2009 - Regionale aanpak bedrijventerreinenbeleid - Openbaar BestuurJacques Van Dinteren
Over nut en noodzaak van een regionale aanpak in het bedrijventerreinenbeleid. Door niet voor een gemeentelijke maar een regionale invalshoek te kiezen kunnen de huidige problemen beter worden aangepakt.
Nieuw advies over de aanpak van verouderde bedrijventerreinen geeft hoop, maar Jacques van Dinteren en Erwin van der Krabben plaatsen vraagtekens bij het realiteitsgehalte van de voorgestelde oplossingen.
2009 - Science parks a real estate development or regional economic value - p...Jacques Van Dinteren
Given the increased importance of knowledge as a production factor in many companies it is not surprising that there is a growing interest in the development of science and technology parks. These parks often have a high quality. The question comes up whether a science park is a real estate concept or an ‘engine’ that stimulates the exchange of strategic information and innovation.
On the basis of the results of studies, it may be assumed that there are either no strategic relationships between companies and between companies and the local university/universities at science parks or that such relationships are not very strong Angle, 2003; Capello & Morrison, 2005; Ponds & Van Oort, 2006; Weterings & Ponds, 2007). The added value of a science park is therefore not to be found in this context. Perhaps then we should view a science park primarily as a real estate concept. Not in the narrow sense of the word (property development) but more widely, so that the facilities, etc., are also included in the concept – a development that differs from other commercial sites by its high level of spatial quality, services and facilities.
2010 - Een oud bedrijventerrein is niet altijd verouderd - Real Estate MagazineJacques Van Dinteren
Met een schok hebben we het ons moeten realiseren: je kunt niet alleen maar nieuw bouwen. Aandacht voor het bestaande en de vernieuwing ervan is essentieel. Dat geldt zeker ook voor bedrijventerreinen; een onderwerp met hoge beleidsactualiteit. De vraag die daarbij speelt is wanneer ingrijpen aan de orde is. Wat de een (bijvoorbeeld de wethouder) verouderd vindt, hoeft de ander (bijvoorbeeld de ondernemer) nog niet zo te ervaren. Een zo objectief mogelijk instrument moet worden ingezet om de veroudering te meten. Daarbij is er rekening mee te houden dat de drempelwaarde voor verschillende typen van terreinen kan variëren en daarmee de mate van ingrijpen. Van elk terrein de kwaliteiten willen maximaliseren leidt tot overinvesteringen.
2010 - Een oud bedrijventerrein is niet altijd verouderd - Real Estate MagazineJacques Van Dinteren
Met een schok hebben we het ons moeten realiseren: je kunt niet alleen maar nieuw bouwen. Aandacht voor het bestaande en de vernieuwing ervan is essentieel. Dat geldt zeker ook voor bedrijventerreinen; een onderwerp met hoge beleidsactualiteit. De vraag die daarbij speelt is wanneer ingrijpen aan de orde is. Wat de een (bijvoorbeeld de wethouder) verouderd vindt, hoeft de ander (bijvoorbeeld de ondernemer) nog niet zo te ervaren. Een zo objectief mogelijk instrument moet worden ingezet om de veroudering te meten. Daarbij is er rekening mee te houden dat de drempelwaarde voor verschillende typen van terreinen kan variëren en daarmee de mate van ingrijpen. Van elk terrein de kwaliteiten willen maximaliseren leidt tot overinvesteringen.
2008 - Stedelijke gebiedsontwikkeling - donkere wolken aan de horizon - Real ...Jacques Van Dinteren
In de afgelopen decennia zijn de meeste Nederlandse gemeenten in staat geweest om de kosten van gebiedsontwikkeling te financieren uit de opbrengsten van diezelfde ontwikkelingen. Marktpartijen zijn bereid om mee te betalen aan gebiedsontwikkeling, omdat ze er zelf baat bij hebben. Ondanks de onlangs in werking getreden Grondexploitatiewet dreigt het financiële draagvlak onder gebiedsontwikkeling in de toekomst te verslechteren, door de steeds verder toenemende verschuiving naar binnenstedelijke transformatiegebieden. Daarmee komt de betaalbaarheid van de stedelijke herstructurering in gevaar.
2009 - Regionale aanpak bedrijventerreinenbeleid - Openbaar BestuurJacques Van Dinteren
Over nut en noodzaak van een regionale aanpak in het bedrijventerreinenbeleid. Door niet voor een gemeentelijke maar een regionale invalshoek te kiezen kunnen de huidige problemen beter worden aangepakt.
Nieuw advies over de aanpak van verouderde bedrijventerreinen geeft hoop, maar Jacques van Dinteren en Erwin van der Krabben plaatsen vraagtekens bij het realiteitsgehalte van de voorgestelde oplossingen.
2009 - Science parks a real estate development or regional economic value - p...Jacques Van Dinteren
Given the increased importance of knowledge as a production factor in many companies it is not surprising that there is a growing interest in the development of science and technology parks. These parks often have a high quality. The question comes up whether a science park is a real estate concept or an ‘engine’ that stimulates the exchange of strategic information and innovation.
On the basis of the results of studies, it may be assumed that there are either no strategic relationships between companies and between companies and the local university/universities at science parks or that such relationships are not very strong Angle, 2003; Capello & Morrison, 2005; Ponds & Van Oort, 2006; Weterings & Ponds, 2007). The added value of a science park is therefore not to be found in this context. Perhaps then we should view a science park primarily as a real estate concept. Not in the narrow sense of the word (property development) but more widely, so that the facilities, etc., are also included in the concept – a development that differs from other commercial sites by its high level of spatial quality, services and facilities.
2010 - Een oud bedrijventerrein is niet altijd verouderd - Real Estate MagazineJacques Van Dinteren
Met een schok hebben we het ons moeten realiseren: je kunt niet alleen maar nieuw bouwen. Aandacht voor het bestaande en de vernieuwing ervan is essentieel. Dat geldt zeker ook voor bedrijventerreinen; een onderwerp met hoge beleidsactualiteit. De vraag die daarbij speelt is wanneer ingrijpen aan de orde is. Wat de een (bijvoorbeeld de wethouder) verouderd vindt, hoeft de ander (bijvoorbeeld de ondernemer) nog niet zo te ervaren. Een zo objectief mogelijk instrument moet worden ingezet om de veroudering te meten. Daarbij is er rekening mee te houden dat de drempelwaarde voor verschillende typen van terreinen kan variëren en daarmee de mate van ingrijpen. Van elk terrein de kwaliteiten willen maximaliseren leidt tot overinvesteringen.
2010 - Een oud bedrijventerrein is niet altijd verouderd - Real Estate MagazineJacques Van Dinteren
Met een schok hebben we het ons moeten realiseren: je kunt niet alleen maar nieuw bouwen. Aandacht voor het bestaande en de vernieuwing ervan is essentieel. Dat geldt zeker ook voor bedrijventerreinen; een onderwerp met hoge beleidsactualiteit. De vraag die daarbij speelt is wanneer ingrijpen aan de orde is. Wat de een (bijvoorbeeld de wethouder) verouderd vindt, hoeft de ander (bijvoorbeeld de ondernemer) nog niet zo te ervaren. Een zo objectief mogelijk instrument moet worden ingezet om de veroudering te meten. Daarbij is er rekening mee te houden dat de drempelwaarde voor verschillende typen van terreinen kan variëren en daarmee de mate van ingrijpen. Van elk terrein de kwaliteiten willen maximaliseren leidt tot overinvesteringen.
