2. En español hay muchos pronombres
les pronom
re s persona bres re
pr onomb lativos
pronombres demostrativos
pronombres objeto directo
os
pron reflexiv
omb m bres
res p
osse prono
siv os
pronombres objetos indirecto
5. Pronombres possesivos/ bezittelijk vnw:
Singular/Enkelv Plural/meervou
oud d
Mi libro Mijn boek Mis libros Mijn boeken
Tu libro Jouw boek Tus libros Jouw boeken
Su libro Zijn/haar/uw Sus libros Zijn/haar/uw
boek boeken
Nuestro libro Ons boek Nuestros libros Onze boeken
Nuestra casa Ons huis Nuestras casas Onze huizen
Vuestro libro Jullie boek Vuestros libros Jullie boeken
Vuestra casa Jullie huis Vuestras casas Jullie huizen
Su libro Hun/ uw (mv) Sus libros Hun/ uw (mv)
boek boeken
functie in de zin: een bezit aangeven
6. Pronombres reflexivos/ reflexief vnw:
¿Te acuerdas del verbo levantarse?
me levanto
(mezelf) ik sta op
te levantas (jijzelf) je staat op
se levanta (zichzelf) hij staat op
nos levantamos (onszelf) wij staan op
os levantáis (julliezelf) jullie staan op
(zichzelf) ze staan op
se levantan
functie in de zin: aangeven dat iets op iemand terugslaat
7. Pronombres relativos/ betrekkelijk vnw:
Ejemplo:
De man die ………
De vrouw die …..
Het meisje dat ……
De plaats waar ….
De jongens wiens/ van wie ….
functie in de zin: meer informatie inleiden
8. Voornaamwoorden als lijdend
voorwerp
ME
TE
LO/LA
NOS
OS
LOS/LAS
functie in de zin: het vervangen van een lijdend voorwerp
10. LIJDEND VOORWERP
HOE HERKEN JE EEN LIJDEND VOORWERP IN EEN ZIN?
EZELSBRUGGETJE 1
Wie of wat + ww + onderwerp? Bijv. Wat heeft hij gekocht?
EZELSBRUGGETJE 2
Hij/hem regel Bijv. Hij heeft het cadeau gekocht. Hij heeft hem gekocht.
11. 2 ejemplos en español
1- ¿Has oído el profesor?
(Heb je de docent gehoord?)
WIE HEB JE GEHOORD?
RESPUESTA: DE DOCENT
2. Sí, LO he oído.
(Ja, ik heb HEM gehoord.)
12. 2 ejemplos más
1- ¿Has comprado los flores para Ana?
(Heb je de bloemen voor Ana gekocht)
WAT HEB JE GEKOCHT?
RESPUESTA: DE BLOEMEN
2. Sí, LAS he comprado para
Ana.
(Ja, ik heb ZE gekocht voor
Ana.)
13. Functie van een lijd vw in een zin:
• VERVANGT een lijdend voorwerp in een zin
• Wordt gebruikt om herhaling te
VOORKOMEN
14. Ejemplo 1:
* Zie je de arts al?
*Ja ik zie hem. Hij komt er zo aan.
*Ya ves al médico?
* Sí, lo veo. Ahora viene.
15. Ejemplo 2
•¿Has comprado las manzanas?
•Heb jij de appels gekocht?
•Sí, las he comprado.
•Ja ik heb ze gekocht
16. *El médico le da una pastilla. De arts geeft hem een pil.
Hij/hem regel: Hij (de arts) geeft hem (de pil) aan hem.
(In het Spaans: Hij geeft haar (la pastilla) aan hem.
*Necesito una inyección. Ik heb een injectie nodig.
Hij/hem regel: Ik heb hem (de injectie) nodig.
(In het Spaans: Ik heb haar nodig.
(la inyección).
17. Los pronombres de Complementos Directos
Me - mij Nos- ons
Te - jou Os – jullie
Lo het (mannelijk. ), hem Los – ze(mannelijk)
La het (vrouwelijk.), haar Las ze(vrouwelijk)
a. ¿Has visto la enfermera? Heb je de verpleegster gezien?
(WIE heb je gezien? Antwoord: de verpleegster!)
Sí, LA he visto. Ja, ik heb HAAR gezien.
b. Da un regalo. (Hij/zij geeft een cadeau.)
WAT geeft zij? -- Antwoord: een cadeau!)
LO da. Zij geeft HET.
