2. INHOUDSTAFEL
1. Woord vooraf.
2. H. Dominicus en de Domicanenorde.
3. Bedelorden en hun vestiging in Brugge.
3.1 Situering binnen stadsontwikkeling en kerk.
4. De Predikheren nabij de Oude Molenbrug.
4.1 Stichting en oprichting Dominicanenkerk en klooster
binnen Brugge 1234.
4.2 Hervormingen. Geuzentijd tot opheffing.
4.3 Het patrimonium na de Franse Revolutie.
4.4 Huidige site; nabije toekomst, Rijksarchief Brugge.
4.5 Illustraties en simulatie.
5. Zusters Dominicanessen.
5.1 De stichting en verblijf in Assebroek 1284.
5.2 Onveiligheid in landelijke Engelendale in de 16de eeuw.
Refuge binnen de stadsmuren. Een nieuw begin.
5.3 Klofhamersstraat wordt Jakobijnessenstraat.
5.4 Heroprichting in 1861 en stichting in Vlamingdam.
Gebouwen en patrimonium. Illustraties.
6. Bibliografie.
2
3. 1/ WOORD VOORAF.
Aanzet tot deze beknopte studie ivm. de Dominicaanse
kloosterbeweging in Brugge was enerzijds het feit dat ik enkele
jaren terug opzoekingswerk heb gedaan naar stichting en
aanwezigheid van het Domicanessenklooster Engelendale in
Assebroek en Brugge. Een tweede aanleiding betreft de
boeiende bouwgeschiedenis én de hedendaagse
ontwikkelingen die uiteindelijk resulteren in een nieuwe,
duurzame en eigentijdse bestemming van de besproken sites.
Immers zowel de gebouwen van het zusterklooster in de
Vlamingdam, -waarvan het klooster enkele jaren terug volledig
werd herbouwd- als de resten van de site Dominicanen maken
deel uit van het unieke Brugse stadsweefsel waarvan invulling
en herbestemming onze kritische aandacht verdient.
De gekende ex- rijkswachtkazerne met belangrijke restanten
van het gewezen Dominicanen- of Predikherenklooster aan de
Molenbrug en Coupure worden in de eerstkomende maanden
grondig gerestaureerd en geïntegreerd. Voor de omgeving
Langestraat en de Coupurewijk zal deze ingreep een
betekenisvolle herwaardering van de buurt met zich brengen.
Het is goed vooraleer nieuwe omvangrijke architecturale of
landschappelijke ingrepen binnen een stadsdeel worden
doorgevoerd nog even de vele sporen van menselijke
activiteiten via archeologie, archiefonderzoek en verhalen te
inventariseren.
Kennis en inzicht kunnen enkel maar de lezer of toehoorder
bewuster maken van ons rijk erfgoed. Wij dienen het te
koesteren om voor ons -als Bruggelingen-, voor onze duizenden
gasten die wij jaarlijks mogen ontvangen maar vooral ook om
voor onze kinderen en komende generaties een nog betere
leefkwaliteit in een stad op mensenmaat te helpen creëren.
Een boeiende onderneming!
Op deze plaats wil ik ook mijn dank uitspreken voor de mensen
die mij op één of andere manier hebben bijgestaan in de loop
van mijn opleiding. De docenten van de voorbije jaren, de
medestudenten waarmee we samen, soms in weer en wind, op
pad zijn gegaan, de mensen die literatuur aanreikten en niet te
vergeten het thuisfront voor het geduld en de vele lange
studieavonden.
Dank dus aan :
Marleen Puype, Marc Demeyer, de zusters van Engelendale,
Dirk Pollet, Jozef Vleugels en alle goede mensen rondom mij.
3
4. 2/ H. DOMINICUS EN DE DOMINICANENORDE.
Dominicus van Guzman werd omstreeks 1171 geboren uit een
adellijke familie in Caleruega, een kleine stad -niet ver van Osma- in
het Spaanse Castilië.
In een visioen bij zijn geboorte
begreep zijn moeder dat zij 'het
leven gaf aan een hond die de
wereld in vuur en vlam zette met
een toorts in zijn muil'. Dit werd
gezien als een voorteken van de
missiearbeid die Dominicus later
zou doen. De hond werd het
typische symbool van de orde,
mede door de populaire
woordspeling dominicani =Domini
canes ('honden van de Heer').
Als veertienjarige ging hij aan de
kapittelschool van Palencia
studeren. Omstreeks 1195 trad hij
toe tot de reguliere gemeenschap
van kanunniken verbonden aan de
kathedraal van Osma, eveneens in
Castilië, en werd er in 1198 tot
priester gewijd. In 1201 was hij
onderprior van de gemeenschap
en in 1203 werd hij medewerker
van bisschop Diego van Osma,
belast met een diplomatieke
opdracht voor koning Ferdinand
van Castilië in Denemarken. Deze
reis maakte op Dominicus een
diepe indruk en betekende een
keerpunt in zijn leven.
Hij kwam er in aanraking met de Cumanen in het oosten van
Duitsland, maar ook -op doortocht in Zuid-Frankrijk- voor het eerst in
contact met de Katharen of Albigenzen. Een volgende reis in 1205
versterkte zijn overtuiging voor de missiepraktijk. Zijn terugreis uit het
Noorden in 1206 bracht hem opnieuw in de Languedoc, waar het
mislukken van de cisterciënzermissie tegen het katharisme nu
duidelijk was geworden. Diego besloot daarop met Dominicus een
andere strategie uit te proberen, gestoeld op twee principes: de
predikers zouden de kathaarse 'volmaakten' imiteren door in
absolute eenvoud en armoede te leven en daarnaast zouden zij
het debat aangaan, gebruik makend van alle intellectuele
technieken die, o.a. in het universitair onderwijs, waren ontwikkeld.
De kerk stond er in dat deel van Zuid-Frankrijk niet goed voor.
4
5. In de 12e eeuw hadden de mensen steeds vaker het beeld voor
ogen van de arme en rondreizende apostelen in het Evangelie. Het
is niet te verwonderen dat veel geestelijken niet aan dat ideaal
konden voldoen. Daardoor ging de deur open voor predikers, met
min of meer Manicheïstische ideeën. Het Manicheïsme is een
stroming in de 3de eeuw in Perzië ontstaan door het optreden van
een zekere Mani. Hij leerde dat er een god van het goede en een
van het kwade is. Die dualistische leer liet zich opmerken door haar
strenge leefwijze van zijn verkondigers. In tegenstelling tot de
katholieke geestelijken genoten zij aanzien als 'goede mensen'
(bons hommes). Hun vijanden noemden hen 'die van Albi' of
Albigenzen
Tegen het einde van de
12de eeuw hadden zij in
een groot deel van het
land rond Toulouse en
Carcasonne een hechte
organisatie opgebouwd, als
een alternatieve kerk met
een eigen hiërarchie. Zij
beloofden de volgelingen
dat zij uiteindelijk gered
zouden worden als zij voor
hun dood het
'consolamentum'
ontvingen. Dit kan
beschouwd worden als een
tegenhanger van het
doopsel en verplichtte hen
die het hadden ontvangen
tot een strenge levensstijl.
