worden
aangetekend dat een aantal directies en docenten, van zowel gelieerde als niet-
gelieerde scholen, aangeeft dat het aandeel N-profiel al erg hoog ligt en dat het meer
gaat om consolideren en er voor zorgen dat de leerlingen in het goede profiel terecht
komen.
Op gelieerde scholen is er vaak aandacht voor de stimulering van de keuze voor een
N-profiel voor speciale groepen. Volgens de directies is er op driekwart van de scho-
len speciale aandacht voor meisjes en op 60% van de scholen voor havo-leerlingen.
Allochtone leerlingen vormen zelden een aandachtsgroep. Op niet-gelieerde scholen
wordt er maar weinig aan stimulering van speciale doelgroepen gedaan, het meest
nog aan stimulering van zeer getalenteerde leerlingen.
Verschillen in aanpak bètavernieuwing. Op de meerderheid van de scholen zijn er
geen verschillen tussen havo en vwo als het gaat om vernieuwing van het bèta-
onderwijs. Als er wel sprake is van verschillen, dan betreft het vooral verschillen qua
type vernieuwing. Wel zijn er verschillen tussen de lagere en hogere leerjaren. Ook
hier gaat het dan vooral om andersoortige vernieuwingen.
Het bovenstaande betreft de stand van zaken anno 2009. Op enkele aspecten kon
echter ook nog een vergelijking worden gemaakt met de situatie in 2006, en kon zo
worden nagegaan of er sprake is van ontwikkelingen tussen 2006 en 2009. De be-
kendheid met activiteiten en diensten is nauwelijks veranderd, alleen die met de lan-
delijke vernieuwingscommissies is onder directies afgenomen en die van het Platform
onder docenten is toegenomen. De samenhang tussen de exacte vakken is eveneens
gegroeid, althans volgens de directies, de docenten delen die mening niet helemaal.
50
Wat betreft de organisatie van de secties exacte vakken zijn er echter geen verande-
ringen. Volgens de docenten zijn er in 2009 wel wat meer scholen die deelname van
hun leerlingen aan bèta en techniek gerelateerde activiteiten zo belangrijk vinden dat
ze er zoveel mogelijk aan meedoen. Qua contacten met andere vo-scholen, het hbo en
universiteiten is er geen sprake van ontwikkelingen. In 2009 zijn er volgens de docen-
ten wat meer scholen opleidingsschool voor de lerarenopleiding. Tussen havo en vwo
en tussen lagere en hogere leerjaren zijn er als het gaat om vernieuwingen in het bèta-
onderwijs de afgelopen jaren geen duidelijke verschillen te constateren. In het alge-
meen kan dus worden geconcludeerd dat er zich wat deze aspecten betreft in de peri-
ode 2006-2009 hooguit geringe ontwikkelingen hebben voorgedaan.
3. In welke mate gaat een grotere bekendheid met bepaalde bèta-activiteiten samen
met (c.q. heeft geleid tot) een grotere aandacht voor bèta-onderwijs?
Voor de directies van de niet-gelieerde scholen is nagegaan welke relatie er bestaat
tussen de mate van bekendheid met bèta-activiteiten en de aandacht voor bèta-
onderwijs op de school. Daarvoor zijn de resultaten van onderzoeksvraag 1 gerela-
teerd aan die van onderzoeksvraag 2. In zijn algemeenheid geldt dat er voor de mees-
te kenmerken een middelmatige samenhang bestaat: meer bekendheid met bèta-
activiteiten gaat in redelijke mate samen met meer aandacht voor bèta op school.
Meer bekendheid gaat het sterkst samen met meer voornemens op het gebied van
bèta, meer contacten met universiteiten en het hbo en meer betrokkenheid bij de ver-
nieuwingscommissies voor exacte vakken. Meer bekendheid gaat echter nauwelijks
of niet samen met de organisatie van de secties exacte vakken, met samenwerking
met de lerarenopleidingen en met de samenhang tussen de exacte vakken.
4. Welke voornemens en wensen zijn er ten aanzien van het bèta-onderwijs op de
eigen school? Zijn er daarbij knelpunten?Wat kan de BètaCoöperatie VO voor de
school betekenen?
Minder dan een kwart van de niet-gelieerde scholen heeft concrete voornemens ge-
formuleerd aangaande bèta-gerelateerde thema’s, ongeveer de helft oriënteert zich.
Voor zover er voornemens zijn, hebben ze vooral betrekking op de professionalise-
ring van de bètadocenten, vernieuwing van het bèta-onderwijs en meer samenwerking
met andere onderwijsinstellingen. Speciale doelgroepen, zoals meisjes en havo-
leerlingen, hebben de minste prioriteit.
Bij het realiseren van doelstellingen op het terrein van bèta liggen de grootste knel-
punten, zowel voor gelieerde als niet-gelieerde scholen, in de sfeer van de financiële,
materiële en personele beperkingen. Een opmerkelijk verschil tussen gelieerde en
niet-gelieerde scholen betreft het stimuleren van de bètakeuze bij speciale doelgroe-
51
pen: 41% van de directies van gelieerde scholen ervaart dat als een knelpunt tegen
slechts 10% van de directies van niet-gelieerde scholen. Onduidelijk is echter of het al
goed gaat en men het daarom niet nodig vindt of dat het niet goed gaat, maar men het
niet belangrijk vindt.
Zo’n 40% van de directies van gelieerde scholen heeft specifieke wensen waarbij de
BètaCoöperatie iets zou kunnen betekenen; bij de niet-gelieerde scholen gaat het om
bijna 30%. Vrij veel directies en nog veel meer docenten geven aan dat ze het niet
weten. De meeste wensen hebben te maken met (extra) financiering en met samen-
werking met het bedrijfsleven en onderwijsinstellingen.
5. Wat zijn de ervaringen met het volgschool-concept in het Universumprogramma?
Er worden twee situaties onderscheiden, namelijk de school is volgschool of volg-
school geweest, en de school heeft of had een volgschool.
De meeste gelieerde scholen die volgschool zijn (geweest) zijn in 2006 gestart en in
2009 gestopt als volgschool. Bij de niet-gelieerde scholen is het merendeel in 2007
gestart en is op dit moment nog steeds volgschool.
Communicatie tussen school en volgschool vindt vooral plaats door middel van we-
derzijdse bezoeken dan wel telefonisch, schriftelijk of per e-mail, doorgaans enkele
keren per jaar. Uitwisseling van lesmateriaal en contact via overleg vindt minder
plaats. Voor zowel gelieerde als niet-gelieerde scholen zijn de thema’s die het meest
aan bod komen de bètagerelateerde ervaringen van de Universumschool en vernieu-
wing van de exacte vakken. Door de directies worden ook nog vaak samenwerking
met andere bètapartijen en financiën genoemd.
Het meest geslaagde onderdeel is de uitwisseling van kennis/ervaringen, het minst
geslaagde de samenwerking en contacten met de Universumschool, al moet bij dit
laatste worden aangetekend dat de meerderheid van de respondenten aangeeft dat zij
niet weet welk onderdeel het minst geslaagd is. Het rapportcijfer dat de directies en
docenten geven voor het volgschool-concept schommelt rond een magere voldoende.
Voor de scholen die een volgschool hebben of hadden geldt dat de meeste allianties in
2006 zijn gestart en nu nog bestaan.
Wederzijdse bezoeken en contacten via de telefoon, post of e-mail worden het meest
genoemd als communicatiemiddel. In contacten met de volgschool komen vooral
bètagerelateerde ervaringen van de Universumschool aan de orde; daarnaast ook
52
vernieuwing van de exacte vakken en samenwerking met andere bètapartijen en de
keuze van N-profielen en bètatechnische studies.
Het meest geslaagde onderdeel van het volgschoolprogramma vormt de uitwisseling
van kennis en ervaringen, het minst geslaagde de samenwerking en contacten met de
Universumschool. Als totaalbeoordeling geven de directies net een onvoldoende en
de docenten net een voldoende.
6. Zijn bij de beantwoording van de voorafgaande vragen verschillen tussen de di-
recties enerzijds en de bètadocenten anderzijds?
Eventuele specifieke verschillen tussen directies en docenten zijn hiervoor al ge-
noemd. In zijn algemeenheid geldt dat er doorgaans een redelijke mate van overeen-
stemming is qua trends in antwoorden. Dat neemt niet weg dat er soms ook grote
verschillen zijn. Die kunnen te maken hebben met verschillen in rol, positie en taken:
directies zullen zich bijvoorbeeld meer met organisatorische zaken op schoolniveau
bezig houden, docenten meer met de dagelijkse onderwijspraktijk in de klas. Dat
betekent ook dat men niet altijd even goed op de hoogte is van alle aspecten. Met
name docenten maken dan ook vaak gebruik van de antwoordoptie ‘weet ik niet’.
7. Zijn er bij dit alles - voor zover van toepassing - verschillen tussen gelieerde en
niet-gelieerde scholen?
Ook specifieke verschillen tussen gelieerde en niet-gelieerde scholen zijn hierboven
al aan de orde gesteld. In zijn algemeenheid zijn gelieerde scholen verder als het gaat
om bekendheid met en aandacht voor bèta. Maar tegelijkertijd blijkt dat binnen de
groep niet-gelieerde scholen de volgscholen weer meer bekend zijn met uiteenlopen-
de activiteiten op het gebied van bèta-onderwijs dan de overige niet-gelieerde scho-
len. Hetgeen dus ondersteuning biedt voor de veronderstelde olievlekwerking.
Tot slot. De gelieerde scholen in het bijzonder hebben de afgelopen jaren op diverse
fronten werk gemaakt van het aantrekkelijk maken van het bètatechnische onderwijs.
Daarvoor hebben ze deelgenomen aan het Universumprogramma, Jet-Net en/of
Technasium. Ondanks dat (nog) niet alles even goed uit de verf is gekomen, kan
worden geconstateerd dat de programma’s sterk aan een behoefte voldoen: praktisch
alle directies zeggen zeker door te willen gaan met deelname aan het programma of
de programma’s. Daarbij zijn er geen verschillen tussen de drie programma’s. Onder
docenten is er bij sommigen nog enige twijfel over continuering, maar toch zegt ook
meer dan 90% van hen zeker door te willen gaan. Een knelpunt dat door zowel geli-
eerde als niet-gelieerde scholen wordt gesignaleerd betreft de financiële, materiële en
personele beperkingen, waardoor zij minder kunnen doen dan dat ze zouden willen.
53
Een wezenlijk onderdeel van het Universum Programma was het concept van de
volgschool. Dat concept is blijkens de beoordeling van de directies en docenten min-
der goed geslaagd; het rapportcijfer dat zij gaven ligt maar net op een voldoende. Een
belangrijke reden daarvoor is dat er nog te weinig sprake is geweest van contacten en
samenwerking. Ondanks het relatief lage rapportcijfer zijn er duidelijke aanwijzingen
dat met betrekking tot bekendheid met bèta-onderwijs het volgschoolconcept lijkt te
werken: niet-gelieerde volgscholen zijn op veel punten beter bekend met bèta-
onderwijs dan overige niet-gelieerde scholen.
54

More Related Content

Viewers also liked

Geert Driessen (1995) TOR Het relatieve belang van sociaal milieu en etnische...
Geert Driessen (1995) TOR Het relatieve belang van sociaal milieu en etnische...Geert Driessen (1995) TOR Het relatieve belang van sociaal milieu en etnische...
Geert Driessen (1995) TOR Het relatieve belang van sociaal milieu en etnische...Driessen Research
 
Geert Driessen, Jan Doesborgh & Adrie Claassen (1999). Cultureel kapitaal, et...
Geert Driessen, Jan Doesborgh & Adrie Claassen (1999). Cultureel kapitaal, et...Geert Driessen, Jan Doesborgh & Adrie Claassen (1999). Cultureel kapitaal, et...
Geert Driessen, Jan Doesborgh & Adrie Claassen (1999). Cultureel kapitaal, et...Driessen Research
 
Geert Driessen & Virgie Withagen (1998) T&T Taalvariatie en onderwijsprestati...
Geert Driessen & Virgie Withagen (1998) T&T Taalvariatie en onderwijsprestati...Geert Driessen & Virgie Withagen (1998) T&T Taalvariatie en onderwijsprestati...
Geert Driessen & Virgie Withagen (1998) T&T Taalvariatie en onderwijsprestati...Driessen Research
 
Geert Driessen et al. (2005) The Effectiveness of Bilingual School Programs f...
Geert Driessen et al. (2005) The Effectiveness of Bilingual School Programs f...Geert Driessen et al. (2005) The Effectiveness of Bilingual School Programs f...
Geert Driessen et al. (2005) The Effectiveness of Bilingual School Programs f...Driessen Research
 
Geert Driessen (2001). Achterstandsbestrijding in het basisonderwijs
Geert Driessen (2001). Achterstandsbestrijding in het basisonderwijsGeert Driessen (2001). Achterstandsbestrijding in het basisonderwijs
Geert Driessen (2001). Achterstandsbestrijding in het basisonderwijsDriessen Research
 
Geert Driessen (2000) CE The limits of educational policy and practice? The c...
Geert Driessen (2000) CE The limits of educational policy and practice? The c...Geert Driessen (2000) CE The limits of educational policy and practice? The c...
Geert Driessen (2000) CE The limits of educational policy and practice? The c...Driessen Research
 
Geert Driessen & Adrie Claassen (1996) Voorbereidend lezen rekenen en schrijven
Geert Driessen & Adrie Claassen (1996) Voorbereidend lezen rekenen en schrijvenGeert Driessen & Adrie Claassen (1996) Voorbereidend lezen rekenen en schrijven
Geert Driessen & Adrie Claassen (1996) Voorbereidend lezen rekenen en schrijvenDriessen Research
 
Geert Driessen & Frans van der Slik (2006) M&M Godsdienstige participatie en ...
Geert Driessen & Frans van der Slik (2006) M&M Godsdienstige participatie en ...Geert Driessen & Frans van der Slik (2006) M&M Godsdienstige participatie en ...
Geert Driessen & Frans van der Slik (2006) M&M Godsdienstige participatie en ...Driessen Research
 
Frederik Smit, Geert Driessen et al. (2005) Opvoedings- en opvangactiviteiten...
Frederik Smit, Geert Driessen et al. (2005) Opvoedings- en opvangactiviteiten...Frederik Smit, Geert Driessen et al. (2005) Opvoedings- en opvangactiviteiten...
Frederik Smit, Geert Driessen et al. (2005) Opvoedings- en opvangactiviteiten...Driessen Research
 
Geert Driessen, Annemarie van Langen & Hermann Vierke (2004) Basisonderwijs: ...
Geert Driessen, Annemarie van Langen & Hermann Vierke (2004) Basisonderwijs: ...Geert Driessen, Annemarie van Langen & Hermann Vierke (2004) Basisonderwijs: ...
Geert Driessen, Annemarie van Langen & Hermann Vierke (2004) Basisonderwijs: ...Driessen Research
 
Geert Driessen (2002) IJER The effect of religious groups’ dominance in class...
Geert Driessen (2002) IJER The effect of religious groups’ dominance in class...Geert Driessen (2002) IJER The effect of religious groups’ dominance in class...
Geert Driessen (2002) IJER The effect of religious groups’ dominance in class...Driessen Research
 
Geert Driessen et al. (2015) Cohortonderzoek COOL5-18. Technisch rapport basi...
Geert Driessen et al. (2015) Cohortonderzoek COOL5-18. Technisch rapport basi...Geert Driessen et al. (2015) Cohortonderzoek COOL5-18. Technisch rapport basi...
Geert Driessen et al. (2015) Cohortonderzoek COOL5-18. Technisch rapport basi...Driessen Research
 
Geert Driessen, Paul den Boer, Ben Hovels & Ed Smeets (1995). De tussenopleid...
Geert Driessen, Paul den Boer, Ben Hovels & Ed Smeets (1995). De tussenopleid...Geert Driessen, Paul den Boer, Ben Hovels & Ed Smeets (1995). De tussenopleid...
Geert Driessen, Paul den Boer, Ben Hovels & Ed Smeets (1995). De tussenopleid...Driessen Research
 

Viewers also liked (13)

Geert Driessen (1995) TOR Het relatieve belang van sociaal milieu en etnische...
Geert Driessen (1995) TOR Het relatieve belang van sociaal milieu en etnische...Geert Driessen (1995) TOR Het relatieve belang van sociaal milieu en etnische...
Geert Driessen (1995) TOR Het relatieve belang van sociaal milieu en etnische...
 
Geert Driessen, Jan Doesborgh & Adrie Claassen (1999). Cultureel kapitaal, et...
Geert Driessen, Jan Doesborgh & Adrie Claassen (1999). Cultureel kapitaal, et...Geert Driessen, Jan Doesborgh & Adrie Claassen (1999). Cultureel kapitaal, et...
Geert Driessen, Jan Doesborgh & Adrie Claassen (1999). Cultureel kapitaal, et...
 
Geert Driessen & Virgie Withagen (1998) T&T Taalvariatie en onderwijsprestati...
Geert Driessen & Virgie Withagen (1998) T&T Taalvariatie en onderwijsprestati...Geert Driessen & Virgie Withagen (1998) T&T Taalvariatie en onderwijsprestati...
Geert Driessen & Virgie Withagen (1998) T&T Taalvariatie en onderwijsprestati...
 
Geert Driessen et al. (2005) The Effectiveness of Bilingual School Programs f...
Geert Driessen et al. (2005) The Effectiveness of Bilingual School Programs f...Geert Driessen et al. (2005) The Effectiveness of Bilingual School Programs f...
Geert Driessen et al. (2005) The Effectiveness of Bilingual School Programs f...
 
Geert Driessen (2001). Achterstandsbestrijding in het basisonderwijs
Geert Driessen (2001). Achterstandsbestrijding in het basisonderwijsGeert Driessen (2001). Achterstandsbestrijding in het basisonderwijs
Geert Driessen (2001). Achterstandsbestrijding in het basisonderwijs
 
Geert Driessen (2000) CE The limits of educational policy and practice? The c...
Geert Driessen (2000) CE The limits of educational policy and practice? The c...Geert Driessen (2000) CE The limits of educational policy and practice? The c...
Geert Driessen (2000) CE The limits of educational policy and practice? The c...
 
Geert Driessen & Adrie Claassen (1996) Voorbereidend lezen rekenen en schrijven
Geert Driessen & Adrie Claassen (1996) Voorbereidend lezen rekenen en schrijvenGeert Driessen & Adrie Claassen (1996) Voorbereidend lezen rekenen en schrijven
Geert Driessen & Adrie Claassen (1996) Voorbereidend lezen rekenen en schrijven
 
Geert Driessen & Frans van der Slik (2006) M&M Godsdienstige participatie en ...
Geert Driessen & Frans van der Slik (2006) M&M Godsdienstige participatie en ...Geert Driessen & Frans van der Slik (2006) M&M Godsdienstige participatie en ...
Geert Driessen & Frans van der Slik (2006) M&M Godsdienstige participatie en ...
 
Frederik Smit, Geert Driessen et al. (2005) Opvoedings- en opvangactiviteiten...
Frederik Smit, Geert Driessen et al. (2005) Opvoedings- en opvangactiviteiten...Frederik Smit, Geert Driessen et al. (2005) Opvoedings- en opvangactiviteiten...
Frederik Smit, Geert Driessen et al. (2005) Opvoedings- en opvangactiviteiten...
 
Geert Driessen, Annemarie van Langen & Hermann Vierke (2004) Basisonderwijs: ...
Geert Driessen, Annemarie van Langen & Hermann Vierke (2004) Basisonderwijs: ...Geert Driessen, Annemarie van Langen & Hermann Vierke (2004) Basisonderwijs: ...
Geert Driessen, Annemarie van Langen & Hermann Vierke (2004) Basisonderwijs: ...
 
Geert Driessen (2002) IJER The effect of religious groups’ dominance in class...
Geert Driessen (2002) IJER The effect of religious groups’ dominance in class...Geert Driessen (2002) IJER The effect of religious groups’ dominance in class...
Geert Driessen (2002) IJER The effect of religious groups’ dominance in class...
 