18. Pronombres de Complementos Directos/ Lijd. vw.
Me - mij Nos- ons
Te - jou Os – jullie
Lo het (mannelijk. ), hem Los – ze(mannelijk)
La het (vrouwelijk.), haar Las ze(vrouwelijk)
a. ¿Has comprado las flores? Heb je de bloemen gekocht?
(WAT heb je gekocht? Antwoord: de bloemen/ LAS flores!)
Sí, LAS he comprado. Ja, ik heb ZE gekocht.
b. ¿Has hecho los deberes. Heb je je huiswerk gemaakt?
WAT heb je gemaakt? -- Antwoord: het huiswerk/ LOS deberes!)
Sí, LOS he hecho. Ja, ik hen ZE gemaakt.
19. WAAR STAAN DE VOORNAAMWOORDEN IN EEN
ZIN?
1. ***** Vóór het vervoegde werkwoord
Tengo una quemadura solar en la espalda.
Ik heb een zonverbranding op mijn rug.
LA tengo en la espalda.
Ik heb HET op mijn rug.
20. WAAR STAAN DE VOORNAAMWOORDEN IN DE ZIN?
2.****Vastgeplakt:
*
-aan het hele ww
-aan de bevestigende gebiedende wijs of
-aan de gerundio
VOORBEELD van vastplakken aan het hele ww
Necesito sacar unas radiografías. Ik moet
röntgenfotos nemen.
Necesito sacarLAS. Ik moet ZE nemen.
(BIJ EEN HEEL WW MAG HET VNW ER OOK VÓÓR
Las necesito sacar.)
21. WAAR STAAN DE VOORNAAMWOORDEN IN DE ZIN?
2.****Vastgeplakt aan:
*
-het hele ww
-de bevestigende gebiedende wijs of
-de gerundio
VOORBEELD van vastplakken aan
bevestigende gebiedende wijs
¿Compro yo LAS manzanas? Koop ik de appels?
Sí, cómpraLAS. Ja, koop jij ZE maar.
22. WAAR STAAN DE VOORNAAMWOORDEN IN DE ZIN?
2.****Vastgeplakt aan:
*
-het hele ww
-de bevestigende gebiedende wijs of
-de gerundio
VOORBEELD van vastplakken aan de gerundio
¿Estás comiendo la torta? Ben je de taart aan het eten?
Sí, estoy comiéndola. Ja, ik ben hem/haar aan het
eten.
23. 1. ¿Has visto a Juan? 1. No, no lo he visto.
2. ¿Ves la revista People? 2. No, no la veo.
3. ¿Ves a Rosa y Maria? 3. No, no las veo.
4. ¿Has visto mis ojos? 4. No, no los he visto.
Contesta las preguntas con “Sí”.
1. ¿Has visitado al hospital? 1. Sí, lo he visitado.
2. ¿Siempre escuchas a tu 2. Sí, siempre lo escucha.
doctor?
3. ¿Ha tenido fiebre? 3. Sí, la he tenido.
25. MEEWERKEND VOORWERP
HOE HERKEN JE EEN MEEWERKEND VOORWERP IN EEN ZIN?
EZELSBRUGGETJE
Aan wie of voor wie + ww + onderwerp?
Bijv. Hij heeft bloemen voor zijn moeder gekocht.
Voor wie heeft hij bloemen gekocht? Antwoord: zijn moeder
26. ¿Le da una manzana a la profesora?
Geeft hij een appel aan de docente?
Haar hij geeft een appel aan de lerares?
(letterlijke vertaling)
Sí, le da una manzana.
Ja, hij geeft haar een appel.
Ja, haar hij geeft een appel.
(letterlijke vertaling)
27. Wat is de functie van een meewerkend voorwerp
in een zin?
• De ontvanger van het lijdend voorwerp
Hij geeft de bloemen aan zijn moeder.
• Meestal een persoon of een levend wezen
• Een meewerkend voorwerp is niet altijd nodig om een
zin kloppend te maken
Hij geeft de bloemen.
28. *El médico le da pastillas a María.
*Necesito que me da una inyección.
*La enfermera les receta una medicina a mis padres
para el dolor.
*¿El médico te ha sacado unas radiografías?
29. Pronombres de Complemento Directo
Persoonlijk vnw als meewerkend
voorwerp
Functie in de zin van het voornaamwoord
als meewerkend vw:
Vervangen van het woord zelf om
herhaling te voorkomen.