2008 - Stedelijke gebiedsontwikkeling - donkere wolken aan de horizon - Real ...Jacques Van Dinteren
In de afgelopen decennia zijn de meeste Nederlandse gemeenten in staat geweest om de kosten van gebiedsontwikkeling te financieren uit de opbrengsten van diezelfde ontwikkelingen. Marktpartijen zijn bereid om mee te betalen aan gebiedsontwikkeling, omdat ze er zelf baat bij hebben. Ondanks de onlangs in werking getreden Grondexploitatiewet dreigt het financiële draagvlak onder gebiedsontwikkeling in de toekomst te verslechteren, door de steeds verder toenemende verschuiving naar binnenstedelijke transformatiegebieden. Daarmee komt de betaalbaarheid van de stedelijke herstructurering in gevaar.
Een segmentatie van bedrijfslocaties is van belang om bedrijven een geschikte vestigingsplek te bieden. Het gaat daarbij niet alleen om monofunctionele werklocaties (bedrijventerreinen en kantorenparken), maar ook om verspreid voorkomende locaties in of buiten de stad. Bij voorkeur is een dergelijke segmentatie breed toepasbaar en herkenbaar voor zowel overheden als ondernemers. In dit artikel wordt een voorstel gedaan voor een indeling op basis van mate van verwevenheid en ruimtelijke kwaliteit.
2008 - Bedrijven als sprinkhanenplaag - Real Estate MagazineJacques Van Dinteren
De ideeën rond duurzame bedrijventerreinen hebben in het verleden vrij sterk gestalte gekregen langs de lijn van de ecologie. De maatschappelijke en economische invalshoeken mogen echter niet worden vergeten. Juist de gebrekkige aandacht voor grondkosten en investeringen in gebouwen (als economisch aspect) heeft geleid tot een weinig duurzaam gebruik van bedrijventerreinen.
2008 - Bedrijven als sprinkhanenplaag - Real Estate MagazineJacques Van Dinteren
De ideeën rond duurzame bedrijventerreinen hebben in het verleden vrij sterk gestalte gekregen langs de lijn van de ecologie. De maatschappelijke en economische invalshoeken mogen echter niet worden vergeten. Juist de gebrekkige aandacht voor grondkosten en investeringen in gebouwen (als economisch aspect) heeft geleid tot een weinig duurzaam gebruik van bedrijventerreinen.
De laatste jaren wordt kritischer gekeken naar de behoefteramingen voor bedrijventerreinen en kantorenlocaties. De kritiek concentreert zich op de rol van het beleid van verschillende overheden bij het ontwikkelen van bedrijventerreinen, het ontbreken van kwalitatieve locatiekenmerken in de behoefteramingen en de vraag of de prognoses wel juist zijn. In dit artikel beargumenteren wij dat veranderingen in de economie en wijzigingen in ruimtelijke voorkeuren vragen om aanpassingen in de prognosemodellen, in het bijzonder de BedrijfsLocatieMonitor.
Marketing is onderbenut in de woningontwikkeling. Traditioneel is het een verkoop ondersteunend middel, terwijl het de potentie heeft van een strategisch instrument dat bedrijfseconomische waarde stuurt en versterkt. De consument wil namelijk meer zeggenschap in de ontwikkeling van zijn woning. Een mooie afwerking is niet meer voldoende. Consumenten moeten worden betrokken bij indeling, locatiekwaliteit en beleving. Daar gaat het om bij het verleiden van de consument. Drs. Niek Verveen is in 2008 afgestudeerd met een Master Projectontwikkeling aan de Amsterdam School of Real Estate. In zijn afstudeeronderzoek –Consumentgerichte Woninginnovatie – beschrijft hij voorwaarden om op een winstgevende manier marketing toe te passen. Hij pleit voor een centrale plaats van de marketingorganisatie in het ontwikkelingsproces.
2011 - Handboek voor waterfrontontwikkeling in kleine en middelgrote steden -...Jacques Van Dinteren
In het kader van het Interreg-project ‘Revitalisering Oude Industriehavens’ kregen de acht deelnemende steden te maken met een aantal gelijkaardige problemen, zoals de omgang met erfgoed.
Een consortium bestaande uit The Missing Link, Royal Haskoning en Kleio Advies BV adviseerde zes van de acht deelnemende steden in dit Interreg-project over de omgang met het erfgoed. De adviesbureaus hebben veel ervaring met het benoemen van de historische identiteit van plekken
en weten deze ervaring te benutten in nieuwe toepassingen. Samen met de havensteden werkten ze verhaallijnen uit, die de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe wijken zullen bevorderen.
Dit hoofdstuk geeft het traject weer dat het consortium met de steden heeft doorlopen. Werkbezoeken en een workshop brachten verscheidene leerpunten naar boven, en gaven steden de gelegenheid om te leren van elkaars aanpak. Het proces maakte duidelijk dat erfgoed meerdere betekenissen heeft en dat de waarde van erfgoed subjectief is. Wat wel en niet te bewaren bleek bovendien niet alleen een praktische keuze,
maar heeft ook te maken met doelgroepen. Alleen door een vooraf geformuleerde visie op de omgang met erfgoed, kan het meerwaarde toevoegen aan de ruimte.
2019 - The 4th industrial revolution and science parks - Paper for 36th iasp ...Jacques Van Dinteren
During the fourth industrial revolution there could be competition between science parks and innovation districts. The latter seems to be a better answer to changing demand by innovative companies and knowledge workers. However, the science park concept is not static. We think the science park has its own position amidst industrial innovation campuses and innovation districts. But (old, depreciated) science parks need to adjust to the new era. Management of science parks might find inspiration in the characteristics of innovation districts. We propose three considerations that might help science parks to remain competitive:
Consider adding housing (including an impact on service level and reachability);
Consider a shift towards multiple target groups;
Consider to lay more emphasis on community management.
Especially with regard to the first two considerations one has to keep in mind that a science park is not a closed entity. Setting out new strategies also requires a re-orientation of the position and role of science parks in their urban and regional context.
2019 - The emergence of innovation districts in the UK - Paper for 36th iasp ...Jacques Van Dinteren
Innovation districts are urban areas with networks of knowledge-producing organisations such as universities, research bodies, teaching hospitals, cultural institutions, and knowledge-intensive businesses. Innovation districts are becoming the locations of choice for spin-out, start-up, and scale-up science and technology driven firms, as well as for larger businesses undertaking research and development.
