SlideShare a Scribd company logo
1 of 31
Download to read offline
DOMINICAANSE KLOOSTERBEWEGINGEN EN
    HUN PATRIMONIUM IN BRUGGE



                          November 2010



                 Eindwerk opleiding Stadsgids Brugge.

Kimpe Wilfried
INHOUDSTAFEL



1. Woord vooraf.

2. H. Dominicus en de Domicanenorde.

3. Bedelorden en hun vestiging in Brugge.

     3.1 Situering binnen stadsontwikkeling en kerk.

4. De Predikheren nabij de Oude Molenbrug.

     4.1 Stichting en oprichting Dominicanenkerk en klooster
         binnen Brugge 1234.

     4.2 Hervormingen. Geuzentijd tot opheffing.

     4.3 Het patrimonium na de Franse Revolutie.

     4.4 Huidige site; nabije toekomst, Rijksarchief Brugge.

     4.5 Illustraties en simulatie.


5. Zusters Dominicanessen.

      5.1 De stichting en verblijf in Assebroek 1284.

      5.2 Onveiligheid in landelijke Engelendale in de 16de eeuw.

         Refuge binnen de stadsmuren. Een nieuw begin.

      5.3 Klofhamersstraat wordt Jakobijnessenstraat.

      5.4 Heroprichting in 1861 en stichting in Vlamingdam.

          Gebouwen en patrimonium. Illustraties.



6. Bibliografie.




                                                               2
1/ WOORD VOORAF.

   Aanzet tot deze beknopte studie ivm. de Dominicaanse
   kloosterbeweging in Brugge was enerzijds het feit dat ik enkele
   jaren terug opzoekingswerk heb gedaan naar stichting en
   aanwezigheid van het Domicanessenklooster Engelendale in
   Assebroek en Brugge. Een tweede aanleiding betreft de
   boeiende      bouwgeschiedenis     én    de      hedendaagse
   ontwikkelingen die uiteindelijk resulteren in een nieuwe,
   duurzame en eigentijdse bestemming van de besproken sites.
   Immers zowel de gebouwen van het zusterklooster in de
   Vlamingdam, -waarvan het klooster enkele jaren terug volledig
   werd herbouwd- als de resten van de site Dominicanen maken
   deel uit van het unieke Brugse stadsweefsel waarvan invulling
   en herbestemming onze kritische aandacht verdient.
   De gekende ex- rijkswachtkazerne met belangrijke restanten
   van het gewezen Dominicanen- of Predikherenklooster aan de
   Molenbrug en Coupure worden in de eerstkomende maanden
   grondig gerestaureerd en geïntegreerd. Voor de omgeving
   Langestraat en de Coupurewijk zal deze ingreep een
   betekenisvolle herwaardering van de buurt met zich brengen.

   Het is goed vooraleer nieuwe omvangrijke architecturale of
   landschappelijke ingrepen binnen een stadsdeel worden
   doorgevoerd nog even de vele sporen van menselijke
   activiteiten via archeologie, archiefonderzoek en verhalen te
   inventariseren.
   Kennis en inzicht kunnen enkel maar de lezer of toehoorder
   bewuster maken van ons rijk erfgoed. Wij dienen het te
   koesteren om voor ons -als Bruggelingen-, voor onze duizenden
   gasten die wij jaarlijks mogen ontvangen maar vooral ook om
   voor onze kinderen en komende generaties een nog betere
   leefkwaliteit in een stad op mensenmaat te helpen creëren.
   Een boeiende onderneming!

   Op deze plaats wil ik ook mijn dank uitspreken voor de mensen
   die mij op één of andere manier hebben bijgestaan in de loop
   van mijn opleiding. De docenten van de voorbije jaren, de
   medestudenten waarmee we samen, soms in weer en wind, op
   pad zijn gegaan, de mensen die literatuur aanreikten en niet te
   vergeten het thuisfront voor het geduld en de vele lange
   studieavonden.
   Dank dus aan :
   Marleen Puype, Marc Demeyer, de zusters van Engelendale,
   Dirk Pollet, Jozef Vleugels en alle goede mensen rondom mij.


                                                                3
2/ H. DOMINICUS EN DE DOMINICANENORDE.
    Dominicus van Guzman werd omstreeks 1171 geboren uit een
    adellijke familie in Caleruega, een kleine stad -niet ver van Osma- in
    het Spaanse Castilië.
    In een visioen bij zijn geboorte
    begreep zijn moeder dat zij 'het
    leven gaf aan een hond die de
    wereld in vuur en vlam zette met
    een toorts in zijn muil'. Dit werd
    gezien als een voorteken van de
    missiearbeid die Dominicus later
    zou doen. De hond werd het
    typische symbool van de orde,
    mede        door      de     populaire
    woordspeling dominicani =Domini
    canes ('honden van de Heer').
    Als veertienjarige ging hij aan de
    kapittelschool       van     Palencia
    studeren. Omstreeks 1195 trad hij
    toe tot de reguliere gemeenschap
    van kanunniken verbonden aan de
    kathedraal van Osma, eveneens in
    Castilië, en werd er in 1198 tot
    priester gewijd. In 1201 was hij
    onderprior van de gemeenschap
    en in 1203 werd hij medewerker
    van bisschop Diego van Osma,
    belast met een diplomatieke
    opdracht voor koning Ferdinand
    van Castilië in Denemarken. Deze
    reis maakte op Dominicus een
    diepe indruk en betekende een
    keerpunt in zijn leven.
    Hij kwam er in aanraking met de Cumanen in het oosten van
    Duitsland, maar ook -op doortocht in Zuid-Frankrijk- voor het eerst in
    contact met de Katharen of Albigenzen. Een volgende reis in 1205
    versterkte zijn overtuiging voor de missiepraktijk. Zijn terugreis uit het
    Noorden in 1206 bracht hem opnieuw in de Languedoc, waar het
    mislukken van de cisterciënzermissie tegen het katharisme nu
    duidelijk was geworden. Diego besloot daarop met Dominicus een
    andere strategie uit te proberen, gestoeld op twee principes: de
    predikers zouden de kathaarse 'volmaakten' imiteren door in
    absolute eenvoud en armoede te leven en daarnaast zouden zij
    het debat aangaan, gebruik makend van alle intellectuele
    technieken die, o.a. in het universitair onderwijs, waren ontwikkeld.
    De kerk stond er in dat deel van Zuid-Frankrijk niet goed voor.

                                                                            4
In de 12e eeuw hadden de mensen steeds vaker het beeld voor
ogen van de arme en rondreizende apostelen in het Evangelie. Het
is niet te verwonderen dat veel geestelijken niet aan dat ideaal
konden voldoen. Daardoor ging de deur open voor predikers, met
min of meer Manicheïstische ideeën. Het Manicheïsme is een
stroming in de 3de eeuw in Perzië ontstaan door het optreden van
een zekere Mani. Hij leerde dat er een god van het goede en een
van het kwade is. Die dualistische leer liet zich opmerken door haar
strenge leefwijze van zijn verkondigers. In tegenstelling tot de
katholieke geestelijken genoten zij aanzien als 'goede mensen'
(bons hommes). Hun vijanden noemden hen 'die van Albi' of
Albigenzen
Tegen het einde van de
12de eeuw hadden zij in
een groot deel van het
land rond Toulouse en
Carcasonne een hechte
organisatie opgebouwd, als
een alternatieve kerk met
een eigen hiërarchie. Zij
beloofden de volgelingen
dat zij uiteindelijk gered
zouden worden als zij voor
hun          dood          het
'consolamentum'
ontvingen.        Dit     kan
beschouwd worden als een
tegenhanger        van     het
doopsel en verplichtte hen
die het hadden ontvangen
tot een strenge levensstijl.
Dit uitte zich zowel in het
predikend rondtrekken als in
hun manier van wonen; in
het     bijzonder     vrouwen
verenigden zich soms in een
soort        kloostergemeen-
schappen. Als basis voor
hun activiteiten stichtten
Diego en Dominicus een
vrouwenklooster in Prouille,
                                      Afbeelding: 'Het vuurwonder' ,Museo del
dat later een grote rol zou
                                               Prado,Madrid.
spelen in de dominicanes-
senorde.
Een jaar lang trokken zij van stad tot stad, de open discussie
uitlokkend met leiders van de Katharen. Toen Diego in 1207 stierf,
kwam de leiding van deze nieuwe prediking in handen van
Dominicus.
                                                                         5
In de volgende jaren werkte hij enigszins in de schaduw van de
    militaire kruistocht tegen de Katharen, waartoe paus Innocentius
    had opgeroepen. Er zijn geen aanwijzingen dat hij daadwerkelijk
    betrokken was bij de gewelddadige repressie van het katharisme.
    Zijn aandacht ging vooral naar de uitbouw van een blijvende
    structuur voor zijn activiteiten.
    Door zijn ascetische levens-wandel en de kracht van zijn woord kon
    hij een aantal volgelingen rond zich verzamelen, die hij in april 1215
    in een gemeenschap verenigde. De voornaamste regel, -van Sint
    Augustinus- die hij steeds verder zal volgen kan geduid worden als
    een middenweg tussen ascese en engagement. De groep rond
    Dominicus kreeg vrijwel onmiddellijk na het concilie, in 1216, de
    goedkeuring van paus Honorius III. Ze vormden de 'orde van de
    predikbroeders', fratres praedicatores, in de Nederlandse volkstaal
    verbasterd tot 'predicaers' (vandaar ook 'predikheren'), maar vanaf
    de late middeleeuwen ook de Dominicanen genoemd.

    De volgelingen van Franciscus werden verenigd in 'de orde van de
    minderbroeders' (later 'Franciscanen' genoemd) en zouden in 1233
    hun definitieve regel ontvangen.
    Samen vormden ze de eerste 'bedelorden' (in het latijn: ordines
    mendicantes, vandaar ook 'mendicanten'), zo genoemd omdat zij
    in principe geen bezittingen aanvaardden, maar al bedelend in
    hun bestaan moesten voorzien. Dus niet enkel de verplichting tot
    individuele armoede van elk lid maar ook de algemene regel voor
    de hele gemeenschap, zelfs de hele orde diende eigenlijk
    afhankelijk te zijn van aalmoezen. Dit kon uiteraard enkel omdat
    deze orden met hun prediking grote bevolkingsgroepen konden
    bereiken en niet in contemplatieve eenzaamheid wensten te leven.
    Dominicus sterft op 6 augustus 1221 te Bologna. Reeds in 1234 werd
    Dominicus door Gregorius IX heilig verklaard.

3/ BEDELORDEN EN HUN VESTIGING IN BRUGGE.

    Bedelorden hadden een grotere mobiliteit dan de oudere orden en
    waren in veel mindere mate gebonden aan een bepaalde
    kloosterinstelling. Men trad niet 'in het klooster' maar wel 'in de orde',
    en die bepaalde de verblijfplaats, per definitie van tijdelijke aard.
    Zodoende waren de broeders snel overal inzetbaar, wat hen tot
    uitstekende medewerkers van het pausdom maakte. Het wekt dan
    ook weinig verbazing dat het voorbeeld van de Dominicanen en
    Franciscanen in latere decennia navolging kende: omstreeks
    midden van de 13de eeuw werden twee groeperingen van
    kluizenaars omgevormd tot bedelorden (de 'heremieten van Sint-
    Augustinus' of 'augustijner heremieten' en de 'broeders van de berg
                                                                             6
Karmel' of 'Karmelieten') en nog een aantal anderen zouden in hun
    spoor treden.
    De 13de eeuw is ongetwijfeld de periode geweest waarin de orde
    zijn grootste uitstraling heeft gekend. In 1277 telde de orde 393
    kloosters, in het begin van de 14de eeuw 554. Men mag
    veronderstellen dat toen zo'n 25.000 broeders als Dominicanen
    actief waren. Op zowat alle terreinen van de toenmalige menselijke
    kennis speelden ze een voorname rol. Heel wat wetenschappelijke
    publicaties verschenen van hun hand vanaf halfweg 13de eeuw.
    Maar het is toch vooral in de universitaire wereld, in het bijzonder als
    docenten theologie en wijsbegeerte, en als theoretici van de
    prediking en de biecht, dat de orde haar meest originele bijdragen
    heeft geleverd.

3/1 SITUERING BINNEN STADSONTWIKKELING EN KERK.

    Zoals in Gent en andere steden kwamen ook in Brugge in de loop
    van de 13de eeuw de genoemde bedelorden zich vestigen. De
    Dominicanen kwamen er kort na 1228 op initiatief en met de steun
    van gravin Johanna van Constantinopel, die daarmee en wens van
    haar in 1233 overleden echtgenoot, graaf Ferrand, vervulde. In
    januari 1234 kwamen zij zich vestigen op gronden van clericus Arnulf
    Voet nabij de Oude Molenbrug en de Oude Molenpoort op het
    einde van de Hoogstraat. Deze poort was deel van de eerste
    omwalling van 1127 . De eerste verdedigingslinie rond de stad (ruim
    75 hectare) maakte zoveel mogelijk gebruik van bestaande
    waterlopen en had zes of zeven poorten. Binnen de wallen waren
    er toen al duidelijk geen voldoende ruime terreinen meer
    voorhanden om er een klooster te bouwen.
    Omstreeks 1230 hadden ook de Minderbroeders in Brugge reeds
    een huis betrokken, aanvankelijk ten noorden van het oude Brugse
    stadsgebied, waar later de parochie St. Gillis zou ontstaan. In 1246
    echter verlieten zij reeds deze plaats om zich te vestigen dichterbij
    de oude omwalling aan de 'Braamberg'. Deze nieuwe plaats, het
    huidige Astridpark, ontvingen zij in omwisseling voor de vier
    gemeten op 'het Praatse' hun door wijlen Henricus Ram geschonken
    om er een klooster te bouwen.
    In 1264-1265 kwamen de Karmelieten 'in de buurt van de Rolweg',
    gelegen in de heerlijkheid van het Voormezeelse. In juli 1265 stelde
    een scheidsrechterlijke commissie een overeenkomst op tussen het
    Sint-Donaaskapittel en de parochie van Sint-Kruis enerzijds, het
    karmelietenklooster anderzijds, in verband met de vestiging van het
    klooster, met kerk en kerkhof. De ligging, net buiten de Reimund
    Blanckardsbrug, thans Carmersbrug was dus ook net buiten de
    toenmalige stad, in een zich ontwikkelende nieuwe buitenwijk.
    Hoewel er vermoedelijk reeds Augustijnen te Brugge verbleven voor
    1276, werd hun klooster pas in 1286 gesticht. Stichter was Jan II, heer
                                                                          7
van Gistel, die een deel van zijn gronden ten noorden van de
toenmalige stad, alsook een kapel, toegewijd aan de heilige
Nikolaas, in 1276 aan de paters schonk. Tien jaar later werd een
overeenkomst gesloten met het kapittel van de Onze-Lieve-
Vrouwekerk betreffende de omvorming van de Sint-Niklaaskapel tot
kloosterkerk.
Dit akkoord was noodzakelijk omdat dit stadsdeel tot het
parochiegebied van Onze-LIeve-Vrouw behoorde en er dus
afspraken dienden gemaakt over parochiale rechten. In 1294
krijgen de Augustijnen de toestemming van de stad Brugge om
tegenover de ingang van hun kerk een brug over de stadsgracht,
de huidige Augustijnenrei, te bouwen. Vandaag ligt nog steeds de
oude Augustijnenbrug.




