The document discusses several topics related to immigration including the benefits of immigration, integration in Europe, living abroad, and illegal immigration. It also covers future tenses and examples using will, going to, and present continuous. Finally, it asks about human rights in relation to immigration.
The document discusses several topics related to immigration including the benefits of immigration, integration in Europe, living abroad, and illegal immigration. It also covers future tenses and examples using will, going to, and present continuous. Finally, it asks about human rights in relation to immigration.
The document defines and provides examples of different parts of speech in English including nouns, pronouns, adjectives, verbs, adverbs, prepositions, conjunctions, and interjections. Nouns name people, places, things, and qualities. Pronouns take the place of nouns. Adjectives describe nouns and pronouns. Verbs add information about actions. Adverbs combine with verbs or adjectives. Prepositions show relationships between nouns and other words. Conjunctions join sentences. Interjections express emotions.
The University of Groningen Language Centre has developed online language courses for Dutch. They started with a free 3-week MOOC and now offer paid 8-week courses in 6 levels from beginner to advanced. The courses are held 3 times per year with around 18 courses completed so far and over 300 students. The courses use a textbook plus the university's online learning platform for activities like videos, exercises and communication tools. Future plans include expanding the course offerings to other languages and developing intercultural competence courses online based on the European Language Portfolio framework.
The document defines and provides examples of different parts of speech in English including nouns, pronouns, adjectives, verbs, adverbs, prepositions, conjunctions, and interjections. Nouns name people, places, things, and qualities. Pronouns take the place of nouns. Adjectives describe nouns and pronouns. Verbs add information about actions. Adverbs combine with verbs or adjectives. Prepositions show relationships between nouns and other words. Conjunctions join sentences. Interjections express emotions.
The University of Groningen Language Centre has developed online language courses for Dutch. They started with a free 3-week MOOC and now offer paid 8-week courses in 6 levels from beginner to advanced. The courses are held 3 times per year with around 18 courses completed so far and over 300 students. The courses use a textbook plus the university's online learning platform for activities like videos, exercises and communication tools. Future plans include expanding the course offerings to other languages and developing intercultural competence courses online based on the European Language Portfolio framework.
2. Discussie
Kopen mensen in jouw land vaak gemaksvoedsel?
Wat zijn de voor- en nadelen van gemaksvoedsel?
Gebruik jij dikwijls een microgolfoven?
Kook je graag zelf voor de feesten?
Houden mensen in jouw land van koken?
Wat zijn typische feestgerechten in jouw land?
3. Beide(n), allebei en alle twee
Ik heb die boeken allebei gelezen.
Ik heb ze allebei gelezen.
Ik heb ze alle twee gelezen.
Ik heb die docenten allebei ontmoet.
Ik heb ze allebei ontmoet.
Ik heb ze alle twee ontmoet.
GEBRUIK en POSITIE
Spreek- en schrijftaal: allebei en alle twee
Meestal achter het woord: allebei en alle twee
4. Beide(n), allebei en alle twee
Ik heb beide boeken gelezen.
Ik heb ze beide gelezen.
Ik heb beide gelezen.
Ik heb beide docenten ontmoet.
Ik heb ze beiden ontmoet.
Ik heb beiden ontmoet.
GEBRUIK en POSITIE
Schrijftaal: beide(n)
Vorm beide voor een substantief
Ook beide voor objecten bij zelfstandig gebruik
Vorm beiden voor personen bij zelfstandig gebruik
5. Weet je het nog?
Definitie Nieuw woord
1. maat voor een hoeveelheid energie in het voedsel de calorie
2. het feit dat iets anders wordt of evolueert de verandering
3. een deel van de wetenschap het vak
4. heel wat, heel veel een heleboel
5. beneden, vanonder onderaan
6. een zaak, vooral een moeilijke de kwestie
7. ongekookte of ongebakken groenten zoals sla, enz. de rauwkost
6. Weet je het nog?
Definitie Nieuw woord
8. het bovenste punt van iets de top
9. de etenswaren waarmee je je boterham ‘versiert’ het beleg
10. een zachte massa (bijvoorbeeld boter, olie) over iets verdelen smeren
11. het beroep dat je geleerd hebt het vak
12. variëren afwisselen
13. in zich hebben, inhouden bevatten
14. de situatie dat je iets liever hebt dan iets anders de voorkeur
7. Weet je het nog?
Definitie Nieuw woord
15. het werk en de patiënten van een arts de praktijk
16. nuttige stoffen die in voeding zitten en die je nodig hebt de vitamine/het mineraal
17. bevorderen een vlotte doorgang door de darmen de vezels
18. een groep mensen die de baas is in een bedrijf de top
19. het aandeel, iets wat helpt bij iets de bijdrage
20. het gaat om… het is een kwestie van..
21. soort boter gemaakt van vet van planten of dieren de margarine
8. Weet je het nog?
Definitie Nieuw woord
22. antoniem: de theorie de praktijk
23. een vlak met lijnen eromheen het vak
24. olie op iets doen om het gemakkelijker te doen draaien smeren
25. een verband om een lichaamsdeel doen verbinden
26. de plaats van iets of iemand innemen vervangen
27. meelproducten waarbij de hulzen niet verwijderd zijn volkoren-
28. smal en met weinig ruimte nauw
9. Weet je het nog?
Definitie Nieuw woord
29. als je het vergelijkt met andere zaken, relatief in verhouding
30. een vriendschap die heel dicht is, is heel… nauw
31. zorgen dat 2 dingen met elkaar te maken krijgen of hebben verbinden
32. iets begrijpen iets bevatten
33. een bepaalde hoeveelheid eten/werk de portie
34. een sterk verlangen naar iets wat je nodig hebt de behoefte