Geert Driessen et al. (2015) Cohortonderzoek COOL5-18. Technisch rapport basi...
Geert Driessen et al. (2015) Cohortonderzoek COOL5-18. Technisch rapport basi...Geert Driessen et al. (2015) Cohortonderzoek COOL5-18. Technisch rapport basi...
Geert Driessen et al. (2015) Cohortonderzoek COOL5-18. Technisch rapport basi...
 
Geert Driessen, Paul den Boer, Ben Hovels & Ed Smeets (1995). De tussenopleid...
Geert Driessen, Paul den Boer, Ben Hovels & Ed Smeets (1995). De tussenopleid...Geert Driessen, Paul den Boer, Ben Hovels & Ed Smeets (1995). De tussenopleid...
Geert Driessen, Paul den Boer, Ben Hovels & Ed Smeets (1995). De tussenopleid...
 

Similar to Geert Driessen & Annemarie van Langen (2010) Het uitstralingseffect van het Universum Programma,

Adrie Claassen, Geert Driessen & Frederik Smit (2009). Naar meer leertijd voo...
Adrie Claassen, Geert Driessen & Frederik Smit (2009). Naar meer leertijd voo...Adrie Claassen, Geert Driessen & Frederik Smit (2009). Naar meer leertijd voo...
Adrie Claassen, Geert Driessen & Frederik Smit (2009). Naar meer leertijd voo...Frederik Smit
 
Ton Mooij, Lianne Hoogeveen, Geert Driessen et al. (2007). Succescondities h...
 Ton Mooij, Lianne Hoogeveen, Geert Driessen et al. (2007). Succescondities h... Ton Mooij, Lianne Hoogeveen, Geert Driessen et al. (2007). Succescondities h...
Ton Mooij, Lianne Hoogeveen, Geert Driessen et al. (2007). Succescondities h...Driessen Research
 
Jos van Kuijk & Geert Driessen (2015) Ervaringen met het lerende organisatiem...
Jos van Kuijk & Geert Driessen (2015) Ervaringen met het lerende organisatiem...Jos van Kuijk & Geert Driessen (2015) Ervaringen met het lerende organisatiem...
Jos van Kuijk & Geert Driessen (2015) Ervaringen met het lerende organisatiem...Driessen Research
 
Jos van Kuijk & Geert Driessen (2015). Ervaringen met het lerende organisatie...
Jos van Kuijk & Geert Driessen (2015). Ervaringen met het lerende organisatie...Jos van Kuijk & Geert Driessen (2015). Ervaringen met het lerende organisatie...
Jos van Kuijk & Geert Driessen (2015). Ervaringen met het lerende organisatie...Driessen Research
 
Frederik Smit & Geert Driessen (2009) Innovaties in ouderbetrokkenheid
Frederik Smit & Geert Driessen (2009) Innovaties in ouderbetrokkenheidFrederik Smit & Geert Driessen (2009) Innovaties in ouderbetrokkenheid
Frederik Smit & Geert Driessen (2009) Innovaties in ouderbetrokkenheidDriessen Research
 
Praktijk In De Onderbouw Vmbo
Praktijk In De Onderbouw VmboPraktijk In De Onderbouw Vmbo
Praktijk In De Onderbouw VmboMike Seijger
 
Ontdekkend leren in de volle breedte
Ontdekkend leren in de volle breedteOntdekkend leren in de volle breedte
Ontdekkend leren in de volle breedteThijmen Sprakel
 
Geert Driessen (2001) De overgang van OVB naar GOA op basisscholen.pdf
Geert Driessen (2001) De overgang van OVB naar GOA op basisscholen.pdfGeert Driessen (2001) De overgang van OVB naar GOA op basisscholen.pdf
Geert Driessen (2001) De overgang van OVB naar GOA op basisscholen.pdfDriessen Research
 
2010.052 1028
2010.052 10282010.052 1028
2010.052 1028swaipnew
 
Adrie Claassen, Geert Driessen et al. (2009). Naar meer leertijd voor Rotterd...
Adrie Claassen, Geert Driessen et al. (2009). Naar meer leertijd voor Rotterd...Adrie Claassen, Geert Driessen et al. (2009). Naar meer leertijd voor Rotterd...
Adrie Claassen, Geert Driessen et al. (2009). Naar meer leertijd voor Rotterd...Driessen Research
 
Greetje van der Werf & Geert Driessen (1993) Het functioneren van het voortge...
Greetje van der Werf & Geert Driessen (1993) Het functioneren van het voortge...Greetje van der Werf & Geert Driessen (1993) Het functioneren van het voortge...
Greetje van der Werf & Geert Driessen (1993) Het functioneren van het voortge...Driessen Research
 
Nr._20_Eerst_onderwijsvisie_2C_dan_techniek
Nr._20_Eerst_onderwijsvisie_2C_dan_techniekNr._20_Eerst_onderwijsvisie_2C_dan_techniek
Nr._20_Eerst_onderwijsvisie_2C_dan_techniekSandra de Koster
 
Opdracht visie op ICT docx
Opdracht visie op ICT docxOpdracht visie op ICT docx
Opdracht visie op ICT docxMoriauMarthe
 
2008 sd5 - technasium groot succes op scholen
2008 sd5 - technasium groot succes op scholen2008 sd5 - technasium groot succes op scholen
2008 sd5 - technasium groot succes op scholenHidde Benedictus
 
Adrie Claassen, Geert Driessen & Frederik Smit (2009). Naar meer leertijd voo...
Adrie Claassen, Geert Driessen & Frederik Smit (2009). Naar meer leertijd voo...Adrie Claassen, Geert Driessen & Frederik Smit (2009). Naar meer leertijd voo...
Adrie Claassen, Geert Driessen & Frederik Smit (2009). Naar meer leertijd voo...Frederik Smit
 
'Hoe staat het met de digitale leeromgeving? 4 best practices en een onderzoe...
'Hoe staat het met de digitale leeromgeving? 4 best practices en een onderzoe...'Hoe staat het met de digitale leeromgeving? 4 best practices en een onderzoe...
'Hoe staat het met de digitale leeromgeving? 4 best practices en een onderzoe...SURF Events
 
Adrie Claassen, Geert Driessen et al. (2009). Naar meer leertijd voor Rotter...
 Adrie Claassen, Geert Driessen et al. (2009). Naar meer leertijd voor Rotter... Adrie Claassen, Geert Driessen et al. (2009). Naar meer leertijd voor Rotter...
Adrie Claassen, Geert Driessen et al. (2009). Naar meer leertijd voor Rotter...Driessen Research
 
Geert Driessen (1995) Did Het bedrijfsleven moet nog wennen aan tussenopleidi...
Geert Driessen (1995) Did Het bedrijfsleven moet nog wennen aan tussenopleidi...Geert Driessen (1995) Did Het bedrijfsleven moet nog wennen aan tussenopleidi...
Geert Driessen (1995) Did Het bedrijfsleven moet nog wennen aan tussenopleidi...Driessen Research
 

Similar to Geert Driessen & Annemarie van Langen (2010) Het uitstralingseffect van het Universum Programma, (20)

Lno2 congres
Lno2 congresLno2 congres
Lno2 congres
 
Adrie Claassen, Geert Driessen & Frederik Smit (2009). Naar meer leertijd voo...
Adrie Claassen, Geert Driessen & Frederik Smit (2009). Naar meer leertijd voo...Adrie Claassen, Geert Driessen & Frederik Smit (2009). Naar meer leertijd voo...
Adrie Claassen, Geert Driessen & Frederik Smit (2009). Naar meer leertijd voo...
 
Ton Mooij, Lianne Hoogeveen, Geert Driessen et al. (2007). Succescondities h...
 Ton Mooij, Lianne Hoogeveen, Geert Driessen et al. (2007). Succescondities h... Ton Mooij, Lianne Hoogeveen, Geert Driessen et al. (2007). Succescondities h...
Ton Mooij, Lianne Hoogeveen, Geert Driessen et al. (2007). Succescondities h...
 
Jos van Kuijk & Geert Driessen (2015) Ervaringen met het lerende organisatiem...
Jos van Kuijk & Geert Driessen (2015) Ervaringen met het lerende organisatiem...Jos van Kuijk & Geert Driessen (2015) Ervaringen met het lerende organisatiem...
Jos van Kuijk & Geert Driessen (2015) Ervaringen met het lerende organisatiem...
 
Jos van Kuijk & Geert Driessen (2015). Ervaringen met het lerende organisatie...
Jos van Kuijk & Geert Driessen (2015). Ervaringen met het lerende organisatie...Jos van Kuijk & Geert Driessen (2015). Ervaringen met het lerende organisatie...
Jos van Kuijk & Geert Driessen (2015). Ervaringen met het lerende organisatie...
 
Frederik Smit & Geert Driessen (2009) Innovaties in ouderbetrokkenheid
Frederik Smit & Geert Driessen (2009) Innovaties in ouderbetrokkenheidFrederik Smit & Geert Driessen (2009) Innovaties in ouderbetrokkenheid
Frederik Smit & Geert Driessen (2009) Innovaties in ouderbetrokkenheid
 
Praktijk In De Onderbouw Vmbo
Praktijk In De Onderbouw VmboPraktijk In De Onderbouw Vmbo
Praktijk In De Onderbouw Vmbo
 
Ontdekkend leren in de volle breedte
Ontdekkend leren in de volle breedteOntdekkend leren in de volle breedte
Ontdekkend leren in de volle breedte
 
Geert Driessen (2001) De overgang van OVB naar GOA op basisscholen.pdf
Geert Driessen (2001) De overgang van OVB naar GOA op basisscholen.pdfGeert Driessen (2001) De overgang van OVB naar GOA op basisscholen.pdf
Geert Driessen (2001) De overgang van OVB naar GOA op basisscholen.pdf
 
2010.052 1028
2010.052 10282010.052 1028
2010.052 1028
 
Adrie Claassen, Geert Driessen et al. (2009). Naar meer leertijd voor Rotterd...
Adrie Claassen, Geert Driessen et al. (2009). Naar meer leertijd voor Rotterd...Adrie Claassen, Geert Driessen et al. (2009). Naar meer leertijd voor Rotterd...
Adrie Claassen, Geert Driessen et al. (2009). Naar meer leertijd voor Rotterd...
 
Greetje van der Werf & Geert Driessen (1993) Het functioneren van het voortge...
Greetje van der Werf & Geert Driessen (1993) Het functioneren van het voortge...Greetje van der Werf & Geert Driessen (1993) Het functioneren van het voortge...
Greetje van der Werf & Geert Driessen (1993) Het functioneren van het voortge...
 
Nr._20_Eerst_onderwijsvisie_2C_dan_techniek
Nr._20_Eerst_onderwijsvisie_2C_dan_techniekNr._20_Eerst_onderwijsvisie_2C_dan_techniek
Nr._20_Eerst_onderwijsvisie_2C_dan_techniek
 
Opdracht visie op ICT docx
Opdracht visie op ICT docxOpdracht visie op ICT docx
Opdracht visie op ICT docx
 
2008 sd5 - technasium groot succes op scholen
2008 sd5 - technasium groot succes op scholen2008 sd5 - technasium groot succes op scholen
2008 sd5 - technasium groot succes op scholen
 
Adrie Claassen, Geert Driessen & Frederik Smit (2009). Naar meer leertijd voo...
Adrie Claassen, Geert Driessen & Frederik Smit (2009). Naar meer leertijd voo...Adrie Claassen, Geert Driessen & Frederik Smit (2009). Naar meer leertijd voo...
Adrie Claassen, Geert Driessen & Frederik Smit (2009). Naar meer leertijd voo...
 
'Hoe staat het met de digitale leeromgeving? 4 best practices en een onderzoe...
'Hoe staat het met de digitale leeromgeving? 4 best practices en een onderzoe...'Hoe staat het met de digitale leeromgeving? 4 best practices en een onderzoe...
'Hoe staat het met de digitale leeromgeving? 4 best practices en een onderzoe...
 
Presentatie ii nov2010
Presentatie ii nov2010Presentatie ii nov2010
Presentatie ii nov2010
 
Adrie Claassen, Geert Driessen et al. (2009). Naar meer leertijd voor Rotter...
 Adrie Claassen, Geert Driessen et al. (2009). Naar meer leertijd voor Rotter... Adrie Claassen, Geert Driessen et al. (2009). Naar meer leertijd voor Rotter...
Adrie Claassen, Geert Driessen et al. (2009). Naar meer leertijd voor Rotter...
 
Geert Driessen (1995) Did Het bedrijfsleven moet nog wennen aan tussenopleidi...
Geert Driessen (1995) Did Het bedrijfsleven moet nog wennen aan tussenopleidi...Geert Driessen (1995) Did Het bedrijfsleven moet nog wennen aan tussenopleidi...
Geert Driessen (1995) Did Het bedrijfsleven moet nog wennen aan tussenopleidi...
 

More from Driessen Research

Geert Driessen (2024) OOP De generaliseerbaarheid van een VVE-modelprogramma....
Geert Driessen (2024) OOP De generaliseerbaarheid van een VVE-modelprogramma....Geert Driessen (2024) OOP De generaliseerbaarheid van een VVE-modelprogramma....
Geert Driessen (2024) OOP De generaliseerbaarheid van een VVE-modelprogramma....Driessen Research
 
Geert Driessen (2024) Demasqué VVE-modelprogramma's.pdf
Geert Driessen (2024) Demasqué VVE-modelprogramma's.pdfGeert Driessen (2024) Demasqué VVE-modelprogramma's.pdf
Geert Driessen (2024) Demasqué VVE-modelprogramma's.pdfDriessen Research
 
Geert Driessen (2024) Encyclopedia Abecedarian an impossible model preschool ...
Geert Driessen (2024) Encyclopedia Abecedarian an impossible model preschool ...Geert Driessen (2024) Encyclopedia Abecedarian an impossible model preschool ...
Geert Driessen (2024) Encyclopedia Abecedarian an impossible model preschool ...Driessen Research
 
Geert Driessen (2023) Encyclopedia The Perry HighScope Preschool Program A Cr...
Geert Driessen (2023) Encyclopedia The Perry HighScope Preschool Program A Cr...Geert Driessen (2023) Encyclopedia The Perry HighScope Preschool Program A Cr...
Geert Driessen (2023) Encyclopedia The Perry HighScope Preschool Program A Cr...Driessen Research
 
Kees de Bot, Geert Driessen & Paul Jungbluth (1988) MLEML An exploration of t...
Kees de Bot, Geert Driessen & Paul Jungbluth (1988) MLEML An exploration of t...Kees de Bot, Geert Driessen & Paul Jungbluth (1988) MLEML An exploration of t...
Kees de Bot, Geert Driessen & Paul Jungbluth (1988) MLEML An exploration of t...Driessen Research
 
Geert Driessen (1992) MLEML Developments in first and second language acquisi...
Geert Driessen (1992) MLEML Developments in first and second language acquisi...Geert Driessen (1992) MLEML Developments in first and second language acquisi...
Geert Driessen (1992) MLEML Developments in first and second language acquisi...Driessen Research
 
Geert Driessen, Lia Mulder & Paul Jungbluth (1994) ILAPSI Ethnicity and socia...
Geert Driessen, Lia Mulder & Paul Jungbluth (1994) ILAPSI Ethnicity and socia...Geert Driessen, Lia Mulder & Paul Jungbluth (1994) ILAPSI Ethnicity and socia...
Geert Driessen, Lia Mulder & Paul Jungbluth (1994) ILAPSI Ethnicity and socia...Driessen Research
 
Geert Driessen & Pim Valkenberg (2000) AERA Islamic schools in the western wo...
Geert Driessen & Pim Valkenberg (2000) AERA Islamic schools in the western wo...Geert Driessen & Pim Valkenberg (2000) AERA Islamic schools in the western wo...
Geert Driessen & Pim Valkenberg (2000) AERA Islamic schools in the western wo...Driessen Research
 
Geert Driessen (2000) AEGEE Islamic schools in the western world Paper.pdf
Geert Driessen (2000) AEGEE Islamic schools in the western world Paper.pdfGeert Driessen (2000) AEGEE Islamic schools in the western world Paper.pdf
Geert Driessen (2000) AEGEE Islamic schools in the western world Paper.pdfDriessen Research
 
Geert Driessen (2001) AERA Public-private effects in elementary schools in th...
Geert Driessen (2001) AERA Public-private effects in elementary schools in th...Geert Driessen (2001) AERA Public-private effects in elementary schools in th...
Geert Driessen (2001) AERA Public-private effects in elementary schools in th...Driessen Research
 
Geert Driessen & Frederik Smit (2005) ERNAPE Integration participation and ed...
Geert Driessen & Frederik Smit (2005) ERNAPE Integration participation and ed...Geert Driessen & Frederik Smit (2005) ERNAPE Integration participation and ed...
Geert Driessen & Frederik Smit (2005) ERNAPE Integration participation and ed...Driessen Research
 
Frederik Smit & Geert Driessen (2005) CARE Parent and community involvement i...
Frederik Smit & Geert Driessen (2005) CARE Parent and community involvement i...Frederik Smit & Geert Driessen (2005) CARE Parent and community involvement i...
Frederik Smit & Geert Driessen (2005) CARE Parent and community involvement i...Driessen Research
 
Geert Driessen (2006) ERCOMER Integration participation and education Pres.ppt
Geert Driessen (2006) ERCOMER Integration participation and education Pres.pptGeert Driessen (2006) ERCOMER Integration participation and education Pres.ppt
Geert Driessen (2006) ERCOMER Integration participation and education Pres.pptDriessen Research
 
Michael Merry & Geert Driessen (2010) WCCES Integration by other means Hindu ...
Michael Merry & Geert Driessen (2010) WCCES Integration by other means Hindu ...Michael Merry & Geert Driessen (2010) WCCES Integration by other means Hindu ...
Michael Merry & Geert Driessen (2010) WCCES Integration by other means Hindu ...Driessen Research
 
Geert Driessen & Michael Merry (2013) AERA Tackling socioeconomic and ethnic ...
Geert Driessen & Michael Merry (2013) AERA Tackling socioeconomic and ethnic ...Geert Driessen & Michael Merry (2013) AERA Tackling socioeconomic and ethnic ...
Geert Driessen & Michael Merry (2013) AERA Tackling socioeconomic and ethnic ...Driessen Research
 
Frederik Smit & Geert Driessen (2013) ERNAPE Dealing with street culture in s...
Frederik Smit & Geert Driessen (2013) ERNAPE Dealing with street culture in s...Frederik Smit & Geert Driessen (2013) ERNAPE Dealing with street culture in s...
Frederik Smit & Geert Driessen (2013) ERNAPE Dealing with street culture in s...Driessen Research
 
Frederik Smit & Geert Driessen (2013) ERNAPE Critical lessons from practices ...
Frederik Smit & Geert Driessen (2013) ERNAPE Critical lessons from practices ...Frederik Smit & Geert Driessen (2013) ERNAPE Critical lessons from practices ...
Frederik Smit & Geert Driessen (2013) ERNAPE Critical lessons from practices ...Driessen Research
 
Geert Driessen & Michael Merry (2015) RA The gross and net effects Pres.pdf
Geert Driessen & Michael Merry (2015) RA The gross and net effects Pres.pdfGeert Driessen & Michael Merry (2015) RA The gross and net effects Pres.pdf
Geert Driessen & Michael Merry (2015) RA The gross and net effects Pres.pdfDriessen Research
 
Orhan Agirdag, Geert Driessen & Michael Merry (2015) ESA Is there a Catholic ...
Orhan Agirdag, Geert Driessen & Michael Merry (2015) ESA Is there a Catholic ...Orhan Agirdag, Geert Driessen & Michael Merry (2015) ESA Is there a Catholic ...
Orhan Agirdag, Geert Driessen & Michael Merry (2015) ESA Is there a Catholic ...Driessen Research
 
Geert Driessen (2013) GemOss Onderwijsachterstandenbestrijding Pres.pptx
Geert Driessen (2013) GemOss Onderwijsachterstandenbestrijding Pres.pptxGeert Driessen (2013) GemOss Onderwijsachterstandenbestrijding Pres.pptx
Geert Driessen (2013) GemOss Onderwijsachterstandenbestrijding Pres.pptxDriessen Research
 

More from Driessen Research (20)

Geert Driessen (2024) OOP De generaliseerbaarheid van een VVE-modelprogramma....
Geert Driessen (2024) OOP De generaliseerbaarheid van een VVE-modelprogramma....Geert Driessen (2024) OOP De generaliseerbaarheid van een VVE-modelprogramma....
Geert Driessen (2024) OOP De generaliseerbaarheid van een VVE-modelprogramma....
 
