2. Het koninkrijk 4:13-7:29
verkondigd
De Koning 8:1-16:20
De Koning 16:21-20:34
verworpen
Het koninkrijk 21:1-26:35
Mattheüs:
Zie! Uw Koning! (Zacharia 9:9)
3. wonder = teken;
teken heeft be-teken-is
Mozes en Jozua deden tekenen,
profetische heenwijzingen naar Hem die komen zou
4. Wonder = teken;
teken heeft be-teken-is
Elia en Elisa deden wonderen, die tekenen waren
verwijzen naar Hem, die komen zou
5. 22. En meteen noodzaakte Jezus Zijn discipelen in het schip
te stappen en voor Hem uit te varen naar de overkant,
terwijl Hij de menigte weg zou sturen.
het schip – o.a. beeld van een mens (Hb: ani)
6. 23. En toen Hij de menigte weggestuurd had, klom Hij de berg op
klom Hij de berg op:
beeld van Zijn verhoging
berg = hoogte(n)
heerschappij,
verhoging
bv: Moria
7. 23. En toen Hij de menigte weggestuurd had, klom Hij de
berg op om er in afzondering te bidden.
Hij bidt:
wat wij zouden bidden
overeenkomstig met wat
moet zijn, weten wij niet
Romeinen 8:26,27,34
8. 23. Toen de avond kwam, was Hij daar alleen.
het werd avond…
Hij was daar alleen..
-spreekt met Vader-
9. 24. Het schip was al vele stadia weg van het land en werd
gepijnigd door de golven, want ze hadden de wind tegen.
schip in nood –
wind was tegen
wind (kracht) leringen
tegen: in-in plaats van
Efeziërs 4:14
10. 25. Maar in de vierde nachtwake kwam Jezus naar hen
toe, wandelend over de zee.
de 4e nachtwake:
3-6 uur ‘s nachts
11. 26. En toen de discipelen Hem over de zee zagen lopen,
raakten zij in verwarring en zeiden: Het is een fantoom!
En zij schreeuwden van angst.
Fantoom: effect van iets/
iemand zichtbaar worden
12. 27. Maar meteen sprak Jezus hen aan en zei: Heb goede
moed, Ik ben het; vreest niet.
Ik ben het;
vreest niet
13. 28. Petrus antwoordde Hem en zei:
Heer, als U het bent, geef mij dan bevel over het water
naar U toe te komen.
29. Hij zei: Kom! En Petrus klom uit het schip en wandelt
op het water om bij Jezus te komen.
wandelen bij storm met Hem
14. 30. Maar toen hij op de sterke wind lette, werd hij
bevreesd, en toen hij begon te zinken, riep hij:
Heer, red mij!
Petrus keek naar de
omstandigheden in
plaats van de Heer
vrees, angst
zinken
15. Jezus stak meteen Zijn hand uit, greep hem vast en zei
tegen hem: Kleingelovige, waarom heb je getwijfeld?
Mattheüs 14:31
Kleingelovige = weinig geloof:
Mattheüs 6:30 – kijkt niet naar Gods zorg
Mattheüs 8:26 - heeft vrees
Mattheüs 14:31 – kijkt niet naar de Heer – twijfel
Mattheüs 16:8 – heeft redeneringen
16. 32. En toen zij in het schip geklommen
waren, ging de wind liggen.
door Hem rust en kalmte
in stilheid en vertrouwen zal je sterkte zijn
- Jesaja 30:15
17. 33. Zij die in het schip waren, kwamen Hem
aanbidden en zeiden:
Waarlijk, U bent de Zoon van God!
beeld van het gelovige Israël na de grote verdrukking
in het aardse koninkrijk.