There has been previous work on innovation districts in the US and London, but the UK story is less well-known. This paper looks at the progress and lessons from the six innovation districts that form the UK Innovation Districts Group. Whilst these projects are at different stages of development, their success to date and future potential is clear. Through major investments in new campuses and cultural buildings, public spaces, physical and digital infrastructure, and proactive curation of social, research and business networks, innovation districts are emerging as some of our most significant and productive economic locations.
2018 - The university as a catalyst in innovation district development - Pape...Jacques Van Dinteren
In this paper, we focus on the role of universities in innovation districts. Regarding the growing interest in innovation districts, the question arises if an innovation district can do without a university. Or, the other way round, can a university campus be a good starting point for an innovation district? Can an innovation district be successful without a university? In which way can a university function as a catalyst in innovation district development?
The outcomes of research and recent developments suggest that it is relevant to have a university or an annexe of a university in an innovation district, as distance does matter. However, there are yet no hard research outcomes that make it clear that the success of an innovation district is dependent upon a university. Apart from that, the cases described here, in short, suggest that the establishment of a university or annexe can help the development of an innovation district by creating trust and contributing to a positive image of the development.
2017 - Ruimte voor kennisontwikkeling - Management en OrganisatieJacques Van Dinteren
Moderne economieën worden gedragen door kennisontwikkeling en innovatie. Kennis is zo belangrijk, dat het leidt tot wereldomspannende netwerken. Toch blijft nabijheid van belang. Dat heeft geleid tot concentratiepunten: science parks, industriële co-innovatieparken en innovatiedistricten (tezamen: ‘innovation areas’). Die komen echter alleen tot stand als in de regio aan essentiële voorwaarden kan worden voldaan. Op de locatie zelf vraagt dat onder meer om een zeer specifiek management dat in de afgelopen drie decennia sterk is geëvolueerd. Het richt zich op gebouwen, maar is zich in de loop van de tijd veel meer gaan richten op het organiseren van kennisuitwisseling en creëren van een community. Duidelijk is ook geworden dat een innovation area moet worden gezien als onderdeel van een regio. Uiteindelijk is juist de regio essentieel, met daarbinnen een aantal innovation areas. Met dat schaalniveau zijn we ver weg van het gebouwniveau. Daarmee wordt de betekenis van de specifieke R&D-gebouwen niet ontkend, maar wordt duidelijk gemaakt dat dit in het geval van innovatieve bedrijven en kennisinstellingen slechts een element is in een uitermate complex geheel.
More Related Content
Similar to 2012 De hoogte van grondprijzen voor bedrijventerreinen - esb
Een segmentatie van bedrijfslocaties is van belang om bedrijven een geschikte vestigingsplek te bieden. Het gaat daarbij niet alleen om monofunctionele werklocaties (bedrijventerreinen en kantorenparken), maar ook om verspreid voorkomende locaties in of buiten de stad. Bij voorkeur is een dergelijke segmentatie breed toepasbaar en herkenbaar voor zowel overheden als ondernemers. In dit artikel wordt een voorstel gedaan voor een indeling op basis van mate van verwevenheid en ruimtelijke kwaliteit.
2008 - Bedrijven als sprinkhanenplaag - Real Estate MagazineJacques Van Dinteren
De ideeën rond duurzame bedrijventerreinen hebben in het verleden vrij sterk gestalte gekregen langs de lijn van de ecologie. De maatschappelijke en economische invalshoeken mogen echter niet worden vergeten. Juist de gebrekkige aandacht voor grondkosten en investeringen in gebouwen (als economisch aspect) heeft geleid tot een weinig duurzaam gebruik van bedrijventerreinen.
2008 - Bedrijven als sprinkhanenplaag - Real Estate MagazineJacques Van Dinteren
De ideeën rond duurzame bedrijventerreinen hebben in het verleden vrij sterk gestalte gekregen langs de lijn van de ecologie. De maatschappelijke en economische invalshoeken mogen echter niet worden vergeten. Juist de gebrekkige aandacht voor grondkosten en investeringen in gebouwen (als economisch aspect) heeft geleid tot een weinig duurzaam gebruik van bedrijventerreinen.
De laatste jaren wordt kritischer gekeken naar de behoefteramingen voor bedrijventerreinen en kantorenlocaties. De kritiek concentreert zich op de rol van het beleid van verschillende overheden bij het ontwikkelen van bedrijventerreinen, het ontbreken van kwalitatieve locatiekenmerken in de behoefteramingen en de vraag of de prognoses wel juist zijn. In dit artikel beargumenteren wij dat veranderingen in de economie en wijzigingen in ruimtelijke voorkeuren vragen om aanpassingen in de prognosemodellen, in het bijzonder de BedrijfsLocatieMonitor.
Marketing is onderbenut in de woningontwikkeling. Traditioneel is het een verkoop ondersteunend middel, terwijl het de potentie heeft van een strategisch instrument dat bedrijfseconomische waarde stuurt en versterkt. De consument wil namelijk meer zeggenschap in de ontwikkeling van zijn woning. Een mooie afwerking is niet meer voldoende. Consumenten moeten worden betrokken bij indeling, locatiekwaliteit en beleving. Daar gaat het om bij het verleiden van de consument. Drs. Niek Verveen is in 2008 afgestudeerd met een Master Projectontwikkeling aan de Amsterdam School of Real Estate. In zijn afstudeeronderzoek –Consumentgerichte Woninginnovatie – beschrijft hij voorwaarden om op een winstgevende manier marketing toe te passen. Hij pleit voor een centrale plaats van de marketingorganisatie in het ontwikkelingsproces.
2011 - Handboek voor waterfrontontwikkeling in kleine en middelgrote steden -...Jacques Van Dinteren
In het kader van het Interreg-project ‘Revitalisering Oude Industriehavens’ kregen de acht deelnemende steden te maken met een aantal gelijkaardige problemen, zoals de omgang met erfgoed.
Een consortium bestaande uit The Missing Link, Royal Haskoning en Kleio Advies BV adviseerde zes van de acht deelnemende steden in dit Interreg-project over de omgang met het erfgoed. De adviesbureaus hebben veel ervaring met het benoemen van de historische identiteit van plekken
en weten deze ervaring te benutten in nieuwe toepassingen. Samen met de havensteden werkten ze verhaallijnen uit, die de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe wijken zullen bevorderen.
Dit hoofdstuk geeft het traject weer dat het consortium met de steden heeft doorlopen. Werkbezoeken en een workshop brachten verscheidene leerpunten naar boven, en gaven steden de gelegenheid om te leren van elkaars aanpak. Het proces maakte duidelijk dat erfgoed meerdere betekenissen heeft en dat de waarde van erfgoed subjectief is. Wat wel en niet te bewaren bleek bovendien niet alleen een praktische keuze,
maar heeft ook te maken met doelgroepen. Alleen door een vooraf geformuleerde visie op de omgang met erfgoed, kan het meerwaarde toevoegen aan de ruimte.