Dit uitte zich zowel in het
predikend rondtrekken als in
hun manier van wonen; in
het bijzonder vrouwen
verenigden zich soms in een
soort kloostergemeen-
schappen. Als basis voor
hun activiteiten stichtten
Diego en Dominicus een
vrouwenklooster in Prouille,
Afbeelding: 'Het vuurwonder' ,Museo del
dat later een grote rol zou
Prado,Madrid.
spelen in de dominicanes-
senorde.
Een jaar lang trokken zij van stad tot stad, de open discussie
uitlokkend met leiders van de Katharen. Toen Diego in 1207 stierf,
kwam de leiding van deze nieuwe prediking in handen van
Dominicus.
5
6. In de volgende jaren werkte hij enigszins in de schaduw van de
militaire kruistocht tegen de Katharen, waartoe paus Innocentius
had opgeroepen. Er zijn geen aanwijzingen dat hij daadwerkelijk
betrokken was bij de gewelddadige repressie van het katharisme.
Zijn aandacht ging vooral naar de uitbouw van een blijvende
structuur voor zijn activiteiten.
Door zijn ascetische levens-wandel en de kracht van zijn woord kon
hij een aantal volgelingen rond zich verzamelen, die hij in april 1215
in een gemeenschap verenigde. De voornaamste regel, -van Sint
Augustinus- die hij steeds verder zal volgen kan geduid worden als
een middenweg tussen ascese en engagement. De groep rond
Dominicus kreeg vrijwel onmiddellijk na het concilie, in 1216, de
goedkeuring van paus Honorius III. Ze vormden de 'orde van de
predikbroeders', fratres praedicatores, in de Nederlandse volkstaal
verbasterd tot 'predicaers' (vandaar ook 'predikheren'), maar vanaf
de late middeleeuwen ook de Dominicanen genoemd.
De volgelingen van Franciscus werden verenigd in 'de orde van de
minderbroeders' (later 'Franciscanen' genoemd) en zouden in 1233
hun definitieve regel ontvangen.
Samen vormden ze de eerste 'bedelorden' (in het latijn: ordines
mendicantes, vandaar ook 'mendicanten'), zo genoemd omdat zij
in principe geen bezittingen aanvaardden, maar al bedelend in
hun bestaan moesten voorzien. Dus niet enkel de verplichting tot
individuele armoede van elk lid maar ook de algemene regel voor
de hele gemeenschap, zelfs de hele orde diende eigenlijk
afhankelijk te zijn van aalmoezen. Dit kon uiteraard enkel omdat
deze orden met hun prediking grote bevolkingsgroepen konden
bereiken en niet in contemplatieve eenzaamheid wensten te leven.
Dominicus sterft op 6 augustus 1221 te Bologna. Reeds in 1234 werd
Dominicus door Gregorius IX heilig verklaard.
3/ BEDELORDEN EN HUN VESTIGING IN BRUGGE.
Bedelorden hadden een grotere mobiliteit dan de oudere orden en
waren in veel mindere mate gebonden aan een bepaalde
kloosterinstelling. Men trad niet 'in het klooster' maar wel 'in de orde',
en die bepaalde de verblijfplaats, per definitie van tijdelijke aard.
Zodoende waren de broeders snel overal inzetbaar, wat hen tot
uitstekende medewerkers van het pausdom maakte. Het wekt dan
ook weinig verbazing dat het voorbeeld van de Dominicanen en
Franciscanen in latere decennia navolging kende: omstreeks
midden van de 13de eeuw werden twee groeperingen van
kluizenaars omgevormd tot bedelorden (de 'heremieten van Sint-
Augustinus' of 'augustijner heremieten' en de 'broeders van de berg
6
7. Karmel' of 'Karmelieten') en nog een aantal anderen zouden in hun
spoor treden.
De 13de eeuw is ongetwijfeld de periode geweest waarin de orde
zijn grootste uitstraling heeft gekend. In 1277 telde de orde 393
kloosters, in het begin van de 14de eeuw 554. Men mag
veronderstellen dat toen zo'n 25.000 broeders als Dominicanen
actief waren. Op zowat alle terreinen van de toenmalige menselijke
kennis speelden ze een voorname rol. Heel wat wetenschappelijke
publicaties verschenen van hun hand vanaf halfweg 13de eeuw.
Maar het is toch vooral in de universitaire wereld, in het bijzonder als
docenten theologie en wijsbegeerte, en als theoretici van de
prediking en de biecht, dat de orde haar meest originele bijdragen
heeft geleverd.
3/1 SITUERING BINNEN STADSONTWIKKELING EN KERK.
Zoals in Gent en andere steden kwamen ook in Brugge in de loop
van de 13de eeuw de genoemde bedelorden zich vestigen. De
Dominicanen kwamen er kort na 1228 op initiatief en met de steun
van gravin Johanna van Constantinopel, die daarmee en wens van
haar in 1233 overleden echtgenoot, graaf Ferrand, vervulde. In
januari 1234 kwamen zij zich vestigen op gronden van clericus Arnulf
Voet nabij de Oude Molenbrug en de Oude Molenpoort op het
einde van de Hoogstraat. Deze poort was deel van de eerste
omwalling van 1127 . De eerste verdedigingslinie rond de stad (ruim
75 hectare) maakte zoveel mogelijk gebruik van bestaande
waterlopen en had zes of zeven poorten. Binnen de wallen waren
er toen al duidelijk geen voldoende ruime terreinen meer
voorhanden om er een klooster te bouwen.
Omstreeks 1230 hadden ook de Minderbroeders in Brugge reeds
een huis betrokken, aanvankelijk ten noorden van het oude Brugse
stadsgebied, waar later de parochie St. Gillis zou ontstaan. In 1246
echter verlieten zij reeds deze plaats om zich te vestigen dichterbij
de oude omwalling aan de 'Braamberg'. Deze nieuwe plaats, het
huidige Astridpark, ontvingen zij in omwisseling voor de vier
gemeten op 'het Praatse' hun door wijlen Henricus Ram geschonken
om er een klooster te bouwen.