Ejemplo:
¿Has dado el libro a Juan? Heb je Juan het boek gegeven?
Sí, le he dado el libro. Ja, ik heb hem het boek gegeven.
30. WAAR STAAN DE PERSOONLIJK VNW ALS MEEWERKEND
VOORWERP?
1. *****Vóór het vervoegde werkwoord
EJEMPLO 1:
¿El doctor le ha dado las puntadas en la frente a María?.
Heeft de dokter aan María hechtingen in het voorhoofd
gegeven?
Letterlijk staat er: De dokter haar hij heeft gegeven
hechtingen in het voorhoofd aan María.
DUS OOK AL STAAT HET MEEW VW ER AL IN, JE
SCHRIJFT HEM OOK NOG EEN KEER ALS VNW, DUS
DUBBEL!
31. WAAR STAAN DE PERSOONLIJK VNW ALS MEEWERKEND
VOORWERP?
1. *****Vóór het vervoegde werkwoord
EJEMPLO 2:
1. Sí le ha dado las puntadas.
Ja, hij heeft haar hechtingen gegeven.
Letterlijk staat er: Ja, haar hij heeft gegeven
hechtingen.
32. WAAR STAAN DE PERSOONLIJK VNW ALS MEEWERKEND
VOORWERP?
2. *****Vastgeplakt aan het hele werkwoord, de
bevestigende gebiedende wijs en de gerundio.
EJEMPLO 1:
Enfermera: Necesito sacarle unas radiografías a Juan?.
Verpleegster: Moet ik een aantal röntgenfoto´s maken
van Juan?
Letterlijk staat er: Moet ik afnemenhem een aantal
röntgenfoto´s aan Juan?
OOK HIER GEBRUIK JE ZOWEL EEN VNW ALS HET
MEEWERKEND VOORWERP ZELF, DUS DUBBEL!
33. WAAR STAAN DE PERSOONLIJK VNW ALS MEEWERKEND
VOORWERP?
2. *****Vastgeplakt aan het hele werkwoord, de
bevestigende gebiedende wijs en de gerundio.
EJEMPLO 2:
Sí, sácale las radiografías.
Ja, neem hem de röntgenfoto´s maar af.
Letterlijk staat er: Ja, neemhem
de röntgenfoto´s .
34. 1. ¿El médico te da puntadas? 1. No, no me da puntadas.
2. ¿Ella te receta pastillas? 2. No, no me receta
3. ¿Él le da muletas a Raúl? pastillas.
3. No, no le da muletas a Raul.
4. ¿Mamá les da medicina a sus 4. No, no les da medicina.
hijos?
Contesta las preguntas con “Sí”.
1. ¿El paramédico te pone una 1. Sí, me pone una inyección.
inyección?
2. ¿El doctor te da una receta? 2. Sí, me da una receta.
3. ¿Le duele el estómago? 3. Sí, me duele.
35. Los pronombres de Complementos InDirectos
Me - aan mij Nos - aan ons
Te - aan jou Os - aan jullie
Le - aan hem Les - aan hun
Le - aan haar Les - aan u (mv)
Le - aan u (ev)
Let op! Le gebruik je voor zowel hem als haar als voor u.
Ejemplo:
Le has dado un beso a Ana. Heb je een kus aan Ana gegeven?
Sí le he dado un beso.
Le has dado un beso a Juan.
Sí le he dado un beso.
36. 1. le
El señor Ruiz ____ compra medicina para Jaime.
2. les
Raquel ____ da pastillas a sus abuelos.
3. le
Raquel ___ compra una venda para Raúl.
4. les
El médico___ receta algo a sus pacientes.
5. les
El enfermero_____ pone un yeso a los niños heridos.
6. le
El empleado a la farmacía _____ da una receta a Raquel.
7. le
El doctor ____ explica la enfermedad a mamá.
37. 1. Tomás is looking at his daughter. Tomás la
______ mira.
2. Ana cut her forehead. se
Ana _____ cortó la frente
3. Juan has some pictures. las
Juan _____ tiene.
4. He lost the game. lo
El _____ perdió.
5. Amalia wrote a letter to Carlos. le
Amalia ____ escribió una carta.
6. The doctor gave me stitches. me
El doctor _______ dio puntadas.
7. Arturo lent the CDs to Miguel. le
Arturo _____ presta los discos.