2019 - The 4th industrial revolution and science parks - Paper for 36th iasp ...Jacques Van Dinteren
During the fourth industrial revolution there could be competition between science parks and innovation districts. The latter seems to be a better answer to changing demand by innovative companies and knowledge workers. However, the science park concept is not static. We think the science park has its own position amidst industrial innovation campuses and innovation districts. But (old, depreciated) science parks need to adjust to the new era. Management of science parks might find inspiration in the characteristics of innovation districts. We propose three considerations that might help science parks to remain competitive:
Consider adding housing (including an impact on service level and reachability);
Consider a shift towards multiple target groups;
Consider to lay more emphasis on community management.
Especially with regard to the first two considerations one has to keep in mind that a science park is not a closed entity. Setting out new strategies also requires a re-orientation of the position and role of science parks in their urban and regional context.
2019 - The emergence of innovation districts in the UK - Paper for 36th iasp ...Jacques Van Dinteren
Innovation districts are urban areas with networks of knowledge-producing organisations such as universities, research bodies, teaching hospitals, cultural institutions, and knowledge-intensive businesses. Innovation districts are becoming the locations of choice for spin-out, start-up, and scale-up science and technology driven firms, as well as for larger businesses undertaking research and development.
There has been previous work on innovation districts in the US and London, but the UK story is less well-known. This paper looks at the progress and lessons from the six innovation districts that form the UK Innovation Districts Group. Whilst these projects are at different stages of development, their success to date and future potential is clear. Through major investments in new campuses and cultural buildings, public spaces, physical and digital infrastructure, and proactive curation of social, research and business networks, innovation districts are emerging as some of our most significant and productive economic locations.
2018 - The university as a catalyst in innovation district development - Pape...Jacques Van Dinteren
In this paper, we focus on the role of universities in innovation districts. Regarding the growing interest in innovation districts, the question arises if an innovation district can do without a university. Or, the other way round, can a university campus be a good starting point for an innovation district? Can an innovation district be successful without a university? In which way can a university function as a catalyst in innovation district development?
The outcomes of research and recent developments suggest that it is relevant to have a university or an annexe of a university in an innovation district, as distance does matter. However, there are yet no hard research outcomes that make it clear that the success of an innovation district is dependent upon a university. Apart from that, the cases described here, in short, suggest that the establishment of a university or annexe can help the development of an innovation district by creating trust and contributing to a positive image of the development.
2017 - Ruimte voor kennisontwikkeling - Management en OrganisatieJacques Van Dinteren
Moderne economieën worden gedragen door kennisontwikkeling en innovatie. Kennis is zo belangrijk, dat het leidt tot wereldomspannende netwerken. Toch blijft nabijheid van belang. Dat heeft geleid tot concentratiepunten: science parks, industriële co-innovatieparken en innovatiedistricten (tezamen: ‘innovation areas’). Die komen echter alleen tot stand als in de regio aan essentiële voorwaarden kan worden voldaan. Op de locatie zelf vraagt dat onder meer om een zeer specifiek management dat in de afgelopen drie decennia sterk is geëvolueerd. Het richt zich op gebouwen, maar is zich in de loop van de tijd veel meer gaan richten op het organiseren van kennisuitwisseling en creëren van een community. Duidelijk is ook geworden dat een innovation area moet worden gezien als onderdeel van een regio. Uiteindelijk is juist de regio essentieel, met daarbinnen een aantal innovation areas. Met dat schaalniveau zijn we ver weg van het gebouwniveau. Daarmee wordt de betekenis van de specifieke R&D-gebouwen niet ontkend, maar wordt duidelijk gemaakt dat dit in het geval van innovatieve bedrijven en kennisinstellingen slechts een element is in een uitermate complex geheel.
While the emphasis early on was on the physical development, along the way developers started realising that science and technology parks (STPs) require an entirely different approach. This paper starts with presenting an overview of the development of the STP-concept and the impact of management on the success of these parks. In The Netherlands that success is to a certain extent often hampered by the fact that several parties are involved, having their own responsibilities. A simple model is described in which daily management can have control over the socio-economic and the physical aspects. This model can also be used for co-innovation parks and the upcoming concept of innovation districts (all together: innovation areas). In the last part it is stated that changing concepts have led to changes in management and this evolution will continue due to, among others, globalisation.
2010 - Hoe werken we straks en waar - Stedenbouw en Ruimtelijke OrdeningJacques Van Dinteren
Het streven naar een sterkere menging van functies wordt geremd door de bestaande wetgeving op onder meer het vlak van milieu. Door niet zo zeer te kijken naar een menging van gebouwen, maar de toekomstige plekken waar gewerkt kan worden als uitgangspunt te nemen, komen mogelijkheden meer en eerder in beeld. Dat laat onverlet dat op bestaande werklocaties ook wel een en ander mag veranderen.
2010 - Bedrijventerreinenmanagement is geen PPS - RO MagazineJacques Van Dinteren
Steeds vaker wordt het beheer van de ruimte bij locatie- en gebiedsontwikkeling meegenomen in de afspraken tussen overheid en ontwikkelende partners. Ook bij bedrijventerreinen komt dit in beeld. Over een dergelijke samenwerking tussen publieke en private partijen wordt in dit verband soms wat lichtvaardig gedacht.
Onder het oude regiem van wet- en regelgeving op de grondmarkt was het niet altijd mogelijk om bij locatieontwikkelingen een goed of redelijk kostenverhaal te realiseren bij ontwikkelende partijen. Om tegemoet te komen aan de geconstateerde problemen is per 1 juli 2008 de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) en, als onderdeel daarvan, de Grondexploitatiewet (hoofdstuk 6 Wro)) ingevoerd. De vraag is of het nieuwe instrumentarium inderdaad gaat werken zoals beoogd.
2009 - Sterkere regionale aanpak van bedrijventerreinenbeleid noodzakelijk - ...Jacques Van Dinteren
Plotseling stonden ze op de Haagse politieke agenda: de bedrijventerreinen. Het ruimtebeslag ervan, de verouderingsproblematiek en de negatieve bijdrage aan de verrommeling van Nederland waren onder meer de aanleiding. In een brief aan de Tweede Kamer hebben ministers Van der Hoeven en Cramer onomwonden laten weten dat regionale planning en samenwerking essentieel is om beter met bedrijventerreinen om te gaan. Wat moet dan veranderen?
2009 - Science parks a real estate development or regional economic value - P...Jacques Van Dinteren
Given the increased importance of knowledge as a production factor in many companies it is not surprising that there is a growing interest in the development of science and technology parks. These parks often have a high quality. The question comes up whether a science park is a real estate concept or an ‘engine’ that stimulates the exchange of information and innovation.
Research results (mainly in the United Kingdom) suggest that for entrepreneurs the importance of proximity to other firms and universities is limited when it comes to strategic knowledge. Being established on a science or technology park can nevertheless be interesting for firms: a stimulating informal circuit can occur and, moreover, the proximity of a university offers possibilities to attract young talent. With regard to attracting people in a labour market that will become more and more stressed in the coming decade, the high quality of the buildings and environment of a science park can be of importance. In that light a science park could be a real estate concept rather than an engine for innovation. If such a high quality development will have success attention has to be paid to, among others, location, market and target group identification, management and customer orientation.
