2. Als je God kent moet je feest vieren!
Feest van genade
3.
4. Als je God kent moet je feest vieren!
Feest van genade
3 parallelle gelijkenissen
> FEEST!!
5.
6. Als je God kent moet je feest vieren!
1. Om wat voor feest gaat het?
Vader wil zo graag vader zijn!
7. Als je God kent moet je feest vieren!
1. Om wat voor feest gaat het?
Vader wil zo graag vader zijn!
Jongste zoon: Op zoek naar HET LEVEN en DE
VRIJHEID!
8.
9. Als je God kent moet je feest vieren!
1. Om wat voor feest gaat het?
Vader wil zo graag vader zijn!
Jongste zoon: Op zoek naar HET LEVEN en DE
VRIJHEID!
“Ik zal naar mijn vader gaan…”
10. Als je God kent moet je feest vieren!
1. Om wat voor feest gaat het?
Vader wil zo graag vader zijn!
Jongste zoon: Op zoek naar HET LEVEN en DE
VRIJHEID!
“Ik zal naar mijn vader gaan…”
“Laten we eten en feestvieren!”
11. Als je God kent moet je feest vieren!
2. Hoe vier je dat feest?
Dan moet jij zijn kind willen zijn!
12. Als je God kent moet je feest vieren!
2. Hoe vier je dat feest?
Dan moet jij zijn kind willen zijn!
Oudste zoon: “Dat is niet eerlijk!”
13. Als je God kent moet je feest vieren!
2. Hoe vier je dat feest?
Dan moet jij zijn kind willen zijn!
Oudste zoon: “Dat is niet eerlijk!”
Waar is Jezus zelf in deze gelijkenis?
14.
15. Als je God kent moet je feest vieren!
2. Hoe vier je dat feest?
Dan moet jij zijn kind willen zijn!
Oudste zoon: “Dat is niet eerlijk!”
Waar is Jezus zelf in deze gelijkenis?
Hartstocht voor God: kind of knecht?