In 1264-1265 kwamen de Karmelieten 'in de buurt van de Rolweg',
gelegen in de heerlijkheid van het Voormezeelse. In juli 1265 stelde
een scheidsrechterlijke commissie een overeenkomst op tussen het
Sint-Donaaskapittel en de parochie van Sint-Kruis enerzijds, het
karmelietenklooster anderzijds, in verband met de vestiging van het
klooster, met kerk en kerkhof. De ligging, net buiten de Reimund
Blanckardsbrug, thans Carmersbrug was dus ook net buiten de
toenmalige stad, in een zich ontwikkelende nieuwe buitenwijk.
Hoewel er vermoedelijk reeds Augustijnen te Brugge verbleven voor
1276, werd hun klooster pas in 1286 gesticht. Stichter was Jan II, heer
7
8. van Gistel, die een deel van zijn gronden ten noorden van de
toenmalige stad, alsook een kapel, toegewijd aan de heilige
Nikolaas, in 1276 aan de paters schonk. Tien jaar later werd een
overeenkomst gesloten met het kapittel van de Onze-Lieve-
Vrouwekerk betreffende de omvorming van de Sint-Niklaaskapel tot
kloosterkerk.
Dit akkoord was noodzakelijk omdat dit stadsdeel tot het
parochiegebied van Onze-LIeve-Vrouw behoorde en er dus
afspraken dienden gemaakt over parochiale rechten. In 1294
krijgen de Augustijnen de toestemming van de stad Brugge om
tegenover de ingang van hun kerk een brug over de stadsgracht,
de huidige Augustijnenrei, te bouwen. Vandaag ligt nog steeds de
oude Augustijnenbrug.
Tenslotte kunnen enkele kleinere stichtingen omstreeks 3de kwart
van e 13de eeuw nog tot de bedelorden worden gerekend. Zo
waren er de Eksterbroeders (ekster-kleurigen) met hun zwartwit
8
9. gekleurde habijt in de Sint-Gillisparochie voor 1274 en in de Onze-
Lieve-Vrouweparochie (o.a. testam. 1271) de Zakbroeders, na 1300
werd in de archieven amper nog een spoor teruggevonden.
Op het einde van de 13e eeuw kreeg het Brugse stadsgebied zijn
grote uitbreiding door het aankopen van de heerlijkheden van het
Maandagse en het Voormezeelse . Ook delen van de heerlijkheid
van Sijsele (in 1275) en Praat, waar de parochie Sint-Gillis in lag
(1286), kwamen binnen het stadsdomein te liggen. De stichtingen
van de vier bedelorden, alsook de doorgaans armere bevolking
van de toenmalige rand konden zich van dan af inwoners van
Brugge noemen. De nieuwe stadsomwalling, met 9 poorten en
dubbele grachten, die enkele jaren later (1297-1300) werd
aangelegd, bestendigde deze ingrijpende expansie en liet ons de
stadskern 'intra muros' na die wij heden nog kennen.
Het is opvallend dat deze kloosters zich buiten de eerste
stadsomwalling bevonden. Naast het gebrek aan bouwgronden
houdt het ongetwijfeld ook verband met het apostolaat van de
bedelorden, dat in de eerste instantie gericht was op de bevolking
van de nieuwe stadswijken, waar de seculiere geestelijkheid in haar
taak tekortschoot. Nochtans werden in de 13de eeuw wel degelijk
nieuwe parochies te Brugge opgericht als antwoord op de sterke
bevolkingsaangroei, maar de kerken ervan stonden- op de Sint-
Giiliskerk na- niet in de arbeiderswijken buiten de eerste omwalling.
Oorspronkelijk mag de parochiale geestelijkheid wellicht opgezet
geweest zijn met de komst van o.a. die specialisten predikers, die
hen alvast van een moeilijke taak -de zondagspreek- ontlastte, al
gauw merkte zij dat daarmee ook een deel van haar inkomsten
naar de nieuwe kloosters verdween, en zij haar greep op het
gelovige volk dreigde te verliezen.
4/ DE PREDIKHEREN NABIJ DE OUDE MOLENBRUG.
Zoals reeds eerder gesteld lag het initiatief tot stichting ongetwijfeld
bij de grafelijke familie. Op 12 januari 1234 verklaarde gravin
Johanna van Constantinopel dat zij in overleg met de uitvoerders
van het testament van haar overleden echtgenoot Ferrand een
som van 300 lb. uit zijn nalatenschap zou besteden aan de
oprichting van een dominicanenklooster te Brugge en dat zij uit
haar eigen vermogen de bijgebouwen zou financieren. Men keek
dus uit naar een geschikte vestigingsplaats die men uiteindelijk vond
op een terrein die de zuidoostelijke grens vormde van het Brugse
stadsgebied, in de heerlijkheid van Sijsele.
9
10. 4.1 STICHTING EN OPRICHTING DOMINICANENKERK EN KLOOSTER.
Het erfelijk eigendom van de Brugse clericus Arnulf Voet, 3 gemet
groot- waarop ook reeds een woning stond die hij in leen hield van
de edelman Boudewijn I, heer van Assebroek werd door de gravin
aangekocht en overgedragen aan de dominicanenorde.
Er werd reeds in april 1234 een overeenkomst bereikt met het Sint-
Donaaskapittel omtrent voorwaarden en schadevergoeding voor
verlies aan parochiale rechten. Te verdelen onder het kapittel en
de parochiale overheid van de Sint-Kruiskerk.
Het kloosterdomein besloeg een belangrijk deel van het (latere)
bouwblok in deze buurt Langestraat, Predikherenstraat,
Ganzestraat.
Dominicanenkerk en klooster, omgeving Molenbrug. Detail uit stadsplan van
Marcus Gerards 1562. Enige betrouwbare afbeelding vóór de
godsdiensttroebelen van de 16de eeuw.
Dankzij meerdere giften van o.a. gravin Johanna verzamelden zij
voldoende middelen om klooster en kerk verder uit te bouwen. Na
haar overlijden tien jaar later, werd de nieuwe gravin Margareta,
-Johanna's zuster- als het ware de tweede stichteres. Zij droeg tot
aan haar dood in 1279 op alle mogelijke wijze bij tot het vergroten
en verbeteren van eigendom en gebouwen. De eerste kapel of het
nederig kerkje werd omschreven als “ecclesesiam satis humilem”.
Vanaf 1242 volgt dan een kapittelzaal, een refectorium en
dormitorium. Vanaf 1280 of 1284 is men met de bouw van de
nieuwe, grote kerk begonnen. Een eerste deel van de driebeukige
kerk werd ingewijd door Olaf, -bisschop van Roskild in
Denemarken- in juli 1311.