Tenslotte kunnen enkele kleinere stichtingen omstreeks 3de kwart
van e 13de eeuw nog tot de bedelorden worden gerekend. Zo
waren er de Eksterbroeders (ekster-kleurigen) met hun zwartwit
                                                               8
gekleurde habijt in de Sint-Gillisparochie voor 1274 en in de Onze-
    Lieve-Vrouweparochie (o.a. testam. 1271) de Zakbroeders, na 1300
    werd in de archieven amper nog een spoor teruggevonden.

    Op het einde van de 13e eeuw kreeg het Brugse stadsgebied zijn
    grote uitbreiding door het aankopen van de heerlijkheden van het
    Maandagse en het Voormezeelse . Ook delen van de heerlijkheid
    van Sijsele (in 1275) en Praat, waar de parochie Sint-Gillis in lag
    (1286), kwamen binnen het stadsdomein te liggen. De stichtingen
    van de vier bedelorden, alsook de doorgaans armere bevolking
    van de toenmalige rand konden zich van dan af inwoners van
    Brugge noemen. De nieuwe stadsomwalling, met 9 poorten en
    dubbele grachten, die enkele jaren later (1297-1300) werd
    aangelegd, bestendigde deze ingrijpende expansie en liet ons de
    stadskern 'intra muros' na die wij heden nog kennen.

    Het is opvallend dat deze kloosters zich buiten de eerste
    stadsomwalling bevonden. Naast het gebrek aan bouwgronden
    houdt het ongetwijfeld ook verband met het apostolaat van de
    bedelorden, dat in de eerste instantie gericht was op de bevolking
    van de nieuwe stadswijken, waar de seculiere geestelijkheid in haar
    taak tekortschoot. Nochtans werden in de 13de eeuw wel degelijk
    nieuwe parochies te Brugge opgericht als antwoord op de sterke
    bevolkingsaangroei, maar de kerken ervan stonden- op de Sint-
    Giiliskerk na- niet in de arbeiderswijken buiten de eerste omwalling.
    Oorspronkelijk mag de parochiale geestelijkheid wellicht opgezet
    geweest zijn met de komst van o.a. die specialisten predikers, die
    hen alvast van een moeilijke taak -de zondagspreek- ontlastte, al
    gauw merkte zij dat daarmee ook een deel van haar inkomsten
    naar de nieuwe kloosters verdween, en zij haar greep op het
    gelovige volk dreigde te verliezen.

4/ DE PREDIKHEREN NABIJ DE OUDE MOLENBRUG.

    Zoals reeds eerder gesteld lag het initiatief tot stichting ongetwijfeld
    bij de grafelijke familie. Op 12 januari 1234 verklaarde gravin
    Johanna van Constantinopel dat zij in overleg met de uitvoerders
    van het testament van haar overleden echtgenoot Ferrand een
    som van 300 lb. uit zijn nalatenschap zou besteden aan de
    oprichting van een dominicanenklooster te Brugge en dat zij uit
    haar eigen vermogen de bijgebouwen zou financieren. Men keek
    dus uit naar een geschikte vestigingsplaats die men uiteindelijk vond
    op een terrein die de zuidoostelijke grens vormde van het Brugse
    stadsgebied, in de heerlijkheid van Sijsele.




                                                                          9
4.1 STICHTING EN OPRICHTING DOMINICANENKERK EN KLOOSTER.

     Het erfelijk eigendom van de Brugse clericus Arnulf Voet, 3 gemet
     groot- waarop ook reeds een woning stond die hij in leen hield van
     de edelman Boudewijn I, heer van Assebroek werd door de gravin
     aangekocht en overgedragen aan de dominicanenorde.
     Er werd reeds in april 1234 een overeenkomst bereikt met het Sint-
     Donaaskapittel omtrent voorwaarden en schadevergoeding voor
     verlies aan parochiale rechten. Te verdelen onder het kapittel en
     de parochiale overheid van de Sint-Kruiskerk.
     Het kloosterdomein besloeg een belangrijk deel van het (latere)
     bouwblok       in  deze   buurt   Langestraat,  Predikherenstraat,
     Ganzestraat.




             Dominicanenkerk en klooster, omgeving Molenbrug. Detail uit stadsplan van
             Marcus Gerards 1562. Enige betrouwbare afbeelding vóór de
             godsdiensttroebelen van de 16de eeuw.



    Dankzij meerdere giften van o.a. gravin Johanna verzamelden zij
    voldoende middelen om klooster en kerk verder uit te bouwen. Na
    haar overlijden tien jaar later, werd de nieuwe gravin Margareta,
    -Johanna's zuster- als het ware de tweede stichteres. Zij droeg tot
    aan haar dood in 1279 op alle mogelijke wijze bij tot het vergroten
    en verbeteren van eigendom en gebouwen. De eerste kapel of het
    nederig kerkje werd omschreven als “ecclesesiam satis humilem”.
    Vanaf 1242 volgt dan een kapittelzaal, een refectorium en
    dormitorium. Vanaf 1280 of 1284 is men met de bouw van de
    nieuwe, grote kerk begonnen. Een eerste deel van de driebeukige
    kerk werd      ingewijd door Olaf, -bisschop van Roskild          in
    Denemarken- in juli 1311.
                                                                     10
De Dominicanen hadden reeds in de 13de eeuw een nauwe band
met de begijnen en de bogarden in de stad, uiteraard ook met de
dominicanessen die zij vanaf 1286 onder hun bescherming namen.
Ze stonden eveneens aan de wieg van de kloostercongregatie van
de zusters van de Potterie in 1276, waaruit trouwens enkele jaren
later het vrouwenklooster van de Dominicanessen 'Engelendale' te
Assebroek zou ontstaan.

Aanvankelijk ondervonden de Dominicanen veel tegenstand van
de parochiale geestelijkheid. Zo mochten de kerken geen klokken
of kerkhoven hebben en was niet toegestaan buiten de kloosters te
prediken tenzij in open lucht of met toestemming van de pastoors.
Ook voor het horen van de biecht hadden zij de toestemming van
de bisschop nodig.
Geleidelijk aan werden intussen nieuwe percelen rond hun klooster
verworven. De kerk, die werd opgedragen aan de apostel Sint-
Paulus, was voltooid omstreeks 1320. Reeds in 1306 hadden er
begrafenissen plaats. Omstreeks 1330 bouwde men de nieuwe
kappitelzaal, in dezelfde periode werd de aanpalende grote
slaapzaal opgetrokken, nog een tweede en derde dormitorium
volgden. In het kerkgebouw werden in de loop van de jaren
meerdere altaren en zelfs kapellen opgetrokken. Zo hadden de
Portugese handelaars er sinds 1410 hun kapel, de Algarvische en de
Castiliaanse natie volgden kort daarop. Ook zij hadden het recht
om hun afgestorven leden daar te begraven.
In 1445 koos het ambacht van de 'stroodeckers' eveneens een
plaats voor de bouw van haar kapel, waarbij ook zij het
lessenaarsdak optrokken met een hoog kruisribgewelf. In de loop
van de 15de eeuw volgden nog de gilden van de zwarte
leertouwers, de leerlooiers en ook de rederijkerskamers “Gheselscep
di St-Esprit” hadden er geruime tijd hun kapel. In 1454 werden beide
zijbeuken volledig verhoogd, dus op de lijn van de eerder
verhoogde kapellen.
In de nacht van 1 op 2 september 1459 werd het klooster door een
hevige brand geteisterd. De slaapzaal in de zuidervleugel en de
bibliotheek gingen totaal in de vlammen op, zodat zelfs weinig van
de muren overbleef. Heel wat gebruiksvoorwerpen en kostbare
boeken gingen verloren. Onder leiding van prior Johannes Stock en
met de steun van hertog Filips de Goede werden in gans het
graafschap Vlaanderen omhalingen gedaan en konden de
gebouwen stilaan hersteld of opnieuw opgetrokken worden.
Het is hier ook gepast te wijzen op het initiatief van dominicaan Mgr.
De Witte -bisschop van Cuba- die in 1539 beslist zijn fortuin te
gebruiken om in Brugge een universiteit op te richten. De
zogenaamde “Fundatie Cuba” werd uiteindelijk in 1541 ingehuldigd
onder de sympathie van de stad Brugge. De eerste cursussen
werden gegeven in de letteren door de vermaarde en omstreden

                                                                   11
godgeleerde Joris Cassander, in 1545        volgde een leerstoel
    theologie. Na een onderbreking door de godsdienstberoerten
    werden de lessen pas hernomen in 1587. Enkele jaren later werd
    de fundatie Cuba geïntegreerd in het in 1571 opgerichte Brugse
    seminarie. Tot in 1722 doceerden de predikheren er theologie.

4,2 GEUZENTIJD TOT OPHEFFING .

    Een nieuwe ramp bedreigde de kloosterlingen. In 1578 brak voor de
    dominicanen, zoals in veel andere godsdienstige instellingen, een
    tijd van vernieling en ellende aan.
    “Een grote bende dewapende geusen” uit Gent kwam onder
    leiding van “Capiteyn van Reyhove” te Brugge aan. Daar hij
    “heymelijk verstandt” had met de “hooftman van S. Jans Sestendeel
    die de wagt hebbende aan de cruyspoorte, den vryen ingang gaf
    aan Reyhove met de syne”, kwamen de geuzen “op 't
    onverwagste” de stad binnen.
    Op 1 oktober besloten de schepenen van de stad de dominicanen
    te verdrijven. Voor de twaalfde van dezelfde maand moesten zij
    “huerlyeder cloestere laeten staen alzoe eet stondt; en mochten
    nyet hudt draeghe...”. Kort daarop plunderden de geuzen het
    klooster . De kerk, waarvan het gehele interieur vernield was,
    gebruikten de protestanten voor de eigen erediensten. De klooster-
    gebouwen werden gedeeltelijk verhuurd als woningen. Het trekken
    van twee straten doorheen het domein betekende de afbraak van
    heel wat gebouwen .




    J. Beerblock, tekening van het dominicanenklooster, Brugge 1796.



                                                                       12
De grote zuidelijke slaapzaal beschadigd, de oostelijk gelegen eet-
    en slaapzaal en de kapittelzaal vernield. Ook de tweede werd
    gesloopt.
    Het tij keerde in Brugge met de komst van Farnese die de Spaanse
    overheersing herstelde en de calvinisten verdreef naar het noorden.
    Een triomferende kerk richtte opnieuw kloosters en kerken op als
    nooit tevoren.
    Vanaf 1584 startten de dominicanen moeizaam met de restauratie
    van het klooster. De kerk werd heringericht en heel wat Brugse
    families en geestelijken hadden er opnieuw hun mausuleum,
    graftomben en grafplaten. Samen met de nieuwe kapellen die
    werden gebouwd zijn ze van het grootste belang geweest voor de
    luister en het decorum van het kerkinterieur. In 1600 werd de
    kloosteromgang herbouwd en het zuidelijke dormitorium hersteld. In
    1630 volgde de oostelijke slaapzaal. In 1637 werd een nieuwe
    bibliotheek opgericht, waarnaast in 1641 de brouwerij kwam te
    staan.
    Een aanzienlijke ingreep betekende in 1751 het graven van de
    Coupure die dwars door het domein van het klooster liep, enkele
    huizen en bijgebouwen (o.a. ziekenhuis met kapel, het
    vreemdelingenkwartier) werden onteigend, zonder evenwel de kerk
    of de voornaamste gebouwen te raken. In de gedetailleerde
    ingekleurde tekening van Jan Beerblock is o.a. duidelijk te zien hoe
    de kloostergangen twee verdiepingen telden en het dak verder
    doorloopt in de achterste bouwblok. Ook hier valt ons op -zoals bij
    M. Gerards - dat de kloosterbouwtraditie werd gerespecteerd. De
    eenvoud van de kerk wordt onderstreept                  door sobere
    baksteenbouw die nauw aansluit bij de gebruikelijke huizenbouw,
    dakruiter (ipv. toren) en lichte steunberen, geen pinakels noch nissen
    met sculptuur zijn er te zien.
    Op de voorgrond liggen de boten in de Coupure die werd
    aangelegd om de schepen via de stad naar de Gentse Vaart te
    leiden. Ze vind aansluiting bij de lange rei en de Sint-Annarei die
    daartoe verdiept werden.

4.3 HET PATRIMONIUM NA DE FRANSE REVOLUTIE.

    De hervormingen onder Maria-Theresia en Jozef II brachten nieuwe
    taksen met zich en in 1771 verbiedt een decreet het aanvaarden
    van een uitzet bij het intreden van een nieuw kloosterlid, ook het
    verbod om giften aan te nemen komt hard aan. Uit een telling in die
    periode van het aantal religieusen blijkt dat de gemeenschap toch
    nog steeds uit “twee en dertigh priesters, twee absent tot Rysel om
    frans te leren; item drie clercken en twaelf leecke broeders...”
    bestond. Een eeuw vroeger waren er gemiddeld een 70-tal
    geestelijken.

                                                                       13
Enkele jaren later betekende de Franse Revolutie de definitieve
doodsteek van de dominicanen in Brugge. In 1796 werden de
kloosters van de vier bedelorden alsook de abdijen Ter Duinen, te
Eekhoute en Hemelsdale en vele andere kloosters opgeheven. Ook
de dominicanessen in Assebroek en de meeste “susterkens sijn al
uuijt huerlieder convente geiaeght, ende huerlieder schoone kercke
al ghebroken ende ghedestrueert....”. De gebouwen werden
onteigend en verkocht.
Een deel van het dominicanenklooster, bestaande uit de
binnenkoer met een gedeelte van de westelijke vleugel alsook de
zuidelijke vleugel van het klooster, werd toegewezen aan de
toenmalige gendarmerie. In 1799 werden de kerk en de overige
gebouwen publiekelijk verkocht. De marmeren vloeren, het
beeldhouwwerk en het rijke meubilair waren niet in de verkoopakte
opgenomen.




                                          L. :Restanten westportaal kerk
                                          (mei 1987)

                                          R. :Eiken trappaal met emblemen.
De kerk, die reeds als hooiopslag
gebruikt werd, was verwaarloosd, en in het jaar 1801 stortte het dak
in , waarna het -op een deel van het ingangsportaal en een
fragment van de zuidelijke muur na- geheel werd afgebroken. Dit
zijn zowat de meest opvallende resten van de kerk. Ze werden in
1995 geïntegreerd in een nieuw appartementsgebouw. Beide
fragmenten     waren reeds eerder als monument geklasseerd met
K.B. Van 17 december 1982.
Het deel toegankelijk via de Langestraat was reeds na de eerste
wereldoorlog ingericht als het hotel Verriest. Het werd voornamelijk

                                                                      14
door Engelsen bezocht. Een aantal prentkaarten uit die tijd, van
   zowel interieur als van gebouwen en tuinen geven ons een goed
   beeld. Tijdens de oorlog 1940-45 werd het hotel door de Duitsers
   bezet en erg beschadigd. Vanaf 1946 tot in de jaren negentig
   waren de diensten van het Rode Kruis in een deel van het oude
   klooster gevestigd.
   Het gebouw is nog in grote mate authentiek, met onder meer de
   kapittelzaal van de paters, de prachtige grote trap in de hal
   waarvan de eiken trappaal waar het embleem van de
   dominicanenorde is ingewerkt. Ook groteskenfiguren (chronogram
   1566) en consoles zijn mogelijk herbruikte architectuurelementen.
   De kapittelzaal of sacristie heeft een bijna vierkant grondplan en is
   overspannen door een kruisribgewelf waarvan de ribben vallen op
   figuratief uitgewerkte consoles. In het midden van de zaal wordt het
   gewelf gedragen door een ronde zuil met basement, in blauwe
   natuursteen.