In this paper I will elaborate these ideas and I will present the results of research on two science parks in the Netherlands. Are these parks of importance for the regional economy (linkages, innovation) or are science parks mainly a real estate concept?
2009 - Science parks - economic engines or a real estate concept - Real Estat...Jacques Van Dinteren
Given the increased importance of knowledge as a production factor in many companies it is not surprising that there is a growing interest in the development of science and technology parks. These parks often have a high quality. The question comes up whether a science park is a real estate concept or an ‘engine’ that stimulates the exchange of strategic information and innovation.
Birmingham komt uit een diep dal. Eind jaren tachtig werd een nieuwe koers ingezet om tot een radicale ombuiging te komen. Nadat eerst een aantal grote publieke investeringen waren gedaan, werd vervolgens de samenwerking met private partijen in gang gezet. Een groot aantal projecten zorgt voor een opgaande lijn met Brindleyplace als een opvallende locatieontwikkeling. Maar Birmingham is er nog niet.
2007 - Science parks en universiteiten - Real Estate MagazineJacques Van Dinteren
Om kennisuitwisseling tussen universiteiten en bedrijven, maar ook tussen bedrijven onderling te bevorderen zijn
vooral in de laatste twee decennia science parks tot ontwikkeling gekomen. Gaat het hier om sec vastgoedontwikkelingen of hebben deze werkmilieus een duidelijke meerwaarde voor universiteiten en de regionale economie? Een kleine literatuurverkenning
2007 - Science parks en universiteiten - Real Estate Magazine
2012 De hoogte van grondprijzen voor bedrijventerreinen - esb
1. 470 Jaargang 97 (4641) 17 augustus 2012
ESB Ruimtelijk
De hoogte
van grondprijzen voor
bedrijventerreinen
V
oor wie niet bekend is met de ‘wereld van de
bedrijventerreinen’ zal het wellicht verrassend
zijn te ontdekken hoe grondprijzen hier tot
stand komen. Het merendeel van de gemeenten
maakt gebruik van de comparatieve methode. Het gaat hier-
bij om een eenvoudige methode waarbij een gemeente haar
grondprijzen voor bedrijventerreinen afstemt op die van de
buurgemeenten. En omdat naburige gemeenten met elkaar in
concurrentie zijn om werkgelegenheid aan te trekken, is het
prijsniveau laag. Lage grondprijzen zijn voor gemeenten – en
vooral voor gemeentebestuurders – een bewuste strategie om
de lokale economie te stimuleren. Feitelijk subsidiëren ge-
meenten bedrijven via de grondprijs in de verwachting dat dit
leidt tot positieve externe effecten op gemeenteniveau.
Hoewel de laatste jaren de prijzen voor door gemeenten
uitgegeven bedrijfskavels zijn gestegen, zijn deze doorgaans
niet marktconform. Om die conformiteit vast te kunnen stel-
len, is nu de algemene opvatting dat moet worden uitgegaan
van de residuele methode. Kort gezegd is de waarde van de
grond dan het ‘residu’ dat overblijft als de bouwkosten en de
bijkomende kosten van de commerciële verkoopwaarde van
een bedrijfspand worden afgetrokken. Als die methode wordt
gehanteerd, zouden volgens STEC (2008) de prijzen in Ne-
derland met gemiddeld tien euro per vierkante meter omhoog
moeten. Ten tijde van dat onderzoek was er al sprake van een
opgaande lijn in de prijzen (Ministerie van Infrastructuur en
Milieu, 2011; Van der Krabben en Buitelaar, 2012). Een cor-
rectie was blijkbaar al in gang gezet, maar nog niet dusdanig
dat gesproken kan worden van marktconforme prijzen.
De vraag is in hoeverre de veronderstelde positieve ex-
terne effecten van lage grondprijzen in de vorm van werk-
gelegenheid opwegen tegen de negatieve. Lage grondprijzen
kunnen onder meer niet noodzakelijke verhuisbewegingen
oproepen en kunnen negatieve financiële consequenties heb-
ben voor de gemeentelijke financiën. Verhuizingen kunnen
tevens leiden tot versnelde veroudering van bedrijventerrei-
nen. Een dergelijke gekwantificeerde analyse van ‘voor’ en ‘te-
gen’ is nog niet gemaakt, maar los daarvan kan in ieder geval
gepleit worden voor een andere benadering, die uitgaat van
marktconforme grondprijzen. Daaruit kan ook blijken of het
vanuit regionaal-economisch perspectief wenselijk is om de
prijzen structureel te verhogen.
Argumenten voor een prijsverhoging
Er zijn in ieder geval vier goede redenen te noemen om een
verdere structurele prijsverhoging door te voeren. De eerste
twee zijn vooral financieel-economisch van aard. De derde is
meer gericht op ruimtelijke effecten en de vierde heeft beide
elementen in zich.
Voeren van een kostendekkende grondexploitatie
Vanuit een economische optiek zou een kostendekkende
grondexploitatie een vanzelfsprekendheid moeten zijn, maar
de praktijk is anders. In die gevallen dat gemeenten vanuit
een werkgelegenheidsmotief een te lage grondprijs hanteren,
kan dat leiden tot het noodzakelijkerwijs nemen van verlie-
zen op de grondexploitatie. Het verkopen van grond onder
de marktwaarde kan worden gezien als een verkapte vorm
van staatssteun; bedrijven mogen niet met publieke middelen
worden bevoordeeld bij de aankoop van bedrijfsgronden. De
tekorten komen ten laste van de gemeentelijke begroting.
ruimtelijk
Jacques
van Dinteren
Productmanager bij
Royal HaskoningDHV
en bijzonder hoogle-
raar aan de Rijksuni-
versiteit Groningen
Om werkgelegenheid aan te trekken hanteren veel gemeenten lage
grondprijzen voor bedrijfskavels. Hogere grondprijzen kunnen ech-
ter bijdragen aan de financiering, het beheer en de revitalisering van
bedrijventerreinen.Eenmethodiekisdenkbaardiegemeentenineen
regio in staat stelt op eenzelfde manier een reële prijs vast te stellen.
De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.
2. 471Jaargang 97 (4641) 17 augustus 2012
Ruimtelijk ESB
Bekostigen van beheer en revitalisering
Door een hogere grondprijs te hanteren komen financiële
middelen beschikbaar voor het beheer van nieuwe terreinen.
Van dergelijke geoormerkte budgetten is momenteel nauwe-
lijks sprake. Eventuele opbrengsten van grondverkopen op
bedrijventerreinen komen ten goede aan de algemene mid-
delen en daaruit worden met dat geld andere zaken bekostigd
dan het reguliere beheer van bedrijventerreinen.
Als er voldoende ruimte zou zitten tussen kostprijs, ver-
koopprijs en reservering voor beheer wordt het bovendien
mogelijk geld te storten in een op te zetten herstructurerings-
fonds voor de aanpak van verouderde bedrijventerreinen. Met
de enorme revitaliseringsopgave waarvoor tal van gemeenten
zich gesteld zien, is het nu telkens weer zaak – bij gebrek aan
financiële reserveringen – de gemeenteraad te overtuigen van
nut en noodzaak van een doorgaans dure kwaliteitsverbete-
ring op verouderde terreinen. Voor Nederland zijn de totale
kosten daarvan geraamd op 6,35 miljard euro (Taskforce,
2008), wat wellicht nog aan de voorzichtige kant is (Van Din-
teren en Van der Krabben, 2008).