Geert Driessen (2024) Demasqué VVE-modelprogramma's.pdf
Geert Driessen (2024) Demasqué VVE-modelprogramma's.pdfGeert Driessen (2024) Demasqué VVE-modelprogramma's.pdf
Geert Driessen (2024) Demasqué VVE-modelprogramma's.pdf
 
Geert Driessen (2024) Encyclopedia Abecedarian an impossible model preschool ...
Geert Driessen (2024) Encyclopedia Abecedarian an impossible model preschool ...Geert Driessen (2024) Encyclopedia Abecedarian an impossible model preschool ...
Geert Driessen (2024) Encyclopedia Abecedarian an impossible model preschool ...
 
Geert Driessen (2023) Encyclopedia The Perry HighScope Preschool Program A Cr...
Geert Driessen (2023) Encyclopedia The Perry HighScope Preschool Program A Cr...Geert Driessen (2023) Encyclopedia The Perry HighScope Preschool Program A Cr...
Geert Driessen (2023) Encyclopedia The Perry HighScope Preschool Program A Cr...
 
Kees de Bot, Geert Driessen & Paul Jungbluth (1988) MLEML An exploration of t...
Kees de Bot, Geert Driessen & Paul Jungbluth (1988) MLEML An exploration of t...Kees de Bot, Geert Driessen & Paul Jungbluth (1988) MLEML An exploration of t...
Kees de Bot, Geert Driessen & Paul Jungbluth (1988) MLEML An exploration of t...
 
Geert Driessen (1992) MLEML Developments in first and second language acquisi...
Geert Driessen (1992) MLEML Developments in first and second language acquisi...Geert Driessen (1992) MLEML Developments in first and second language acquisi...
Geert Driessen (1992) MLEML Developments in first and second language acquisi...
 
Geert Driessen, Lia Mulder & Paul Jungbluth (1994) ILAPSI Ethnicity and socia...
Geert Driessen, Lia Mulder & Paul Jungbluth (1994) ILAPSI Ethnicity and socia...Geert Driessen, Lia Mulder & Paul Jungbluth (1994) ILAPSI Ethnicity and socia...
Geert Driessen, Lia Mulder & Paul Jungbluth (1994) ILAPSI Ethnicity and socia...
 
Geert Driessen & Pim Valkenberg (2000) AERA Islamic schools in the western wo...
Geert Driessen & Pim Valkenberg (2000) AERA Islamic schools in the western wo...Geert Driessen & Pim Valkenberg (2000) AERA Islamic schools in the western wo...
Geert Driessen & Pim Valkenberg (2000) AERA Islamic schools in the western wo...
 
Geert Driessen (2000) AEGEE Islamic schools in the western world Paper.pdf
Geert Driessen (2000) AEGEE Islamic schools in the western world Paper.pdfGeert Driessen (2000) AEGEE Islamic schools in the western world Paper.pdf
Geert Driessen (2000) AEGEE Islamic schools in the western world Paper.pdf
 
Geert Driessen (2001) AERA Public-private effects in elementary schools in th...
Geert Driessen (2001) AERA Public-private effects in elementary schools in th...Geert Driessen (2001) AERA Public-private effects in elementary schools in th...
Geert Driessen (2001) AERA Public-private effects in elementary schools in th...
 
Geert Driessen & Frederik Smit (2005) ERNAPE Integration participation and ed...
Geert Driessen & Frederik Smit (2005) ERNAPE Integration participation and ed...Geert Driessen & Frederik Smit (2005) ERNAPE Integration participation and ed...
Geert Driessen & Frederik Smit (2005) ERNAPE Integration participation and ed...
 
Frederik Smit & Geert Driessen (2005) CARE Parent and community involvement i...
Frederik Smit & Geert Driessen (2005) CARE Parent and community involvement i...Frederik Smit & Geert Driessen (2005) CARE Parent and community involvement i...
Frederik Smit & Geert Driessen (2005) CARE Parent and community involvement i...
 
Geert Driessen (2006) ERCOMER Integration participation and education Pres.ppt
Geert Driessen (2006) ERCOMER Integration participation and education Pres.pptGeert Driessen (2006) ERCOMER Integration participation and education Pres.ppt
Geert Driessen (2006) ERCOMER Integration participation and education Pres.ppt
 
Michael Merry & Geert Driessen (2010) WCCES Integration by other means Hindu ...
Michael Merry & Geert Driessen (2010) WCCES Integration by other means Hindu ...Michael Merry & Geert Driessen (2010) WCCES Integration by other means Hindu ...
Michael Merry & Geert Driessen (2010) WCCES Integration by other means Hindu ...
 
Geert Driessen & Michael Merry (2013) AERA Tackling socioeconomic and ethnic ...
Geert Driessen & Michael Merry (2013) AERA Tackling socioeconomic and ethnic ...Geert Driessen & Michael Merry (2013) AERA Tackling socioeconomic and ethnic ...
Geert Driessen & Michael Merry (2013) AERA Tackling socioeconomic and ethnic ...
 
Frederik Smit & Geert Driessen (2013) ERNAPE Dealing with street culture in s...
Frederik Smit & Geert Driessen (2013) ERNAPE Dealing with street culture in s...Frederik Smit & Geert Driessen (2013) ERNAPE Dealing with street culture in s...
Frederik Smit & Geert Driessen (2013) ERNAPE Dealing with street culture in s...
 
Frederik Smit & Geert Driessen (2013) ERNAPE Critical lessons from practices ...
Frederik Smit & Geert Driessen (2013) ERNAPE Critical lessons from practices ...Frederik Smit & Geert Driessen (2013) ERNAPE Critical lessons from practices ...
Frederik Smit & Geert Driessen (2013) ERNAPE Critical lessons from practices ...
 
Geert Driessen & Michael Merry (2015) RA The gross and net effects Pres.pdf
Geert Driessen & Michael Merry (2015) RA The gross and net effects Pres.pdfGeert Driessen & Michael Merry (2015) RA The gross and net effects Pres.pdf
Geert Driessen & Michael Merry (2015) RA The gross and net effects Pres.pdf
 
Orhan Agirdag, Geert Driessen & Michael Merry (2015) ESA Is there a Catholic ...
Orhan Agirdag, Geert Driessen & Michael Merry (2015) ESA Is there a Catholic ...Orhan Agirdag, Geert Driessen & Michael Merry (2015) ESA Is there a Catholic ...
Orhan Agirdag, Geert Driessen & Michael Merry (2015) ESA Is there a Catholic ...
 
Geert Driessen (2013) GemOss Onderwijsachterstandenbestrijding Pres.pptx
Geert Driessen (2013) GemOss Onderwijsachterstandenbestrijding Pres.pptxGeert Driessen (2013) GemOss Onderwijsachterstandenbestrijding Pres.pptx
Geert Driessen (2013) GemOss Onderwijsachterstandenbestrijding Pres.pptx
 

Geert Driessen & Annemarie van Langen (2010) Het uitstralingseffect van het Universum Programma,