10
11. De Dominicanen hadden reeds in de 13de eeuw een nauwe band
met de begijnen en de bogarden in de stad, uiteraard ook met de
dominicanessen die zij vanaf 1286 onder hun bescherming namen.
Ze stonden eveneens aan de wieg van de kloostercongregatie van
de zusters van de Potterie in 1276, waaruit trouwens enkele jaren
later het vrouwenklooster van de Dominicanessen 'Engelendale' te
Assebroek zou ontstaan.
Aanvankelijk ondervonden de Dominicanen veel tegenstand van
de parochiale geestelijkheid. Zo mochten de kerken geen klokken
of kerkhoven hebben en was niet toegestaan buiten de kloosters te
prediken tenzij in open lucht of met toestemming van de pastoors.
Ook voor het horen van de biecht hadden zij de toestemming van
de bisschop nodig.
Geleidelijk aan werden intussen nieuwe percelen rond hun klooster
verworven. De kerk, die werd opgedragen aan de apostel Sint-
Paulus, was voltooid omstreeks 1320. Reeds in 1306 hadden er
begrafenissen plaats. Omstreeks 1330 bouwde men de nieuwe
kappitelzaal, in dezelfde periode werd de aanpalende grote
slaapzaal opgetrokken, nog een tweede en derde dormitorium
volgden. In het kerkgebouw werden in de loop van de jaren
meerdere altaren en zelfs kapellen opgetrokken. Zo hadden de
Portugese handelaars er sinds 1410 hun kapel, de Algarvische en de
Castiliaanse natie volgden kort daarop. Ook zij hadden het recht
om hun afgestorven leden daar te begraven.
In 1445 koos het ambacht van de 'stroodeckers' eveneens een
plaats voor de bouw van haar kapel, waarbij ook zij het
lessenaarsdak optrokken met een hoog kruisribgewelf. In de loop
van de 15de eeuw volgden nog de gilden van de zwarte
leertouwers, de leerlooiers en ook de rederijkerskamers “Gheselscep
di St-Esprit” hadden er geruime tijd hun kapel. In 1454 werden beide
zijbeuken volledig verhoogd, dus op de lijn van de eerder
verhoogde kapellen.
In de nacht van 1 op 2 september 1459 werd het klooster door een
hevige brand geteisterd. De slaapzaal in de zuidervleugel en de
bibliotheek gingen totaal in de vlammen op, zodat zelfs weinig van
de muren overbleef. Heel wat gebruiksvoorwerpen en kostbare
boeken gingen verloren. Onder leiding van prior Johannes Stock en
met de steun van hertog Filips de Goede werden in gans het
graafschap Vlaanderen omhalingen gedaan en konden de
gebouwen stilaan hersteld of opnieuw opgetrokken worden.
Het is hier ook gepast te wijzen op het initiatief van dominicaan Mgr.
De Witte -bisschop van Cuba- die in 1539 beslist zijn fortuin te
gebruiken om in Brugge een universiteit op te richten. De
zogenaamde “Fundatie Cuba” werd uiteindelijk in 1541 ingehuldigd
onder de sympathie van de stad Brugge. De eerste cursussen
werden gegeven in de letteren door de vermaarde en omstreden
11
12. godgeleerde Joris Cassander, in 1545 volgde een leerstoel
theologie. Na een onderbreking door de godsdienstberoerten
werden de lessen pas hernomen in 1587. Enkele jaren later werd
de fundatie Cuba geïntegreerd in het in 1571 opgerichte Brugse
seminarie. Tot in 1722 doceerden de predikheren er theologie.
4,2 GEUZENTIJD TOT OPHEFFING .
Een nieuwe ramp bedreigde de kloosterlingen. In 1578 brak voor de
dominicanen, zoals in veel andere godsdienstige instellingen, een
tijd van vernieling en ellende aan.
“Een grote bende dewapende geusen” uit Gent kwam onder
leiding van “Capiteyn van Reyhove” te Brugge aan. Daar hij
“heymelijk verstandt” had met de “hooftman van S. Jans Sestendeel
die de wagt hebbende aan de cruyspoorte, den vryen ingang gaf
aan Reyhove met de syne”, kwamen de geuzen “op 't
onverwagste” de stad binnen.
Op 1 oktober besloten de schepenen van de stad de dominicanen
te verdrijven. Voor de twaalfde van dezelfde maand moesten zij
“huerlyeder cloestere laeten staen alzoe eet stondt; en mochten
nyet hudt draeghe...”. Kort daarop plunderden de geuzen het
klooster . De kerk, waarvan het gehele interieur vernield was,
gebruikten de protestanten voor de eigen erediensten. De klooster-
gebouwen werden gedeeltelijk verhuurd als woningen. Het trekken
van twee straten doorheen het domein betekende de afbraak van
heel wat gebouwen .
J. Beerblock, tekening van het dominicanenklooster, Brugge 1796.
12
13. De grote zuidelijke slaapzaal beschadigd, de oostelijk gelegen eet-
en slaapzaal en de kapittelzaal vernield. Ook de tweede werd
gesloopt.
Het tij keerde in Brugge met de komst van Farnese die de Spaanse
overheersing herstelde en de calvinisten verdreef naar het noorden.
Een triomferende kerk richtte opnieuw kloosters en kerken op als
nooit tevoren.
Vanaf 1584 startten de dominicanen moeizaam met de restauratie
van het klooster. De kerk werd heringericht en heel wat Brugse
families en geestelijken hadden er opnieuw hun mausuleum,
graftomben en grafplaten. Samen met de nieuwe kapellen die
werden gebouwd zijn ze van het grootste belang geweest voor de
luister en het decorum van het kerkinterieur. In 1600 werd de
kloosteromgang herbouwd en het zuidelijke dormitorium hersteld. In
1630 volgde de oostelijke slaapzaal. In 1637 werd een nieuwe
bibliotheek opgericht, waarnaast in 1641 de brouwerij kwam te
staan.
Een aanzienlijke ingreep betekende in 1751 het graven van de
Coupure die dwars door het domein van het klooster liep, enkele
huizen en bijgebouwen (o.a. ziekenhuis met kapel, het
vreemdelingenkwartier) werden onteigend, zonder evenwel de kerk
of de voornaamste gebouwen te raken. In de gedetailleerde
ingekleurde tekening van Jan Beerblock is o.a. duidelijk te zien hoe
de kloostergangen twee verdiepingen telden en het dak verder
doorloopt in de achterste bouwblok. Ook hier valt ons op -zoals bij
M. Gerards - dat de kloosterbouwtraditie werd gerespecteerd. De
eenvoud van de kerk wordt onderstreept door sobere
baksteenbouw die nauw aansluit bij de gebruikelijke huizenbouw,
dakruiter (ipv. toren) en lichte steunberen, geen pinakels noch nissen
met sculptuur zijn er te zien.