Dominicanenklooster: oostelijke vleugel, na WO. 2 tot 1992 in gebruik door
brugse Rode Kruis. Kapittelzaal met kruisribgewelf, in midden gedragen door
ronde zuil op vierkante basis, waarvan ribben steunen op figuratief uitgewerkte
consoles. De monumentale trap met eiken trappaal met de gekende dominicaanse
emblemen (toestand 2010).



  De aanpalende gang telt drie traveeën met kruisribgewelven.
  Verrassend zijn de materiële dominicaanse sporen die her en der
  verspreid in brugse en andere kerken en kapellen nog te vinden zijn.
  Zo hebben wij weet van de predikstoel in de St. Bertinuskerk te
  Poperinge, het orgel (1715) in de parochiekerk van Stalhille, een
  zilveren monstrans met lunula (1711) in de kerk van Koekelare. Het
  beeld van O.L.Vrouw van de Rozenkrans en de offerblok in de St.
  Walburgakerk in Brugge die behoorden tot het Rozenkrans-
  broederschap. Het prachtig 15de eeuws houten O.L.Vrouwbeeldje


                                                                                  15
dat bij de dominicanen in het koor stond is heden nog te zien in de
    kloosterkerk van de dominicanessen aan de Vlamingdam (zie p. 28).

    Als gevolg van de            verkoop “.. van
    ornamenten en andere kerkgoederen
    voortkomende          uit  de     afgeschafte
    kloosters...” zijn ook nogal wat schilderijen in
    Brugge terug te vinden. Volgens pater Piet
    De Pue zijn nog (in 1981) een dertigtal
    werken aan te wijzen die voortkomen uit het
    dominicaans patrimonium; In de O.L.
    Vrouwkerk reeds 7 werken waaronder J. Van
    Oost, J. Herregouts, J.E. Quellin en G. De
    Crayer, vervolgens telkens een tweetal
    schilderijen in de St. Walburgakerk, het         S. Thomas van Aquino.
    bisschoppelijk paleis, het OCMW van
    Brugge, een monumentaal werk siert het           Anoniem, Brugge-Bisdom
    hoofdaltaar
    in de Sint Jacobskerk “De Aanbidding van de Drie Koningen” door
    Jan van Boeckhorst (1605-1668) in de stijl van Rubens, maar ook in
    het brugse Begijnhof, de Maricolen, Godelieveabdij, Sint Gilliskerk,
    Engels klooster en uiteraard bij de Dominicanessen vinden wij
    schilderijen.

4.4 HUIDIGE SITE, NABIJE TOEKOMST. RIJKSARCHIEF BRUGGE.

    Via sporadisch archeologisch
    onderzoek komen -na een
    intens verblijf van meer dan
    500 jr. op het domein- uiteraard
    ook regelmatig zaken aan de
    oppervlakte. Recent nog (aug.
    2010)      werd      door     de
    archeologische dienst bij de
    voorbereiding        van      de
    geplande nieuwbouw op de
    boden van een bouwput een
    loden moerbuis blootgelegd.
    Vermoedelijk deel van de eind
    dertiende                eeuwse
    waterleiding. (zie hierover
    Kontaktblad Gidsenbond sept -
    okt. 2010).
    Grondiger onderzoek werd in 1993 - 1994 beschreven door
    stadsarcheoloog H. Dewitte die toen de opgravingen leidde op de
    plaats waar eertijds de westbouw van de kerk stond. Aanleiding
    was de realisatie van een nieuw, -op eerder ongelukkige wijze-
    ingepast appartementsgebouw.
                                                                  16
Er werden toen een elftal geheel of gedeeltelijk bewaarde
bakstenen grafkelders aangetroffen, gedateerd tussen de 14de en
de 17de eeuw. Op de oudste graven trof men restanten van de
klassieke grafschilderingen. Ook funderingen in veldsteen en
Doornikse kalksteen van het 1ste kerkgebouw zijn             toen
blootgelegd. Vastgesteld werd ook dat de gebouwen werden
opgetrokken in een moerassig gebied. Het pleistoceen zand
bevindt zich op ca. 5m. onder het huidige maaiveld. Daarboven
heeft er zich 50 tot 80 cm. veen gevormd dat overgaat in een
kleilaag waarin zelfs nog sporen van rietbegroeïng merkbaar
waren.       Aansluitend werden           twee grafzerkfragmenten
bovengehaald beschreven door Dhr. R. Van Belle (ts. Brugs
Ommeland 1995, 3-4). Het betreft eind 13de eeuwse vloerzerken
met lijngravering in Doornikse kalksteen.
Intussen is er in het kader van het nieuwe bestemmingsplan voor
de ganse site reeds een belangrijke weg afgelegd. Op 30 mei 2008
was er de officiële opening van het Justitiehuis door o.a. de
Minister van Justitie Van Duersen en de Minister van Financiën
Reynders ook bevoegd voor de Regie der gebouwen.




                                     L.: Justitiehuis voorgevel aan
                                     Predikherenrei,
                                     R. : Heraangelegde kloostertuin (dec.
Op 2 december 2009 was er dan 2010).
de druk bijgewoonde informatie-
vergadering in het Brugse Stadhuis,
waar de plannen van architecten Salens werden voorgesteld. 'We
maken een opvallend gebouw, dat toch rust uitstraalt' , zegt Salens
over het gebouw dat eind 2012 of begin 2013 de deuren opent.
'Het dak doet bijvoorbeeld denken aan een blad gekreukt papier.
Ook de bakstenen zijn opmerkelijk. Maar toch past het harmonieus
in de omgeving'.

                                                                       17
Het Brugse Rijksarchief zal er drie keer meer plaats hebben! Gezien
      het acute plaatsgebrek in de Poortersloge is dit geen overbodige
      luxe. Veel archieven zitten nu bijvoorbeeld in Beveren-Waas. De
      nieuwe bewaarplaats          zal 16 kilometer archief bevatten.
      Belangrijker voor de buurtbewoners is dat er onder het archief een
      parking voor 200 auto's wordt aangelegd. Volgens betrokken
      schepen van Ruimtelijke Ordening is er voor de mensen van de
      Langestraat en omgeving opnieuw een duidelijke positieve
      ingreep in het stadslandschap. Op de info-bijeenkomst bleek dat
      de plannen vrijwel op unanieme goedkeuring kon rekenen bij de
      buurtbewoners.

4.5   ILLUSTRATIE EN SIMULATIE




       Sinds december zij de afbraakwerken van start gegaan. Het weinig waardevolle
       volume van de vroegere 19de eeuwse rijkswachtkazerne, waar zowel de
       ondergrondse parkeerplaats als het nieuwe modern hoofdgebouw komt werd reeds
       genivelleerd.



      Als afsluiting van dit hoofdstuk volgen nog enkele beelden van
      een toekomst die ons hopelijk, -na realisatie- kan overtuigen dat
      hedendaagse stadsrenovatie toch wel hand in hand kan gaan
      met respectvolle restauratie en herwaardering van gebouwen en
      omgeving.



                                                                                 18
19
5/ ZUSTERS DOMINICANESSEN.

      Reeds eerder is hier gebleken dat Dominicus reeds omstreeks 1206
      in Prouille een eerste klooster voor vrouwen stichtte (zie p. 5).
      Vrouwen konden in die dagen niet als predikers optreden. Het
      trekkende leven van de broeders was voor hen                 evenmin
      weggelegd. Ze bleven op dezelfde plaats, in hun (slot)kloosters.
      Het elan waarmee de vrouwengemeenschappen in Europa
      groeiden deed niet onder voor dat van de broederstak. Lang
      werden ze zusters van de tweede orde of monialen genoemd.
      Tussen 1262 en de Franse revolutie hebben alleen al in de lage
      landen 29 dominicaanse monialenkloosters bestaan.
      De vrouwen deden vaak een beroep op de broeders voor
      geestelijke leiding en het voorgaan in hun vieringen. Deze lieten het
      nogal eens afweten, omdat ze voorrang gaven aan ander, in hun
      ogen noodzakelijker, werk.
      Twee golven, tijdens de reformatie en tijdens de Franse revolutie
      zorgden voor de afschaffing van bijna alle monialenkloosters in de
      Nederlanden. In Vlaanderen zijn er heden nog amper een tweetal
      gemeenschappen.

      Daarnaast is er ook nog meer actieve beweging van leken en
      zusters die als de derde orde zijn gekend. Uit de 'wereldlijke' derde
      orde ontstond een 'kloosterlijke' derde orde, waarvan de bekende
      mystica en kerkhervormster Catharina van Siëna een inspirerend
      voorbeeld was.
      Ze werden in de 19de eeuw, soms door Dominicanen gevraagd,
      zich in te zetten voor noden in die tijd. De regel van de 'Derde Orde'
      werd als basis gekozen en aan de omstandigheden van actieve
      religieuzen aangepast. Ze verbinden heden nog elementen van de
      dominicaanse traditie met een ruim apostolaat.
      Vaak ging hun aandacht naar arme kinderen die in die tijd weinig
      opvoeding of scholing kregen. Anderen richten zich nog steeds op
      mensen aan de rand van de maatschappij. Velen willen ouderen
      en zieken bijstaan. In België en Nederland zijn nog een aantal
      Congregaties van Dominicanessen - met nog enkele honderden
      zusters- actief.

5.1   STICHTING EN VERBLIJF IN ASSEBROEK 1284.

      Volgens de oude kronieken werd het “Clooster ten Jacopinessen bi
      Brucghe” gelegen langs de oude Gentsche Heerweg,
      tegenwoordig Astridlaan, op “HH. Dry Koningen-feest-dag van den
      geseyden jaere 1284. De “seer godtvruchtige vrouw-personen van

                                                                         20
gemeenen staet en conditie”, die de stichting vorm gaven, worden
er met naam genoemd : Avezoete of Ymmezoete van Dam, Sibilia
haar zuster, Margarita van Gendt en Christina van Iper.
Op deze plaats “...waer dickwils gehoort is geweest een seer
wonderbaer, soet ende aengenaem gesang by nachte...” stond
volgens kroniekschrijvers zoals Sanderus reeds een kapel.

Onderzoek heeft uitgewezen dat het traditionele stichtingsverhaal
dicht aansluit bij de gekende historische gegevens. In zijn
standaardwerk over de Vlaamse bedelordekloosters heeft W.
Simons aangetoond dat de 'legende' dicht in de buurt kan komen
van wat werkelijk tussen 1280 en 1300 in Assebroek heeft
plaatsgevonden.
Volgens deze legende zou gedurende lange tijd het gezang van
engelen gehoord zijn op een verlaten plek te Assebroek (vandaar
Engelendale). Geïnspireerd door deze goddelijke aanwijzing
stichtten de vier vrome vrouwen op dezelfde plaats een klooster ,
dat op Driekoningendag 1284 in gebruik werd genomen.
Vanaf 1283 vinden we in het archief van het Potterirhospitaal de
naam van Sybilia van Dam terug. Ze legde toen, samen met enkele
andere zusters, kloostergeloften af. In 1291 ontvingen haar zuster
'Ymmesoete de Dam, Christine de Ypra en Marghareta de
Gandavo' van het Brugse stadsbestuur een som, vermoedelijk als
'uitkoop' uit het Potteriehospitaal.
Na jaren van voorlopige behuizing
krijgen de stichters in januari 1292 van
Boudewijn II van Assebroek officieel
toestemming om '...clooster en kerck te
stichten, daer te celebreren H. Godts-
dienst, te ontfangen offeranden, vreye
begraf-plaetse te hebbeb ende alles te
hebben ende gebruycken volgens de
regel, statuyten, en gewoonten der
susters van 't predickheeren-orden'. Dit
alles werd '...mildelyck begiftigt ende
met een parteye van 24 gemeeten,
syn'er naest gelegen landen'.
                                             Boudewijn II van Assebroek
Na een bezoek van magister-generaal
Munio de Zamora in 1286 werd het jonge 1275. Wapenzegel: Schuinbalk en
convent onder toezicht van de prior van zes rozen. ARA. Brussel.
de Brugse Dominicanen geplaatst.
Dankzij vele giften kan de nieuwe stichting zich snel ontwikkelen.
In juni 1293 worden de “sorores predicatores” genoemd in het
testament van Nikolaas van Biervliet. Ook de Graven van
Vlaanderen namen het convent onder hun bescherming. Nog in
1293 schenkt Gwijde van Dampiere een bunder land en maakt hun

                                                                   21
grond vrij van alle leenrechten en lasten (pointingen en settingen).
Een interessante akte, onlangs gevonden in het Rijksarchief Leuven
leert ons dat in 1309 met goedkeuring van Graaf Robrecht van
Bethune een stichting van een Duitse koopman werd bekrachtigd.
Dit in bijzijn van “...Bouden van Arsenbroech rudder, zuster Adelise
van Ghistele prioresse en Jan van Sledinghe prior te dien tiden
vander predicaren Ordine in Brucghe..” .

Akte van Robrecht van Bethune
van 1309 in latijn, waarbij
Hendrik        van        Hardorpe
zielemissen opdraagt bij de
zusters van Engelendale te
Assebroek. Archief Dominica-
nen nr. 389, R.A. Leuven.
Afhangende gebroken zegel van
R. v. Bethune. (eigen foto 2010)


De kronieken vermeldden
dat ook Jan zonder Vrees,
hertog van Bourgondië in
1406, al de goederen van
Engelendale heeft afgelost.
Ze mogen ze “..eeuwighlyk.”
blijven      bezitten,       op
voorwaarde dat ze ook
eeuwigdurend vier solemele
jaargetijden opdragen voor
hem en voor zijn ouders. In
1474 heeft Karel de Stoute
deze akte hernieuwd.
Karel V deed dit opnieuw in 1516. Als we de ontwikkeling van de
stichting kunnen peilen via het aantal bewoners van Engelendale,
dan geeft het 'Doodt-Register' ons een
bruikbaar instrument. In het Necrologion kunnen we natellen dat
voor het einde van de 14de eeuw al ruim honderd 'Jacobinessen'
in Assebroek zijn overleden! Bij dit hoge sterftecijfer moet wel worden
rekening gehouden met de “..seer smettelycke en woedende
pestilentieuse sieckte...” die vanaf 1348 een ware ravage aanrichtte.
Anno 1359 “... was 't groote sterfte van haestiger doodt; de lieden
waeren 's morgens fraey, 's noens sieck ende 's avonds doodt...”.
Het Necrologion bevat bijna 600 namen van religieuzen die, voor de
Franse revolutie, ooit op Engelendale -buiten of binnen de
stadsmuren- hebben verbleven.
In de jaren '50 van vorige eeuw werd op de hoeve toevallig een
geelkoperen funeraire inleg uit de eerste helft van de 14de eeuw

                                                                    22
gevonden. Het hoofd -met kordate open blik -is bijna levensgroot en
    stelt een geestelijke voor. Dergelijke stukken zijn uiterst zeldzaam en
    getuigen van een grote artistieke kunde waarvoor Brugge samen
    met Gent en Doornik bekend was. Een aantal grafstenen en heel
    wat fragmenten in Doornikse kalksteen zijn nog ter plaatse bewaard
    gebleven. Een laatgotisch priestergrafzerk (+1525) werd in de
    gerenoveerde oude kapel teruggeplaatst.




  Koperen funerair kunstwerk              Zegel in groen was van Engelendale,
  gevonden op de hoeve Engelendale.       anno 1397. Voorstellend Sint Dominicus
  Grafplaat van geestelijke, 1e helft     met boek en latijn kruis, aan de voeten
  14de eeuw (eig. foto 1982)              een draak. “(+S')CONVENTVS SOROR
                                          'DE ARS(EB)ROC ORDIS PREDICATO”
                                          SAB, Inv. oorkonden nr 845.