  • 1.
  • 2. Het uitstralingseffect van het Universum Programma, Jet-Net en Technasium Geert Driessen | Annemarie van Langen maart 2010
  • 3.
  • 4. Het uitstralingseffect van het Universum Programma, Jet-Net en Technasium Geert Driessen Annemarie van Langen ITS, Radboud Universiteit Nijmegen
  • 5. ii Projectnummer: 34000541  2010 ITS, Radboud Universiteit Nijmegen Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook, en evenmin in een retrieval systeem worden opgeslagen, zonder de voorafgaande schriftelijke toestemming van het ITS van de Radboud Universiteit Nijmegen. No part of this book/publication may be reproduced in any form, by print, photoprint, microfilm or any other means without written permission from the publisher.
  • 6. iii Inhoud 1 Probleemstelling en onderzoeksopzet 1 1.1 Achtergronden 1 1.2 Onderzoeksvragen 3 1.3 Onderzoeksopzet 4 1.4 Leeswijzer 6 2 Onderzoeksresultaten 7 2.1 Achtergrondkenmerken 7 2.2 Bekendheid van activiteiten en diensten in het kader van bèta-onderwijs 11 2.3 Curriculum- en onderwijsvernieuwing 16 2.4 Praktijk- en beroepsoriëntatie 19 2.5 (Regionale) netwerken 20 2.6 Sturen op de keuze voor een N-profiel 22 2.7 Verschillen in aanpak bètavernieuwing 23 2.8 Voornemens, wensen en knelpunten 25 2.9 Het volgschool programma 30 2.9.1 Ervaringen van de school als volgschool 31 2.9.2 Ervaringen van de school met hun volgschool 35 3 Samenhangen en ontwikkelingen 39 3.1 Inleiding 39 3.2 Bekendheid met bèta-activiteiten en aandacht voor bèta-onderwijs 39 3.3 Ontwikkelingen in de tijd 41 3.3.1 Bekendheid van activiteiten en diensten in het kader van bèta-onderwijs 42 3.3.2 Curriculum- en onderwijsvernieuwing 42 3.3.3 Praktijk- en beroepsoriëntatie 43 3.3.4 (Regionale) netwerken 44 3.3.5 Verschillen in aanpak bètavernieuwing 45 4 De onderzoeksvragen beantwoord 47
  • 7. iv
  • 8. 1 1 Probleemstelling en onderzoeksopzet 1.1 Achtergronden Het Platform Bèta Techniek heeft zich gedurende een aantal jaren sterk gemaakt voor het onder de aandacht brengen en aantrekkelijker maken van het bètatechnisch on- derwijs. Het Platform heeft daarbij een ‘backing the winners’-strategie gevolgd, waarbij scholen voor voortgezet onderwijs die al actief waren met het verbeteren van hun bètatechnische onderwijs extra zijn gestimuleerd. Daarnaast werd uitgegaan van de ‘olievlekwerking’-theorie: als er eenmaal een herkenbare groep scholen is die zich profileert met aantrekkelijk exact onderwijs, dan zal een meerderheid van de overige scholen zich ook gaan inspannen om een vergelijkbare aandacht voor de exacte vak- ken te ontwikkelen. Het concept van volgscholen binnen het Universum Programma (UP) wordt gezien als een manier om de kennis en ervaring van de deelnemende scholen breder te verspreiden; het vormt daarmee een structureel element van het UP waarmee actief gestalte wordt gegeven aan de olievlekwerking. Inmiddels is door het integreren van Jet-Net en UP het aantal volgscholen afgenomen. Anderzijds is het UP in een overgangssituatie aangeland, waarna de betrokken scholen meer zelfstandig de ingezette weg zullen vervolgen. Ten slotte hebben het UP, Jet-Net en Technasium overeenstemming bereikt over verregaande samenwerking in de toekomst vormgege- ven in de oprichting van een BètaCoöperatie VO. In het kader van de verduurzaming van de tot nu geleverde inspanningen, heeft het Platform het ITS verzocht de beleidstheorie van de olievlekwerking te toetsen. Daar- bij zou voor zover mogelijk aangesloten moeten worden bij een eerder op dit terrein uitgevoerd onderzoek (Oberon, 2006).1 Dat onderzoek richtte zich op scholen die géén deel uitmaakten van het Universumprogramma. Bij deze scholen is geïnfor- meerd naar hun bekendheid met de verschillende programma’s van het Platform, maar ook naar hun inschatting van het schoolbeleid ten aanzien van een aantal dimen- sies. Grondslag hiervoor was het zogenoemde kompas; dezelfde dimensies zijn ge- bruikt voor het ontwikkelen van de radar die later is ingezet in de monitoring van de Universumscholen. 1 Oberon (2006). Vernieuwing van bèta- en techniekonderwijs op niet-Universumscholen. Utrecht: Oberon.
  • 9. 2 Het onderhavige onderzoek naar de olievlekwerking richt zich op een drietal via het Platform geëntameerde activiteiten binnen havo/vwo-scholen. 1. Havo/vwo-scholen die deelnemen aan het Universumprogramma (UP) profileren zich als bètaschool en werken samen aan de vernieuwing van het bètatechnische onderwijs. Aan de basis van het programma ligt het zogenoemde Universum kom- pas, dat zes aandachtsgebieden kent: Onderwijsvernieuwing, Onderwijs anders or- ganiseren, Profiel- en studiekeuzebegeleiding, Praktijk- en beroepsoriëntatie, (Re- gionale) netwerken en Aanvullende thema’s (o.a. havo-leerlingen en meisjes als specifieke doelgroepen). Een UP-school hoort aan elk gebied aandacht te besteden door het ontwikkelen van beleid of activiteiten. Tevens kiest een UP-school een volgschool waarmee de ontwikkelingen op de eigen school en in het UP worden gedeeld. Op dit moment zijn er 181 Universumscholen, onder te verdelen in vijf tranches (afhankelijk van het startmoment in UP), en 95 volgscholen. 2. Jet-Net (Jongeren en Technologie Netwerk Nederland) is een samenwerkingsver- band tussen bedrijven, het Platform, de overheid en diverse intermediaire organisa- ties. Jet-Net wil de keuze van scholieren voor bèta en techniek in positieve zin be- invloeden, door hen uitdagende activiteiten aan te bieden die aansluiten bij de bètavakken en die hen goed zicht bieden op de praktijk en de beroepsmogelijkhe- den in industrie en technologie. Onder de deelnemers aan Jet-Net zijn inmiddels meer dan dertig Nederlandse bedrijven en ruim 150 scholen voor havo en vwo. Veel scholen zijn zowel Jet-Netschool als UP-school of volgschool. 3. Het Technasium is een onderwijsstroom voor vwo en havo, waarin extra aandacht is voor bèta en techniek. In de formule van het Technasium staat het nieuwe exa- menvak Onderzoek en Ontwerpen centraal. Dit vak wordt gegeven vanaf leerjaar 1 tot aan het eindexamen en probeert via projectopdrachten een brug te slaan naar be- roepspraktijk en bèta/technisch hoger onderwijs. Het Technasium is begonnen als een project op vier scholen in Groningen, maar inmiddels zijn er meerdere Techna- sia-netwerken verspreid over heel Nederland. In totaal is circa 45 procent van alle havo/vwo-scholen betrokken bij één of meer van de bovengenoemde initiatieven. Tezamen hebben zij bijgedragen aan de landelijke doelstelling om de instroom van studenten in bèta/technisch hoger onderwijs te ver- hogen.
  • 10. 3 1.2 Onderzoeksvragen Zoals hierboven al aangegeven, worden vanaf 2011 de uiteenlopende bèta-activiteiten gebundeld onder de noemer BètaCoöperatie VO. Aan de vooravond van deze nieuwe situatie bestaat er bij het Platform behoefte aan onderzoek onder de havo/vwo- scholen die géén UP-school, Jet-Netschool of Technasium zijn en de scholen die dat wél zijn, ofwel de niet-gelieerde scholen en de gelieerde scholen. Doel van dat onder- zoek is tweeledig. Op de eerste plaats wordt de stand van zaken op gelieerde scholen in kaart gebracht. Daarnaast wordt nagegaan of de genoemde programma’s en activi- teiten een uitstralingseffect hebben (gehad) op de niet-gelieerde scholen, waardoor zij eveneens meer aandacht hebben gekregen voor het bètatechnisch onderwijs. Impliciet is er altijd vanuit gegaan dat deze zogenaamde olievlekwerking zich zou voordoen; dat was ook aanleiding om naast de UP-scholen ook volgscholen aan te wijzen. In het onderzoek worden deze volgscholen (mits geen Jet-Netschool of Technasium) daar- om ook betrokken, zodat hun specifieke ervaringen als volgschool ook in kaart kun- nen worden gebracht. Het onderzoek wordt zowel uitgevoerd onder de directies als onder de bètadocenten, zodat kan worden nagegaan of het te toetsen uitstralingseffect voor deze twee groepen verschilt. Verschillen kunnen mogelijk duiden op onvolko- men communicatiepatronen. Samenvattend luiden de onderzoeksvragen als volgt: 1. In welke mate zijn de directies en bètadocenten van de havo/vwo-scholen die geen UP-school, Jet-Netschool of Technasium zijn, bekend met het scala aan activitei- ten en programma’s van het Platform inclusief Jet-Net en Technasium? 2. Wat is volgens deze categorieën respondenten de stand van zaken op hun eigen school ten aanzien van het bèta-onderwijs en aanverwante bètazaken? 3. Welke relatie kan er worden gelegd tussen de opbrengsten van onderzoeksvragen 1 en 2: in welke mate blijkt een grotere bekendheid van de respondenten met be- paalde bèta-activiteiten samen te gaan met (c.q. te hebben geleid tot) een grotere aandacht voor bèta-onderwijs? 4. Welke voornemens en wensen hebben genoemde respondenten ten aanzien van het bèta-onderwijs en aanverwante bètazaken op de eigen school? 5. Wat zijn de ervaringen en het oordeel van de respondenten op de zogenaamde volgscholen over het volgschool-concept in het Universumprogramma? 6. Zijn bij de beantwoording van de voorafgaande vragen verschillen tussen de direc- ties enerzijds en de bètadocenten anderzijds? 7. Zijn er bij dit alles, met uitzondering ten aanzien van vraag 5, verschillen met havo/vwo-scholen die wel UP-school, Jet-Netschool of Technasium?
  • 11. 4 1.3 Onderzoeksopzet Om de onderzoeksvragen te kunnen beantwoorden zijn in het najaar van 2009 via een webenquête gegevens verzameld bij directies en bètadocenten. Daarbij zijn twee categorieën van scholen onderscheiden, namelijk havo/vwo-scholen (dan wel loca- ties) die UP-school, Jet-Netschool en/of Technasium zijn, ofwel de gelieerde scholen, en scholen die geen UP-school, Jet-Netschool of Technasium zijn, ofwel de niet- gelieerde scholen. Er is in samenspraak met het Platform voor elk van beide catego- rieën een vragenlijst ontworpen, die voor een deel identiek is. Deze vragenlijsten bouwden voort op de vragenlijst die werd afgenomen in het eerder genoemde Obe- ron-onderzoek. Het overzicht van aantallen scholen binnen beide categorieën is ver- kregen van het Platform. Volgens dat overzicht waren er 395 niet-gelieerde en 232 gelieerde scholen. Al deze scholen zijn schriftelijk benaderd met een brief gericht aan de directie. Deze brief is begin oktober 2009 verzonden en bevatte een korte aandui- ding van de achtergronden, inhoud en opzet van het onderzoek. Daarnaast waren instructies bijgevoegd, één voor de directie zelf en vier voor bètadocenten. Gevraagd werd of de directie wilde meewerken aan het onderzoek en of zij de instructies wilde uitdelen aan een docent biologie, een docent wiskunde, een docent natuurkunde en een docent scheikunde. De directie mocht zelf bepalen welke docenten zij koos, maar aangeraden werd docenten te kiezen die ten minste enigszins betrokken waren bij het bètabeleid en/of de aansturing van het bèta-onderwijs op de school. De directies en docenten die wilden meewerken konden aan de hand van hun instructies via een internetsite de vragenlijst invullen. De invultijd bedroeg maximaal 20 minuten. Bij- gehouden werd hoeveel van de directies en docenten hun vragenlijst hadden ingevuld. Op basis daarvan heeft er begin november een rappel plaatsgevonden; eind november is dat herhaald bij scholen met een lage respons. Uiteindelijk is de dataverzamelings- periode half december afgesloten. Daarna heeft er een check plaatsgevonden op even- tueel niet of verkeerd ingevulde vragenlijsten en zijn er naar aanleiding daarvan nog enkele vragenlijsten uit de databestanden verwijderd. In Tabel 1.1 geven we een overzicht van de uiteindelijke respons, uitgesplitst naar aantallen directies en docen- ten; in Tabel 1.2 hebben we de respons uitgesplitst naar aantallen docenten per bèta- vak. Tabel 1.1 – Respons naar scholencategorie (aantallen, %) Respons Scholencategorie Aangeschreven scholen directies docenten gelieerd 231 110 (48%) 370 (van 132 scholen) niet-gelieerd 395 84 (21%) 293 (van 115 scholen) totaal 627 194 (31%) 663 (van 247 scholen)
  • 12. 5 Tabel 1.2 – Respons bètavak docenten naar scholencategorie (aantallen) Bètavak Scholencategorie biologie natuurkunde scheikunde wiskunde gelieerd 88 96 97 89 niet-gelieerd 66 74 78 75 totaal 154 170 175 164 Tabel 1.1 laat zien dat terwijl de respons onder directies van gelieerde scholen 48% bedraagt, die onder niet-gelieerde scholen met 22% beduidend lager is. Mogelijk hebben directies van niet-gelieerde scholen minder affiniteit met bèta en daarmee ook met het onderzoek. Een alternatieve verklaring is er echter ook: wellicht vinden direc- ties van niet-gelieerde scholen dat het wat bèta betreft al prima functioneert op hun school en hebben ze geen behoefte aan extra aandacht op dat terrein. Ook volgt uit de tabel dat er redelijk wat scholen zijn waarvan een of meer docenten wel, maar de directie geen vragenlijst heeft ingevuld. Het omgekeerde komt ook een aantal malen voor. Verder blijkt dat op 83% van de gelieerde scholen en 69% van de niet-gelieerde scholen ten minste 3 docenten de vragenlijst hebben ingevuld; gemiddeld gaat het om 3,2 docent op de gelieerde en 3,0 docent op de niet-gelieerde scholen (cijfers niet in de tabel). Uiteindelijk resulteerde deze fase in vier databestanden die als input zijn gebruikt voor de analyses. In het eerdere onderzoek (Oberon, 2006) is er voor gekozen de gegevens van de docenten af te wegen naargelang het aantal responderende docenten per school. Zo telt op een school met vier responderende docenten elke docent slechts voor een kwart mee, op een school met drie responderende docenten voor een derde, etc. Hieruit ontstaat een gewogen gemiddelde, wat vervolgens in de analyses nog- maals wordt gemiddeld. Wij hebben er op inhoudelijke en statistische gronden (mo- gelijk verlies aan informatie en power) voor gekozen niet af te wegen. Overigens zijn we wel nagegaan of er verschillen zijn tussen gewogen en ongewogen gegevens: die bleken hooguit minimaal te zijn. In de tabellen hierna vindt in principe steeds een uitsplitsing plaats van de antwoor- den van de gelieerde scholen en niet-gelieerde scholen en daarbinnen van de directies en docenten. Bij deze uitsplitsingen passen twee opmerkingen. De eerste is dat de vragen niet altijd aan zowel gelieerde scholen als niet-gelieerde scholen zijn gesteld. Een aantal van de subthema’s die aan de orde komen in de vragenlijsten zijn namelijk niet relevant voor allebei de categorieën van scholen. De tweede opmerking is dat er tussen de cijfers van directies en docenten regelmatig verschillen zijn. Daarvoor zijn uiteenlopende redenen. Een belangrijke is dat er niet altijd een een-op-een relatie tussen hen bestaat: voor het grootste deel van de scholen hebben zowel de directie als
  • 13. 6 docenten de vragenlijst ingevuld, maar er zijn echter ook scholen waarvan alleen de directie of alleen docenten hebben gereageerd. Daarnaast is het zo dat het directielid dat de vragenlijst heeft ingevuld vaak beter op de hoogte is van welke programma’s er worden uitgevoerd dan de docenten. Directies zijn vaak van meet af aan bij de organisatie en implementatie van een programma betrokken, de docenten zijn door- gaans meer met de concrete uitvoering bezig. Dit uit zich ook doordat de docenten vaker ‘weet ik niet’ hebben ingevuld. Dit laatste neemt overigens niet weg dat het ook regelmatig voorkomt dat de docenten beter op de hoogte zijn van de programma’s dan de directies. De antwoorden in de tabellen worden doorgaans weergegeven in de vorm van percen- tages, soms van gemiddelden. Deze gegevens zijn – behalve wanneer een vraag inci- denteel niet is ingevuld door een of meer respondenten – berekend op basis van de aantallen zoals die in de Tabel 1.1 en 1.2 staan vermeld. Bij sommige vragen gaat het echter om (beduidend) geringere aantallen, bijvoorbeeld wanneer een vraag niet van toepassing is en/of het om een doorverwijzing gaat. Enkele blokken van vragen zijn namelijk alleen aan gelieerde dan wel niet-gelieerde scholen gesteld. Soms hebben de vragen ook alleen betrekking op bepaalde groepen, bijvoorbeeld havo-leerlingen. Als een school dan geen havo-afdeling heeft, worden de betreffende vragen overgeslagen. Als daar aanleiding toe bestaat, zullen we apart de aantallen vermelden waarop de betreffende gegevens betrekking hebben. Bij een aantal vragen is naast de antwoordmogelijkheden ‘ja’ en nee’ ook ‘weet ik niet’ opgenomen. Vaak wordt dit soort antwoorden bij de analyse van de gegevens niet meegeteld. In het onderhavige onderzoek hebben we dit echter wel gedaan. Dat is enerzijds gedaan om vergelijkbaarheid in de tijd met de gegevens van het eerdere onderzoek (Oberon, 2006) mogelijk te maken. Anderzijds vatten we ‘weet ik niet’ op als een inhoudelijk antwoord; het geeft immers een indicatie van de bekendheid met bepaalde aspecten rond het thema bèta. 1.4 Leeswijzer In hoofdstuk 2 geven we een beschrijving van de resultaten van het onderzoek. Bij de presentatie houden we de themagewijze indeling aan zoals die ook in de vragenlijsten is gevolgd. In hoofdstuk 3 wordt een relatie gelegd tussen enerzijds de bekendheid met uiteenlopende bèta-activiteiten en anderzijds de aandacht voor het bèta- onderwijs. In dat hoofdstuk wordt tevens nagegaan of er zich voor bepaalde aspecten ontwikkelingen hebben voorgedaan tussen het eerder genoemde Oberon-onderzoek uit 2006 en het onderhavige onderzoek. In het slothoofdstuk 4 vatten we de bevindin- gen samen in de vorm van een antwoord op de hierboven geformuleerde onderzoeks- vragen.
  • 14. 7 2 Onderzoeksresultaten 2.1 Achtergrondkenmerken In deze paragraaf presenteren we allereerst in tabelvorm enkele achtergrondkenmer- ken van de scholen die hebben deelgenomen aan het onderzoek. Als daar aanleiding toe is, voorzien we deze tabellen van commentaar. Tabel 2.1 – Onderwijssoorten en leerjaren waarvoor de school onderwijs verzorgt (in %) Gelieerd Niet-gelieerd directies docenten directies docenten havo leerjaar 1 t/m 3 94 79 89 88 havo leerjaar 4 en 5 91 87 79 84 vwo leerjaar 1 t/m 3 98 88 95 93 vwo leerjaar 4 t/m 6 96 96 83 87 Tabel 2.2 – Deelname van de school aan programma’s en/of stromingen (in %) Gelieerd directies docenten ja ooit, nu niet meer nee, nooit weet niet ja ooit, nu niet meer nee, nooit weet niet UP als Universumschool (niet als volgschool) 86 4 8 2 75 2 11 12 Jet-Net 79 2 16 3 65 2 17 16 Technasium 27 0 72 1 21 0 68 11 De meeste directies geven aan dat de school aan het UP of aan Jet-Net deelnemen (resp. 86 en 79%); ruim een kwart neemt deel aan het Technasium. Onder de docen- ten zijn er meer dan onder directies die niet weten of ze aan een bepaald programma deelnemen of hebben deelgenomen (tussen de 11 en 16%). Dat is niet onverwacht, ze
  • 15. 8 zijn waarschijnlijk vaker meer bezig met de concrete uitvoering dan met de introduc- tie en organisatie. Scholen kunnen aan één of meer programma’s deelnemen. Nagegaan is of het moge- lijk is te komen tot een min-of-meer robuuste indeling van deelnamecombinaties. Daarvoor zijn de gegevens van de directies die ‘ja’ hebben geantwoord op één of meer van de programma’s als basis genomen. In Tabel 2.3 staan de resultaten. Ruim de helft van de scholen neemt deel aan zowel UP als Jet-Net. Ongeveer een tiende neemt deel aan alleen UP of Jet-Net, en een zesde aan alle drie de programma’s. Vanwege de verdeling en vanwege het feit dat het niet zinvol is om op basis van puur getalsmatige criteria een indeling te maken (wat zegt het wanneer het gaat om de verklaring van eventuele verschillen als een school aan 1, 2 of 3 programma’s deel- neemt?), is verder afgezien van de constructie van een combinatiekenmerk. Tabel 2.3 – Combinaties van deelname van de school aan de verschillende program- ma’s en stromingen (informatie directies) Gelieerd n* % UP 13 12 Jet-Net 10 9 Technasium 3 3 UP + Jet-Net 57 52 UP + Technasium 7 6 Jet-Net + Technasium 2 2 UP + Jet-Net + Technasium 18 16 * n = aantal Tabel 2.4 – Deelname van de school aan programma’s en/of stromingen (in %) Niet-gelieerd directies docenten ja ooit, nu niet meer nee, nooit weet niet ja ooit, nu niet meer nee, nooit weet niet UP als Universumschool (niet als volgschool) 0 0 96 4 2 1 85 12 Jet-Net 0 6 89 5 4 2 84 10 Technasium 0 0 98 2 5 1 88 6
