2. Uitzicht
• Spitse snuit (handig om in de grond te boren)
• Uitsteeksels (borstels)
• Ingedeeld in ringen
• Roodbruin (schutkleur)
• Verdikking (zadel)
3. Waar houd de regenworm van?
• Vochtige en humusrijke aarde
4. Voortbewegen
• Glijd niet achteruit (door de borstels)
• Word koter en dan weer langer tijdens het
voortbewegen
• Graaft gangen (verlucht de grond)
5. Bang van:
• Licht
• Te veel water
• Trillingen
• Te weinig zuurstof
• Vijanden zoals de mol
6. verdedigen
De regenworm kan een stuk van zijn lichaam
loslaten dit noemt men autotomie.
Het deel dat overgebleven is laat het verloren
gegaande deel terug aangroeien,
regeneratievermogen.
7. Paren
Een regenworm heeft en cellen dus zijn
tweeslachtig.
Bij het paren gaan twee wormen tegen elkaar
liggen en wisselen zaadcellen uit.