5,2 ONVEILIG IN LANDELIJK ENGELENDALE IN 16DE EEUW.

    REFUGE BINNEN DE STADSMUREN. EEN NIEUWE START.

    Zoals voor alle Brugse buitenkloosters betekende de woelige 2de
    helft van de 16de eeuw Engelendale het einde van haar bestaan
    buiten de muren. Niet na eerst verschillende keren, vanaf vroeg
    16de eeuw naar hun “... eigen refugie-woon-stede...” te zijn

                                                                             23
gevlucht “...somtyds en meest het huys Leffinge, by den Meulen-
meersch, niet verre van het predickheeren-clooster om
gevougelycker door die religieusen gedient te kunnen worden...”.




     'Jacopinesse'. Detail uit de kaart van het Brugse Vrije, P. Pourbus/
     P. Claeissins, 1560-1561. Opname stad Brugge nr. 4413/04/060694.

Dezelfde kronieken waarvan wij dankbaar gebruik kunnen maken,
geven soms gedetailleerde informatie omtrent de “wreedelycke”
gebeurtenissen waarvan de zusters getuige waren. Zo noteerde
zuster Anna Anneron (“..als-dan regeerende mevrouw priorinne..”)
wat in die vreselijke maanden te Assebroek is gebeurd.
Wij citeren:
”...Den 15 Augusti 1561 hebben dese religieusen hun clooster
moeten verlaeten ende sich inde stadt begeven om de rasernije
vande beeltstormers te ontgaen. Den 5 November 1561 't savonts
ontrent den neghen uren syn ontrent de dertich struyckroovers in dit
clooster ghevallen, ende hebben met alle gewelt willen de deuren
van de kercke ende van den dormter open brecken, maer en
hebben tot hunne meyninghe niet connen commen, daer sij
nochtans met minderen aerbeyt ghecommen sijn binnen alle de
andere plaetsen van het clooster, in welcke sij alles
wechghenomen ende verwoest hebben.
In desen inval sijn vier van onse paters seer qualijck ghehandelt
gheweest. P. Joannes Antony vant convent van Brugghe ende P.
Jacobus de Boots sijn van hun vermoort. P. Arnoldus vanden
Kerckhove met          veele wonden ghequetst ende half doodt
ghelaeten gheweest, ende P. Stephanus de Mey, biechtvader van
dit clooster is ghelijck miraculeuselijck hunnen handen ontvlucht.
Door dit ongheval is dit clooster in soo slechten staet ghecommen
dat het ghedwonghen is gheweest alle de overgheblevene silvere
vaeten te vercoopen, om de grachten ende mueren wederom op
te maecken, om voor de 2e mael niet overvallen te worden...”.

                                                                            24
Het onvermijdelijke is enkele woelige jaren later toch geschied:
    “...Ontrent dese jaeren (1580) op valsch pretext dat ons buyten
    clooster soude schaedig syn aen de stadt, soo hebben de guesen 't
    selve tot de grondt doen afworpen, confiskeerende den
    meerendeel van de materiaelen...”.
    Aldus werd brutaal een streep gezet onder 300 jaar aanwezigheid in
    Assebroek. De kloostereigendommen echter bleven aanzienlijk.
    Einde 18e eeuw, bij het inventariserennn van hun goederen,
    bezaten de Dominicanessen van Engelendale in het Brugse Vrije,
    naast een aantal huizen en hoeven, niet minder dan 1800 gemeten
    (ong. 800 hect.) aan landerijen verspreid over vele gemeenten. Ca.
    500 gemeten werden in Assebroek en Sint Kruis opgetekend.

5.3 CLOFHAMERSSTRAAT WORDT JAKOBIJNESSENSTRAAT.

    Uiteindelijk was de gemeenschap reeds in 1578 definitief verhuisd
    naar de Clofhamerstraat, de huidige Jakobijnessenstraat bij het
    oude Magdalenenhospitaal, een plaats die ze in 1534 reeds
    hadden verworven. Daar hadden ze reeds, ook aanpalend op de
    Nieuwe Gentweg, enkele huizen en een kapel die in 1588 werd, een
    deel van de tuin werd voorbehouden als begraafplaats.
    In 1597 begonnen ze dan
    ter plaatse een nieuw
    klooster te bouwen.
    Er      werden         stenen
    opgehaald bij het oude
    convent te Assebroek. De
    kerk werd voltooid in 1611
    en ingewijd door Mgr.
    Rodoan. De patroon van
    de    kerk     bleef,     zoals
    voorheen, de H. Michael.
    De gemeenschap kon zich
    in de volgende eeuw
    rustig verder ontwikkelen
    en had        opnieuw een
    opmerkelijk           domein J. Beerblock, Dominicanessenklooster Brugge 1796,
    ingenomen in Brugge- Stedelijke Musea, Steinmetzkabinet.
    kloosterstad. De ets die J.
    Beerblock       ons      naliet
    bewijst dit voldoende.
    Maar dan kwamen met de Oostenrijkers de beruchte maatregelen
    van Jozef II. De contemplatieve orden vindt hij 'niet nuttig'. Hij sluit
    2000 kloosters (einde 1781) , neemt hun eigendommen in beslag en
    zou daarmee 1500 parochies stichten. Het uiteindelijke edikt kwam
    op 17 maart 1783. Twaalf kloosters, waaronder Engelendale,
    werden te Brugge gesloten.
                                                                            25
In juli moesten de zusters de panden verlaten en al hun goederen
      werden aangeslagen ten voordele van de 'Religie kas'.
      Van 1788 tot 1796 betrokken de zusters Conceptionisten de verlaten
      gebouwen en in de 19e eeuw werd er het private Sint-
      Dominicusgesticht voor zwakzinnigen in ondergebracht. Deze
      instelling werd opgericht in 1834 en kende vooral in de tweede helft
      van de eeuw een grote uitbreiding. Ze verdween tijdens het
      Interbellum (1926) en de gronden langs de Jakobijnessenstraat
      werden verkaveld voor huizenbouw. Achter deze bebouwing ligt
      een terrein die in 2002 als z.g. 'Jakobinessenpark' met o.m.
      speelplein en parkeerplaatsen. Dit park is nog omringd door
      restanten van de 17e eeuwse kloostermuur; zijn verzorgd metselwerk
      en overhoekse steunberen zijn vnl. ter hoogte van de Oude
      Gentweg en Gentpoortstraat goed bewaard.

5.4   HEROPRICHTING IN VLAMINGDAM 1861.

      De opheffing van het klooster Engelendale in 1783 betekende niet
      het definitieve vertrek van de Dominicanessen uit Brugge. In 1861
      kochten ze een groot huis ,'Het Walleken', op de Vlamingdam (dat
      voorheen tijdelijk door de Xaverianen was bewoond), en
      verbouwden het in 1865 tot klooster. Het wordt in 1867 ingewijd.
      Dit, nog steeds bestaande convent, kreeg eveneens de naam
      'Engelendale'. Vanuit de Jacobinessenstraat kunnen de zusters
      verhuizen die absoluut in het 'Slot' willen verblijven naar de
      Vlamingdam. Hier wordt het centraal bestuur gevestigd.
      Postulanten mogen intreden ofwel in het Sint-Dominicusinstituut
      ofwel in het slotklooster aan de Vlamingdam.

      Vanaf de vestiging in de 19de eeuw zien we de werking sterk
      uitbreiden naar diverse activiteiten: zo was er sinds 1874 de
      verzorging van oudere dames in Heverlee, sinds 1919 een weeshuis
      en school en in 1957 ontstond aldaar het MPI. 'Sint Catharina' ( in
      1971 als 'Priorij Terbank' ) .Initiatieven in Oostende (ziekenhuis) en
      Oostduinkerke ('De Rozenkrans'), in Dilbeek, Zottegem, Erwetegem
      en vooral ook het missiewerk wijzen op een grote inzet en
      engagement vanuit Engelendale. De eerste missiezusters vertrekken
      in 1925. Hun zorg gaat uit naar ziekenhuizen, onderwijs, armen of
      pastoraal. Dit zowel in het voormalige Belgisch Congo als in
      Ruanda. De congregatie verlaat de missieposten in 1998.
      Het oude klooster van 1867, dat niet meer aangepast was aan de
      leeftijd van de bewoners, bracht ook problemen met vocht en
      verwarming. Het werd in 1996, met uitzondering van de kapel,
      gesloopt. Een nieuw complex herrees naar de plannen van
      architect Gino Debruyne. Er is, volgens de huidige overste -zuster
      Reinhilde- vooral ook naar de toekomst gekeken. De gebouwen
      beantwoorden aan de hedendaagse normen en voorzieningen
      zodat het later een dienstverlenend centrum kan worden.
                                                                          26
De bouwwerken werden voltooid in de zomer van 1998.




                                   Engelendale Vlamingdam Brugge
                                   Beeld van huidige tuin en
                                   nieuwbouw. (opname 2010).




                                                               27
Maquette door arch. Debruyne.
     Algemeen beeld aan Vlamingdam.
                                                O.L.Vrouw ter Predikheren. Steensculptuur
                                                14e eeuw. Nu in kapel van Dominicanessen.




Hiernaast en onder nog enkele sfeerbeelden op
de     mooi gerenoveerde, oude       gewezen
kloostergebouwen     van    Engelendale    te
Assebroek. Een tastbaar patrimonium met een
boeiende toekomst!




                                                                                    28
SELECTIEVE BIBLIOGRAFIE
Algemeen

       ° P. De Pue O.P., Geschiedenis van het oud-dominikanen-
       klooster te Brugge (1233- 1796), Leuven, 1981.

       ° J. De Smet, De vestiging van de vier bedelorden te Brugge in
       de XIIIe eeuw, in : Biekorf, LII (1951), p. 233-236.

       ° Duclos, Bruges,histoire et souvenirs, Brugge, 1910.

       ° M. Ryckaert, Historische Stedenatlas van België, Brugge,
       Brussel, 1991.

       ° M. Ryckaert, A. Vandewalle, J. D'hondt, N. Geirnaert,
       L. Vandamme, Brugge De geschiedenis van een Europese stad,
       Tielt, 1999.

       ° W. Simons, Bedelordekloosters in het graafschap Vlaanderen,
       Chronologie en topografie van de bedelordeverspreiding vóór
       1350, Brugge, 1987, pp. 75-77 en 145-150.

       ° W. Simons, G.J. Bral, J. Koufront, J. Bockstaele, HET PAND Acht
       eeuwen geschiedenis van het oud Dominicanenklooster te
       Gent, Tielt, 1991.

       ° S. Tugwell O.P., De Heilige Dominicus, Ed. Du Signe, Strasbourg,
       1998.

       ° J.A.Van Houtte, De geschiedenis van Brugge, Tielt-Bussum, 1982.

2. Dominicanen

       ° Bogaerts, Historische beschryvinghe der Cloosters van het
       Order van den H. D Dominicus geschreven in 't jaer 1715 door
       Pater Bernardus De Jonghe, Predikheer, in: Bouwstoffen voor de
       geschiedenis der Dominikanen in de Nederlanden, nr.1, Brussel,
       1965.

       ° K. Deckers, J. Snaet, J. Gheyle, P. Roels, Project 'De
       Predikheren' te Brugge, Regie der Gebouwen, Cel restauratie,
       Brussel 2005.



                                                                      29
° H. Dewitte, Opgravingen en vondsten; Dominicanenklooster,in:
       Jaarboek 1993-94, Stedelijke Musea, Deel I, Brugge, 1995, p. 78-82.

       ° M. Dewulf, De kerkelijke architectuur van de Dominicanen te
       Brugge, in: Gentse Bijdragen tot de Kunstgeschiedenis en
       Oudheidkunde, XVIII (1959-1960), p.105-157.

       ° P. Meuleplas, De Predikheren te Brugge, in: Biekorf, LXV (1939),
       p. 233-237.

       ° P. Martens, s'Heers Honden te Brugge, paper in kader van
       gidsencursus Kon. Gidsenbond van Brugge. November, 2006.


3. Dominicanessen

       ° J.L. De Clercq, Boudewijn en Avezoete of Vrijheidsliefde en
       godsdienst, p. 398-434: Chronycke ofte kort verhael
       ..besonderste geschiedenissen van 't klooster ENGELENDAELE de
       predik-heeren order (geseydt) der Jacobinessen, Gent, 1842.

       ° J. Desmet – H. Stalpaert, Assebroek, heemkundige schets,
       Brugge, 1950.

       ° B. De Jonghe O.P., Historische beschryvinghe der Cloosters van
       het Order vanden H. Dominicus geschreven in 't jaer 1715, ed. P.
       Bogaerts in:    Bouwstoffen voor de geschiedenis der
       Dominikanen in de Nederlanden, Brussel- Leuven 1965-1981.

       ° W. Kimpe, 700 jaar Engelendale. Een vergeten eeuweling?, in:
       Arsbroek. 1, 1984, p. 62-72. Engelendale en de grote kaart
       van het Brugse Vrije, een iconografische bron, in Arsbroek 13,
       1996, p 5-18.

       ° K. Soers, Assebroek, Archeologische Inventaris Vlaanderen,
       Band IX, Gent, 1987, p. 172-180.

       ° R. Van Belle, Vlakke grafmonumenten en memorietaferelen
       met persoonsafbeeldingen in West-Vlaanderen, Brugge, 2006,
       p.112-117.


       ° Zs. G. Van Den Wijngaert en P. De Pue O.P., Geschiedenis van
       de zusters Dominicanessen Engelendale Assebroek en Brugge,
       Brugge, 1984.