  • 16. 9 Nagenoeg alle directies melden aan geen van de drie programma’s te hebben deelge- nomen, enkelen weten het niet. Bij de docenten is het aandeel dat het niet weet groter. Een belangrijke vraag is of directies en docenten deelname aan de programma’s wil- len continueren. Het antwoord geeft een indicatie van het belang dat zij aan deze programma’s hechten en of ze tevredenheid zijn met de uitvoering ervan. In Tabel 2.5 staan de resultaten. Tabel 2.5 – Plannen continuering deelname van de school aan programma’s en/of stromingen (in %) Gelieerd directies docenten ja twijfel nee weet niet ja twijfel nee weet niet UP als Universumschool (niet als volgschool) 98 0 3 0 94 0 1 5 Jet-Net 97 1 2 0 88 3 1 8 Technasium 97 3 0 0 91 1 0 8 Kennelijk voldoen de programma’s sterk aan een behoefte: praktisch alle directies zeggen (resoluut) door te willen gaan met deelname aan het programma of de pro- gramma’s. Daarbij zijn er geen verschillen tussen de drie programma’s. Onder docen- ten is er bij sommigen nog enige twijfel over continuering, maar toch zegt zo’n 90% zeker door te willen gaan. In Tabel 2.6 geven we informatie over enkele achtergrondkenmerken van de bètado- centen. Achtereenvolgens is dat de laagste en hoogste waarde (min. – max.), het gemiddelde en de meest voorkomende categorie of categorieën (modus).
  • 17. 10 Tabel 2.6 – Achtergrondkenmerken bètadocenten op de school (informatie directies) Gelieerd Niet-gelieerd min.- max. gemid- delde modus min.-max. gemid- delde modus aantal docenten wiskunde, biologie, natuurkunde en scheikunde 5 - 43 21 20 4 - 38 17 14 en 15 percentage eerstegraads bevoegd 0 -100 56 50 0 -100 49 0 en 50 percentage ouder dan 55 jaar 0 - 87 23 6 0 - 67 24 0 percentage vrouw 0 - 63 31 33 0 - 75 28 25 en 33 Gemiddeld zijn er 21 docenten wiskunde, biologie, natuurkunde of scheikunde op een gelieerde school. Er is echter nogal wat variatie: op sommige scholen zijn er niet meer dan 5 bètadocenten, op andere 43. De categorie die het meest voorkomt zijn de scholen met 20 bètadocenten. Van deze docenten is ruim de helft eerstegraads be- voegd, bijna een kwart ouder dan 55 jaar en minder dan een derde vrouw. Op niet- gelieerde scholen zijn er wat minder bètadocenten, het gemiddelde bedraagt 17 en er zijn twee meest voorkomende categorieën, namelijk scholen met 14 en 15 bètadocen- ten. Op de niet-gelieerde scholen zijn minder bètadocenten eerstegraads bevoegd. Opvallend is dat er daarbij twee sterk verschillende categorieën zijn die het vaakst voorkomen, namelijk scholen waar geen van de bètadocenten eerstegraads bevoegd is en scholen waar de helft van deze docenten eerstegraads bevoegd is. Op niet- gelieerde scholen ligt het percentage vrouwelijke bètadocenten iets lager dan op geli- eerde scholen. Qua gemiddelde leeftijd zijn er nauwelijks verschillen. Tabel 2.7 – Achtergrondkenmerken bètadocenten op de school (informatie docenten; in %) Gelieerd Niet-gelieerd vrouw 25 24 jonger dan 30 jaar 7 6 30-45 jaar 37 39 46-55 jaar 27 25 ouder dan 55 jaar 29 31 wiskunde 27 29 biologie 24 22 natuurkunde 32 29 scheikunde 29 29 informatica 1 2 ander vak (bv. NLT of ANW) 40 33 eerstegraads bevoegd één of meer bètavakken 83 78
  • 18. 11 De gegevens met betrekking tot de achtergronden van de docenten komen in grote lijnen overeen met die zoals die door de directies zijn verstrekt. Op één punt is er echter wel een groot verschil, namelijk dat van de bevoegdheid. Volgens de docenten zijn er aanzienlijk meer eerstegraders dan volgens de directies. Dit verschil zou te maken kunnen hebben met het verschil in vraagstelling: mogelijk bedoelden de direc- ties voor één van de vier genoemde vakken, terwijl de docenten voor één van de zes genoemde vakken bedoelden. We zijn aanvullend nog nagegaan hoeveel bètavakken docenten gemiddeld geven; voor zowel gelieerde als niet-gelieerde scholen is dat 1,5. De groep niet-gelieerde scholen kan verder opgesplitst worden in scholen die nu volgschool zijn in het Universum Programma of dat ooit geweest zijn en de overige scholen. Op die manier ontstaat een gradatie in ervaring met bèta-activiteiten, name- lijk de gelieerde scholen, de niet-gelieerde scholen die ervaring hebben als volgschool en de overige niet-gelieerde scholen. We zijn wat betreft het percentage eerstegraads bevoegden nagegaan of er binnen de groep niet-gelieerde scholen nadere verschillen zijn tussen de volgscholen en overige scholen. Op de volgscholen ging het om 85% eerstegraders en op de overige scholen om 76%; de volgscholen tellen dus wat meer eerstegraders dan de overige scholen, maar ook iets meer dan de gelieerde scholen. 2.2 Bekendheid van activiteiten en diensten in het kader van bèta-onderwijs In deze rapportage wordt voor zover mogelijk een onderscheid gemaakt tussen geli- eerde scholen en van niet-gelieerde scholen. In deze paragraaf staat de vraag centraal in hoeverre de betrokkenen bekend zijn met uiteenlopende initiatieven die zijn ont- wikkeld om het bèta-onderwijs te promoten. Voor dit onderwerp is het interessant na te gaan of er misschien binnen de groep niet-gelieerde scholen nog verschillen zijn tussen volgscholen (zie ook paragraaf 2.9) en overige scholen. Voor de volgende drie tabellen hebben we daarom het algemene rapportagestramien verlaten en zullen we in plaats van de gebruikelijke tweedeling (gelieerde vs. niet-gelieerde scholen) de drie- deling (gelieerde scholen, volgschool, overige scholen) nemen. De groep volgscholen telt gegevens van 16 directies en 53 docenten en de groep overige scholen van 68 directies en 240 docenten. In Tabel 2.8 presenteren we allereerst gegevens over de bekendheid met organisaties en ontwikkelingen op het terrein van bèta-onderwijs.
  • 19. 12 Tabel 2.8 – Bekendheid met organisaties en ontwikkelingen op het terrein van bèta- onderwijs; niet-gelieerde scholen nader uitgesplitst naar volgscholen en overige scholen (in %)* Gelieerd Niet-gelieerd: volgscholen Niet-gelieerd: overige scholen niet van naam inhou- delijk niet van naam inhou- delijk niet van naam inhou- delijk Directies Jet-Net 19 31 50 37 37 27 Technasium 0 19 81 4 57 38 Platform Bèta Techniek 0 31 69 10 44 46 Landelijke vernieuwingscies. exacte vakken 17 51 32 19 69 13 34 49 18 VHTO (o.a. speeddaten) 15 26 59 56 25 19 79 16 4 BètaCoöperatie VO 38 40 22 75 25 0 93 7 0 Regionale steunpunten NLT 15 51 35 31 56 13 34 47 19 Technocentra 26 47 26 69 31 0 68 28 4 Science Alliance 49 32 19 88 0 13 87 12 2 Docenten Jet-Net 25 21 55 56 23 21 Technasium 9 38 53 16 57 28 Platform Bèta Techniek 4 32 64 13 57 31 Landelijke vernieuwingscies. exacte vakken 20 20 40 23 40 38 31 39 30 VHTO (o.a. speeddaten) 55 15 31 62 23 15 91 6 3 BètaCoöperatie VO 69 24 8 76 21 4 92 8 0 Regionale steunpunten NLT 23 42 35 21 38 42 44 32 24 Technocentra 64 26 10 68 26 6 85 13 2 Science Alliance 71 17 12 87 13 0 92 8 0 * De vragen over Jet-Net, Technasium en Platform Bèta Techniek zijn niet gesteld aan de gelieerde scholen. In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat de bekendheid met organisaties en ont- wikkelingen op het gebied van bèta-onderwijs op gelieerde scholen groter is dan op niet-gelieerde scholen en daarbinnen weer groter op volgscholen dan op overige scholen. Bovendien is die bekendheid onder directies doorgaans groter dan onder docenten. Dit lijkt er dus op te wijzen dat de veronderstelde olievlekwerking inder- daad plaats heeft gevonden; via het volgscholenconcept zijn de betreffende scholen meer bekend geraakt met allerlei bèta-activiteiten. Opvallend is overigens dat sommi- ge organisaties en ontwikkelingen vrijwel geheel onbekend zijn bij de groep overige niet-gelieerde scholen en dan zowel onder directies als docenten, met name betreft dit VHTO speeddaten, Science Alliance, Technocentra en de BètaCoöperatie VO. Informatie over de bekendheid met programma’s of projecten op bèta-gebied staat in Tabel 2.9.
  • 20. 13 Tabel 2.9 – Bekendheid met programma’s of projecten op het terrein van bèta- onderwijs; niet-gelieerde scholen nader uitgesplitst naar volgscholen en overige scholen (in %)* Gelieerd Niet-gelieerd: volgscholen Niet-gelieerd: overige scholen niet van naam inhou- delijk niet van naam inhou- delijk niet van naam inhou- delijk Directies Universum Programma (UP) 6 25 69 36 44 20 Talentenkracht 79 17 4 81 19 0 86 14 0 Verbreding Techniek Basisonder- wijs (VTB) 39 45 16 63 38 0 74 18 8 Sprint Programma 37 40 23 69 31 0 76 18 6 Persoonlijk assistent leraren (PAL) 3 20 77 0 25 75 8 27 65 Bèta 1op1 39 24 37 63 25 13 77 11 12 Sprint-UP 56 25 20 63 25 13 88 6 6 Dudoc 82 10 8 94 6 0 94 3 3 Ambitie 73 16 11 94 6 0 96 5 0 BètaMentality 33 31 36 81 13 6 91 8 2 Ingenieur@school 48 30 22 81 13 6 97 0 3 Science & Technology Summit ‘Vliegende Hollanders’ 35 27 38 75 6 19 86 11 3 Girlsday 25 43 33 81 19 0 82 17 2 Career Day 16 30 54 88 13 0 80 18 2 Tube your Future 49 28 23 75 13 13 92 6 2 SaLVO 60 20 20 88 13 0 94 3 3 Docenten Universum Programma (UP) 17 15 68 65 22 13 Talentenkracht 91 8 1 87 11 2 95 4 0 Verbreding Techniek Basisonder- wijs (VTB) 69 21 10 74 25 2 86 12 3 Sprint Programma 64 22 14 68 17 15 85 13 3 Persoonlijk assistent leraren (PAL) 23 31 47 23 21 57 36 33 31 Bèta 1op1 52 20 27 59 15 26 79 13 8 Sprint-UP 72 16 12 79 8 13 93 4 3 Dudoc 82 11 7 85 11 4 91 6 3 Ambitie 88 9 4 87 9 4 96 4 0 BètaMentality 64 16 21 77 15 8 94 5 1 Ingenieur@school 62 22 17 83 9 8 91 6 3 Science & Technology Summit ‘Vliegende Hollanders’ 58 19 23 55 28 17 89 10 2 Girlsday 49 26 25 60 36 4 85 12 3 Career Day 39 24 37 70 25 6 85 11 3 Tube your Future 57 19 25 66 17 17 85 11 4 SaLVO 57 14 29 68 13 19 80 9 12 * De vraag over het Universum Programma is niet gesteld aan de gelieerde scholen.
  • 21. 14 Voor deze reeks van programma’s en projecten geldt in grote lijnen hetzelfde als we hierboven voor de organisaties en ontwikkelingen hebben opgemerkt. Opvallend is overigens de bekendheid van de Persoonlijk assistent leraren (PAL): nagenoeg alle directies en de grote meerderheid van de docenten van elk van de drie onderscheiden schoolgroepen kennen deze functie van naam dan wel inhoudelijk. Hierbij dient wel te worden aangetekend dat PAL niet alleen betrekking heeft op de bètavakken. Career Day en Girlsday zijn eveneens relatief bekende programma’s op gelieerde scholen. Daar staat tegenover dat een aantal programma’s en projecten vrijwel geheel onbe- kend zijn bij volgscholen en – meer nog – overige scholen. Grote onbekenden zijn onder meer: Ingenieur@school, Ambitie, Dudoc en BètaMentality. In Tabel 2.10 staat informatie over het gebruik van uiteenlopende informatiebronnen door de scholen. Tabel 2.10 – Gebruik informatiebronnen scholen; niet-gelieerde scholen nader uitge- splitst naar volgscholen en overige scholen (in %) Gelieerd Niet-gelieerd: volgscholen Niet-gelieerd: overige scholen nooit een enkele keer regel- matig nooit een enkele keer regel- matig nooit een enkele keer regel- matig Directies Jet-Net website 31 57 12 69 31 0 77 21 2 Jet-Net nieuwsbrief 26 39 36 75 13 13 79 18 3 Technasium website 50 27 23 56 25 19 71 26 3 Universum website 16 44 40 38 56 6 68 27 5 Universum nieuwsbrief 13 28 59 38 25 38 74 21 5 Website Platform Bèta Techniek 13 54 34 31 56 13 50 39 11 Info via Science & Technology Summit ‘Vliegende Hollanders’ 58 32 10 81 6 13 92 6 2 Platform Pockets onderzoeksreeks 91 6 3 94 6 0 100 0 0 Technotopics en Technomonitor 96 5 0 100 0 0 100 0 0 www.kennisbankbètatechniek.nl 80 18 2 94 6 0 92 8 0 Docenten Jet-Net website 49 41 10 57 36 8 82 18 0 Jet-Net nieuwsbrief 45 33 21 64 23 13 90 7 3 Technasium website 80 12 8 66 25 9 84 14 2 Universum website 48 37 16 32 59 9 89 10 1 Universum nieuwsbrief 41 33 26 51 34 15 90 8 2 Website Platform Bèta Techniek 36 45 18 25 55 21 52 41 7 Info via Science & Technology Summit ‘Vliegende Hollanders’ 74 22 4 77 21 2 96 4 0 Platform Pockets onderzoeksreeks 96 3 1 96 2 2 98 2 0 Technotopics en Technomonitor 99 1 0 100 0 0 99 1 0 www.kennisbankbètatechniek.nl 77 20 3 70 30 0 78 20 2
  • 22. 15 Ook als het gaat om het gebruik van uiteenlopende informatiebronnen op het gebied van bèta scoren gelieerde scholen hoger dan niet-gelieerde scholen en binnen die laatste groep volgscholen weer hoger dan overige scholen. In sommige gevallen lig- gen gelieerde en volgscholen dicht bij elkaar, in andere gevallen juist volgscholen en overige scholen. Op gelieerde scholen raadplegen de meeste directies de website van het Platform en de nieuwsbrief en website van Universum; docenten raadplegen die bronnen ook, maar veel minder. Opvallend is dat onder docenten op volgscholen het gebruik van de websites van Technasium, Universum en het Platform hoger ligt dan onder docenten van gelieerde scholen. De Platform Pockets onderzoeksreeks en de Technotopics en Technomonitor zijn kennelijk nog nagenoeg geheel onbekend bij directies en docenten van geen van de drie onderscheiden scholengroepen. De voorgaande drie tabellen samenvattend, zijn er duidelijke aanwijzingen dat er sprake is geweest van olievlekwerking: binnen de groep niet-gelieerde scholen scoren de volgscholen op het merendeel van de aspecten hoger dan de overige scholen. In de laatste tabel van deze paragraaf gaan we nog in op contacten van niet-gelieerde scholen met UP-, Jet-Net-, Technasium- en VTB-scholen. Tabel 2.11 – Contacten met scholen (in %) Niet-gelieerd directies docenten ja nee weet niet ja nee weet niet Universum/UP-scholen (niet volgscholen) 31 59 11 24 51 26 Jet-Netscholen 16 66 18 7 64 29 Technasiumscholen 43 48 10 18 57 25 VTB-basisscholen 1 82 17 3 62 35 De directies van de niet-gelieerde scholen zeggen vooral contact te hebben met Technasiumscholen en in wat minder mate met Universumscholen. Onder docenten zijn er veel minder contacten met die scholen. Met VTB-basisscholen is er nagenoeg geen contact.
  • 23. 16 2.3 Curriculum- en onderwijsvernieuwing Een belangrijk aandachtspunt voor het Platform is of en op welke wijze didactische vernieuwingen worden doorgevoerd in de bètavakken. Daarover handelt deze para- graaf. Tabel 2.12 – Aanbod vakken (in %) Directies Docenten ja nee weet (nog) niet ja nee weet (nog) niet Gelieerd 2008-2009 Informatica 69 30 1 70 27 3 Natuur, Leven en Technologie (NLT) 58 41 1 59 40 1 Wiskunde D 81 18 1 77 15 8 2009-2010 Informatica 67 32 1 68 27 5 Natuur, Leven en Technologie (NLT) 61 39 0 59 37 4 Wiskunde D 83 16 2 80 13 8 2010-2011 Informatica 65 34 2 65 26 9 Natuur, Leven en Technologie (NLT) 60 28 12 60 23 17 Wiskunde D 77 15 8 74 9 17 Niet-gelieerd 2008-2009 Informatica 63 37 0 64 32 5 Natuur, Leven en Technologie (NLT) 35 63 3 33 63 4 Wiskunde D 61 40 0 63 31 7 2009-2010 Informatica 67 33 0 64 32 5 Natuur, Leven en Technologie (NLT) 37 61 3 36 58 6 Wiskunde D 67 33 0 63 28 9 2010-2011 Informatica 63 31 6 60 29 11 Natuur, Leven en Technologie (NLT) 38 49 12 35 46 19 Wiskunde D 58 30 12 57 20 22 Het aanbod aan de vakken informatica, NLT en wiskunde D is gedurende de verschil- lende schooljaren vrij stabiel op de gelieerde scholen, alleen voor het komende schooljaar 2010-2011 is er nog wat twijfel ten aanzien van NLT en wiskunde D. Er zijn daarin slechts geringe verschillen tussen directies en docenten. Op niet-gelieerde
  • 24. 17 scholen zien we eenzelfde patroon, met die kanttekening dat daar NLT en wiskunde D (aanzienlijk) minder vaak wordt aangeboden. Tabel 2.13 – Betrokkenheid bij activiteiten landelijke vernieuwingscommissies exacte vakken (meer antwoorden mogelijk; in %) Directies Docenten test- school* docen- ten passief niet weet niet test- school docen- ten passief niet weet niet Gelieerd Wiskunde 3 21 46 16 16 4 13 24 9 52 Biologie 7 14 48 12 20 5 7 25 11 53 Natuurkunde 8 13 52 14 16 3 10 23 12 53 Scheikunde 7 20 44 13 18 7 14 24 8 50 NLT 17 36 17 26 10 11 26 20 15 34 Niet-gelieerd Wiskunde 1 12 43 31 14 2 5 19 18 55 Biologie 3 10 48 26 14 4 2 22 16 57 Natuurkunde 5 12 43 28 12 3 4 22 16 55 Scheikunde 7 14 41 28 12 4 10 22 14 51 NLT 6 20 22 43 11 5 11 19 32 35 * Volledige labels: 1. als test- of pilotschool; 2. docenten werken mee aan ontwikkeling; 3. alleen passief (wij volgen de ontwikkelingen op afstand); 4. helemaal niet; 5. weet ik niet. Als het gaat om de betrokkenheid bij activiteiten van landelijke vernieuwingscom- missies exacte vakken, dan blijkt dat die op gelieerde scholen groter is dan op niet- gelieerde scholen en bovendien dat die vooral passief gestalte krijgt. Meer dan de helft van de docenten weet niet of de school op enigerlei betrokken is bij dergelijke activiteiten; daarin is er nauwelijks verschil tussen gelieerde en niet-gelieerde scho- len.
  • 25. 18 Tabel 2.14 – Samenhang tussen de exacte vakken (in %) Gelieerd Niet-gelieerd directies docenten directies docenten vakken worden los van elkaar gegeven, de inhoud is per vak geordend 34 58 47 65 vakken worden los van elkaar gegeven, inhouden zijn op elkaar afgestemd 39 22 30 19 vakken zijn (deels) geïntegreerd (in bijvoorbeeld het leergebied science) 27 20 24 16 weet niet 0 0 0 0 Rond een vijfde van de respondenten is van mening dat er sprake is van vakkeninte- gratie. Daarbij zijn er wel verschillen tussen gelieerde en niet-gelieerde scholen en directies en docenten. Volgens de directies is er veel meer sprake van afstemming en integratie van exacte vakken dan volgens de docenten. Bovendien is er op gelieerde scholen weer meer afstemming en integratie dan op niet-gelieerde scholen. Tabel 2.15 – Organisatie van de secties exacte vakken (in %) Gelieerd Niet-gelieerd directies docenten directies docenten elk vak heeft een eigen sectie, de secties werken onafhankelijk van elkaar 37 53 48 62 vak(overstijgende) secties werken samen ten be- hoeve van vakoverstijgend onderwijs, projecten, doorlopende leerlijnen e.d. 43 38 41 29 onze school werkt met bètateams/ leergebiedclus- ters. de schoolleiding en docenten werken zo aan structurele samenhang tussen vakken 20 10 11 8 weet niet 0 0 0 0 Op gelieerde scholen is er minder sprake van werken in onafhankelijke secties en meer sprake van samenwerking in bètateams dan op niet-gelieerde scholen. Volgens docenten is er ook veel vaker sprake van sectiegewijs opereren dan volgens directies.
  • 26. 19 2.4 Praktijk- en beroepsoriëntatie Voor leerlingen is het van belang dat ze een indruk krijgen van hoe de praktijk van bèta en bètaberoepen eruit zien. Dat kan bijvoorbeeld via informatieverstrekking en voorlichting, maar ook via bezoeken aan bètabedrijven. Scholen onderhouden op dat gebied allerlei samenwerkingsrelaties met bedrijven. Ook kunnen leerlingen deelne- men aan uiteenlopende activiteiten op het gebied van bèta. Hierover gaan de volgende vragen. Tabel 2.16 – Samenwerking met bètatechnische bedrijven (in %) Niet-gelieerd directies docenten onze school heeft geen relatie met bètatechnische bedrijven 65 54 onze school werkt incidenteel samen met één of meer bètatechnische bedrijven 28 27 onze school werkt structureel samen met één of meer bètatechnische bedrijven 3 3 weet niet 5 16 De meerderheid van de niet-gelieerde scholen heeft geen samenwerkingsrelatie met bètatechnische bedrijven. Slechts een enkele school werkt structureel samen. Tabel 2.17 – Deelname leerlingen aan bèta en techniek gerelateerde activiteiten, zoals Olympiades, vakgerelateerde wedstrijden en activiteiten, Profielwerkstuk- wedstrijden en Lego League (in %) Niet-gelieerd directies docenten leerlingen van onze school doen niet mee aan dit soort activiteiten 9 13 leerlingen doen tijdens hun schoolloopbaan één of twee keer mee aan dit soort activiteiten 63 64 onze school vindt deze activiteiten belangrijk, leerlingen doen er zoveel moge- lijk aan mee 28 19 weet niet 1 4 Rond tweederde van de leerlingen doet tijdens hun schoolloopbaan één of meer keer mee aan bèta en techniek gerelateerde activiteiten. Volgens de directies vindt ruim een kwart van de scholen het dusdanig belangrijk dat leerlingen er zoveel mogelijk aan mee doen.