8. I always tell the truth to my parents. les
Yo siempre ____ digo la
verdad. Se
9. He broke his leg. _______ rompió la pierna.
Lo
10. We listen to the teacher (male). _____ escuchamos.
les
11. The mom sang a song to her kids. La madre _____ cantó una
nos
canción.
38. Er zijn ook zinnen waarbij je zowel het lijdend
voorwerp als het meewerkend voorwerp
vervangt door een voornaamwoord om herhaling
te voorkomen:
Ejemplo:
Heb jij bloemen voor mij gekocht? ¿Has comprado flores para
mí?
Je antwoordt nooit: Ja ik heb de bloemen voor jou gekocht.
Je vervangt zowel het lijd vw (de bloemen) als het meewerkend
voorwerp
(jij)
Je antwoord is dan: Ja ik heb ze voor je gekocht. Sí, te las he
comprado.
39. Hoe werkt dit in een Spaanse zin:
1. Pablo presta unos bolígrafos a mí.
2. Pablo los presta a mí.
3. Pablo me los presta. (Pablo mij ze hij leent. (letterlijke
vertaling)
Wanneer er in een zin én een vnw als lijdend
voorwerp én een vnw als meewerkend voorwerp staat,
dan staat het meew vw vóór het lijd vw.
40. * HetObjeto Indirecto (meewerkend voorwerp) staat vóór het Objeto
Directo.
* Denk “Indirecto, Directo ”: ID.
Ejemplo:
¿Tus padres te lo envian?
Sturen je ouders je het geld?
Mis padres me lo van a enviar por Western Union.
Mijn ouders gaan het me sturen via Western Union..
Letterlijk: Mijn ouder mij het gaan sturen …
41. Kijk naar dit verhaaltje:
Mijn zusje is erg verwend. Ze kreeg een nieuw
appartement aan de andere kant van de stand, maar er
is daar geen buslijn. Ze zag een auto die ze leuk vond
maar had geen geld. Conclusie: Mijn ouders kochten de
auto voor mijn zus.
We kunnen elke zin vereenvoudigen als we al weten
waar de voornaamwoorden naar verwijzen.
•Zij kochten hem (de auto) voor haar (mijn zusje).
42. Terug naar het voorbeeld:
Zij kochten hem (de auto) voor haar (mijn zusje).
mijn zusje haar le (complemento indirecto)
de auto el coche lo (complemento directo)
Zij kochten Han comprado
(ID Indirecto + Directo)
Le lo han comprado
43. Lelo/a = stom, saai
SPECIALE REGEL: Je mag LE(S) en LO(S)/LA(S) niet achter
elkaar gebruiken.
Le lo
Les lo Se lo
Le lo Le la
Le la
Le los Le las Se la
Les la
Les lo Les la
Le los
Les los Les la
Les los Se los
Le las
Les las Se las
Goede antwoord: Se lo han comprado
44. Le en Les wordt “se” wanneer er ook een
lijdend vw in dezelfde zin staat.
El mesero les sirve la comida a los clientes
El mesero se la sirve
(a los clientes).
45. •Laten we deze zin makkelijker
maken (er zijn 2 mogelijkheden):
Yo he enviado una carta a mi
hermano.
Je kunt zeggen:
1. Yo le he enviado una carta.
Maar je mag ook zeggen:
2. Yo se la he enviado.
•Zie hoe “le” in “se” verandert want je
mag geen “le la” gebruiken
(Je wilt niet het woord ¨stom¨ gebruiken
toch?)
46. *Carmen ha enviado unas cajas
de ropa a su hija.
*Carmen ___ ___ ha enviado.
*Las = las cajas
*Les = a sus hijas
*Carmen se las ha enviado.
47. *Mis padres regalaron unos
cheques a mi hermana.
*Mis padres ___ __ regalaron.
*Los = unos cheques
*Le = a mi hermana
*Mis padres se los regalaron.
48. *In zinnen met twee werkwoorden mag je de
voornaamwoorden op twee verschillende plaatsen in de zin
zetten.
1. Direct vóór het vervoegde ww in de
zin.
2. Vastgeplakt aan het hele ww
in de zin.
49. Poder (kunnen) y traer
(brengen)
Ejemplo:
Kunt u mij een mes brengen.
Me puede traer un cuchillo.
Ja ik kan het u zo direct brengen.
Opcion 1: VÓÓR HET VERVOEGDE WW:
Sí, se lo puedo traer enseguida.
Opcion 2: VASTGEPLAKT AAN HET HELE
WERKWOORD
Sí, puedo traérselo enseguida.