                                                                        30
 Brugge  Gidsenbond ; -Dominicaanse kloosterbeweging xx 2010-eindwerk

More Related Content

Similar to Brugge Gidsenbond ; -Dominicaanse kloosterbeweging xx 2010-eindwerk

Gs blok 3 nieuwe tijden
Gs blok 3 nieuwe tijdenGs blok 3 nieuwe tijden
Gs blok 3 nieuwe tijdenhybo
 
Biografie Comenius Jan Amos Komensky Tijdschrift Pentagram 1992 nummer 5
Biografie Comenius Jan Amos Komensky Tijdschrift Pentagram 1992 nummer 5Biografie Comenius Jan Amos Komensky Tijdschrift Pentagram 1992 nummer 5
Biografie Comenius Jan Amos Komensky Tijdschrift Pentagram 1992 nummer 5stichtingrozenkruis
 
De katharen - ketters ? Geloven zonder angst 14 sept.16
De katharen - ketters ?  Geloven zonder angst 14 sept.16 De katharen - ketters ?  Geloven zonder angst 14 sept.16
De katharen - ketters ? Geloven zonder angst 14 sept.16 koenraad verhagen
 
Sociale hulp in het Ancien Régime
Sociale hulp in het Ancien RégimeSociale hulp in het Ancien Régime
Sociale hulp in het Ancien Régimetinevandevijvere
 
Romaanse en gotische kunst
Romaanse en gotische kunstRomaanse en gotische kunst
Romaanse en gotische kunsttinevandevijvere
 
Xiamaro en noemi blok 1
Xiamaro en noemi blok 1Xiamaro en noemi blok 1
Xiamaro en noemi blok 1ivanstraten
 
De vikingen: Barbaren of verdedigers van een moderne beschaving? Een nieuw be...
De vikingen: Barbaren of verdedigers van een moderne beschaving? Een nieuw be...De vikingen: Barbaren of verdedigers van een moderne beschaving? Een nieuw be...
De vikingen: Barbaren of verdedigers van een moderne beschaving? Een nieuw be...Torgrim Titlestad
 
Oorsprong van de graal
Oorsprong van de graalOorsprong van de graal
Oorsprong van de graalBob van Dijk
 
Vikingen 1: inleiding
Vikingen 1: inleidingVikingen 1: inleiding
Vikingen 1: inleidingErwin Claes
 
Reformatie deel 1 voor de 4de jaars in doorstroom
Reformatie deel 1 voor de 4de jaars in doorstroomReformatie deel 1 voor de 4de jaars in doorstroom
Reformatie deel 1 voor de 4de jaars in doorstroomdjmarinomixmaster
 
Reformatie deel 1 - Geschiedenis 4de jaar
Reformatie deel 1 - Geschiedenis 4de jaarReformatie deel 1 - Geschiedenis 4de jaar
Reformatie deel 1 - Geschiedenis 4de jaardjmarinomixmaster
 
Foeke Sjoerds Algemene Beschryving van Oud en Nieuw Friesland, deel 4 Leeuwar...
Foeke Sjoerds Algemene Beschryving van Oud en Nieuw Friesland, deel 4 Leeuwar...Foeke Sjoerds Algemene Beschryving van Oud en Nieuw Friesland, deel 4 Leeuwar...
Foeke Sjoerds Algemene Beschryving van Oud en Nieuw Friesland, deel 4 Leeuwar...Historische Vereniging Noordoost Friesland
 
In het zog van erik de rode 1
In het zog van erik de rode 1In het zog van erik de rode 1
In het zog van erik de rode 1Erwin Claes
 
De late Alphons Ariëns
De late Alphons AriënsDe late Alphons Ariëns
De late Alphons AriënsCSR
 
brochure Musica Sacra Maastricht 2011
brochure Musica Sacra Maastricht 2011brochure Musica Sacra Maastricht 2011
brochure Musica Sacra Maastricht 2011leussink
 

Similar to Brugge Gidsenbond ; -Dominicaanse kloosterbeweging xx 2010-eindwerk (17)

Gs blok 3 nieuwe tijden
Gs blok 3 nieuwe tijdenGs blok 3 nieuwe tijden
Gs blok 3 nieuwe tijden
 
Biografie Comenius Jan Amos Komensky Tijdschrift Pentagram 1992 nummer 5
Biografie Comenius Jan Amos Komensky Tijdschrift Pentagram 1992 nummer 5Biografie Comenius Jan Amos Komensky Tijdschrift Pentagram 1992 nummer 5
Biografie Comenius Jan Amos Komensky Tijdschrift Pentagram 1992 nummer 5
 
De katharen - ketters ? Geloven zonder angst 14 sept.16
De katharen - ketters ?  Geloven zonder angst 14 sept.16 De katharen - ketters ?  Geloven zonder angst 14 sept.16
De katharen - ketters ? Geloven zonder angst 14 sept.16
 
Sociale hulp in het Ancien Régime
Sociale hulp in het Ancien RégimeSociale hulp in het Ancien Régime
Sociale hulp in het Ancien Régime
 
Romaanse en gotische kunst
Romaanse en gotische kunstRomaanse en gotische kunst
Romaanse en gotische kunst
 
Uitleg ppt kerken en kloosters
Uitleg ppt kerken en kloostersUitleg ppt kerken en kloosters
Uitleg ppt kerken en kloosters
 
Xiamaro en noemi blok 1
Xiamaro en noemi blok 1Xiamaro en noemi blok 1
Xiamaro en noemi blok 1
 
De vikingen: Barbaren of verdedigers van een moderne beschaving? Een nieuw be...
De vikingen: Barbaren of verdedigers van een moderne beschaving? Een nieuw be...De vikingen: Barbaren of verdedigers van een moderne beschaving? Een nieuw be...
De vikingen: Barbaren of verdedigers van een moderne beschaving? Een nieuw be...
 
Oorsprong van de graal
Oorsprong van de graalOorsprong van de graal
Oorsprong van de graal
 
De Middeleeuwen
De MiddeleeuwenDe Middeleeuwen
De Middeleeuwen
 
Vikingen 1: inleiding
Vikingen 1: inleidingVikingen 1: inleiding
Vikingen 1: inleiding
 
Reformatie deel 1 voor de 4de jaars in doorstroom
Reformatie deel 1 voor de 4de jaars in doorstroomReformatie deel 1 voor de 4de jaars in doorstroom
Reformatie deel 1 voor de 4de jaars in doorstroom
 
Reformatie deel 1 - Geschiedenis 4de jaar
Reformatie deel 1 - Geschiedenis 4de jaarReformatie deel 1 - Geschiedenis 4de jaar
Reformatie deel 1 - Geschiedenis 4de jaar
 
Foeke Sjoerds Algemene Beschryving van Oud en Nieuw Friesland, deel 4 Leeuwar...
Foeke Sjoerds Algemene Beschryving van Oud en Nieuw Friesland, deel 4 Leeuwar...Foeke Sjoerds Algemene Beschryving van Oud en Nieuw Friesland, deel 4 Leeuwar...
Foeke Sjoerds Algemene Beschryving van Oud en Nieuw Friesland, deel 4 Leeuwar...
 
In het zog van erik de rode 1
In het zog van erik de rode 1In het zog van erik de rode 1
In het zog van erik de rode 1
 
De late Alphons Ariëns
De late Alphons AriënsDe late Alphons Ariëns
De late Alphons Ariëns
 
brochure Musica Sacra Maastricht 2011
brochure Musica Sacra Maastricht 2011brochure Musica Sacra Maastricht 2011
brochure Musica Sacra Maastricht 2011
 