  • 27. 20 2.5 (Regionale) netwerken Vo-scholen hebben doorgaans contacten met verschillende andere onderwijsinstellin- gen, van basisschool tot universiteit, en vormen daarmee lokale en regionale netwer- ken. In welke mate komt dat voor en op welke wijze wordt daar vorm aan gegeven? Tabel 2.18 – Contacten met basisscholen, gericht op een doorlopende leerlijn voor techniek (in %) Gelieerd directies docenten onze school heeft nauwelijks tot geen onderwijskundig contact met basisscholen 31 31 onze school geeft algemene voorlichting op basisscholen en organiseert soms activiteiten voor basisschoolleerlingen (uitgezonderd groep 8) 52 36 onze school werkt structureel en inhoudelijk samen met basisscholen 16 10 weet niet 2 23 Meer dan tweederde van de gelieerde scholen heeft volgens de directies contact met basisscholen gericht op een doorlopende leerlijn techniek; dat vindt voornamelijk plaats in de vorm van algemene voorlichting. Gelet op dit wel erg hoge percentage is er echter reden tot twijfel: de vraag bevatte de specificatie ‘gericht op een doorlopen- de leerlijn voor techniek’, maar er is aanleiding te veronderstellen dat de responden- ten het over contacten in het algemeen hebben. Tabel 2.19 – Contacten met andere vo-scholen rond het thema bèta en techniek (in %) Niet-gelieerd directies docenten onze school heeft nauwelijks tot geen onderwijskundig contact met andere vo-scholen m.b.t. dit thema 73 66 onze school heeft onderwijskundige afstemming met andere scholen van het- zelfde bestuur m.b.t. dit thema 16 9 onze school werkt structureel en inhoudelijk samen met andere vo-scholen m.b.t. dit thema 10 6 weet niet 1 19
  • 28. 21 Tabel 2.20 – Contacten met het hbo rond het thema bèta en techniek (in %) Niet-gelieerd directies docenten onze school heeft nauwelijks tot geen onderwijskundig contact met het hbo m.b.t. dit thema 68 63 onze school heeft geregeld onderwijskundig contact m.b.t. dit thema (bv. pro- fielwerkstuk, gebruik laboratoria, gezamenlijke projecten) 28 18 onze school werkt structureel en inhoudelijk samen met het hbo m.b.t. dit thema 4 2 weet niet 1 16 Tabel 2.21 – Contacten met de universiteit rond het thema bèta en techniek (in %) Niet-gelieerd directies docenten onze school heeft nauwelijks tot geen onderwijskundig contact met de universi- teit m.b.t. dit thema 54 53 onze school heeft geregeld onderwijskundig contact m.b.t. dit thema (bv. pro- fielwerkstuk, gebruik laboratoria, gezamenlijke projecten) 35 32 onze school werkt structureel en inhoudelijk samen met de universiteit m.b.t. dit thema 11 4 weet niet 0 11 De meeste contacten hebben de niet-gelieerde scholen volgens de directies met uni- versiteiten en hbo-instellingen (resp. 32 en 46%). Van structurele en inhoudelijke samenwerking is er echter maar zelden sprake. Met andere vo-scholen is er ook wei- nig afstemming en samenwerking; volgens een kwart van de directies en 15% van de docenten is daar wel sprake van. Tabel 2.22 – Samenwerking met de lerarenopleiding wat betreft exacte vakken (in %) Gelieerd Niet-gelieerd directies docenten directies docenten niet echt, onze school en de lerarenopleiding staan los van elkaar 37 41 49 43 onze school is opleidingsschool voor de lerarenopleiding 47 44 42 42 onze school is opleidingsschool en we werken actief samen aan nieuwe ontwikkelingen 15 8 9 6 weet niet 1 7 0 9
  • 29. 22 Gelieerde scholen werken, met name volgens de directies, wat vaker samen met de lerarenopleiding dan niet-gelieerde scholen. Op bijna tweederde van de gelieerde scholen is dat het geval tegen de helft van de niet-geleerde scholen. 2.6 Sturen op de keuze voor een N-profiel Scholen voeren vaak gericht beleid als het gaat om het stimuleren van bepaalde pro- fielkeuzes. Ook richten ze zich daarbij soms op specifieke doelgroepen, zoals meisjes en havo-leerlingen. In welke mate komt dit voor? Tabel 2.23 – Specifiek beleid ten aanzien van de profielkeuze (in %) Gelieerd Niet-gelieerd directies docenten directies docenten nee, onze school voert geen specifiek beleid t.a.v. de profielkeuze 13 23 69 65 ja, onze school wil het aandeel natuurprofielen verhogen 83 72 29 26 ja, onze school wil het aandeel maatschappijprofielen verhogen 2 0 0 0 weet niet 3 5 3 9 Fors meer gelieerde dan niet-gelieerde scholen voeren specifiek beleid met betrekking tot het verhogen van het aandeel Natuurprofielen, namelijk twee tot drie keer zoveel. Op verhoging van het aandeel Maatschappijprofielen is praktisch geen enkele school gericht, niet onder de groep gelieerde scholen en evenmin onder de niet-gelieerde scholen. De respondenten konden een toelichting geven op deze vraag. De reacties lopen zeer uiteen. Enkele daarvan, die wat vaker voorkomen, volgen hierna. Gelieerd directies (n=36): Een aantal directies geeft aan dat het aandeel N-profiel al erg hoog ligt en dat het meer gaat om consolideren. In sommige gevallen wil men zich meer op meisjes richten. Enkelen voegen daar aan toe dat nu – mede ten gevolge van bèta-activiteiten – eigenlijk te veel leerlingen voor een N-profiel kiezen; het gaat er echter om dat ze in het goede profiel terecht komen. Gelieerd docenten (n=70): Een aantal docenten geeft aan door deelname aan de ver- schillende programma’s het aandeel N-profielen te willen verhogen. Een speciale doelgroep daarbij zijn vaak de meisjes. Andere docenten geven aan dat het aandeel leerlingen met een N-profiel al hoog ligt.
  • 30. 23 Niet-gelieerd directies (n=10): Enkele directies melden dat ze al een hoog aandeel leerlingen met een N-profiel hebben. Niet-gelieerd docenten (n=43): Een aantal docenten geeft aan dat er al relatief veel leerlingen een N-profiel kiezen. Tabel 2.24 – Speciale aandacht stimulering keuze N-profiel bij specifieke groepen d.m.v. beleid, activiteiten en speciale onderwijsprogramma’s (in %) Directies Docenten ja nee weet (nog) niet ja nee weet (nog) niet Gelieerd meisjes 76 22 2 53 41 5 havo-leerlingen 60 37 3 42 49 10 allochtonen 5 95 1 6 81 13 zeer getalenteerde leerlingen 42 54 5 34 51 15 Niet-gelieerd meisjes 13 83 5 12 79 10 havo-leerlingen 15 81 4 10 77 13 allochtonen 5 90 5 2 86 12 zeer getalenteerde leerlingen 24 73 4 24 63 13 Op gelieerde scholen is er vaak aandacht voor de stimulering van de keuze voor een N-profiel door speciale groepen. Volgens de directies is er zo op driekwart van de scholen speciale aandacht voor meisjes en op 60% van de scholen voor havo- leerlingen. Volgens de docenten liggen die percentages wat lager. Allochtone leerlin- gen vormen in dit opzicht op praktisch geen enkele school een aandachtsgroep. He- laas laten de beschikbare gegevens niet toe na te gaan of er daarbij wellicht verschil- len zijn tussen scholen in de grote steden met veel allochtone leerlingen en scholen elders in het land. Op niet-gelieerde scholen wordt er maar weinig aan stimulering van speciale doelgroepen gedaan, het meest nog aan stimulering van zeer getalenteer- de leerlingen. 2.7 Verschillen in aanpak bètavernieuwing De inspanningen van scholen om te komen tot vernieuwingen op het gebied van bèta- onderwijs kunnen verschillen voor bijvoorbeeld havo en vwo en tussen lagere en hogere leerjaren. In hoeverre gebeurt dat?
  • 31. 24 Tabel 2.25 – Verschillen tussen havo en vwo wat betreft vernieuwingen bèta-onder- wijs (bij ‘ja’ meer antwoorden mogelijk; in %) Gelieerd Niet-gelieerd directies (n=103) docenten (n=321) directies (n=70) docenten (n=267) nee 57 60 66 62 ja, op het havo vinden meer vernieuwingen plaats dan op het vwo 3 1 4 3 ja, op het vwo vinden meer vernieuwingen plaats dan op het havo 11 13 13 12 ja, op het havo en vwo vinden andersoortige ver- nieuwingen plaats 31 18 14 14 weet niet 1 9 6 11 Op de meerderheid van de scholen zijn er geen verschillen tussen havo en vwo als het gaat om vernieuwing van het bèta-onderwijs. Als er wel sprake is van verschillen, dan betreft het vooral verschillen qua type vernieuwing. Tabel 2.26 – Verschillen tussen lagere leerjaren (1-3) en hogere leerjaren (4-6) wat betreft vernieuwingen bèta-onderwijs (bij ‘ja’ meer antwoorden mogelijk; in %) Gelieerd Niet-gelieerd directies (n=105) docenten (n=323) directies (n=69) docenten (n=246) nee 26 24 36 33 ja, in de lagere leerjaren vinden meer vernieuwin- gen plaats dan in de hogere 15 18 25 20 ja, in de hogere leerjaren vinden meer vernieuwin- gen plaats dan in de lagere 15 17 15 13 ja, in de lagere en hogere leerjaren vinden ander- soortige vernieuwingen plaats 46 36 28 30 weet niet 2 10 1 7 Er is wel vaker sprake van verschillen in vernieuwingen qua bèta-onderwijs tussen de lagere en hogere leerjaren. Ook hier gaat het dan vooral om andersoortige vernieu- wingen.
  • 32. 25 2.8 Voornemens, wensen en knelpunten Welke voornemens en wensen hebben de scholen als het gaat om de toekomst van bèta? Deze vraag is aan alle niet-gelieerde scholen gesteld, maar voor de gelieerde scholen is ze alleen gesteld aan scholen die nu Jet-Net-school zijn en geen UP-school of Technasium. Dit betekent dat de aantallen waarop de reacties van de gelieerde scholen betrekking hebben vrij gering zijn. Tabel 2.27 – Voornemens met betrekking tot bèta-gerelateerde thema’s, zoals curri- culum- en onderwijsvernieuwing en studie- en profielkeuzebegeleiding (in %) Gelieerd Niet-gelieerd directies (n=10) docenten (n=40) directies (n=80) docenten (n=289) onze school heeft concrete voornemens geformu- leerd 30 25 23 16 onze school oriënteert zich, maar heeft nog geen concrete voornemens geformuleerd 40 35 58 46 onze school heeft niet de intentie voornemens m.b.t. dit thema te formuleren 10 13 20 9 weet niet 20 28 0 29
  • 33. 26 Tabel 2.28 – Terreinen waarop eventuele voornemens ten aanzien van bèta- gerelateerde thema’s betrekking hebben (in %) Gelieerd Directies (n=7) Docenten (n=24) ja mis- schien nee weet niet ja mis- schien nee weet niet onze school laten participeren als Univer- sumschool, Jet-Netschool of Technasium 43 14 43 0 33 17 46 4 vernieuwen van bèta-onderwijs op onze school 86 14 0 0 33 46 17 4 professionalisering van bètadocenten. 100 0 0 0 25 25 33 17 faciliteren van intercollegiale bètacontacten en kennisdeling 71 14 14 0 29 21 33 17 meer aandacht besteden aan keuze N- profielen en bètatechnische studies 71 14 14 0 38 42 21 0 de aandacht versterken voor speciale doelgroepen in bèta-onderwijs (bv. meisjes, havo-leerlingen) 71 14 14 0 29 21 42 8 meer oriëntatie op bètatechnische praktijk en beroepen 71 0 29 0 38 25 38 0 meer samenwerking met andere onderwijs- instellingen zoals het po, hbo en wo 86 14 0 0 46 29 25 0 meer samenwerking met bètatechnische bedrijven 86 14 0 0 42 25 29 4 verbindingen leggen tussen bèta-onderwijs en andere onderwijsterreinen 43 29 29 0 17 33 42 8 Niet-gelieerd Directies (n-=64) Docenten (n=178) ja mis- schien nee weet niet ja mis- schien nee weet niet onze school laten participeren als Univer- sumschool, Jet-Netschool of Technasium 27 39 31 3 25 26 34 15 vernieuwen van bèta-onderwijs op onze school 56 38 5 2 43 40 11 6 professionalisering van bètadocenten. 61 27 9 3 32 33 24 12 faciliteren van intercollegiale bètacontacten en kennisdeling 45 33 19 3 20 33 27 20 meer aandacht besteden aan keuze N- profielen en bètatechnische studies 33 34 33 0 27 37 28 8 de aandacht versterken voor speciale doelgroepen in bèta-onderwijs (bv. meisjes, havo-leerlingen) 16 23 58 3 17 25 44 15 meer oriëntatie op bètatechnische praktijk en beroepen 30 47 22 2 23 31 32 15 meer samenwerking met andere onderwijs- instellingen zoals het po, hbo en wo 56 36 6 2 32 34 21 14 meer samenwerking met bètatechnische bedrijven 33 41 27 0 20 32 30 18 verbindingen leggen tussen bèta-onderwijs en andere onderwijsterreinen 22 39 34 5 11 35 31 24
  • 34. 27 Minder dan een kwart van de niet-gelieerde scholen heeft concrete voornemens ge- formuleerd aangaande bèta-gerelateerde thema’s, ongeveer de helft oriënteert zich nog. Bij de gelieerde scholen ligt het percentage dat zegt concrete voornemens te hebben geformuleerd wat hoger. Opvallend is het hoge percentage directies dat aan- geeft het niet te weten. We willen er hierbij echter nogmaals op wijzen dat het aantal respondenten in deze groep erg klein is. Gevraagd naar een specificatie, en afgaande op de aantallen ‘ja’-keuzes, dan hebben de voornemens van de niet-gelieerde scholen vooral betrekking op de professionalise- ring van de bètadocenten, vernieuwing van het bèta-onderwijs en meer samenwerking met andere onderwijsinstellingen. Speciale doelgroepen, zoals meisjes en havo- leerlingen, hebben de minste prioriteit. Bij de gelieerde scholen is het aantal directies eigenlijk te klein om daar verder op in te gaan. Bij de docenten staat meer samenwer- king met andere onderwijsinstellingen en bètatechnische bedrijven hoog op het ver- langlijstje.
  • 35. 28 Tabel 2.29 – Ervaren knelpunten bij het realiseren van doelstellingen op bètaterrei- nen (in %) Directies Docenten ja nee weet niet ja nee weet niet Gelieerd onderwijs- en curriculumvernieuwing exacte vakken 37 44 19 30 44 26 de organisatie van de bètasecties veranderen 35 57 7 27 48 26 keuze N-profielen verhogen 27 67 7 24 54 22 keuze bètatechnische studies verhogen/verbeteren. 35 49 16 28 44 28 stimuleren van bètakeuze bij speciale doelgroepen (bv. meisjes of havo-leerlingen) 41 52 7 22 51 27 praktijk- en beroepsoriëntatie bètatechnische sectoren 19 64 18 16 41 43 samenwerking met andere bètapartijen (bv. in netwer- ken) 17 75 8 17 54 28 schoolvoorzieningen (bv. lokalen, materiële faciliteiten) 51 46 3 48 42 10 personele bezetting 54 46 0 48 39 14 financiële beperkingen in bèta-onderwijs en overige bètazaken 57 38 6 39 37 24 Niet-gelieerd onderwijs- en curriculumvernieuwing exacte vakken 31 54 15 30 37 33 de organisatie van de bètasecties veranderen 33 54 14 24 45 31 keuze N-profielen verhogen 16 69 15 20 44 36 keuze bètatechnische studies verhogen/verbeteren 15 65 20 16 43 42 stimuleren van bètakeuze bij speciale doelgroepen (bv. meisjes of havo-leerlingen) 10 76 14 12 51 37 praktijk- en beroepsoriëntatie bètatechnische sectoren 15 53 33 11 44 45 samenwerking met andere bètapartijen (bv. in netwerken) 20 60 20 17 42 42 schoolvoorzieningen (bv. lokalen, materiële faciliteiten) 55 44 1 47 37 15 personele bezetting 51 48 1 42 41 18 financiële beperkingen in bèta-onderwijs en overige bètazaken 40 51 9 35 33 32 Als het gaat om het realiseren van doelstellingen op bètaterreinen liggen de grootste knelpunten, zowel voor gelieerde als niet-gelieerde scholen, in de sfeer van de finan- ciële, materiële en personele voorwaarden, c.q. beperkingen. Een opmerkelijk ver- schil tussen gelieerde en niet-gelieerde scholen betreft het stimuleren van de bètakeu- ze bij speciale doelgroepen: 41% van de directies van gelieerde scholen ervaart dat als een knelpunt tegen slechts 10% van de directies van niet-gelieerde scholen. Ach- teraf gezien is deze vraag misschien niet scherp genoeg geformuleerd: misschien gaat het al goed op een school en vindt men het daarom niet nodig, maar misschien ook gaat het niet goed en vindt men het niet belangrijk.
  • 36. 29 Technasium, Jet-Net en Universum zijn drie landelijke bèta-initiatieven in het havo en vwo die in de toekomst hun krachten bundelen in een nieuwe organisatie, BètaCo- operatie VO geheten. Hiermee wordt beoogd behaalde resultaten te verduurzamen en de aandacht voor innovatie in bètatechnisch voortgezet onderwijs te continueren. Aan de respondenten is gevraagd of hun school specifieke bètagerelateerde wen- sen/behoeften heeft waarbij de BètaCoöperatie VO hen wellicht zou kunnen onder- steunen. Tabel 2.30 – Specifieke bètagerelateerde wensen/behoeften waarbij de BètaCoöpera- tie VO zou kunnen ondersteunen (in %) Gelieerd Niet-gelieerd directies docenten directies docenten ja, namelijk… 41 23 28 20 nee 28 16 31 23 weet niet 32 61 41 57 Zo’n 40% van de directies van gelieerde scholen heeft specifieke wensen waarbij de BètaCoöperatie iets zou kunnen betekenen; bij de niet-gelieerde scholen gaat het om bijna 30%. Vrij veel directies en nog veel meer docenten geven aan dat ze het niet weten. Als toelichting op het antwoord ‘Ja, namelijk…’ hebben de respondenten zeer uiteen- lopende reacties gegeven. De meest genoemde zijn – in steekwoorden samengevat – de volgende. Gelieerd directies (n=44): Financiering, samenwerking met bedrijfsleven en scho- len/universiteiten. Gelieerd docenten (n=83): Contacten bedrijfsleven, financiering, invoeren Technasi- um. Niet-gelieerde directies (n=22): Financiering, formatie, menskracht. Niet-gelieerde docenten (n=57): Behoefte aan practica (scheikunde), inrichten bèta- lab, mensen en middelen, contacten bedrijfsleven.
  • 37. 30 2.9 Het volgschool programma Binnen het Universum Programma is het concept van volgscholen geïntroduceerd als een manier om de kennis en ervaring van de deelnemende scholen breder te versprei- den. Havo- en vwo-scholen hebben de mogelijkheid om als volgschool deel te nemen aan het Universum Programma. Een volgschool is altijd gekoppeld aan een Univer- sumschool. In het onderzoek doen zich verschillende situaties voor. Een school is nooit volgschool geweest, is het ooit geweest maar nu niet meer, of is het op dit mo- ment. Daarnaast kan een school zelf een volgschool hebben gehad of heeft er op dit moment een. In deze paragraaf geven we een overzicht van de ervaringen van de verschillende categorieën van scholen. De respondenten zijn via allerlei doorverwijs- vragen naar de vragen die hier beantwoord worden geleid. In Tabel 2.31 presenteren we een overzicht van de aantallen scholen die volgschool zijn of zijn geweest en de aantallen scholen die een volgschool hebben of hebben gehad. De verschillen tussen de aantallen respondenten genoemd in deze tabel en die in Tabel 1.1 betreffen scholen die geen volgschool zijn (geweest), noch een volgschool hebben (gehad). Aan hen zijn geen vragen over de volgschool gesteld en zij komen dus in deze paragraaf ver- der dan ook niet meer voor. Na Tabel 2.31 gaan we eerst in op de ervaringen van de scholen als volgschool, en dan op die van de scholen met een volgschool. Tabel 2.31 – Aantallen scholen als volgschool en scholen met volgschool Gelieerd Niet-gelieerd directies docenten directies docenten onze school is volgschool (geweest) 29 72 16 53 onze school heeft (had) een volgschool 47 106 0 0 is geen volgschool (geweest), heeft geen volgschool (gehad) of onbekend 34 192 68 240
  • 38. 31 2.9.1 Ervaringen van de school als volgschool Tabel 2.32 – Jaar dat de school (ongeveer) is gestart en geëindigd als volgschool (in %) Gelieerd Niet-gelieerd directies (n=29) docenten (n=72) directies (n=16) docenten (n=53) gestart gestopt gestart gestopt gestart gestopt gestart gestopt 2005 17 0 6 0 6 0 6 0 2006 28 7 26 3 25 0 13 0 2007 24 10 24 4 38 0 42 0 2008 21 24 14 11 0 6 19 2 2009 0 38 4 44 13 6 4 17 n.v.t. (loopt nog) - 21 - 18 - 63 - 59 weet niet 10 0 26 19 19 25 17 23 Volgens zowel de directies als ook de docenten van de gelieerde scholen zijn de meeste van hen in 2006 gestart en in 2009 gestopt als volgschool. Bij de niet- gelieerde scholen is het merendeel in 2007 gestart als volgschool en is dat op dit moment nog steeds. Waarschijnlijk heeft het verschil in jaar dat is gestopt te maken met het feit dat gelieerde volgscholen zijn verder gegaan als UP-school. Tabel 2.33 – Voornaamste wijze van communicatie en informatie-uitwisseling met de Universumschool waarvan de school volgschool is/was (meer antwoorden mogelijk; in %) Gelieerd Niet-gelieerd Directies (n=29) Docenten (n=72) Directies (n=16) Docenten (n=53) telefonisch/schriftelijk/per e-mail 52 42 50 59 Wederzijdse bezoeken op locatie (docenten en/of schoolleiding) 66 52 69 53 onze scholen hebben/hadden contacten via een overleg (zoals een stuur/werkgroep) 24 14 25 21 uitwisseling van lesmateriaal 28 14 25 26 gezamenlijke activiteiten of excursies van leerlingen (bv. bezoek bedrijven, informatiedagen, Girlsday) 7 3 13 4 gezamenlijke activiteiten of excursies van docenten (bv. bezoek bedrijven, docentendagen) 10 7 13 11 anders, namelijk … 10 13 6 9 weet niet 14 24 6 21