Sturen op differentiatie in kwaliteit
Door grondprijzen voor nieuwe terreinen hoger te maken
dan momenteel gebruikelijk is en daarbij te differentiëren
naar kwaliteit (segmentatie) komt in een regio een aantrek-
kelijke regionaal concurrerende mix van typen terreinen tot
stand (functioneel, modern of hoogwaardig). Een dergelijke
mix is nu onvoldoende aanwezig (Royal Haskoning, 2010;
2011). Het huidige aanbod is vooral functioneel van aard,
terwijl de vraag nu in veel sterkere mate is gericht op moderne
bedrijventerreinen en voor een klein deel op hoogwaardige
terreinen. Bij een dergelijke segmentatie op basis van ruimte-
lijke kwaliteiten past het om te werken met prijs-kwaliteitver-
houdingen. Kavels op moderne en hoogwaardige terreinen
zouden duidelijk duurder moeten zijn dan die op functionele
terreinen.
Als de prijsverschillen tussen deze typen terreinen groot
genoeg zijn, kan er zelfs iets van een ‘natuurlijke selectie’
plaatsvinden waarbij een bedrijf met een hoge toegevoegde
waarde (bijvoorbeeld hightech-industrie) eerder zal kiezen
voor het hoogwaardige terrein en een bedrijf met een lage
toegevoegde waarde (bijvoorbeeld recycling) op het functi-
onele terrein terecht zal komen. Dit sluit goed aan op de in
de markt te herkennen trend dat ondernemers meer belang
hechten aan ruimtelijke kwaliteit en ervan op aan willen kun-
nen dat hun buren daar evenveel waarde aan hechten en zich
daarnaar zullen gedragen (Van Dinteren, 2008).
Ontmoedigen van verhuizen
De lage grondprijzen hebben tevens een negatief effect op het
gebruik van de schaarse ruimte. Bij bedrijventerreinen komt
die schaarste, mede bepaald door ruimtelijk beleid, niet tot
uitdrukking in de prijs. De lage prijzen maken het onderne-
mers gemakkelijk te verhuizen naar een nieuwe locatie. Ver-
huizen moet voor ondernemers mogelijk zijn voor zover het
hun de gelegenheid geeft de winstgevendheid van het bedrijf
te vergroten, maar verhuizingen kunnen een bestaand terrein
ook in een negatieve spiraal brengen. Dit is het geval als de
verlaten bedrijfsgebouwen moeilijk hergebruikt kunnen wor-
den en de restwaarde van verlaten grond en gebouwen zo laag
is dat de onderneming zich daarover verder niet bekommert.
Dat heeft voor gemeenten ernstig negatieve effecten vanwege
de versnelde veroudering van bestaande bedrijventerreinen en
de hoge kosten om die te revitaliseren. Verwacht wordt dat
ondernemers bij hogere grondprijzen sneller geneigd zullen
zijn de beoogde verhuizing nog eens kritisch tegen het licht te
houden en een herinvestering in de bestaande locatie te over-
wegen, ook al is prijs doorgaans geen doorslaggevende factor
bij vestigingsplaatskeuzes.
Argumenten tegen een verhoging weerlegd
Alin2008pleittedecommissie-NoordanusofweldeTaskforce
Herontwikkeling Bedrijventerreinen voor een verhoging van
tien euro per vierkante meter kavel, vooral als bijdrage in de
kosten van revitalisering van bestaande terreinen. Uit onder-
zoek onder gemeenteambtenaren (niet bestuurders) bleek dat
ruim driekwart van de gemeenten van mening is dat een der-
gelijke grondprijsverhoging haalbaar is en niet tot vraaguitval
zal leiden (Renes et al., 2008). Het is echter niet gezegd dat
een dergelijke verhoging voldoende is om naast de revitalise-
ring, waarvoor de verhoging in eerste instantie ingezet zou
moeten worden, het reguliere beheer te bekostigen. Gezien
de lage prijselasticiteit van bedrijfskavels (CPB, 1999; Louw
et al., 2009) is het tevens de vraag of een dergelijke beperkte
verhoging ondernemers genoeg aanmoedigt op de huidige lo-
catie te herinvesteren, in plaats van te verhuizen.
Belangrijke tegenstanders van structurele prijsverho-
gingen zijn gemeentebestuurders. Zij gaan ervan uit dat de
grondprijs voor ondernemers een essentiële factor is in het
besluitvormingsproces en vrezen dat ondernemers weg zullen
blijven of de gemeente zullen verlaten als die prijs te hoog ligt.
Daarnaast valt de vraag te beluisteren hoe relevant de discus-
sie over hogere grondprijzen nog is, nu prognoses voor de aan-
leg van nieuwe bedrijventerreinen drastisch naar beneden zijn
bijgesteld. Deze argumenten laten zich weerleggen.
Grondprijs niet doorslaggevend
In tegenstelling tot wat gemeentebestuurders vaak denken,
staat de grondprijs niet op zichzelf, maar wordt deze door
ondernemers bezien in het licht van de geboden kwaliteiten
van gebouw, terrein en omgeving. De grondprijs is zelden
een doorslaggevende factor bij vestigingsplaatskeuzes (Buck
Consultants International, 1998; B&A Groep, 1998; STEC,
2005). Dit houdt ongetwijfeld verband met het gegeven dat
slechts een klein deel van de totale jaarlijkse investeringen van
bedrijven voor rekening komt van de grond. In de sectoren
industrie, bouwbedrijven en transport & distributie gaat het
bijvoorbeeld om 1,1 procent (CBS, 2011). Activa zoals be-
drijfsgebouwen en machines nemen het grootste deel voor
hun rekening. In tegenstelling tot gebouwen en machinerie
behoudt grond bovendien zijn waarde. Hierbij kan wel spra-
ke zijn van verschillen tussen bedrijven; voor bijvoorbeeld
ruimte-extensieve transportbedrijven is de grondprijs van
groter belang.
Overigens is hiermee niet gezegd dat grondprijs geen rol
speelt voor ondernemers. Rationeel valt weliswaar te berede-
neren dat de grondprijs maar een klein deel is van de totale in-
vestering, maar het gaat uiteindelijk om grote bedragen. Een
ondernemer is daar wel degelijk gevoelig voor en probeert de
beste prijs uit te onderhandelen.
De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.
3. 472 Jaargang 97 (4641) 17 augustus 2012
ESB Ruimtelijk
Vooral intra-gemeentelijke verplaatsingen
Bovendien verplaatst het merendeel van de bedrijven zich
over zeer geringe afstanden. Driekwart van de bedrijven blijft
binnen de gemeentegrenzen en slechts één op de vijf verhuist
naar een andere regiogemeente (Renes et al., 2008). De laatst-
genoemde categorie verhuizers is daarmee ‘verloren’ voor de
betreffende gemeente, maar niet voor de regionale economie.