Op de voorgrond liggen de boten in de Coupure die werd
aangelegd om de schepen via de stad naar de Gentse Vaart te
leiden. Ze vind aansluiting bij de lange rei en de Sint-Annarei die
daartoe verdiept werden.
4.3 HET PATRIMONIUM NA DE FRANSE REVOLUTIE.
De hervormingen onder Maria-Theresia en Jozef II brachten nieuwe
taksen met zich en in 1771 verbiedt een decreet het aanvaarden
van een uitzet bij het intreden van een nieuw kloosterlid, ook het
verbod om giften aan te nemen komt hard aan. Uit een telling in die
periode van het aantal religieusen blijkt dat de gemeenschap toch
nog steeds uit “twee en dertigh priesters, twee absent tot Rysel om
frans te leren; item drie clercken en twaelf leecke broeders...”
bestond. Een eeuw vroeger waren er gemiddeld een 70-tal
geestelijken.
13
14. Enkele jaren later betekende de Franse Revolutie de definitieve
doodsteek van de dominicanen in Brugge. In 1796 werden de
kloosters van de vier bedelorden alsook de abdijen Ter Duinen, te
Eekhoute en Hemelsdale en vele andere kloosters opgeheven. Ook
de dominicanessen in Assebroek en de meeste “susterkens sijn al
uuijt huerlieder convente geiaeght, ende huerlieder schoone kercke
al ghebroken ende ghedestrueert....”. De gebouwen werden
onteigend en verkocht.
Een deel van het dominicanenklooster, bestaande uit de
binnenkoer met een gedeelte van de westelijke vleugel alsook de
zuidelijke vleugel van het klooster, werd toegewezen aan de
toenmalige gendarmerie. In 1799 werden de kerk en de overige
gebouwen publiekelijk verkocht. De marmeren vloeren, het
beeldhouwwerk en het rijke meubilair waren niet in de verkoopakte
opgenomen.
L. :Restanten westportaal kerk
(mei 1987)
R. :Eiken trappaal met emblemen.
De kerk, die reeds als hooiopslag
gebruikt werd, was verwaarloosd, en in het jaar 1801 stortte het dak
in , waarna het -op een deel van het ingangsportaal en een
fragment van de zuidelijke muur na- geheel werd afgebroken. Dit
zijn zowat de meest opvallende resten van de kerk. Ze werden in
1995 geïntegreerd in een nieuw appartementsgebouw. Beide
fragmenten waren reeds eerder als monument geklasseerd met
K.B. Van 17 december 1982.
Het deel toegankelijk via de Langestraat was reeds na de eerste
wereldoorlog ingericht als het hotel Verriest. Het werd voornamelijk
14
15. door Engelsen bezocht. Een aantal prentkaarten uit die tijd, van
zowel interieur als van gebouwen en tuinen geven ons een goed
beeld. Tijdens de oorlog 1940-45 werd het hotel door de Duitsers
bezet en erg beschadigd. Vanaf 1946 tot in de jaren negentig
waren de diensten van het Rode Kruis in een deel van het oude
klooster gevestigd.
Het gebouw is nog in grote mate authentiek, met onder meer de
kapittelzaal van de paters, de prachtige grote trap in de hal
waarvan de eiken trappaal waar het embleem van de
dominicanenorde is ingewerkt. Ook groteskenfiguren (chronogram
1566) en consoles zijn mogelijk herbruikte architectuurelementen.
De kapittelzaal of sacristie heeft een bijna vierkant grondplan en is
overspannen door een kruisribgewelf waarvan de ribben vallen op
figuratief uitgewerkte consoles. In het midden van de zaal wordt het
gewelf gedragen door een ronde zuil met basement, in blauwe
natuursteen.
Dominicanenklooster: oostelijke vleugel, na WO. 2 tot 1992 in gebruik door
brugse Rode Kruis. Kapittelzaal met kruisribgewelf, in midden gedragen door
ronde zuil op vierkante basis, waarvan ribben steunen op figuratief uitgewerkte
consoles. De monumentale trap met eiken trappaal met de gekende dominicaanse
emblemen (toestand 2010).
De aanpalende gang telt drie traveeën met kruisribgewelven.
Verrassend zijn de materiële dominicaanse sporen die her en der
verspreid in brugse en andere kerken en kapellen nog te vinden zijn.
Zo hebben wij weet van de predikstoel in de St. Bertinuskerk te
Poperinge, het orgel (1715) in de parochiekerk van Stalhille, een
zilveren monstrans met lunula (1711) in de kerk van Koekelare. Het
beeld van O.L.Vrouw van de Rozenkrans en de offerblok in de St.
Walburgakerk in Brugge die behoorden tot het Rozenkrans-
broederschap. Het prachtig 15de eeuws houten O.L.Vrouwbeeldje
15
16. dat bij de dominicanen in het koor stond is heden nog te zien in de
kloosterkerk van de dominicanessen aan de Vlamingdam (zie p. 28).
Als gevolg van de verkoop “.. van
ornamenten en andere kerkgoederen
voortkomende uit de afgeschafte
kloosters...” zijn ook nogal wat schilderijen in
Brugge terug te vinden. Volgens pater Piet
De Pue zijn nog (in 1981) een dertigtal
werken aan te wijzen die voortkomen uit het
dominicaans patrimonium; In de O.L.
Vrouwkerk reeds 7 werken waaronder J. Van
Oost, J. Herregouts, J.E. Quellin en G. De
Crayer, vervolgens telkens een tweetal
schilderijen in de St. Walburgakerk, het S. Thomas van Aquino.
bisschoppelijk paleis, het OCMW van
Brugge, een monumentaal werk siert het Anoniem, Brugge-Bisdom
hoofdaltaar
in de Sint Jacobskerk “De Aanbidding van de Drie Koningen” door
Jan van Boeckhorst (1605-1668) in de stijl van Rubens, maar ook in
het brugse Begijnhof, de Maricolen, Godelieveabdij, Sint Gilliskerk,
Engels klooster en uiteraard bij de Dominicanessen vinden wij
schilderijen.
4.4 HUIDIGE SITE, NABIJE TOEKOMST. RIJKSARCHIEF BRUGGE.
Via sporadisch archeologisch
onderzoek komen -na een
intens verblijf van meer dan
500 jr. op het domein- uiteraard
ook regelmatig zaken aan de
oppervlakte. Recent nog (aug.
2010) werd door de
archeologische dienst bij de
voorbereiding van de
geplande nieuwbouw op de
boden van een bouwput een
loden moerbuis blootgelegd.