Brugge Gidsenbond ; -Dominicaanse kloosterbeweging xx 2010-eindwerk

  • 1. DOMINICAANSE KLOOSTERBEWEGINGEN EN HUN PATRIMONIUM IN BRUGGE November 2010 Eindwerk opleiding Stadsgids Brugge. Kimpe Wilfried
  • 2. INHOUDSTAFEL 1. Woord vooraf. 2. H. Dominicus en de Domicanenorde. 3. Bedelorden en hun vestiging in Brugge. 3.1 Situering binnen stadsontwikkeling en kerk. 4. De Predikheren nabij de Oude Molenbrug. 4.1 Stichting en oprichting Dominicanenkerk en klooster binnen Brugge 1234. 4.2 Hervormingen. Geuzentijd tot opheffing. 4.3 Het patrimonium na de Franse Revolutie. 4.4 Huidige site; nabije toekomst, Rijksarchief Brugge. 4.5 Illustraties en simulatie. 5. Zusters Dominicanessen. 5.1 De stichting en verblijf in Assebroek 1284. 5.2 Onveiligheid in landelijke Engelendale in de 16de eeuw. Refuge binnen de stadsmuren. Een nieuw begin. 5.3 Klofhamersstraat wordt Jakobijnessenstraat. 5.4 Heroprichting in 1861 en stichting in Vlamingdam. Gebouwen en patrimonium. Illustraties. 6. Bibliografie. 2
  • 3. 1/ WOORD VOORAF. Aanzet tot deze beknopte studie ivm. de Dominicaanse kloosterbeweging in Brugge was enerzijds het feit dat ik enkele jaren terug opzoekingswerk heb gedaan naar stichting en aanwezigheid van het Domicanessenklooster Engelendale in Assebroek en Brugge. Een tweede aanleiding betreft de boeiende bouwgeschiedenis én de hedendaagse ontwikkelingen die uiteindelijk resulteren in een nieuwe, duurzame en eigentijdse bestemming van de besproken sites. Immers zowel de gebouwen van het zusterklooster in de Vlamingdam, -waarvan het klooster enkele jaren terug volledig werd herbouwd- als de resten van de site Dominicanen maken deel uit van het unieke Brugse stadsweefsel waarvan invulling en herbestemming onze kritische aandacht verdient. De gekende ex- rijkswachtkazerne met belangrijke restanten van het gewezen Dominicanen- of Predikherenklooster aan de Molenbrug en Coupure worden in de eerstkomende maanden grondig gerestaureerd en geïntegreerd. Voor de omgeving Langestraat en de Coupurewijk zal deze ingreep een betekenisvolle herwaardering van de buurt met zich brengen. Het is goed vooraleer nieuwe omvangrijke architecturale of landschappelijke ingrepen binnen een stadsdeel worden doorgevoerd nog even de vele sporen van menselijke activiteiten via archeologie, archiefonderzoek en verhalen te inventariseren. Kennis en inzicht kunnen enkel maar de lezer of toehoorder bewuster maken van ons rijk erfgoed. Wij dienen het te koesteren om voor ons -als Bruggelingen-, voor onze duizenden gasten die wij jaarlijks mogen ontvangen maar vooral ook om voor onze kinderen en komende generaties een nog betere leefkwaliteit in een stad op mensenmaat te helpen creëren. Een boeiende onderneming! Op deze plaats wil ik ook mijn dank uitspreken voor de mensen die mij op één of andere manier hebben bijgestaan in de loop van mijn opleiding. De docenten van de voorbije jaren, de medestudenten waarmee we samen, soms in weer en wind, op pad zijn gegaan, de mensen die literatuur aanreikten en niet te vergeten het thuisfront voor het geduld en de vele lange studieavonden. Dank dus aan : Marleen Puype, Marc Demeyer, de zusters van Engelendale, Dirk Pollet, Jozef Vleugels en alle goede mensen rondom mij. 3
  • 4. 2/ H. DOMINICUS EN DE DOMINICANENORDE. Dominicus van Guzman werd omstreeks 1171 geboren uit een adellijke familie in Caleruega, een kleine stad -niet ver van Osma- in het Spaanse Castilië. In een visioen bij zijn geboorte begreep zijn moeder dat zij 'het leven gaf aan een hond die de wereld in vuur en vlam zette met een toorts in zijn muil'. Dit werd gezien als een voorteken van de missiearbeid die Dominicus later zou doen. De hond werd het typische symbool van de orde, mede door de populaire woordspeling dominicani =Domini canes ('honden van de Heer'). Als veertienjarige ging hij aan de kapittelschool van Palencia studeren. Omstreeks 1195 trad hij toe tot de reguliere gemeenschap van kanunniken verbonden aan de kathedraal van Osma, eveneens in Castilië, en werd er in 1198 tot priester gewijd. In 1201 was hij onderprior van de gemeenschap en in 1203 werd hij medewerker van bisschop Diego van Osma, belast met een diplomatieke opdracht voor koning Ferdinand van Castilië in Denemarken. Deze reis maakte op Dominicus een diepe indruk en betekende een keerpunt in zijn leven. Hij kwam er in aanraking met de Cumanen in het oosten van Duitsland, maar ook -op doortocht in Zuid-Frankrijk- voor het eerst in contact met de Katharen of Albigenzen. Een volgende reis in 1205 versterkte zijn overtuiging voor de missiepraktijk. Zijn terugreis uit het Noorden in 1206 bracht hem opnieuw in de Languedoc, waar het mislukken van de cisterciënzermissie tegen het katharisme nu duidelijk was geworden. Diego besloot daarop met Dominicus een andere strategie uit te proberen, gestoeld op twee principes: de predikers zouden de kathaarse 'volmaakten' imiteren door in absolute eenvoud en armoede te leven en daarnaast zouden zij het debat aangaan, gebruik makend van alle intellectuele technieken die, o.a. in het universitair onderwijs, waren ontwikkeld. De kerk stond er in dat deel van Zuid-Frankrijk niet goed voor. 4
  • 5. In de 12e eeuw hadden de mensen steeds vaker het beeld voor ogen van de arme en rondreizende apostelen in het Evangelie. Het is niet te verwonderen dat veel geestelijken niet aan dat ideaal konden voldoen. Daardoor ging de deur open voor predikers, met min of meer Manicheïstische ideeën. Het Manicheïsme is een stroming in de 3de eeuw in Perzië ontstaan door het optreden van een zekere Mani. Hij leerde dat er een god van het goede en een van het kwade is. Die dualistische leer liet zich opmerken door haar strenge leefwijze van zijn verkondigers. In tegenstelling tot de katholieke geestelijken genoten zij aanzien als 'goede mensen' (bons hommes). Hun vijanden noemden hen 'die van Albi' of Albigenzen Tegen het einde van de 12de eeuw hadden zij in een groot deel van het land rond Toulouse en Carcasonne een hechte organisatie opgebouwd, als een alternatieve kerk met een eigen hiërarchie. Zij beloofden de volgelingen dat zij uiteindelijk gered zouden worden als zij voor hun dood het 'consolamentum' ontvingen. Dit kan beschouwd worden als een tegenhanger van het doopsel en verplichtte hen die het hadden ontvangen tot een strenge levensstijl. Dit uitte zich zowel in het predikend rondtrekken als in hun manier van wonen; in het bijzonder vrouwen verenigden zich soms in een soort kloostergemeen- schappen. Als basis voor hun activiteiten stichtten Diego en Dominicus een vrouwenklooster in Prouille, Afbeelding: 'Het vuurwonder' ,Museo del dat later een grote rol zou Prado,Madrid. spelen in de dominicanes- senorde. Een jaar lang trokken zij van stad tot stad, de open discussie uitlokkend met leiders van de Katharen. Toen Diego in 1207 stierf, kwam de leiding van deze nieuwe prediking in handen van Dominicus. 5
  • 6. In de volgende jaren werkte hij enigszins in de schaduw van de militaire kruistocht tegen de Katharen, waartoe paus Innocentius had opgeroepen. Er zijn geen aanwijzingen dat hij daadwerkelijk betrokken was bij de gewelddadige repressie van het katharisme. Zijn aandacht ging vooral naar de uitbouw van een blijvende structuur voor zijn activiteiten. Door zijn ascetische levens-wandel en de kracht van zijn woord kon hij een aantal volgelingen rond zich verzamelen, die hij in april 1215 in een gemeenschap verenigde. De voornaamste regel, -van Sint Augustinus- die hij steeds verder zal volgen kan geduid worden als een middenweg tussen ascese en engagement. De groep rond Dominicus kreeg vrijwel onmiddellijk na het concilie, in 1216, de goedkeuring van paus Honorius III. Ze vormden de 'orde van de predikbroeders', fratres praedicatores, in de Nederlandse volkstaal verbasterd tot 'predicaers' (vandaar ook 'predikheren'), maar vanaf de late middeleeuwen ook de Dominicanen genoemd. De volgelingen van Franciscus werden verenigd in 'de orde van de minderbroeders' (later 'Franciscanen' genoemd) en zouden in 1233 hun definitieve regel ontvangen. Samen vormden ze de eerste 'bedelorden' (in het latijn: ordines mendicantes, vandaar ook 'mendicanten'), zo genoemd omdat zij in principe geen bezittingen aanvaardden, maar al bedelend in hun bestaan moesten voorzien. Dus niet enkel de verplichting tot individuele armoede van elk lid maar ook de algemene regel voor de hele gemeenschap, zelfs de hele orde diende eigenlijk afhankelijk te zijn van aalmoezen. Dit kon uiteraard enkel omdat deze orden met hun prediking grote bevolkingsgroepen konden bereiken en niet in contemplatieve eenzaamheid wensten te leven. Dominicus sterft op 6 augustus 1221 te Bologna. Reeds in 1234 werd Dominicus door Gregorius IX heilig verklaard. 3/ BEDELORDEN EN HUN VESTIGING IN BRUGGE. Bedelorden hadden een grotere mobiliteit dan de oudere orden en waren in veel mindere mate gebonden aan een bepaalde kloosterinstelling. Men trad niet 'in het klooster' maar wel 'in de orde', en die bepaalde de verblijfplaats, per definitie van tijdelijke aard. Zodoende waren de broeders snel overal inzetbaar, wat hen tot uitstekende medewerkers van het pausdom maakte. Het wekt dan ook weinig verbazing dat het voorbeeld van de Dominicanen en Franciscanen in latere decennia navolging kende: omstreeks midden van de 13de eeuw werden twee groeperingen van kluizenaars omgevormd tot bedelorden (de 'heremieten van Sint- Augustinus' of 'augustijner heremieten' en de 'broeders van de berg 6
  • 7. Karmel' of 'Karmelieten') en nog een aantal anderen zouden in hun spoor treden. De 13de eeuw is ongetwijfeld de periode geweest waarin de orde zijn grootste uitstraling heeft gekend. In 1277 telde de orde 393 kloosters, in het begin van de 14de eeuw 554. Men mag veronderstellen dat toen zo'n 25.000 broeders als Dominicanen actief waren. Op zowat alle terreinen van de toenmalige menselijke kennis speelden ze een voorname rol. Heel wat wetenschappelijke publicaties verschenen van hun hand vanaf halfweg 13de eeuw. Maar het is toch vooral in de universitaire wereld, in het bijzonder als docenten theologie en wijsbegeerte, en als theoretici van de prediking en de biecht, dat de orde haar meest originele bijdragen heeft geleverd. 3/1 SITUERING BINNEN STADSONTWIKKELING EN KERK. Zoals in Gent en andere steden kwamen ook in Brugge in de loop van de 13de eeuw de genoemde bedelorden zich vestigen. De Dominicanen kwamen er kort na 1228 op initiatief en met de steun van gravin Johanna van Constantinopel, die daarmee en wens van haar in 1233 overleden echtgenoot, graaf Ferrand, vervulde. In januari 1234 kwamen zij zich vestigen op gronden van clericus Arnulf Voet nabij de Oude Molenbrug en de Oude Molenpoort op het einde van de Hoogstraat. Deze poort was deel van de eerste omwalling van 1127 . De eerste verdedigingslinie rond de stad (ruim 75 hectare) maakte zoveel mogelijk gebruik van bestaande waterlopen en had zes of zeven poorten. Binnen de wallen waren er toen al duidelijk geen voldoende ruime terreinen meer voorhanden om er een klooster te bouwen. Omstreeks 1230 hadden ook de Minderbroeders in Brugge reeds een huis betrokken, aanvankelijk ten noorden van het oude Brugse stadsgebied, waar later de parochie St. Gillis zou ontstaan. In 1246 echter verlieten zij reeds deze plaats om zich te vestigen dichterbij de oude omwalling aan de 'Braamberg'. Deze nieuwe plaats, het huidige Astridpark, ontvingen zij in omwisseling voor de vier gemeten op 'het Praatse' hun door wijlen Henricus Ram geschonken om er een klooster te bouwen. In 1264-1265 kwamen de Karmelieten 'in de buurt van de Rolweg', gelegen in de heerlijkheid van het Voormezeelse. In juli 1265 stelde een scheidsrechterlijke commissie een overeenkomst op tussen het Sint-Donaaskapittel en de parochie van Sint-Kruis enerzijds, het karmelietenklooster anderzijds, in verband met de vestiging van het klooster, met kerk en kerkhof. De ligging, net buiten de Reimund Blanckardsbrug, thans Carmersbrug was dus ook net buiten de toenmalige stad, in een zich ontwikkelende nieuwe buitenwijk. Hoewel er vermoedelijk reeds Augustijnen te Brugge verbleven voor 1276, werd hun klooster pas in 1286 gesticht. Stichter was Jan II, heer 7
  • 8. van Gistel, die een deel van zijn gronden ten noorden van de toenmalige stad, alsook een kapel, toegewijd aan de heilige Nikolaas, in 1276 aan de paters schonk. Tien jaar later werd een overeenkomst gesloten met het kapittel van de Onze-Lieve- Vrouwekerk betreffende de omvorming van de Sint-Niklaaskapel tot kloosterkerk. Dit akkoord was noodzakelijk omdat dit stadsdeel tot het parochiegebied van Onze-LIeve-Vrouw behoorde en er dus afspraken dienden gemaakt over parochiale rechten. In 1294 krijgen de Augustijnen de toestemming van de stad Brugge om tegenover de ingang van hun kerk een brug over de stadsgracht, de huidige Augustijnenrei, te bouwen. Vandaag ligt nog steeds de oude Augustijnenbrug. Tenslotte kunnen enkele kleinere stichtingen omstreeks 3de kwart van e 13de eeuw nog tot de bedelorden worden gerekend. Zo waren er de Eksterbroeders (ekster-kleurigen) met hun zwartwit 8
  • 9. gekleurde habijt in de Sint-Gillisparochie voor 1274 en in de Onze- Lieve-Vrouweparochie (o.a. testam. 1271) de Zakbroeders, na 1300 werd in de archieven amper nog een spoor teruggevonden. Op het einde van de 13e eeuw kreeg het Brugse stadsgebied zijn grote uitbreiding door het aankopen van de heerlijkheden van het Maandagse en het Voormezeelse . Ook delen van de heerlijkheid van Sijsele (in 1275) en Praat, waar de parochie Sint-Gillis in lag (1286), kwamen binnen het stadsdomein te liggen. De stichtingen van de vier bedelorden, alsook de doorgaans armere bevolking van de toenmalige rand konden zich van dan af inwoners van Brugge noemen. De nieuwe stadsomwalling, met 9 poorten en dubbele grachten, die enkele jaren later (1297-1300) werd aangelegd, bestendigde deze ingrijpende expansie en liet ons de stadskern 'intra muros' na die wij heden nog kennen. Het is opvallend dat deze kloosters zich buiten de eerste stadsomwalling bevonden. Naast het gebrek aan bouwgronden houdt het ongetwijfeld ook verband met het apostolaat van de bedelorden, dat in de eerste instantie gericht was op de bevolking van de nieuwe stadswijken, waar de seculiere geestelijkheid in haar taak tekortschoot. Nochtans werden in de 13de eeuw wel degelijk nieuwe parochies te Brugge opgericht als antwoord op de sterke bevolkingsaangroei, maar de kerken ervan stonden- op de Sint- Giiliskerk na- niet in de arbeiderswijken buiten de eerste omwalling. Oorspronkelijk mag de parochiale geestelijkheid wellicht opgezet geweest zijn met de komst van o.a. die specialisten predikers, die hen alvast van een moeilijke taak -de zondagspreek- ontlastte, al gauw merkte zij dat daarmee ook een deel van haar inkomsten naar de nieuwe kloosters verdween, en zij haar greep op het gelovige volk dreigde te verliezen. 4/ DE PREDIKHEREN NABIJ DE OUDE MOLENBRUG. Zoals reeds eerder gesteld lag het initiatief tot stichting ongetwijfeld bij de grafelijke familie. Op 12 januari 1234 verklaarde gravin Johanna van Constantinopel dat zij in overleg met de uitvoerders van het testament van haar overleden echtgenoot Ferrand een som van 300 lb. uit zijn nalatenschap zou besteden aan de oprichting van een dominicanenklooster te Brugge en dat zij uit haar eigen vermogen de bijgebouwen zou financieren. Men keek dus uit naar een geschikte vestigingsplaats die men uiteindelijk vond op een terrein die de zuidoostelijke grens vormde van het Brugse stadsgebied, in de heerlijkheid van Sijsele. 9
  • 10. 4.1 STICHTING EN OPRICHTING DOMINICANENKERK EN KLOOSTER. Het erfelijk eigendom van de Brugse clericus Arnulf Voet, 3 gemet groot- waarop ook reeds een woning stond die hij in leen hield van de edelman Boudewijn I, heer van Assebroek werd door de gravin aangekocht en overgedragen aan de dominicanenorde. Er werd reeds in april 1234 een overeenkomst bereikt met het Sint- Donaaskapittel omtrent voorwaarden en schadevergoeding voor verlies aan parochiale rechten. Te verdelen onder het kapittel en de parochiale overheid van de Sint-Kruiskerk. Het kloosterdomein besloeg een belangrijk deel van het (latere) bouwblok in deze buurt Langestraat, Predikherenstraat, Ganzestraat. Dominicanenkerk en klooster, omgeving Molenbrug. Detail uit stadsplan van Marcus Gerards 1562. Enige betrouwbare afbeelding vóór de godsdiensttroebelen van de 16de eeuw. Dankzij meerdere giften van o.a. gravin Johanna verzamelden zij voldoende middelen om klooster en kerk verder uit te bouwen. Na haar overlijden tien jaar later, werd de nieuwe gravin Margareta, -Johanna's zuster- als het ware de tweede stichteres. Zij droeg tot aan haar dood in 1279 op alle mogelijke wijze bij tot het vergroten en verbeteren van eigendom en gebouwen. De eerste kapel of het nederig kerkje werd omschreven als “ecclesesiam satis humilem”. Vanaf 1242 volgt dan een kapittelzaal, een refectorium en dormitorium. Vanaf 1280 of 1284 is men met de bouw van de nieuwe, grote kerk begonnen. Een eerste deel van de driebeukige kerk werd ingewijd door Olaf, -bisschop van Roskild in Denemarken- in juli 1311. 10