De werkgelegenheid blijft behouden en regionale afzet- en
toeleveringsrelaties ondergaan geen verandering. Vanuit het
regionale perspectief bezien is het dus van belang dat de re-
giogemeenten een zelfde beleid voeren ten aanzien van de
grondprijzen, zodat concurrentie wordt vermeden. Het gaat
immers eerst en vooral om de regionaal-economische ontwik-
keling waar iedere gemeente afzonderlijk belang bij heeft.
Alleen als bedrijven van buiten de regio komen of neven-
vestigingen gaan oprichten, ligt het anders. In dat beperkte
aantal gevallen zullen de grondprijzen op de beschikbare al-
ternatieve locaties door de betreffende ondernemers nadruk-
kelijker mee worden genomen in de afwegingen omdat de
verschillen tussen regio’s veel groter zijn.
Vraagafname valt mee
Een derde tegenargument is dat prijsverhoging geen optie is
gezien de sterk afnemende vraag naar bedrijventerreinen. De
media staan immers vol met berichten over leegstand en uit-
blijvende grondverkopen. Provinciebestuurders roepen dat er
geen nieuwe terreinen meer mogen worden aangelegd voordat
de oude gevuld zijn of dat er helemaal geen nieuwe meer wor-
den aangelegd. Maar dat er in het geheel geen grond op bedrij-
venterreinen meer wordt uitgegeven lijkt voor in ieder geval
dit decennium nogal onwaarschijnlijk, omdat compensatie
moet worden geboden bij transformatie van verouderde terrei-
nen, veelal naar woongebied. Daarnaast heeft de groep in be-
drijventerreinen geïnteresseerde bedrijven zich verbreed naar
delen van de dienstensector, vooropgesteld dat een gemeente
in die ontwikkeling wil meegaan. Ten slotte zijn er sterke regi-
onale verschillen. Zo zijn de perspectieven voor Limburg heel
anders dan die voor de regio Amsterdam–Almere.
Feit is zonder meer dat de vraag sterk is afgenomen. In
de periode 2001–2008 bedroeg de gemiddelde uitgifte 735
ha per jaar voor geheel Nederland. Sinds 2007 is een dalende
trend herkenbaar. In 2009 bedroeg de uitgifte nog maar 433
ha en in 2010 was dit verder gedaald naar 418 ha (Ministerie
van Infrastructuur en Milieu, 2011). Maar zelfs als wordt uit-
gegaan van een zeer negatief scenario, met extrapolatie van de
lage gemiddelde uitgifte in 2009 en 2010, dan is er de komen-
de jaren nog steeds een jaarlijkse vraag van ruim 400 hectare
te verwachten. In dat geval is de discussie over de hoogte van
de grondprijzen voor bedrijfskavels niet achterhaald.
Een regionaal afgestemde prijsmethodiek
Vanuit het idee dat werkgelegenheid vooral een lokale aange-
legenheid is en niet bij de buren terecht moet komen, houden
de meeste gemeenten in een regio elkaar nu nog in een greep
die ertoe leidt dat iedereen op prijs wil concurreren. Gegeven
de aangedragen argumenten en gegeven het feit dat het pri-
mair regionale markten betreft (arbeidsmarkt, bedrijfshuis-
vestingsmarkt) moeten regiogemeenten gezamenlijk komen
tot een marktconforme verhoging van de grondprijzen voor
bedrijfskavels. Het maken van prijsafspraken tussen gemeen-
ten gaat echter lijnrecht in tegen Europees beleid (EC, 1997).
Wel kan door de regiogemeenten gezamenlijk een methodiek
worden ontwikkeld en gehanteerd om tot een reële, markt-
conforme vaststelling van de grondprijzen te komen. Kader 1
geeft mogelijke uitgangspunten van een regionaal afgestemde
grondprijsmethodiek en regionaal beleid weer.
Een methode die per bedrijventerrein de hoogte van
de grondprijs bepaalt, zou gebaseerd kunnen worden op een
combinatie van de residuele methode en de kostprijsbena-
dering. Het gebruik van alleen de residuele methode lukt in
deze markt niet. Het is vooral een kopersmarkt waardoor het
aantal huurtransacties – noodzakelijk voor de methode – te
beperkt is, vaak zelfs op regionaal niveau. Dit kan worden
opgelost door de grondprijs op te bouwen uit de kostprijs,
vermenigvuldigd met een factor die is ontleend aan de resi-
duele waarde die geldt in een regio. STEC (2008) heeft laten
zien dat op provinciaal niveau voldoende gegevens voorhan-
Uitgangspunten regionaal
afgestemde grondprijsmethodiek
kader 1
Het is van belang om het type kavel waarop de voorgestelde
methodiek betrekking heeft af te bakenen. Het gaat om be-
drijfskavels, niet om grootschalige detailhandel, kantoren
en bedrijfswoningen. Elke gemeente in de regio hanteert de
prijzen die uit de gekozen methodiek voortkomen als vaste
prijzen, die niet onderhandelbaar zijn tussen gemeente en on-
dernemer. De opbrengsten die worden gerealiseerd boven de
kostprijs worden in een gemeentelijk fonds gestort. Feitelijk
wordt dat dus door de ondernemers gevoed door het bedrag
dat zij boven de kostprijs aan de gemeente betalen voor de be-
drijfsgrond; het geld komt niet uit een gemeentelijke pot. Uit
dit fonds worden de kosten betaald van het regulier beheer van
de bestaande en nieuwe terreinen en de herstructurering van
bestaande, verouderde bedrijventerreinen. De ontwikkeling
van een bedrijventerrein met verwachte opbrengsten die lig-
gen onder de kostprijs is alleen toegestaan als dat noodzakelijk
is om de ontwikkeling mogelijk te maken. De gemeente zal het
plan dan vooraf ter goedkeuring aan de Europese Commissie
moeten voorleggen.
Dit heeft betrekking op nog aan te leggen bedrijventerreinen
én op bedrijventerreinen waar nu nog uitgeefbare gronden zijn.
Voor de laatste categorie is de consequentie dat de exploitatie
moet worden opengebroken. De daarmee gemoeide hoeveel-
heid werk is echter te overzien. Bovendien biedt dit de mogelijk-
heid een langere looptijd voor de exploitatie te nemen, wat in
veel gevallen zal leiden tot een realistischer beeld dan nu veelal
het geval is, met op niet al te lange termijn nerveuze wethou-
ders die bereid zijn niet-wenselijke concessies te doen om het
terrein maar gevuld te krijgen. Nu zijn exploitatietermijnen vaak
te kort en dat geldt al helemaal in de huidige economische situ-
atie die waarschijnlijk nog een aantal jaren zal voortduren. De
commissie-Noordanus en de opvolger daarvan, de commissie-
Jorritsma, pleiten zelfs voor regionale fondsen, maar dat kan bij
gemeentebestuurders nog niet op draagvlak rekenen.
De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.