Vermoedelijk deel van de eind
dertiende eeuwse
waterleiding. (zie hierover
Kontaktblad Gidsenbond sept -
okt. 2010).
Grondiger onderzoek werd in 1993 - 1994 beschreven door
stadsarcheoloog H. Dewitte die toen de opgravingen leidde op de
plaats waar eertijds de westbouw van de kerk stond. Aanleiding
was de realisatie van een nieuw, -op eerder ongelukkige wijze-
ingepast appartementsgebouw.
16
17. Er werden toen een elftal geheel of gedeeltelijk bewaarde
bakstenen grafkelders aangetroffen, gedateerd tussen de 14de en
de 17de eeuw. Op de oudste graven trof men restanten van de
klassieke grafschilderingen. Ook funderingen in veldsteen en
Doornikse kalksteen van het 1ste kerkgebouw zijn toen
blootgelegd. Vastgesteld werd ook dat de gebouwen werden
opgetrokken in een moerassig gebied. Het pleistoceen zand
bevindt zich op ca. 5m. onder het huidige maaiveld. Daarboven
heeft er zich 50 tot 80 cm. veen gevormd dat overgaat in een
kleilaag waarin zelfs nog sporen van rietbegroeïng merkbaar
waren. Aansluitend werden twee grafzerkfragmenten
bovengehaald beschreven door Dhr. R. Van Belle (ts. Brugs
Ommeland 1995, 3-4). Het betreft eind 13de eeuwse vloerzerken
met lijngravering in Doornikse kalksteen.
Intussen is er in het kader van het nieuwe bestemmingsplan voor
de ganse site reeds een belangrijke weg afgelegd. Op 30 mei 2008
was er de officiële opening van het Justitiehuis door o.a. de
Minister van Justitie Van Duersen en de Minister van Financiën
Reynders ook bevoegd voor de Regie der gebouwen.
L.: Justitiehuis voorgevel aan
Predikherenrei,
R. : Heraangelegde kloostertuin (dec.
Op 2 december 2009 was er dan 2010).
de druk bijgewoonde informatie-
vergadering in het Brugse Stadhuis,
waar de plannen van architecten Salens werden voorgesteld. 'We
maken een opvallend gebouw, dat toch rust uitstraalt' , zegt Salens
over het gebouw dat eind 2012 of begin 2013 de deuren opent.
'Het dak doet bijvoorbeeld denken aan een blad gekreukt papier.
Ook de bakstenen zijn opmerkelijk. Maar toch past het harmonieus
in de omgeving'.
17
18. Het Brugse Rijksarchief zal er drie keer meer plaats hebben! Gezien
het acute plaatsgebrek in de Poortersloge is dit geen overbodige
luxe. Veel archieven zitten nu bijvoorbeeld in Beveren-Waas. De
nieuwe bewaarplaats zal 16 kilometer archief bevatten.
Belangrijker voor de buurtbewoners is dat er onder het archief een
parking voor 200 auto's wordt aangelegd. Volgens betrokken
schepen van Ruimtelijke Ordening is er voor de mensen van de
Langestraat en omgeving opnieuw een duidelijke positieve
ingreep in het stadslandschap. Op de info-bijeenkomst bleek dat
de plannen vrijwel op unanieme goedkeuring kon rekenen bij de
buurtbewoners.
4.5 ILLUSTRATIE EN SIMULATIE
Sinds december zij de afbraakwerken van start gegaan. Het weinig waardevolle
volume van de vroegere 19de eeuwse rijkswachtkazerne, waar zowel de
ondergrondse parkeerplaats als het nieuwe modern hoofdgebouw komt werd reeds
genivelleerd.
Als afsluiting van dit hoofdstuk volgen nog enkele beelden van
een toekomst die ons hopelijk, -na realisatie- kan overtuigen dat
hedendaagse stadsrenovatie toch wel hand in hand kan gaan
met respectvolle restauratie en herwaardering van gebouwen en
omgeving.
18
20. 5/ ZUSTERS DOMINICANESSEN.
Reeds eerder is hier gebleken dat Dominicus reeds omstreeks 1206
in Prouille een eerste klooster voor vrouwen stichtte (zie p. 5).
Vrouwen konden in die dagen niet als predikers optreden. Het
trekkende leven van de broeders was voor hen evenmin
weggelegd. Ze bleven op dezelfde plaats, in hun (slot)kloosters.
Het elan waarmee de vrouwengemeenschappen in Europa
groeiden deed niet onder voor dat van de broederstak. Lang
werden ze zusters van de tweede orde of monialen genoemd.
Tussen 1262 en de Franse revolutie hebben alleen al in de lage
landen 29 dominicaanse monialenkloosters bestaan.
De vrouwen deden vaak een beroep op de broeders voor
geestelijke leiding en het voorgaan in hun vieringen. Deze lieten het
nogal eens afweten, omdat ze voorrang gaven aan ander, in hun
ogen noodzakelijker, werk.
Twee golven, tijdens de reformatie en tijdens de Franse revolutie
zorgden voor de afschaffing van bijna alle monialenkloosters in de
Nederlanden. In Vlaanderen zijn er heden nog amper een tweetal
gemeenschappen.
Daarnaast is er ook nog meer actieve beweging van leken en
zusters die als de derde orde zijn gekend. Uit de 'wereldlijke' derde
orde ontstond een 'kloosterlijke' derde orde, waarvan de bekende
mystica en kerkhervormster Catharina van Siëna een inspirerend
voorbeeld was.
Ze werden in de 19de eeuw, soms door Dominicanen gevraagd,
zich in te zetten voor noden in die tijd. De regel van de 'Derde Orde'
werd als basis gekozen en aan de omstandigheden van actieve
religieuzen aangepast. Ze verbinden heden nog elementen van de
dominicaanse traditie met een ruim apostolaat.
Vaak ging hun aandacht naar arme kinderen die in die tijd weinig
opvoeding of scholing kregen. Anderen richten zich nog steeds op
mensen aan de rand van de maatschappij. Velen willen ouderen
en zieken bijstaan. In België en Nederland zijn nog een aantal
Congregaties van Dominicanessen - met nog enkele honderden
zusters- actief.
5.1 STICHTING EN VERBLIJF IN ASSEBROEK 1284.
Volgens de oude kronieken werd het “Clooster ten Jacopinessen bi
Brucghe” gelegen langs de oude Gentsche Heerweg,
tegenwoordig Astridlaan, op “HH. Dry Koningen-feest-dag van den
geseyden jaere 1284. De “seer godtvruchtige vrouw-personen van
20
21. gemeenen staet en conditie”, die de stichting vorm gaven, worden
er met naam genoemd : Avezoete of Ymmezoete van Dam, Sibilia
haar zuster, Margarita van Gendt en Christina van Iper.