  • 11. De Dominicanen hadden reeds in de 13de eeuw een nauwe band met de begijnen en de bogarden in de stad, uiteraard ook met de dominicanessen die zij vanaf 1286 onder hun bescherming namen. Ze stonden eveneens aan de wieg van de kloostercongregatie van de zusters van de Potterie in 1276, waaruit trouwens enkele jaren later het vrouwenklooster van de Dominicanessen 'Engelendale' te Assebroek zou ontstaan. Aanvankelijk ondervonden de Dominicanen veel tegenstand van de parochiale geestelijkheid. Zo mochten de kerken geen klokken of kerkhoven hebben en was niet toegestaan buiten de kloosters te prediken tenzij in open lucht of met toestemming van de pastoors. Ook voor het horen van de biecht hadden zij de toestemming van de bisschop nodig. Geleidelijk aan werden intussen nieuwe percelen rond hun klooster verworven. De kerk, die werd opgedragen aan de apostel Sint- Paulus, was voltooid omstreeks 1320. Reeds in 1306 hadden er begrafenissen plaats. Omstreeks 1330 bouwde men de nieuwe kappitelzaal, in dezelfde periode werd de aanpalende grote slaapzaal opgetrokken, nog een tweede en derde dormitorium volgden. In het kerkgebouw werden in de loop van de jaren meerdere altaren en zelfs kapellen opgetrokken. Zo hadden de Portugese handelaars er sinds 1410 hun kapel, de Algarvische en de Castiliaanse natie volgden kort daarop. Ook zij hadden het recht om hun afgestorven leden daar te begraven. In 1445 koos het ambacht van de 'stroodeckers' eveneens een plaats voor de bouw van haar kapel, waarbij ook zij het lessenaarsdak optrokken met een hoog kruisribgewelf. In de loop van de 15de eeuw volgden nog de gilden van de zwarte leertouwers, de leerlooiers en ook de rederijkerskamers “Gheselscep di St-Esprit” hadden er geruime tijd hun kapel. In 1454 werden beide zijbeuken volledig verhoogd, dus op de lijn van de eerder verhoogde kapellen. In de nacht van 1 op 2 september 1459 werd het klooster door een hevige brand geteisterd. De slaapzaal in de zuidervleugel en de bibliotheek gingen totaal in de vlammen op, zodat zelfs weinig van de muren overbleef. Heel wat gebruiksvoorwerpen en kostbare boeken gingen verloren. Onder leiding van prior Johannes Stock en met de steun van hertog Filips de Goede werden in gans het graafschap Vlaanderen omhalingen gedaan en konden de gebouwen stilaan hersteld of opnieuw opgetrokken worden. Het is hier ook gepast te wijzen op het initiatief van dominicaan Mgr. De Witte -bisschop van Cuba- die in 1539 beslist zijn fortuin te gebruiken om in Brugge een universiteit op te richten. De zogenaamde “Fundatie Cuba” werd uiteindelijk in 1541 ingehuldigd onder de sympathie van de stad Brugge. De eerste cursussen werden gegeven in de letteren door de vermaarde en omstreden 11
  • 12. godgeleerde Joris Cassander, in 1545 volgde een leerstoel theologie. Na een onderbreking door de godsdienstberoerten werden de lessen pas hernomen in 1587. Enkele jaren later werd de fundatie Cuba geïntegreerd in het in 1571 opgerichte Brugse seminarie. Tot in 1722 doceerden de predikheren er theologie. 4,2 GEUZENTIJD TOT OPHEFFING . Een nieuwe ramp bedreigde de kloosterlingen. In 1578 brak voor de dominicanen, zoals in veel andere godsdienstige instellingen, een tijd van vernieling en ellende aan. “Een grote bende dewapende geusen” uit Gent kwam onder leiding van “Capiteyn van Reyhove” te Brugge aan. Daar hij “heymelijk verstandt” had met de “hooftman van S. Jans Sestendeel die de wagt hebbende aan de cruyspoorte, den vryen ingang gaf aan Reyhove met de syne”, kwamen de geuzen “op 't onverwagste” de stad binnen. Op 1 oktober besloten de schepenen van de stad de dominicanen te verdrijven. Voor de twaalfde van dezelfde maand moesten zij “huerlyeder cloestere laeten staen alzoe eet stondt; en mochten nyet hudt draeghe...”. Kort daarop plunderden de geuzen het klooster . De kerk, waarvan het gehele interieur vernield was, gebruikten de protestanten voor de eigen erediensten. De klooster- gebouwen werden gedeeltelijk verhuurd als woningen. Het trekken van twee straten doorheen het domein betekende de afbraak van heel wat gebouwen . J. Beerblock, tekening van het dominicanenklooster, Brugge 1796. 12
  • 13. De grote zuidelijke slaapzaal beschadigd, de oostelijk gelegen eet- en slaapzaal en de kapittelzaal vernield. Ook de tweede werd gesloopt. Het tij keerde in Brugge met de komst van Farnese die de Spaanse overheersing herstelde en de calvinisten verdreef naar het noorden. Een triomferende kerk richtte opnieuw kloosters en kerken op als nooit tevoren. Vanaf 1584 startten de dominicanen moeizaam met de restauratie van het klooster. De kerk werd heringericht en heel wat Brugse families en geestelijken hadden er opnieuw hun mausuleum, graftomben en grafplaten. Samen met de nieuwe kapellen die werden gebouwd zijn ze van het grootste belang geweest voor de luister en het decorum van het kerkinterieur. In 1600 werd de kloosteromgang herbouwd en het zuidelijke dormitorium hersteld. In 1630 volgde de oostelijke slaapzaal. In 1637 werd een nieuwe bibliotheek opgericht, waarnaast in 1641 de brouwerij kwam te staan. Een aanzienlijke ingreep betekende in 1751 het graven van de Coupure die dwars door het domein van het klooster liep, enkele huizen en bijgebouwen (o.a. ziekenhuis met kapel, het vreemdelingenkwartier) werden onteigend, zonder evenwel de kerk of de voornaamste gebouwen te raken. In de gedetailleerde ingekleurde tekening van Jan Beerblock is o.a. duidelijk te zien hoe de kloostergangen twee verdiepingen telden en het dak verder doorloopt in de achterste bouwblok. Ook hier valt ons op -zoals bij M. Gerards - dat de kloosterbouwtraditie werd gerespecteerd. De eenvoud van de kerk wordt onderstreept door sobere baksteenbouw die nauw aansluit bij de gebruikelijke huizenbouw, dakruiter (ipv. toren) en lichte steunberen, geen pinakels noch nissen met sculptuur zijn er te zien. Op de voorgrond liggen de boten in de Coupure die werd aangelegd om de schepen via de stad naar de Gentse Vaart te leiden. Ze vind aansluiting bij de lange rei en de Sint-Annarei die daartoe verdiept werden. 4.3 HET PATRIMONIUM NA DE FRANSE REVOLUTIE. De hervormingen onder Maria-Theresia en Jozef II brachten nieuwe taksen met zich en in 1771 verbiedt een decreet het aanvaarden van een uitzet bij het intreden van een nieuw kloosterlid, ook het verbod om giften aan te nemen komt hard aan. Uit een telling in die periode van het aantal religieusen blijkt dat de gemeenschap toch nog steeds uit “twee en dertigh priesters, twee absent tot Rysel om frans te leren; item drie clercken en twaelf leecke broeders...” bestond. Een eeuw vroeger waren er gemiddeld een 70-tal geestelijken. 13
  • 14. Enkele jaren later betekende de Franse Revolutie de definitieve doodsteek van de dominicanen in Brugge. In 1796 werden de kloosters van de vier bedelorden alsook de abdijen Ter Duinen, te Eekhoute en Hemelsdale en vele andere kloosters opgeheven. Ook de dominicanessen in Assebroek en de meeste “susterkens sijn al uuijt huerlieder convente geiaeght, ende huerlieder schoone kercke al ghebroken ende ghedestrueert....”. De gebouwen werden onteigend en verkocht. Een deel van het dominicanenklooster, bestaande uit de binnenkoer met een gedeelte van de westelijke vleugel alsook de zuidelijke vleugel van het klooster, werd toegewezen aan de toenmalige gendarmerie. In 1799 werden de kerk en de overige gebouwen publiekelijk verkocht. De marmeren vloeren, het beeldhouwwerk en het rijke meubilair waren niet in de verkoopakte opgenomen. L. :Restanten westportaal kerk (mei 1987) R. :Eiken trappaal met emblemen. De kerk, die reeds als hooiopslag gebruikt werd, was verwaarloosd, en in het jaar 1801 stortte het dak in , waarna het -op een deel van het ingangsportaal en een fragment van de zuidelijke muur na- geheel werd afgebroken. Dit zijn zowat de meest opvallende resten van de kerk. Ze werden in 1995 geïntegreerd in een nieuw appartementsgebouw. Beide fragmenten waren reeds eerder als monument geklasseerd met K.B. Van 17 december 1982. Het deel toegankelijk via de Langestraat was reeds na de eerste wereldoorlog ingericht als het hotel Verriest. Het werd voornamelijk 14
  • 15. door Engelsen bezocht. Een aantal prentkaarten uit die tijd, van zowel interieur als van gebouwen en tuinen geven ons een goed beeld. Tijdens de oorlog 1940-45 werd het hotel door de Duitsers bezet en erg beschadigd. Vanaf 1946 tot in de jaren negentig waren de diensten van het Rode Kruis in een deel van het oude klooster gevestigd. Het gebouw is nog in grote mate authentiek, met onder meer de kapittelzaal van de paters, de prachtige grote trap in de hal waarvan de eiken trappaal waar het embleem van de dominicanenorde is ingewerkt. Ook groteskenfiguren (chronogram 1566) en consoles zijn mogelijk herbruikte architectuurelementen. De kapittelzaal of sacristie heeft een bijna vierkant grondplan en is overspannen door een kruisribgewelf waarvan de ribben vallen op figuratief uitgewerkte consoles. In het midden van de zaal wordt het gewelf gedragen door een ronde zuil met basement, in blauwe natuursteen. Dominicanenklooster: oostelijke vleugel, na WO. 2 tot 1992 in gebruik door brugse Rode Kruis. Kapittelzaal met kruisribgewelf, in midden gedragen door ronde zuil op vierkante basis, waarvan ribben steunen op figuratief uitgewerkte consoles. De monumentale trap met eiken trappaal met de gekende dominicaanse emblemen (toestand 2010). De aanpalende gang telt drie traveeën met kruisribgewelven. Verrassend zijn de materiële dominicaanse sporen die her en der verspreid in brugse en andere kerken en kapellen nog te vinden zijn. Zo hebben wij weet van de predikstoel in de St. Bertinuskerk te Poperinge, het orgel (1715) in de parochiekerk van Stalhille, een zilveren monstrans met lunula (1711) in de kerk van Koekelare. Het beeld van O.L.Vrouw van de Rozenkrans en de offerblok in de St. Walburgakerk in Brugge die behoorden tot het Rozenkrans- broederschap. Het prachtig 15de eeuws houten O.L.Vrouwbeeldje 15
  • 16. dat bij de dominicanen in het koor stond is heden nog te zien in de kloosterkerk van de dominicanessen aan de Vlamingdam (zie p. 28). Als gevolg van de verkoop “.. van ornamenten en andere kerkgoederen voortkomende uit de afgeschafte kloosters...” zijn ook nogal wat schilderijen in Brugge terug te vinden. Volgens pater Piet De Pue zijn nog (in 1981) een dertigtal werken aan te wijzen die voortkomen uit het dominicaans patrimonium; In de O.L. Vrouwkerk reeds 7 werken waaronder J. Van Oost, J. Herregouts, J.E. Quellin en G. De Crayer, vervolgens telkens een tweetal schilderijen in de St. Walburgakerk, het S. Thomas van Aquino. bisschoppelijk paleis, het OCMW van Brugge, een monumentaal werk siert het Anoniem, Brugge-Bisdom hoofdaltaar in de Sint Jacobskerk “De Aanbidding van de Drie Koningen” door Jan van Boeckhorst (1605-1668) in de stijl van Rubens, maar ook in het brugse Begijnhof, de Maricolen, Godelieveabdij, Sint Gilliskerk, Engels klooster en uiteraard bij de Dominicanessen vinden wij schilderijen. 4.4 HUIDIGE SITE, NABIJE TOEKOMST. RIJKSARCHIEF BRUGGE. Via sporadisch archeologisch onderzoek komen -na een intens verblijf van meer dan 500 jr. op het domein- uiteraard ook regelmatig zaken aan de oppervlakte. Recent nog (aug. 2010) werd door de archeologische dienst bij de voorbereiding van de geplande nieuwbouw op de boden van een bouwput een loden moerbuis blootgelegd. Vermoedelijk deel van de eind dertiende eeuwse waterleiding. (zie hierover Kontaktblad Gidsenbond sept - okt. 2010). Grondiger onderzoek werd in 1993 - 1994 beschreven door stadsarcheoloog H. Dewitte die toen de opgravingen leidde op de plaats waar eertijds de westbouw van de kerk stond. Aanleiding was de realisatie van een nieuw, -op eerder ongelukkige wijze- ingepast appartementsgebouw. 16
  • 17. Er werden toen een elftal geheel of gedeeltelijk bewaarde bakstenen grafkelders aangetroffen, gedateerd tussen de 14de en de 17de eeuw. Op de oudste graven trof men restanten van de klassieke grafschilderingen. Ook funderingen in veldsteen en Doornikse kalksteen van het 1ste kerkgebouw zijn toen blootgelegd. Vastgesteld werd ook dat de gebouwen werden opgetrokken in een moerassig gebied. Het pleistoceen zand bevindt zich op ca. 5m. onder het huidige maaiveld. Daarboven heeft er zich 50 tot 80 cm. veen gevormd dat overgaat in een kleilaag waarin zelfs nog sporen van rietbegroeïng merkbaar waren. Aansluitend werden twee grafzerkfragmenten bovengehaald beschreven door Dhr. R. Van Belle (ts. Brugs Ommeland 1995, 3-4). Het betreft eind 13de eeuwse vloerzerken met lijngravering in Doornikse kalksteen. Intussen is er in het kader van het nieuwe bestemmingsplan voor de ganse site reeds een belangrijke weg afgelegd. Op 30 mei 2008 was er de officiële opening van het Justitiehuis door o.a. de Minister van Justitie Van Duersen en de Minister van Financiën Reynders ook bevoegd voor de Regie der gebouwen. L.: Justitiehuis voorgevel aan Predikherenrei, R. : Heraangelegde kloostertuin (dec. Op 2 december 2009 was er dan 2010). de druk bijgewoonde informatie- vergadering in het Brugse Stadhuis, waar de plannen van architecten Salens werden voorgesteld. 'We maken een opvallend gebouw, dat toch rust uitstraalt' , zegt Salens over het gebouw dat eind 2012 of begin 2013 de deuren opent. 'Het dak doet bijvoorbeeld denken aan een blad gekreukt papier. Ook de bakstenen zijn opmerkelijk. Maar toch past het harmonieus in de omgeving'. 17
  • 18. Het Brugse Rijksarchief zal er drie keer meer plaats hebben! Gezien het acute plaatsgebrek in de Poortersloge is dit geen overbodige luxe. Veel archieven zitten nu bijvoorbeeld in Beveren-Waas. De nieuwe bewaarplaats zal 16 kilometer archief bevatten. Belangrijker voor de buurtbewoners is dat er onder het archief een parking voor 200 auto's wordt aangelegd. Volgens betrokken schepen van Ruimtelijke Ordening is er voor de mensen van de Langestraat en omgeving opnieuw een duidelijke positieve ingreep in het stadslandschap. Op de info-bijeenkomst bleek dat de plannen vrijwel op unanieme goedkeuring kon rekenen bij de buurtbewoners. 4.5 ILLUSTRATIE EN SIMULATIE Sinds december zij de afbraakwerken van start gegaan. Het weinig waardevolle volume van de vroegere 19de eeuwse rijkswachtkazerne, waar zowel de ondergrondse parkeerplaats als het nieuwe modern hoofdgebouw komt werd reeds genivelleerd. Als afsluiting van dit hoofdstuk volgen nog enkele beelden van een toekomst die ons hopelijk, -na realisatie- kan overtuigen dat hedendaagse stadsrenovatie toch wel hand in hand kan gaan met respectvolle restauratie en herwaardering van gebouwen en omgeving. 18
  • 19. 19
  • 20. 5/ ZUSTERS DOMINICANESSEN. Reeds eerder is hier gebleken dat Dominicus reeds omstreeks 1206 in Prouille een eerste klooster voor vrouwen stichtte (zie p. 5). Vrouwen konden in die dagen niet als predikers optreden. Het trekkende leven van de broeders was voor hen evenmin weggelegd. Ze bleven op dezelfde plaats, in hun (slot)kloosters. Het elan waarmee de vrouwengemeenschappen in Europa groeiden deed niet onder voor dat van de broederstak. Lang werden ze zusters van de tweede orde of monialen genoemd. Tussen 1262 en de Franse revolutie hebben alleen al in de lage landen 29 dominicaanse monialenkloosters bestaan. De vrouwen deden vaak een beroep op de broeders voor geestelijke leiding en het voorgaan in hun vieringen. Deze lieten het nogal eens afweten, omdat ze voorrang gaven aan ander, in hun ogen noodzakelijker, werk. Twee golven, tijdens de reformatie en tijdens de Franse revolutie zorgden voor de afschaffing van bijna alle monialenkloosters in de Nederlanden. In Vlaanderen zijn er heden nog amper een tweetal gemeenschappen. Daarnaast is er ook nog meer actieve beweging van leken en zusters die als de derde orde zijn gekend. Uit de 'wereldlijke' derde orde ontstond een 'kloosterlijke' derde orde, waarvan de bekende mystica en kerkhervormster Catharina van Siëna een inspirerend voorbeeld was. Ze werden in de 19de eeuw, soms door Dominicanen gevraagd, zich in te zetten voor noden in die tijd. De regel van de 'Derde Orde' werd als basis gekozen en aan de omstandigheden van actieve religieuzen aangepast. Ze verbinden heden nog elementen van de dominicaanse traditie met een ruim apostolaat. Vaak ging hun aandacht naar arme kinderen die in die tijd weinig opvoeding of scholing kregen. Anderen richten zich nog steeds op mensen aan de rand van de maatschappij. Velen willen ouderen en zieken bijstaan. In België en Nederland zijn nog een aantal Congregaties van Dominicanessen - met nog enkele honderden zusters- actief. 5.1 STICHTING EN VERBLIJF IN ASSEBROEK 1284. Volgens de oude kronieken werd het “Clooster ten Jacopinessen bi Brucghe” gelegen langs de oude Gentsche Heerweg, tegenwoordig Astridlaan, op “HH. Dry Koningen-feest-dag van den geseyden jaere 1284. De “seer godtvruchtige vrouw-personen van 20