  • 39. 32 Tabel 2.34 – Frequentie contact (telefonisch, schriftelijk, e-mail, bezoeken en over- leg) met de Universumschool waarvan de school volgschool is/was (in %) Gelieerd Niet-gelieerd directies (n=24) docenten (n=47) directies (n=14) docenten (n=38) 1-2 keer per jaar 33 43 21 42 3-4 keer per jaar 29 23 36 16 5-8 keer per jaar 17 13 7 18 9-12 keer per jaar 4 0 0 3 meer dan 12 keer per jaar 4 4 14 3 weet niet 13 17 21 18 Tabel 2.35 – Frequentie uitwisselen lesmateriaal en/of gezamenlijke activiteiten van leerlingen of docenten) van de Universumschool waarvan de school volgschool is/was (in %) Gelieerd Niet-gelieerd Directies (n=11) Docenten (n=13) Directies (n=4) Docenten (n=19) 1-2 keer per jaar 64 77 50 63 3-4 keer per jaar 9 15 0 16 5-8 keer per jaar 9 0 0 0 9-12 keer per jaar 0 0 0 0 meer dan 12 keer per jaar 0 0 25 0 weet niet 18 8 25 21 Verreweg de meeste communicatie vindt plaats door middel van wederzijds bezoeken op school dan wel telefonisch, schriftelijk of per e-mail. Uitwisseling van lesmateriaal en contact via overleg vindt in ongeveer een kwart van de gevallen plaats; de docen- ten van de gelieerde scholen doen dat echter minder. De frequentie van het contact via de telefoon e.d. ligt vooral tussen de 1 en 4 keer per jaar. Uitwisseling van lesma- teriaal en gezamenlijke activiteiten vindt doorgaans 1 à 2 keer per jaar plaats.
  • 40. 33 Tabel 2.36 – Inhoudelijke thema’s die voornamelijk aan bod komen/kwamen tijdens contacten met de Universumschool waarvan de school volgschool is/was (in %) Gelieerd Directies (n=29) Docenten (n=71) ja nee weet niet ja nee weet niet bètagerelateerde ervaringen van de Universumschool bespreken 62 7 31 48 18 34 onderwijs- en curriculumvernieuwing exacte vakken 41 24 35 37 24 39 aanpassen van de schoolorganisatie voor de bètavak- secties 28 41 31 27 32 41 keuze N-profielen en bètatechnische studies 28 42 31 20 37 44 bètatechnische praktijk- en beroepsoriëntatie 35 35 31 9 45 47 samenwerking met andere bètapartijen (bv. in netwerken) 41 28 31 25 34 41 stimuleren van speciale doelgroepen (bv. meisjes, havo-leerlingen) 31 35 35 16 39 45 financiële mogelijkheden en beperkingen 38 31 31 18 37 45 anders, namelijk … 10 90 - 10 90 - Niet-gelieerd Directies (n=16) Docenten (n=53) ja nee weet niet ja nee weet niet bètagerelateerde ervaringen van de Universumschool bespreken 56 19 25 64 11 25 onderwijs- en curriculumvernieuwing exacte vakken 56 19 25 36 34 30 aanpassen van de schoolorganisatie voor de bètavak- secties 25 38 38 19 45 36 keuze N-profielen en bètatechnische studies 25 25 50 28 38 34 bètatechnische praktijk- en beroepsoriëntatie 31 31 38 13 49 38 samenwerking met andere bètapartijen (bv. in netwerken) 31 31 38 34 30 36 stimuleren van speciale doelgroepen (bv. meisjes, havo-leerlingen) 25 44 31 25 45 30 financiële mogelijkheden en beperkingen 50 25 25 25 40 36 anders, namelijk … 6 94 - 8 92 - Voor zowel gelieerde als niet-gelieerde scholen zijn de meest genoemde thema’s die aan bod komen bij contacten met de Universumschool de bètagerelateerde ervaringen van de Universumschool en vernieuwing van de exacte vakken. Door de directies worden ook nog vaak samenwerking met andere bètapartijen en financiën genoemd.
  • 41. 34 Tabel 2.37 – Meest en minst geslaagde onderdeel van het volgschoolprogramma (in %) Gelieerd Directies (n=29) Docenten (n=71) meest geslaagd minst geslaagd meest geslaagd minst geslaagd de samenwerking/contacten met de Universumschool 14 17 7 17 de uitwisseling van kennis/ervaringen 52 10 31 3 de stimuleringsbijdrage voor de deelname aan het project 10 10 16 3 een ander onderdeel, namelijk … 10 3 9 9 weet niet 14 59 38 69 Niet-gelieerd Directies (n=16) Docenten (n=53) meest geslaagd minst geslaagd meest geslaagd minst geslaagd de samenwerking/contacten met de Universumschool 25 25 11 15 de uitwisseling van kennis/ervaringen 44 6 30 6 de stimuleringsbijdrage voor de deelname aan het project 6 19 9 6 een ander onderdeel, namelijk … 13 0 8 13 weet niet 13 50 42 60 Het meest geslaagde onderdeel is de uitwisseling van kennis/ervaringen, het minst geslaagde de samenwerking en contacten met de Universumschool, al moet bij dit laatste worden aangetekend dat de meerderheid van de respondenten aangeeft dat zij niet weet welk onderdeel het minst geslaagd is. Tabel 2.38 – Totaalbeoordeling (in de vorm van een rapportcijfer) van het karakter van het volgschoolprogramma (excl. weet niet) Gelieerd Niet-gelieerd directies (n=25) docenten (n=46) directies (n=9) docenten (n=33) minimum - maximum 1 - 8 1 – 8 2 - 9 1 - 8 gemiddelde 5,5 5,5 6,0 5,3 modus 7 6 7 7 Aan de directies en docenten is gevraagd een totaaloordeel uit te spreken in de vorm van een rapportcijfer. Het gemiddelde schommelt rond een magere voldoende. Het meest voorkomende cijfer is een 7, maar er is nogal wat variatie in de laagste regio- nen. In de toelichting die door een beperkt aantal directies en docenten van gelieerde
  • 42. 35 scholen is gegeven, melden ze dat er eigenlijk weinig contacten zijn geweest en wei- nig samen is gedaan. 2.9.2 Ervaringen van de school met hun volgschool Aan de UP-scholen is een aantal vragen voorgelegd over hun ervaringen met hun meest recente volgschool. Tabel 2.39 – Jaar dat de alliantie met de volgschool (ongeveer) is gestart en geëin- digd (in %) Gelieerd directies (n=47) docenten (n=106) gestart gestopt gestart gestopt 2005 17 0 12 1 2006 28 2 18 1 2007 17 4 22 2 2008 21 15 10 11 2009 6 19 2 5 n.v.t. (loopt nog) - 43 - 40 weet niet 11 17 36 41 De meeste allianties met volgscholen zijn gestart in 2006 en lopen op dit moment nog.
  • 43. 36 Tabel 2.40 – Voornaamste wijze van communicatie en informatie-uitwisseling met de volgschool (meer antwoorden mogelijk; in %) Gelieerd directies (n=47) docenten (n=106) telefonisch/schriftelijk/per e-mail 72 47 wederzijdse bezoeken op locatie (docenten en/of schoolleiding) 85 68 onze scholen hebben/hadden contacten via een overleg (zoals een stuur/werkgroep) 23 15 uitwisseling van lesmateriaal 43 24 gezamenlijke activiteiten of excursies van leerlingen (bv. bezoek bedrijven, informatiedagen, Girlsday) 11 8 gezamenlijke activiteiten of excursies van docenten (bv. bezoek bedrijven, docentendagen) 9 7 anders, namelijk … 9 9 weet niet 2 12 Tabel 2.41 – Frequentie contact (telefonisch, schriftelijk, e-mail, bezoeken en over- leg) met de volgschool (in %) Gelieerd directies (n=46) docenten (n=88) 1-2 keer per jaar 15 39 3-4 keer per jaar 37 28 5-8 keer per jaar 22 11 9-12 keer per jaar 9 3 meer dan 12 keer per jaar 7 1 weet niet 11 17
  • 44. 37 Tabel 2.42 – Frequentie uitwisselen lesmateriaal en/of gezamenlijke activiteiten van leerlingen of docenten) met de volgschool (in %) Gelieerd directies (n=25) docenten (n=31) 1-2 keer per jaar 40 68 3-4 keer per jaar 32 23 5-8 keer per jaar 16 7 9-12 keer per jaar 0 3 meer dan 12 keer per jaar 0 0 weet niet 12 0 Wederzijdse bezoeken en contacten via de telefoon, post of e-mail worden het meest genoemd als communicatiemiddel. Contacten vinden doorgaans tussen de 1 en 4 keer per jaar plaats. De uitwisseling van lesmateriaal en het ondernemen van gezamenlijke activiteiten vindt meestal 1 à 2 keer per jaar plaats. Tabel 2.43 – Inhoudelijke thema’s die voornamelijk aan bod komen/kwamen tijdens contacten met de volgschool (in %) Gelieerd directies (n=47) docenten (n=106) ja nee weet niet ja nee weet niet bètagerelateerde ervaringen van de universumschool bespreken 83 6 11 76 4 20 onderwijs- en curriculumvernieuwing exacte vakken 64 17 19 50 21 29 aanpassen van de schoolorganisatie voor de bètavaksecties 36 38 26 25 45 30 keuze N-profielen en bètatechnische studies 45 32 23 28 36 36 bètatechnische praktijk- en beroepsoriëntatie 26 45 30 20 43 38 samenwerking met andere bètapartijen (bv. in netwerken) 45 30 28 34 30 36 stimuleren van speciale doelgroepen (bv. meisjes, havo-leerlingen) 28 40 32 25 40 36 financiële mogelijkheden en beperkingen 36 34 30 23 39 39 anders, namelijk … 4 96 - 3 0 -
  • 45. 38 In contacten met de volgschool komen vooral bètagerelateerde ervaringen van de Universumschool aan de orde; daarnaast ook vernieuwing van de exacte vakken en samenwerking met andere bètapartijen en de keuze van N-profielen en bètatechnische studies. Tabel 2.44 – Meest en minst geslaagde onderdeel van het volgschoolprogramma (in %) Gelieerd directies (n=47) docenten (n=106) meest geslaagd minst geslaagd meest geslaagd minst geslaagd de samenwerking/contacten met de Universumschool 13 11 10 23 de uitwisseling van kennis/ervaringen 53 11 46 10 de stimuleringsbijdrage voor de deelname aan het project 9 6 13 4 een ander onderdeel, namelijk … 6 17 3 5 weet niet 19 55 27 59 Het meest geslaagde onderdeel van het volgschoolprogramma vormt de uitwisseling van kennis en ervaringen, het minst geslaagde is de samenwerking en contacten met de Universumschool, al dient hierbij bedacht te worden dat meer dan helft van de respondenten meldt dat zij niet weten wat het minst geslaagde onderdeel is. Tabel 2.45 – Totaalbeoordeling (in de vorm van een rapportcijfer) van het karakter van het volgschoolprogramma (excl. weet niet) Gelieerd directies (n=36) docenten (n=74) minimum - maximum 1 – 8 2 – 9 gemiddelde 5,3 5,5 modus 6 6 Als totaalbeoordeling geven de directies net een onvoldoende en de docenten net een voldoende; er is echter veel variatie in cijfer.
  • 46. 39 3 Samenhangen en ontwikkelingen 3.1 Inleiding In dit hoofdstuk stellen we twee onderwerpen aan de orde, namelijk de relatie tussen de bekendheid van scholen met bèta-activiteiten en de aandacht voor bèta-onderwijs, en de ontwikkeling in ervaringen in 2006 en 2009. 3.2 Bekendheid met bèta-activiteiten en aandacht voor bèta-onderwijs Een centrale vraag in dit onderzoek luidt of er een bepaalde relatie bestaat tussen enerzijds een grotere mate van bekendheid van de respondenten met bèta-activiteiten en anderzijds een grotere aandacht voor bèta-onderwijs op de school. Vanwege de onderzoeksopzet met een eenmalige meting is het natuurlijk niet mogelijk te spreken over causale relaties (het een leidt tot, is het gevolg van het ander), vandaar dat we spreken over relaties en samenhangen, waarbij we het in het midden laten of een grotere aandacht voor bèta noodzakelijkerwijs het rechtstreekse gevolg is van meer bekendheid met bèta. Om deze samenhangen te bepalen hebben we voor de volgende werkwijze gekozen. Allereerst is een selectie gemaakt van de directies (n=84) van niet-gelieerde scholen. Vervolgens hebben we een analyse verricht van de aantallen organisaties en ontwik- kelingen en programma’s en projecten op het terrein van bèta-onderwijs waarmee zij bekend zijn. Het betreft de 25 items van de lijst zoals die is opgenomen in Tabel 2.8 en 2.9. Omdat niet alle items even belangrijk zijn, hebben we ze op basis van factor- analyse gewogen en per directie een totaalscore berekend. Voor de hele steekproef zijn de scores vervolgens samengevat tot drie categorieën van ongeveer gelijke om- vang; de eerste (34%) indiceert geringe bekendheid, de tweede (33%) middelmatige bekendheid en de derde (33%) grote bekendheid. Vervolgens is een selectie gemaakt van kenmerken die een indicatie kunnen geven van aandacht voor bèta-onderwijs. Dat zijn de kenmerken die in de paragrafen 2.3 tot met 2.9 van hoofdstuk 2 zijn beschre- ven. Deze kenmerken hebben we zo bewerkt dat er gemiddelden kunnen worden berekend (zij het dat daar soms enige terughoudendheid op zijn plaats is). Als laatste hebben we voor elk van de drie categorieën van bekendheid het gemiddelde van de ‘aandacht’-kenmerken berekend. Dat is zodanig gedaan dat een hogere score op meer aandacht duidt. Zo kunnen we nagaan of er zich bepaalde trends voordoen in termen van: naarmate de bekendheid met bèta-activiteiten groter is, is er ook meer aandacht
  • 47. 40 voor bèta-onderwijs. In Tabel 3.1 staan de resultaten van deze analyses. Behalve de gemiddelden voor geringe, middelmatige en grote bekendheid, staan in deze tabel ook twee correlatiecoëfficiënten die een indruk geven van de sterkte van de samenhang, namelijk eta en r. Eta betreft de totale samenhang (dus de lineaire en niet-lineaire), r alleen de lineaire. Het verschil tussen beide geeft aan in hoeverre er sprake is van een afwijking van een lineaire, rechtlijnige samenhang. Als eta gelijk is aan r, dan wil dat zeggen dat naarmate er sprake is van een toename van het ene er zich een vergelijkba- re toename van het andere voordoet. Als eta groter is dan r, dan wil dat zeggen dat de samenhang niet geheel rechtlijnig is, maar dat die misschien eerst sterker wordt om daarna weer zwakker te worden. Een samenhang (eta of r) van 0,10 wordt doorgaans als ‘zwak’ beschouwd, die van 0,30 als ‘middelmatig’, en die van 0,50 als ‘sterk’. Tabel 3.1 – Samenhangen bekendheid met bèta-activiteiten en aandacht voor bèta- onderwijs (directies niet-gelieerde scholen; gemiddelden) Bekendheid Samenhang Aandacht voor bèta-onderwijs gering middel- matig groot eta r aanbod vakken Informatica, NLT en Wiskunde D1 4,0 5,6 4,9 0,26 0,15 betrokkenheid vernieuwingscies. exacte vakken2 1,7 3,1 3,7 0,41 0,40 samenhang tussen de exacte vakken 1,6 1,9 1,7 0,16 0,06 organisatie secties exacte vakken 1,7 1,6 1,6 0,05 -0,02 samenwerking met de lerarenopleiding w.b. exacte vakken 1,5 1,6 1,6 0,08 0,07 samenwerking met bètatechnische bedrijven 1,2 1,4 1,5 0,26 0,26 deelname aan bèta en techniek gerelateerde activiteiten 2,1 2,2 2,3 0,12 0,12 contacten met andere vo-scholen rond thema bèta en techniek 1,2 1,3 1,6 0,27 0,27 contacten met het hbo rond thema bèta en techniek 1,1 1,3 1,6 0,37 0,37 contacten met de universiteiten rond thema bèta en techniek 1,2 1,6 1,9 0,42 0,41 specifiek beleid verhoging aandeel N-profielen3 18 19 48 0,31 0,27 speciale aandacht stimulering N-profiel bij specifieke groepen4 0,2 0,6 0,9 0,32 0,32 voornemens w.b. bèta-gerelateerde thema’s5 1,8 2,0 2,3 0,31 0,31 terreinen w.b. voornemens bèta-gerelateerde thema’s6 3,9 5,4 8,0 0,49 0,49 ervaren knelpunten bij realiseren doelen bètaterreinen7 2,1 2,6 3,7 0,32 0,31 bèta-gerelateerde wensen waarbij de BètaCoöperatie VO zou kunnen ondersteunen8 21 22 37 0,16 0,14 Noten: 1 Aantal malen ‘ja’ over de drie schooljaren; 2 Aantal malen ‘als test- of pilotschool’, ‘docenten werken mee aan ontwikkeling’, ‘passief’; 3 Percentage ‘ja’; 4 Aantal malen ‘ja’ over de vier specifieke groepen; 5 1=niet de intentie, 2=oriëntering, 3=concrete voornemens; 6 Aantal malen ‘ja’ en ‘mis- schien’; 7 Aantal malen ‘ja’; 8 Percentage ‘ja’.
  • 48. 41 Bij wijze van toelichting nemen we het Aanbod vakken Informatica, NLT en Wis- kunde D. Directies met een geringe bekendheid met bèta-activiteiten scoren qua aan- bod gemiddeld op 4 van de 9 vakken, die met een middelmatige bekendheid op 5,6, en die met een grote bekendheid op 4,9. Qua sterkte gaat het om een bijna middelma- tige samenhang. Uit het verloop van de gemiddelden en het verschil met r leiden we echter af dat die samenhang niet helemaal rechtlijnig is. In zijn algemeenheid kunnen we concluderen dat er voor de meeste ‘aandacht’-kenmerken in de tabel een middel- matige samenhang is: meer bekendheid gaat in redelijke mate samen met meer aan- dacht voor bèta. Meer bekendheid gaat het sterkst samen met meer voornemens op het gebied van bèta, meer contacten met universiteiten en het hbo en meer betrokken- heid bij de vernieuwingscommissies voor exacte vakken. (Mogelijk is dit laatste een overschatting, omdat die commissies ook tot de organisaties behoorden op basis waarvan de bekendheid is gemeten.) Meer bekendheid gaat nauwelijks of niet samen met de organisatie van de secties exacte vakken, met samenwerking met de lerarenop- leidingen en met de samenhang tussen de exacte vakken. 3.3 Ontwikkelingen in de tijd Zoals in hoofdstuk 1 al werd aangegeven, is dit het tweede onderzoek waarin de vernieuwing van het bèta- en techniekonderwijs in het voortgezet onderwijs centraal staat. Het eerste, door Oberon (2006) uitgevoerde onderzoek, was gericht op niet- Universumscholen. Enkele vragen uit dat onderzoek zijn nu opnieuw gesteld, waar- door het mogelijk is na te gaan of er in de tussenliggende periode sprake is van ont- wikkelingen. Hierna maken we voor de niet-gelieerde scholen een vergelijking tussen de situatie in 2006 en 2009. We hanteren daarbij dezelfde thematische volgorde als in hoofdstuk 2.
  • 49. 42 3.3.1 Bekendheid van activiteiten en diensten in het kader van bèta-onderwijs Tabel 3.2 – Bekendheid met activiteiten en diensten op het terrein van bèta-onderwijs (in %) Directies Docenten niet van naam inhou- delijk niet van naam inhou- delijk 2006 Jet-Net 41 29 30 52 25 23 Platform Bèta Techniek 4 55 42 23 56 21 UP 25 41 35 53 31 16 Sprint Programma 81 17 1 89 10 1 Landelijke vernieuwingscies. exacte vakken 20 54 27 28 32 41 Verbreding Techniek Basisonderwijs (VTB) 65 30 5 79 17 4 2009 Jet-Net 33 36 31 50 23 27 Platform Bèta Techniek 8 42 50 11 52 37 UP 31 40 29 57 21 23 Sprint Programma 74 21 5 82 14 5 Landelijke vernieuwingscies. exacte vakken 31 52 17 30 39 31 Verbreding Techniek Basisonderwijs (VTB) 72 22 6 84 14 2 Als het gaat om de bekendheid met activiteiten en diensten zijn er geen echt grote veranderingen, alleen de bekendheid met de landelijke vernieuwingscommissies is onder directies afgenomen en de bekendheid van het Platform onder docenten is toegenomen, met name op het inhoudelijke vlak. 3.3.2 Curriculum- en onderwijsvernieuwing Tabel 3.3 – Samenhang tussen de exacte vakken (in %) 2006 2009 directies docenten directies docenten vakken worden los van elkaar gegeven, de inhoud is per vak geordend 56 64 47 65 vakken worden los van elkaar gegeven, inhouden zijn op elkaar afgestemd 31 22 30 19 vakken zijn (deels) geïntegreerd (in bijvoorbeeld het leergebied science) 13 13 24 16 weet niet 1 1 0 0
  • 50. 43 Wat de samenhang tussen de exacte vakken betreft is er één belangrijk verschil: vol- gens de directies zijn de vakken in 2009 meer geïntegreerd dan in 2006. Tabel 3.4 – Organisatie van de secties exacte vakken (in %) 2006 2009 directies docenten directies docenten elk vak heeft een eigen sectie, de secties werken onaf- hankelijk van elkaar 54 63 48 62 vak(overstijgende) secties werken samen ten behoeve van vakoverstijgend onderwijs, projecten, doorlopende leerlijnen e.d. 40 30 41 29 onze school werkt met bètateams/ leergebiedclusters. De schoolleiding en docenten werken zo aan structurele samenhang tussen vakken 6 6 11 8 weet niet 0 1 0 0 Qua organisatie van de secties exacte vakken zijn er geen substantiële ontwikkelingen geweest tussen 2006 en 2009. 3.3.3 Praktijk- en beroepsoriëntatie Tabel 3.5 – Deelname leerlingen aan bèta en techniek gerelateerde activiteiten, zoals Olympiades, vakgerelateerde wedstrijden en activiteiten, Profielwerkstuk-wedstrijden en Lego League (in %) 2006 2009 directies docenten directies docenten leerlingen van onze school doen niet mee aan dit soort activiteiten 10 12 9 13 leerlingen doen tijdens hun schoolloopbaan één of twee keer mee aan dit soort activiteiten 63 67 63 64 onze school vindt deze activiteiten belangrijk, leerlingen doen er zoveel mogelijk aan mee 27 10 28 19 weet niet 1 11 1 4 Er zijn volgens de docenten in 2009 wat meer scholen die deelname van hun leerlin- gen aan bèta en techniek gerelateerde activiteiten zo belangrijk vinden dat ze er zo- veel mogelijk aan meedoen.