4. 473Jaargang 97 (4641) 17 augustus 2012
Ruimtelijk ESB
den zijn om dat te kunnen doen. Dit leidt tot een gemiddelde
grondprijs, die in veel gevallen zal corresponderen met functi-
onele bedrijventerreinen.
In de volgende stap kan rekening worden gehouden met
de specifieke kwaliteit die op een bedrijventerrein of een deel
daarvan wordt gerealiseerd. Als we uitgaan van drie kwali-
teitsniveaus (functioneel, modern en hoogwaardig) dan zijn
door de bank genomen de hoogwaardige terreinen vandaag
de dag twee keer zo duur als de functionele. Dat verschil zou
groter gemaakt mogen worden om de prijs-kwaliteitverhou-
dingen beter tot uitdrukking te kunnen laten komen. Wel is er
rekening mee te houden dat in de aanleg en dus in de kostprijs
al hogere uitgaven worden gedaan om de beoogde kwaliteit
te realiseren. Daarbij kan gedacht worden aan een extensiever
ruimtegebruik, meer groen en betere infrastructuur.
Bij de opslag voor de ruimtelijke kwaliteit kan tevens de
ligging van de kavel worden meegenomen. Voor zichtlocaties
wordt doorgaans een prijs gevraagd die dertig procent ligt bo-
ven de prijs voor de overige kavels op het terrein.
Vervolgens kan nog een opslag voor beheer, en eventueel
de revitalisering van andere terreinen, worden toegevoegd als
verwacht wordt dat de resulterende prijs nog onvoldoende de
kosten daarvan kan dekken. Zoals aangegeven, is het belang-
rijk dat dit deel van de middelen, maar beter nog de gehele
opbrengst uit de verkoop van grond op bedrijventerreinen,
duidelijk wordt geoormerkt voor die doeleinden. Kader 2 vat
de voorgestelde grondprijsformule samen.
Conclusie
De angst voor verlies aan arbeidsplaatsen door marktconfor-
me prijsophoging van kavels op bedrijventerreinen zit diep bij
bestuurders, maar is feitelijk niet terecht. De grondprijs vormt
slechts een klein deel van de totale investering die een bedrijf
doet en is geen doorslaggevende factor bij vestigingsplaats-
keuzes. Dat pleit ervoor om bij de uitgifte van bedrijfskavels
door gemeenten uit te gaan van marktconforme prijzen. Van-
uit een financieel-economisch oogpunt is dat relevant om te
komen tot sluitende exploitaties en het veilig stellen van mid-
delen voor toekomstig beheer. Vanuit een ruimtelijke optiek
draagt dit bij aan een zorgvuldiger ruimtegebruik. Er is zelfs
reden om te kiezen voor prijzen boven het marktniveau om
negatieve ruimtelijke effecten te voorkomen. Zo kan tevens
een fonds worden gevuld dat gericht is op de bekostiging van
noodzakelijke revitaliseringsoperaties die door verhuizingen
mede in de hand worden gewerkt.
Aangezien de regionale markt zwaarder weegt dan de
lokale, is een regionale aanpak nodig. De feitelijke toepassing
van een gezamenlijke, regionale methodiek voor het bepalen
van marktconforme grondprijzen vraagt om regionale sa-
menwerking. Hier ligt een duidelijke rol voor provincies als
regisseur. De provincies hebben momenteel al de taak samen
met de regio’s te komen tot een bepaling en uitvoering van
de herstructureringsopgave en de planning van nieuwe terrei-
nen. Het ligt voor de hand om in dergelijke regionale overleg-
structuren ook de grondprijzen aan de orde te stellen. In zo’n
gezamenlijk traject naar structureel hogere grondprijzen zal
zeker de vraag moeten worden gesteld of een verhoging van
de grondprijzen geleidelijk moet worden doorgevoerd of per
direct. Met het oog op het genereren van financiële midde-
len heeft een snelle invoering de voorkeur. Verder moet wor-
den bezien hoe herstructureringsprojecten voorgefinancierd
kunnen worden, want financiële middelen uit de verkoop
van nieuwe terreinen (als voeding van een herstructurerings-
fonds) komen pas geleidelijk aan beschikbaar, terwijl de re-
vitalisering van tal van bedrijventerreinen geen uitstel duldt.
Literatuur
B&A Groep (1998) Vestigingsplaatsfactoren: belang, waardering en knelpunten. Den Haag: Mi-
nisterie van Economische Zaken.
Buck Consultants International (1998) Locatievoorkeur en ruimtegebruik van verhuisde bedrij-
ven. Den Haag: Ministerie van Economische Zaken.
CBS (2011) Investeringen in materiële vaste activa. Gegevens op statline.cbs.nl.
CPB (1999) De grondmarkt: een gebrekkige markt en een onvolmaakte overheid. Den Haag: Sdu.
Dinteren, J. van (2008) Bedrijventerreinen als speelveld. Oratie. Groningen/Nijmegen: Rijks-
universiteit Groningen / Royal Haskoning.
Dinteren, J. van en E. van der Krabben (2008) Herstructurering bedrijventerreinen. Tour de
force voor een taskforce. Stedenbouw & Ruimtelijke Ordening, 89(6), 52–55.
EC (1997) Commission Communication on State aid elements in sales of land and buildings
by public authorities. Official Journal, C 209 (10 juli), 3–5.
Ministerie van Infrastructuur en Milieu (2011) IBIS werklocaties. De stand van zaken in plan-
ning en uitgifte van werklocaties op 1 januari 2011 en de uitgifte in 2010. Den Haag: Ministerie van
Infrastructuur en Milieu.
Krabben, E. van der, en E. Buitelaar (2012) Industrial land and property markets: market
processes, market institutions and market outcomes: the Dutch case. In: European Planning
Studies (te verschijnen).
Louw, E., B. Needham, H. Olden, en C.-J. Pen (2009) Planning van bedrijventerreinen. Den
Haag: Sdu.
Renes, G., A. Weterings, H. Gordijn (2008) De toekomst van bedrijventerreinen: van uitbreiding
naar herstructurering. Den Haag: Planbureau voor de Leefomgeving.
Royal Haskoning (2010) Kwaliteit en veroudering bedrijventerreinen Noord-Brabant. Nijmegen:
Royal Haskoning.
Royal Haskoning (2011) Regionaal bedrijventerreinenbeleid Friese regio’s. Nijmegen: Royal Has-
koning.
STEC (2005) Bedrijfsruimtegebruikers in beeld. Nijmegen: STEC.
STEC (2008) Quick scan grondprijzen in de bedrijventerreinenmarkt. Arnhem: STEC.
Taskforce (Her)ontwikkeling Bedrijventerreinen (2008) Kansen voor kwaliteit. Den Haag:
Taskforce (Her)ontwikkeling Bedrijventerreinen.
Voorgestelde grondprijsformule kader 2
Grondprijs = kostprijs × ophogingsfactor op basis van
residuele grondwaarden
+ opslag voor de gerealiseerde kwaliteit
+ optionele opslag voor beheer en eventueel ook
de revitalisering van andere terreinen
De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.