  • 21. gemeenen staet en conditie”, die de stichting vorm gaven, worden er met naam genoemd : Avezoete of Ymmezoete van Dam, Sibilia haar zuster, Margarita van Gendt en Christina van Iper. Op deze plaats “...waer dickwils gehoort is geweest een seer wonderbaer, soet ende aengenaem gesang by nachte...” stond volgens kroniekschrijvers zoals Sanderus reeds een kapel. Onderzoek heeft uitgewezen dat het traditionele stichtingsverhaal dicht aansluit bij de gekende historische gegevens. In zijn standaardwerk over de Vlaamse bedelordekloosters heeft W. Simons aangetoond dat de 'legende' dicht in de buurt kan komen van wat werkelijk tussen 1280 en 1300 in Assebroek heeft plaatsgevonden. Volgens deze legende zou gedurende lange tijd het gezang van engelen gehoord zijn op een verlaten plek te Assebroek (vandaar Engelendale). Geïnspireerd door deze goddelijke aanwijzing stichtten de vier vrome vrouwen op dezelfde plaats een klooster , dat op Driekoningendag 1284 in gebruik werd genomen. Vanaf 1283 vinden we in het archief van het Potterirhospitaal de naam van Sybilia van Dam terug. Ze legde toen, samen met enkele andere zusters, kloostergeloften af. In 1291 ontvingen haar zuster 'Ymmesoete de Dam, Christine de Ypra en Marghareta de Gandavo' van het Brugse stadsbestuur een som, vermoedelijk als 'uitkoop' uit het Potteriehospitaal. Na jaren van voorlopige behuizing krijgen de stichters in januari 1292 van Boudewijn II van Assebroek officieel toestemming om '...clooster en kerck te stichten, daer te celebreren H. Godts- dienst, te ontfangen offeranden, vreye begraf-plaetse te hebbeb ende alles te hebben ende gebruycken volgens de regel, statuyten, en gewoonten der susters van 't predickheeren-orden'. Dit alles werd '...mildelyck begiftigt ende met een parteye van 24 gemeeten, syn'er naest gelegen landen'. Boudewijn II van Assebroek Na een bezoek van magister-generaal Munio de Zamora in 1286 werd het jonge 1275. Wapenzegel: Schuinbalk en convent onder toezicht van de prior van zes rozen. ARA. Brussel. de Brugse Dominicanen geplaatst. Dankzij vele giften kan de nieuwe stichting zich snel ontwikkelen. In juni 1293 worden de “sorores predicatores” genoemd in het testament van Nikolaas van Biervliet. Ook de Graven van Vlaanderen namen het convent onder hun bescherming. Nog in 1293 schenkt Gwijde van Dampiere een bunder land en maakt hun 21
  • 22. grond vrij van alle leenrechten en lasten (pointingen en settingen). Een interessante akte, onlangs gevonden in het Rijksarchief Leuven leert ons dat in 1309 met goedkeuring van Graaf Robrecht van Bethune een stichting van een Duitse koopman werd bekrachtigd. Dit in bijzijn van “...Bouden van Arsenbroech rudder, zuster Adelise van Ghistele prioresse en Jan van Sledinghe prior te dien tiden vander predicaren Ordine in Brucghe..” . Akte van Robrecht van Bethune van 1309 in latijn, waarbij Hendrik van Hardorpe zielemissen opdraagt bij de zusters van Engelendale te Assebroek. Archief Dominica- nen nr. 389, R.A. Leuven. Afhangende gebroken zegel van R. v. Bethune. (eigen foto 2010) De kronieken vermeldden dat ook Jan zonder Vrees, hertog van Bourgondië in 1406, al de goederen van Engelendale heeft afgelost. Ze mogen ze “..eeuwighlyk.” blijven bezitten, op voorwaarde dat ze ook eeuwigdurend vier solemele jaargetijden opdragen voor hem en voor zijn ouders. In 1474 heeft Karel de Stoute deze akte hernieuwd. Karel V deed dit opnieuw in 1516. Als we de ontwikkeling van de stichting kunnen peilen via het aantal bewoners van Engelendale, dan geeft het 'Doodt-Register' ons een bruikbaar instrument. In het Necrologion kunnen we natellen dat voor het einde van de 14de eeuw al ruim honderd 'Jacobinessen' in Assebroek zijn overleden! Bij dit hoge sterftecijfer moet wel worden rekening gehouden met de “..seer smettelycke en woedende pestilentieuse sieckte...” die vanaf 1348 een ware ravage aanrichtte. Anno 1359 “... was 't groote sterfte van haestiger doodt; de lieden waeren 's morgens fraey, 's noens sieck ende 's avonds doodt...”. Het Necrologion bevat bijna 600 namen van religieuzen die, voor de Franse revolutie, ooit op Engelendale -buiten of binnen de stadsmuren- hebben verbleven. In de jaren '50 van vorige eeuw werd op de hoeve toevallig een geelkoperen funeraire inleg uit de eerste helft van de 14de eeuw 22
  • 23. gevonden. Het hoofd -met kordate open blik -is bijna levensgroot en stelt een geestelijke voor. Dergelijke stukken zijn uiterst zeldzaam en getuigen van een grote artistieke kunde waarvoor Brugge samen met Gent en Doornik bekend was. Een aantal grafstenen en heel wat fragmenten in Doornikse kalksteen zijn nog ter plaatse bewaard gebleven. Een laatgotisch priestergrafzerk (+1525) werd in de gerenoveerde oude kapel teruggeplaatst. Koperen funerair kunstwerk Zegel in groen was van Engelendale, gevonden op de hoeve Engelendale. anno 1397. Voorstellend Sint Dominicus Grafplaat van geestelijke, 1e helft met boek en latijn kruis, aan de voeten 14de eeuw (eig. foto 1982) een draak. “(+S')CONVENTVS SOROR 'DE ARS(EB)ROC ORDIS PREDICATO” SAB, Inv. oorkonden nr 845. 5,2 ONVEILIG IN LANDELIJK ENGELENDALE IN 16DE EEUW. REFUGE BINNEN DE STADSMUREN. EEN NIEUWE START. Zoals voor alle Brugse buitenkloosters betekende de woelige 2de helft van de 16de eeuw Engelendale het einde van haar bestaan buiten de muren. Niet na eerst verschillende keren, vanaf vroeg 16de eeuw naar hun “... eigen refugie-woon-stede...” te zijn 23
  • 24. gevlucht “...somtyds en meest het huys Leffinge, by den Meulen- meersch, niet verre van het predickheeren-clooster om gevougelycker door die religieusen gedient te kunnen worden...”. 'Jacopinesse'. Detail uit de kaart van het Brugse Vrije, P. Pourbus/ P. Claeissins, 1560-1561. Opname stad Brugge nr. 4413/04/060694. Dezelfde kronieken waarvan wij dankbaar gebruik kunnen maken, geven soms gedetailleerde informatie omtrent de “wreedelycke” gebeurtenissen waarvan de zusters getuige waren. Zo noteerde zuster Anna Anneron (“..als-dan regeerende mevrouw priorinne..”) wat in die vreselijke maanden te Assebroek is gebeurd. Wij citeren: ”...Den 15 Augusti 1561 hebben dese religieusen hun clooster moeten verlaeten ende sich inde stadt begeven om de rasernije vande beeltstormers te ontgaen. Den 5 November 1561 't savonts ontrent den neghen uren syn ontrent de dertich struyckroovers in dit clooster ghevallen, ende hebben met alle gewelt willen de deuren van de kercke ende van den dormter open brecken, maer en hebben tot hunne meyninghe niet connen commen, daer sij nochtans met minderen aerbeyt ghecommen sijn binnen alle de andere plaetsen van het clooster, in welcke sij alles wechghenomen ende verwoest hebben. In desen inval sijn vier van onse paters seer qualijck ghehandelt gheweest. P. Joannes Antony vant convent van Brugghe ende P. Jacobus de Boots sijn van hun vermoort. P. Arnoldus vanden Kerckhove met veele wonden ghequetst ende half doodt ghelaeten gheweest, ende P. Stephanus de Mey, biechtvader van dit clooster is ghelijck miraculeuselijck hunnen handen ontvlucht. Door dit ongheval is dit clooster in soo slechten staet ghecommen dat het ghedwonghen is gheweest alle de overgheblevene silvere vaeten te vercoopen, om de grachten ende mueren wederom op te maecken, om voor de 2e mael niet overvallen te worden...”. 24
  • 25. Het onvermijdelijke is enkele woelige jaren later toch geschied: “...Ontrent dese jaeren (1580) op valsch pretext dat ons buyten clooster soude schaedig syn aen de stadt, soo hebben de guesen 't selve tot de grondt doen afworpen, confiskeerende den meerendeel van de materiaelen...”. Aldus werd brutaal een streep gezet onder 300 jaar aanwezigheid in Assebroek. De kloostereigendommen echter bleven aanzienlijk. Einde 18e eeuw, bij het inventariserennn van hun goederen, bezaten de Dominicanessen van Engelendale in het Brugse Vrije, naast een aantal huizen en hoeven, niet minder dan 1800 gemeten (ong. 800 hect.) aan landerijen verspreid over vele gemeenten. Ca. 500 gemeten werden in Assebroek en Sint Kruis opgetekend. 5.3 CLOFHAMERSSTRAAT WORDT JAKOBIJNESSENSTRAAT. Uiteindelijk was de gemeenschap reeds in 1578 definitief verhuisd naar de Clofhamerstraat, de huidige Jakobijnessenstraat bij het oude Magdalenenhospitaal, een plaats die ze in 1534 reeds hadden verworven. Daar hadden ze reeds, ook aanpalend op de Nieuwe Gentweg, enkele huizen en een kapel die in 1588 werd, een deel van de tuin werd voorbehouden als begraafplaats. In 1597 begonnen ze dan ter plaatse een nieuw klooster te bouwen. Er werden stenen opgehaald bij het oude convent te Assebroek. De kerk werd voltooid in 1611 en ingewijd door Mgr. Rodoan. De patroon van de kerk bleef, zoals voorheen, de H. Michael. De gemeenschap kon zich in de volgende eeuw rustig verder ontwikkelen en had opnieuw een opmerkelijk domein J. Beerblock, Dominicanessenklooster Brugge 1796, ingenomen in Brugge- Stedelijke Musea, Steinmetzkabinet. kloosterstad. De ets die J. Beerblock ons naliet bewijst dit voldoende. Maar dan kwamen met de Oostenrijkers de beruchte maatregelen van Jozef II. De contemplatieve orden vindt hij 'niet nuttig'. Hij sluit 2000 kloosters (einde 1781) , neemt hun eigendommen in beslag en zou daarmee 1500 parochies stichten. Het uiteindelijke edikt kwam op 17 maart 1783. Twaalf kloosters, waaronder Engelendale, werden te Brugge gesloten. 25
  • 26. In juli moesten de zusters de panden verlaten en al hun goederen werden aangeslagen ten voordele van de 'Religie kas'. Van 1788 tot 1796 betrokken de zusters Conceptionisten de verlaten gebouwen en in de 19e eeuw werd er het private Sint- Dominicusgesticht voor zwakzinnigen in ondergebracht. Deze instelling werd opgericht in 1834 en kende vooral in de tweede helft van de eeuw een grote uitbreiding. Ze verdween tijdens het Interbellum (1926) en de gronden langs de Jakobijnessenstraat werden verkaveld voor huizenbouw. Achter deze bebouwing ligt een terrein die in 2002 als z.g. 'Jakobinessenpark' met o.m. speelplein en parkeerplaatsen. Dit park is nog omringd door restanten van de 17e eeuwse kloostermuur; zijn verzorgd metselwerk en overhoekse steunberen zijn vnl. ter hoogte van de Oude Gentweg en Gentpoortstraat goed bewaard. 5.4 HEROPRICHTING IN VLAMINGDAM 1861. De opheffing van het klooster Engelendale in 1783 betekende niet het definitieve vertrek van de Dominicanessen uit Brugge. In 1861 kochten ze een groot huis ,'Het Walleken', op de Vlamingdam (dat voorheen tijdelijk door de Xaverianen was bewoond), en verbouwden het in 1865 tot klooster. Het wordt in 1867 ingewijd. Dit, nog steeds bestaande convent, kreeg eveneens de naam 'Engelendale'. Vanuit de Jacobinessenstraat kunnen de zusters verhuizen die absoluut in het 'Slot' willen verblijven naar de Vlamingdam. Hier wordt het centraal bestuur gevestigd. Postulanten mogen intreden ofwel in het Sint-Dominicusinstituut ofwel in het slotklooster aan de Vlamingdam. Vanaf de vestiging in de 19de eeuw zien we de werking sterk uitbreiden naar diverse activiteiten: zo was er sinds 1874 de verzorging van oudere dames in Heverlee, sinds 1919 een weeshuis en school en in 1957 ontstond aldaar het MPI. 'Sint Catharina' ( in 1971 als 'Priorij Terbank' ) .Initiatieven in Oostende (ziekenhuis) en Oostduinkerke ('De Rozenkrans'), in Dilbeek, Zottegem, Erwetegem en vooral ook het missiewerk wijzen op een grote inzet en engagement vanuit Engelendale. De eerste missiezusters vertrekken in 1925. Hun zorg gaat uit naar ziekenhuizen, onderwijs, armen of pastoraal. Dit zowel in het voormalige Belgisch Congo als in Ruanda. De congregatie verlaat de missieposten in 1998. Het oude klooster van 1867, dat niet meer aangepast was aan de leeftijd van de bewoners, bracht ook problemen met vocht en verwarming. Het werd in 1996, met uitzondering van de kapel, gesloopt. Een nieuw complex herrees naar de plannen van architect Gino Debruyne. Er is, volgens de huidige overste -zuster Reinhilde- vooral ook naar de toekomst gekeken. De gebouwen beantwoorden aan de hedendaagse normen en voorzieningen zodat het later een dienstverlenend centrum kan worden. 26
  • 27. De bouwwerken werden voltooid in de zomer van 1998. Engelendale Vlamingdam Brugge Beeld van huidige tuin en nieuwbouw. (opname 2010). 27
  • 28. Maquette door arch. Debruyne. Algemeen beeld aan Vlamingdam. O.L.Vrouw ter Predikheren. Steensculptuur 14e eeuw. Nu in kapel van Dominicanessen. Hiernaast en onder nog enkele sfeerbeelden op de mooi gerenoveerde, oude gewezen kloostergebouwen van Engelendale te Assebroek. Een tastbaar patrimonium met een boeiende toekomst! 28
  • 29. SELECTIEVE BIBLIOGRAFIE Algemeen ° P. De Pue O.P., Geschiedenis van het oud-dominikanen- klooster te Brugge (1233- 1796), Leuven, 1981. ° J. De Smet, De vestiging van de vier bedelorden te Brugge in de XIIIe eeuw, in : Biekorf, LII (1951), p. 233-236. ° Duclos, Bruges,histoire et souvenirs, Brugge, 1910. ° M. Ryckaert, Historische Stedenatlas van België, Brugge, Brussel, 1991. ° M. Ryckaert, A. Vandewalle, J. D'hondt, N. Geirnaert, L. Vandamme, Brugge De geschiedenis van een Europese stad, Tielt, 1999. ° W. Simons, Bedelordekloosters in het graafschap Vlaanderen, Chronologie en topografie van de bedelordeverspreiding vóór 1350, Brugge, 1987, pp. 75-77 en 145-150. ° W. Simons, G.J. Bral, J. Koufront, J. Bockstaele, HET PAND Acht eeuwen geschiedenis van het oud Dominicanenklooster te Gent, Tielt, 1991. ° S. Tugwell O.P., De Heilige Dominicus, Ed. Du Signe, Strasbourg, 1998. ° J.A.Van Houtte, De geschiedenis van Brugge, Tielt-Bussum, 1982. 2. Dominicanen ° Bogaerts, Historische beschryvinghe der Cloosters van het Order van den H. D Dominicus geschreven in 't jaer 1715 door Pater Bernardus De Jonghe, Predikheer, in: Bouwstoffen voor de geschiedenis der Dominikanen in de Nederlanden, nr.1, Brussel, 1965. ° K. Deckers, J. Snaet, J. Gheyle, P. Roels, Project 'De Predikheren' te Brugge, Regie der Gebouwen, Cel restauratie, Brussel 2005. 29
  • 30. ° H. Dewitte, Opgravingen en vondsten; Dominicanenklooster,in: Jaarboek 1993-94, Stedelijke Musea, Deel I, Brugge, 1995, p. 78-82. ° M. Dewulf, De kerkelijke architectuur van de Dominicanen te Brugge, in: Gentse Bijdragen tot de Kunstgeschiedenis en Oudheidkunde, XVIII (1959-1960), p.105-157. ° P. Meuleplas, De Predikheren te Brugge, in: Biekorf, LXV (1939), p. 233-237. ° P. Martens, s'Heers Honden te Brugge, paper in kader van gidsencursus Kon. Gidsenbond van Brugge. November, 2006. 3. Dominicanessen ° J.L. De Clercq, Boudewijn en Avezoete of Vrijheidsliefde en godsdienst, p. 398-434: Chronycke ofte kort verhael ..besonderste geschiedenissen van 't klooster ENGELENDAELE de predik-heeren order (geseydt) der Jacobinessen, Gent, 1842. ° J. Desmet – H. Stalpaert, Assebroek, heemkundige schets, Brugge, 1950. ° B. De Jonghe O.P., Historische beschryvinghe der Cloosters van het Order vanden H. Dominicus geschreven in 't jaer 1715, ed. P. Bogaerts in: Bouwstoffen voor de geschiedenis der Dominikanen in de Nederlanden, Brussel- Leuven 1965-1981. ° W. Kimpe, 700 jaar Engelendale. Een vergeten eeuweling?, in: Arsbroek. 1, 1984, p. 62-72. Engelendale en de grote kaart van het Brugse Vrije, een iconografische bron, in Arsbroek 13, 1996, p 5-18. ° K. Soers, Assebroek, Archeologische Inventaris Vlaanderen, Band IX, Gent, 1987, p. 172-180. ° R. Van Belle, Vlakke grafmonumenten en memorietaferelen met persoonsafbeeldingen in West-Vlaanderen, Brugge, 2006, p.112-117. ° Zs. G. Van Den Wijngaert en P. De Pue O.P., Geschiedenis van de zusters Dominicanessen Engelendale Assebroek en Brugge, Brugge, 1984. 30