  • 51. 44 3.3.4 (Regionale) netwerken Tabel 3.6 – Contacten met andere vo-scholen rond het thema bèta en techniek (in %) 2006 2009 directies docenten directies docenten onze school heeft nauwelijks tot geen onderwijskundig contact met andere vo-scholen m.b.t. dit thema 66 67 73 66 onze school heeft onderwijskundige afstemming met andere scholen van hetzelfde bestuur m.b.t. dit thema 20 12 16 9 onze school werkt structureel en inhoudelijk samen met andere vo-scholen m.b.t. dit thema 12 6 10 6 weet niet 2 16 1 19 Tabel 3.7 – Contacten met het hbo rond het thema bèta en techniek (in %) 2006 2009 directies docenten directies docenten onze school heeft nauwelijks tot geen onderwijskundig contact met het hbo m.b.t. dit thema 72 67 68 63 onze school heeft geregeld onderwijskundig contact m.b.t. dit thema (bv. profielwerkstuk, gebruik laborato- ria, gezamenlijke projecten) 25 15 28 18 onze school werkt structureel en inhoudelijk samen met het hbo m.b.t. dit thema 2 2 4 2 weet niet 1 16 1 16 Tabel 3.8 – Contacten met de universiteit rond het thema bèta en techniek (in %) 2006 2009 directies docenten directies docenten onze school heeft nauwelijks tot geen onderwijskundig contact met de universiteit m.b.t. dit thema 56 57 54 53 onze school heeft geregeld onderwijskundig contact m.b.t. dit thema (bv. profielwerkstuk, gebruik laborato- ria, gezamenlijke projecten) 38 28 35 32 onze school werkt structureel en inhoudelijk samen met de universiteit m.b.t. dit thema 6 3 11 4 weet niet 0 12 0 11
  • 52. 45 Op het gebied van contacten met andere vo-scholen, het hbo en universiteiten is na- genoeg geen sprake van ontwikkelingen tussen 2006 en 2009. Tabel 3.9 – Samenwerking met de lerarenopleiding wat betreft exacte vakken (in %) 2006 2009 directies docenten directies docenten niet echt, onze school en de lerarenopleiding staan los van elkaar 49 53 49 43 onze school is opleidingsschool voor de lerarenopleiding 43 33 42 42 onze school is opleidingsschool en we werken actief samen aan nieuwe ontwikkelingen 7 4 9 6 weet niet 2 10 0 9 Volgens de docenten zijn er in 2009 wat meer scholen opleidingsschool voor de lera- renopleiding dan in 2006. 3.3.5 Verschillen in aanpak bètavernieuwing Tabel 3.10 – Verschillen tussen havo en vwo wat betreft vernieuwingen bèta-onder- wijs (meer antwoorden mogelijk; in %) 2006 2009 directies docenten directies docenten nee 64 64 66 62 ja, op het havo vinden meer vernieuwingen plaats dan op het vwo 4 0 4 3 ja, op het vwo vinden meer vernieuwingen plaats dan op het havo 9 12 13 12 ja, op het havo en vwo vinden andersoortige vernieuwin- gen plaats 18 12 14 14 weet niet 6 14 6 11
  • 53. 46 Tabel 3.11 – Verschillen tussen lagere leerjaren (1-3) en hogere leerjaren (4-6) wat betreft vernieuwingen bèta-onderwijs (meer antwoorden mogelijk; in %) 2006 2009 directies docenten directies docenten nee 32 24 36 33 ja, in de lagere leerjaren vinden meer vernieuwingen plaats dan in de hogere 26 21 25 20 ja, in de hogere leerjaren vinden meer vernieuwingen plaats dan in de lagere 9 13 15 13 ja, in de lagere en hogere leerjaren vinden andersoortige vernieuwingen plaats 33 30 28 30 weet niet 5 14 1 7 Tussen havo en vwo en tussen lagere en hogere leerjaren zijn er wat betreft vernieu- wingen in het bèta-onderwijs de afgelopen jaren slechts geringe verschillen te consta- teren.
  • 54. 47 4 De onderzoeksvragen beantwoord In het voorgaande zijn themagewijs de ervaringen van directies en docenten beschre- ven en is – voor zover van toepassing – een vergelijking gemaakt tussen gelieerde en niet-gelieerde scholen. Hierna worden de resultaten samengevat tot antwoorden op de centrale onderzoekvragen. 1. In welke mate zijn havo/vwo-scholen bekend met het scala aan activiteiten en programma’s van het Platform? Zijn er daarbij verschillen tussen gelieerde en niet-gelieerde scholen en tussen directies en docenten? Er zijn drie aspecten van de bekendheid met bèta-onderwijs onderscheiden, namelijk de bekendheid met organisaties en ontwikkelingen, met programma’s en projecten, en met informatiebronnen. De bekendheid met bèta-organisaties en -ontwikkelingen is op gelieerde scholen aanmerkelijk groter dan op niet-gelieerde scholen en bovendien onder directies groter dan onder docenten. Tot op zekere hoogte ligt dat voor de hand. Vermeldenswaardig is echter dat (ook) op de niet-gelieerde scholen het Technasium en het Platform Bèta Techniek bij bijna alle directies en (zij het iets minder) docenten van naam dan wel inhoudelijk bekend zijn; voor Jet-Net is de bekendheid veel geringer. Ook bètaprogramma’s en -projecten genieten meer bekendheid op gelieerde dan op niet-gelieerde scholen en meer onder directies dan onder docenten. Vermeldenswaar- dig is de grote bekendheid van de Persoonlijk Assistent van Leraren (PAL): nagenoeg alle directies en de grote meerderheid van de docenten kennen deze functie. Career Day en Girlsday zijn ook relatief bekende programma’s op gelieerde scholen. Het Universum Programma geniet op niet-gelieerde scholen ook een redelijke bekend- heid, zij het meer onder directies dan onder docenten. Ook als het gaat om het gebruik van uiteenlopende bèta-informatiebronnen scoren gelieerde scholen hoger dan niet-gelieerde scholen en directies weer hoger dan docen- ten. Op gelieerde scholen raadplegen de meeste directies de website van het Platform en de nieuwsbrief en website van Universum; docenten raadplegen die bronnen ook, maar veel minder. De Platform Pockets onderzoeksreeks en de Technotopics en Technomonitor zijn nauwelijks bekend bij directies en docenten.
  • 55. 48 Wat de drie voorgaande punten betreft zijn gelieerde scholen vergeleken met niet- gelieerde scholen. Wat deze laatste groep betreft is het mogelijk nader te differentië- ren tussen de niet-gelieerde scholen die volgschool zijn of dat ooit zijn geweest en de overige scholen. Dan ontstaat een wat ander beeld. Het blijkt namelijk dat op veel van de onderzochte aspecten volgscholen hoger scoren dan overige scholen. Op sommige aspecten zitten volgscholen dicht bij gelieerde scholen, op andere aspecten dicht bij overige scholen. Het algemene beeld dat hieruit naar voren komt is dat er duidelijke aanwijzingen zijn voor een olievlekwerking: via het volgschoolconcept zijn de betref- fende scholen beter bekend geraakt met allerlei activiteiten op het gebied van bèta- onderwijs. 2. Wat is de stand van zaken ten aanzien van het bèta-onderwijs en aanverwante bètazaken op de school? De stand van zaken is themagewijs in kaart gebracht. Curriculum- en onderwijsvernieuwing. Op gelieerde scholen is het aanbod van de ‘nieuwe’ vakken informatica, NLT en wiskunde D de afgelopen schooljaren vrij stabiel geweest. Voor het komende schooljaar is er nog twijfel ten aanzien van NLT en wiskunde D. Er zijn daarin slechts geringe verschillen tussen directies en docenten. Op niet-gelieerde scholen doet zich eenzelfde ontwikkeling voor, met die kantteke- ning dat daar NLT en wiskunde D (aanzienlijk) minder vaak wordt aangeboden. De betrokkenheid bij activiteiten van landelijke vernieuwingscommissies exacte vakken is op gelieerde scholen groter dan op niet-gelieerde scholen; ze krijgt overi- gens vooral passief gestalte. Meer dan de helft van de docenten weet niet of de school op enigerlei wijze betrokken is bij dergelijke activiteiten; daarin is er nauwelijks verschil tussen gelieerde en niet-gelieerde scholen. Slechts weinig respondenten vinden dat er sprake is van vakkenintegratie. Daarbij zijn er wel verschillen tussen gelieerde en niet-gelieerde scholen en directies en do- centen. Volgens de directies is er veel meer sprake van afstemming en integratie van exacte vakken dan volgens de docenten. Bovendien is er op gelieerde scholen weer meer afstemming en integratie dan op niet-gelieerde scholen. Het werken in onafhan- kelijke secties gebeurt op gelieerde scholen minder en het samenwerken in bètateams juist meer dan op niet-gelieerde scholen. Daarenboven is er volgens docenten veel vaker sprake van sectiegewijs opereren dan volgens directies. Praktijk- en beroepsoriëntatie. De meerderheid van de niet-gelieerde scholen heeft geen samenwerkingsrelatie met bètatechnische bedrijven. Structurele samenwerking vindt slechts incidenteel plaats. Tweederde van de leerlingen op die scholen doet
  • 56. 49 tijdens hun schoolloopbaan één of meer keer mee aan activiteiten op het gebied van bèta en techniek. Een kwart van de directies vindt het dusdanig belangrijk dat leerlin- gen er zoveel mogelijk aan mee doen. (Regionale) netwerken. Volgens de directies van niet-gelieerde scholen hebben zij het meeste contact met universiteiten en hbo-instellingen. Van structurele en inhoudelijke samenwerking is er echter maar zelden sprake. Met andere vo-scholen is er ook wei- nig afstemming en samenwerking. Gelieerde scholen werken wat vaker samen met de lerarenopleiding dan niet- gelieerde scholen. Op bijna tweederde van de gelieerde scholen is dat het geval tegen de helft van de niet-geleerde scholen. Sturen op de keuze voor een N-profiel. Gelieerde scholen voeren aanzienlijk vaker specifiek beleid met betrekking tot het verhogen van het aandeel natuurprofielen dan niet-gelieerde scholen, namelijk twee tot drie keer zoveel. Daarbij dient te worden aangetekend dat een aantal directies en docenten, van zowel gelieerde als niet- gelieerde scholen, aangeeft dat het aandeel N-profiel al erg hoog ligt en dat het meer gaat om consolideren en er voor zorgen dat de leerlingen in het goede profiel terecht komen. Op gelieerde scholen is er vaak aandacht voor de stimulering van de keuze voor een N-profiel voor speciale groepen. Volgens de directies is er op driekwart van de scho- len speciale aandacht voor meisjes en op 60% van de scholen voor havo-leerlingen. Allochtone leerlingen vormen zelden een aandachtsgroep. Op niet-gelieerde scholen wordt er maar weinig aan stimulering van speciale doelgroepen gedaan, het meest nog aan stimulering van zeer getalenteerde leerlingen. Verschillen in aanpak bètavernieuwing. Op de meerderheid van de scholen zijn er geen verschillen tussen havo en vwo als het gaat om vernieuwing van het bèta- onderwijs. Als er wel sprake is van verschillen, dan betreft het vooral verschillen qua type vernieuwing. Wel zijn er verschillen tussen de lagere en hogere leerjaren. Ook hier gaat het dan vooral om andersoortige vernieuwingen. Het bovenstaande betreft de stand van zaken anno 2009. Op enkele aspecten kon echter ook nog een vergelijking worden gemaakt met de situatie in 2006, en kon zo worden nagegaan of er sprake is van ontwikkelingen tussen 2006 en 2009. De be- kendheid met activiteiten en diensten is nauwelijks veranderd, alleen die met de lan- delijke vernieuwingscommissies is onder directies afgenomen en die van het Platform onder docenten is toegenomen. De samenhang tussen de exacte vakken is eveneens gegroeid, althans volgens de directies, de docenten delen die mening niet helemaal.
  • 57. 50 Wat betreft de organisatie van de secties exacte vakken zijn er echter geen verande- ringen. Volgens de docenten zijn er in 2009 wel wat meer scholen die deelname van hun leerlingen aan bèta en techniek gerelateerde activiteiten zo belangrijk vinden dat ze er zoveel mogelijk aan meedoen. Qua contacten met andere vo-scholen, het hbo en universiteiten is er geen sprake van ontwikkelingen. In 2009 zijn er volgens de docen- ten wat meer scholen opleidingsschool voor de lerarenopleiding. Tussen havo en vwo en tussen lagere en hogere leerjaren zijn er als het gaat om vernieuwingen in het bèta- onderwijs de afgelopen jaren geen duidelijke verschillen te constateren. In het alge- meen kan dus worden geconcludeerd dat er zich wat deze aspecten betreft in de peri- ode 2006-2009 hooguit geringe ontwikkelingen hebben voorgedaan. 3. In welke mate gaat een grotere bekendheid met bepaalde bèta-activiteiten samen met (c.q. heeft geleid tot) een grotere aandacht voor bèta-onderwijs? Voor de directies van de niet-gelieerde scholen is nagegaan welke relatie er bestaat tussen de mate van bekendheid met bèta-activiteiten en de aandacht voor bèta- onderwijs op de school. Daarvoor zijn de resultaten van onderzoeksvraag 1 gerela- teerd aan die van onderzoeksvraag 2. In zijn algemeenheid geldt dat er voor de mees- te kenmerken een middelmatige samenhang bestaat: meer bekendheid met bèta- activiteiten gaat in redelijke mate samen met meer aandacht voor bèta op school. Meer bekendheid gaat het sterkst samen met meer voornemens op het gebied van bèta, meer contacten met universiteiten en het hbo en meer betrokkenheid bij de ver- nieuwingscommissies voor exacte vakken. Meer bekendheid gaat echter nauwelijks of niet samen met de organisatie van de secties exacte vakken, met samenwerking met de lerarenopleidingen en met de samenhang tussen de exacte vakken. 4. Welke voornemens en wensen zijn er ten aanzien van het bèta-onderwijs op de eigen school? Zijn er daarbij knelpunten?Wat kan de BètaCoöperatie VO voor de school betekenen? Minder dan een kwart van de niet-gelieerde scholen heeft concrete voornemens ge- formuleerd aangaande bèta-gerelateerde thema’s, ongeveer de helft oriënteert zich. Voor zover er voornemens zijn, hebben ze vooral betrekking op de professionalise- ring van de bètadocenten, vernieuwing van het bèta-onderwijs en meer samenwerking met andere onderwijsinstellingen. Speciale doelgroepen, zoals meisjes en havo- leerlingen, hebben de minste prioriteit. Bij het realiseren van doelstellingen op het terrein van bèta liggen de grootste knel- punten, zowel voor gelieerde als niet-gelieerde scholen, in de sfeer van de financiële, materiële en personele beperkingen. Een opmerkelijk verschil tussen gelieerde en niet-gelieerde scholen betreft het stimuleren van de bètakeuze bij speciale doelgroe-
  • 58. 51 pen: 41% van de directies van gelieerde scholen ervaart dat als een knelpunt tegen slechts 10% van de directies van niet-gelieerde scholen. Onduidelijk is echter of het al goed gaat en men het daarom niet nodig vindt of dat het niet goed gaat, maar men het niet belangrijk vindt. Zo’n 40% van de directies van gelieerde scholen heeft specifieke wensen waarbij de BètaCoöperatie iets zou kunnen betekenen; bij de niet-gelieerde scholen gaat het om bijna 30%. Vrij veel directies en nog veel meer docenten geven aan dat ze het niet weten. De meeste wensen hebben te maken met (extra) financiering en met samen- werking met het bedrijfsleven en onderwijsinstellingen. 5. Wat zijn de ervaringen met het volgschool-concept in het Universumprogramma? Er worden twee situaties onderscheiden, namelijk de school is volgschool of volg- school geweest, en de school heeft of had een volgschool. De meeste gelieerde scholen die volgschool zijn (geweest) zijn in 2006 gestart en in 2009 gestopt als volgschool. Bij de niet-gelieerde scholen is het merendeel in 2007 gestart en is op dit moment nog steeds volgschool. Communicatie tussen school en volgschool vindt vooral plaats door middel van we- derzijdse bezoeken dan wel telefonisch, schriftelijk of per e-mail, doorgaans enkele keren per jaar. Uitwisseling van lesmateriaal en contact via overleg vindt minder plaats. Voor zowel gelieerde als niet-gelieerde scholen zijn de thema’s die het meest aan bod komen de bètagerelateerde ervaringen van de Universumschool en vernieu- wing van de exacte vakken. Door de directies worden ook nog vaak samenwerking met andere bètapartijen en financiën genoemd. Het meest geslaagde onderdeel is de uitwisseling van kennis/ervaringen, het minst geslaagde de samenwerking en contacten met de Universumschool, al moet bij dit laatste worden aangetekend dat de meerderheid van de respondenten aangeeft dat zij niet weet welk onderdeel het minst geslaagd is. Het rapportcijfer dat de directies en docenten geven voor het volgschool-concept schommelt rond een magere voldoende. Voor de scholen die een volgschool hebben of hadden geldt dat de meeste allianties in 2006 zijn gestart en nu nog bestaan. Wederzijdse bezoeken en contacten via de telefoon, post of e-mail worden het meest genoemd als communicatiemiddel. In contacten met de volgschool komen vooral bètagerelateerde ervaringen van de Universumschool aan de orde; daarnaast ook
  • 59. 52 vernieuwing van de exacte vakken en samenwerking met andere bètapartijen en de keuze van N-profielen en bètatechnische studies. Het meest geslaagde onderdeel van het volgschoolprogramma vormt de uitwisseling van kennis en ervaringen, het minst geslaagde de samenwerking en contacten met de Universumschool. Als totaalbeoordeling geven de directies net een onvoldoende en de docenten net een voldoende. 6. Zijn bij de beantwoording van de voorafgaande vragen verschillen tussen de di- recties enerzijds en de bètadocenten anderzijds? Eventuele specifieke verschillen tussen directies en docenten zijn hiervoor al ge- noemd. In zijn algemeenheid geldt dat er doorgaans een redelijke mate van overeen- stemming is qua trends in antwoorden. Dat neemt niet weg dat er soms ook grote verschillen zijn. Die kunnen te maken hebben met verschillen in rol, positie en taken: directies zullen zich bijvoorbeeld meer met organisatorische zaken op schoolniveau bezig houden, docenten meer met de dagelijkse onderwijspraktijk in de klas. Dat betekent ook dat men niet altijd even goed op de hoogte is van alle aspecten. Met name docenten maken dan ook vaak gebruik van de antwoordoptie ‘weet ik niet’. 7. Zijn er bij dit alles - voor zover van toepassing - verschillen tussen gelieerde en niet-gelieerde scholen? Ook specifieke verschillen tussen gelieerde en niet-gelieerde scholen zijn hierboven al aan de orde gesteld. In zijn algemeenheid zijn gelieerde scholen verder als het gaat om bekendheid met en aandacht voor bèta. Maar tegelijkertijd blijkt dat binnen de groep niet-gelieerde scholen de volgscholen weer meer bekend zijn met uiteenlopen- de activiteiten op het gebied van bèta-onderwijs dan de overige niet-gelieerde scho- len. Hetgeen dus ondersteuning biedt voor de veronderstelde olievlekwerking. Tot slot. De gelieerde scholen in het bijzonder hebben de afgelopen jaren op diverse fronten werk gemaakt van het aantrekkelijk maken van het bètatechnische onderwijs. Daarvoor hebben ze deelgenomen aan het Universumprogramma, Jet-Net en/of Technasium. Ondanks dat (nog) niet alles even goed uit de verf is gekomen, kan worden geconstateerd dat de programma’s sterk aan een behoefte voldoen: praktisch alle directies zeggen zeker door te willen gaan met deelname aan het programma of de programma’s. Daarbij zijn er geen verschillen tussen de drie programma’s. Onder docenten is er bij sommigen nog enige twijfel over continuering, maar toch zegt ook meer dan 90% van hen zeker door te willen gaan. Een knelpunt dat door zowel geli- eerde als niet-gelieerde scholen wordt gesignaleerd betreft de financiële, materiële en personele beperkingen, waardoor zij minder kunnen doen dan dat ze zouden willen.
  • 60. 53 Een wezenlijk onderdeel van het Universum Programma was het concept van de volgschool. Dat concept is blijkens de beoordeling van de directies en docenten min- der goed geslaagd; het rapportcijfer dat zij gaven ligt maar net op een voldoende. Een belangrijke reden daarvoor is dat er nog te weinig sprake is geweest van contacten en samenwerking. Ondanks het relatief lage rapportcijfer zijn er duidelijke aanwijzingen dat met betrekking tot bekendheid met bèta-onderwijs het volgschoolconcept lijkt te werken: niet-gelieerde volgscholen zijn op veel punten beter bekend met bèta- onderwijs dan overige niet-gelieerde scholen.
  • 61. 54