Op deze plaats “...waer dickwils gehoort is geweest een seer
wonderbaer, soet ende aengenaem gesang by nachte...” stond
volgens kroniekschrijvers zoals Sanderus reeds een kapel.
Onderzoek heeft uitgewezen dat het traditionele stichtingsverhaal
dicht aansluit bij de gekende historische gegevens. In zijn
standaardwerk over de Vlaamse bedelordekloosters heeft W.
Simons aangetoond dat de 'legende' dicht in de buurt kan komen
van wat werkelijk tussen 1280 en 1300 in Assebroek heeft
plaatsgevonden.
Volgens deze legende zou gedurende lange tijd het gezang van
engelen gehoord zijn op een verlaten plek te Assebroek (vandaar
Engelendale). Geïnspireerd door deze goddelijke aanwijzing
stichtten de vier vrome vrouwen op dezelfde plaats een klooster ,
dat op Driekoningendag 1284 in gebruik werd genomen.
Vanaf 1283 vinden we in het archief van het Potterirhospitaal de
naam van Sybilia van Dam terug. Ze legde toen, samen met enkele
andere zusters, kloostergeloften af. In 1291 ontvingen haar zuster
'Ymmesoete de Dam, Christine de Ypra en Marghareta de
Gandavo' van het Brugse stadsbestuur een som, vermoedelijk als
'uitkoop' uit het Potteriehospitaal.
Na jaren van voorlopige behuizing
krijgen de stichters in januari 1292 van
Boudewijn II van Assebroek officieel
toestemming om '...clooster en kerck te
stichten, daer te celebreren H. Godts-
dienst, te ontfangen offeranden, vreye
begraf-plaetse te hebbeb ende alles te
hebben ende gebruycken volgens de
regel, statuyten, en gewoonten der
susters van 't predickheeren-orden'. Dit
alles werd '...mildelyck begiftigt ende
met een parteye van 24 gemeeten,
syn'er naest gelegen landen'.
Boudewijn II van Assebroek
Na een bezoek van magister-generaal
Munio de Zamora in 1286 werd het jonge 1275. Wapenzegel: Schuinbalk en
convent onder toezicht van de prior van zes rozen. ARA. Brussel.
de Brugse Dominicanen geplaatst.
Dankzij vele giften kan de nieuwe stichting zich snel ontwikkelen.
In juni 1293 worden de “sorores predicatores” genoemd in het
testament van Nikolaas van Biervliet. Ook de Graven van
Vlaanderen namen het convent onder hun bescherming. Nog in
1293 schenkt Gwijde van Dampiere een bunder land en maakt hun
21
22. grond vrij van alle leenrechten en lasten (pointingen en settingen).
Een interessante akte, onlangs gevonden in het Rijksarchief Leuven
leert ons dat in 1309 met goedkeuring van Graaf Robrecht van
Bethune een stichting van een Duitse koopman werd bekrachtigd.
Dit in bijzijn van “...Bouden van Arsenbroech rudder, zuster Adelise
van Ghistele prioresse en Jan van Sledinghe prior te dien tiden
vander predicaren Ordine in Brucghe..” .
Akte van Robrecht van Bethune
van 1309 in latijn, waarbij
Hendrik van Hardorpe
zielemissen opdraagt bij de
zusters van Engelendale te
Assebroek. Archief Dominica-
nen nr. 389, R.A. Leuven.
Afhangende gebroken zegel van
R. v. Bethune. (eigen foto 2010)
De kronieken vermeldden
dat ook Jan zonder Vrees,
hertog van Bourgondië in
1406, al de goederen van
Engelendale heeft afgelost.
Ze mogen ze “..eeuwighlyk.”
blijven bezitten, op
voorwaarde dat ze ook
eeuwigdurend vier solemele
jaargetijden opdragen voor
hem en voor zijn ouders. In
1474 heeft Karel de Stoute
deze akte hernieuwd.
Karel V deed dit opnieuw in 1516. Als we de ontwikkeling van de
stichting kunnen peilen via het aantal bewoners van Engelendale,
dan geeft het 'Doodt-Register' ons een
bruikbaar instrument. In het Necrologion kunnen we natellen dat
voor het einde van de 14de eeuw al ruim honderd 'Jacobinessen'
in Assebroek zijn overleden! Bij dit hoge sterftecijfer moet wel worden
rekening gehouden met de “..seer smettelycke en woedende
pestilentieuse sieckte...” die vanaf 1348 een ware ravage aanrichtte.
Anno 1359 “... was 't groote sterfte van haestiger doodt; de lieden
waeren 's morgens fraey, 's noens sieck ende 's avonds doodt...”.
Het Necrologion bevat bijna 600 namen van religieuzen die, voor de
Franse revolutie, ooit op Engelendale -buiten of binnen de
stadsmuren- hebben verbleven.
In de jaren '50 van vorige eeuw werd op de hoeve toevallig een
geelkoperen funeraire inleg uit de eerste helft van de 14de eeuw
22
23. gevonden. Het hoofd -met kordate open blik -is bijna levensgroot en
stelt een geestelijke voor. Dergelijke stukken zijn uiterst zeldzaam en
getuigen van een grote artistieke kunde waarvoor Brugge samen
met Gent en Doornik bekend was. Een aantal grafstenen en heel
wat fragmenten in Doornikse kalksteen zijn nog ter plaatse bewaard
gebleven. Een laatgotisch priestergrafzerk (+1525) werd in de
gerenoveerde oude kapel teruggeplaatst.
Koperen funerair kunstwerk Zegel in groen was van Engelendale,
gevonden op de hoeve Engelendale. anno 1397. Voorstellend Sint Dominicus
Grafplaat van geestelijke, 1e helft met boek en latijn kruis, aan de voeten
14de eeuw (eig. foto 1982) een draak. “(+S')CONVENTVS SOROR
'DE ARS(EB)ROC ORDIS PREDICATO”
SAB, Inv. oorkonden nr 845.
5,2 ONVEILIG IN LANDELIJK ENGELENDALE IN 16DE EEUW.
REFUGE BINNEN DE STADSMUREN. EEN NIEUWE START.
Zoals voor alle Brugse buitenkloosters betekende de woelige 2de
helft van de 16de eeuw Engelendale het einde van haar bestaan
buiten de muren. Niet na eerst verschillende keren, vanaf vroeg
16de eeuw naar hun “... eigen refugie-woon-stede...” te zijn
23
24. gevlucht “...somtyds en meest het huys Leffinge, by den Meulen-
meersch, niet verre van het predickheeren-clooster om
gevougelycker door die religieusen gedient te kunnen worden...”.
'Jacopinesse'. Detail uit de kaart van het Brugse Vrije, P. Pourbus/
P. Claeissins, 1560-1561. Opname stad Brugge nr. 4413/04/060694.
Dezelfde kronieken waarvan wij dankbaar gebruik kunnen maken,
geven soms gedetailleerde informatie omtrent de “wreedelycke”
gebeurtenissen waarvan de zusters getuige waren. Zo noteerde
zuster Anna Anneron (“..als-dan regeerende mevrouw priorinne..”)
wat in die vreselijke maanden te Assebroek is gebeurd.
Wij citeren:
”...Den 15 Augusti 1561 hebben dese religieusen hun clooster
moeten verlaeten ende sich inde stadt begeven om de rasernije
vande beeltstormers te ontgaen. Den 5 November 1561 't savonts
ontrent den neghen uren syn ontrent de dertich struyckroovers in dit
clooster ghevallen, ende hebben met alle gewelt willen de deuren
van de kercke ende van den dormter open brecken, maer en
hebben tot hunne meyninghe niet connen commen, daer sij
nochtans met minderen aerbeyt ghecommen sijn binnen alle de
andere plaetsen van het clooster, in welcke sij alles
wechghenomen ende verwoest hebben.
In desen inval sijn vier van onse paters seer qualijck ghehandelt
gheweest. P. Joannes Antony vant convent van Brugghe ende P.
Jacobus de Boots sijn van hun vermoort. P. Arnoldus vanden
Kerckhove met veele wonden ghequetst ende half doodt
ghelaeten gheweest, ende P. Stephanus de Mey, biechtvader van
dit clooster is ghelijck miraculeuselijck hunnen handen ontvlucht.
Door dit ongheval is dit clooster in soo slechten staet ghecommen
dat het ghedwonghen is gheweest alle de overgheblevene silvere
vaeten te vercoopen, om de grachten ende mueren wederom op
te maecken, om voor de 2e mael niet overvallen te worden...”.
24
25. Het onvermijdelijke is enkele woelige jaren later toch geschied:
“...Ontrent dese jaeren (1580) op valsch pretext dat ons buyten
clooster soude schaedig syn aen de stadt, soo hebben de guesen 't
selve tot de grondt doen afworpen, confiskeerende den
meerendeel van de materiaelen...”.
Aldus werd brutaal een streep gezet onder 300 jaar aanwezigheid in
Assebroek. De kloostereigendommen echter bleven aanzienlijk.
Einde 18e eeuw, bij het inventariserennn van hun goederen,
bezaten de Dominicanessen van Engelendale in het Brugse Vrije,
naast een aantal huizen en hoeven, niet minder dan 1800 gemeten
(ong. 800 hect.) aan landerijen verspreid over vele gemeenten. Ca.
500 gemeten werden in Assebroek en Sint Kruis opgetekend.
5.3 CLOFHAMERSSTRAAT WORDT JAKOBIJNESSENSTRAAT.
Uiteindelijk was de gemeenschap reeds in 1578 definitief verhuisd
naar de Clofhamerstraat, de huidige Jakobijnessenstraat bij het
oude Magdalenenhospitaal, een plaats die ze in 1534 reeds
hadden verworven. Daar hadden ze reeds, ook aanpalend op de
Nieuwe Gentweg, enkele huizen en een kapel die in 1588 werd, een
deel van de tuin werd voorbehouden als begraafplaats.
In 1597 begonnen ze dan
ter plaatse een nieuw
klooster te bouwen.
Er werden stenen
opgehaald bij het oude
convent te Assebroek. De
kerk werd voltooid in 1611
en ingewijd door Mgr.
Rodoan. De patroon van
de kerk bleef, zoals
voorheen, de H. Michael.
De gemeenschap kon zich
in de volgende eeuw
rustig verder ontwikkelen
en had opnieuw een
opmerkelijk domein J. Beerblock, Dominicanessenklooster Brugge 1796,
ingenomen in Brugge- Stedelijke Musea, Steinmetzkabinet.
kloosterstad. De ets die J.
Beerblock ons naliet
bewijst dit voldoende.
Maar dan kwamen met de Oostenrijkers de beruchte maatregelen
van Jozef II. De contemplatieve orden vindt hij 'niet nuttig'. Hij sluit
2000 kloosters (einde 1781) , neemt hun eigendommen in beslag en
zou daarmee 1500 parochies stichten. Het uiteindelijke edikt kwam
op 17 maart 1783. Twaalf kloosters, waaronder Engelendale,
werden te Brugge gesloten.
25
26. In juli moesten de zusters de panden verlaten en al hun goederen
werden aangeslagen ten voordele van de 'Religie kas'.
Van 1788 tot 1796 betrokken de zusters Conceptionisten de verlaten
gebouwen en in de 19e eeuw werd er het private Sint-
Dominicusgesticht voor zwakzinnigen in ondergebracht. Deze
instelling werd opgericht in 1834 en kende vooral in de tweede helft
van de eeuw een grote uitbreiding. Ze verdween tijdens het
Interbellum (1926) en de gronden langs de Jakobijnessenstraat
werden verkaveld voor huizenbouw. Achter deze bebouwing ligt
een terrein die in 2002 als z.g. 'Jakobinessenpark' met o.m.
speelplein en parkeerplaatsen. Dit park is nog omringd door
restanten van de 17e eeuwse kloostermuur; zijn verzorgd metselwerk
en overhoekse steunberen zijn vnl. ter hoogte van de Oude
Gentweg en Gentpoortstraat goed bewaard.
5.4 HEROPRICHTING IN VLAMINGDAM 1861.
De opheffing van het klooster Engelendale in 1783 betekende niet
het definitieve vertrek van de Dominicanessen uit Brugge. In 1861
kochten ze een groot huis ,'Het Walleken', op de Vlamingdam (dat
voorheen tijdelijk door de Xaverianen was bewoond), en
verbouwden het in 1865 tot klooster. Het wordt in 1867 ingewijd.
Dit, nog steeds bestaande convent, kreeg eveneens de naam
'Engelendale'. Vanuit de Jacobinessenstraat kunnen de zusters
verhuizen die absoluut in het 'Slot' willen verblijven naar de
Vlamingdam. Hier wordt het centraal bestuur gevestigd.
Postulanten mogen intreden ofwel in het Sint-Dominicusinstituut
ofwel in het slotklooster aan de Vlamingdam.
Vanaf de vestiging in de 19de eeuw zien we de werking sterk
uitbreiden naar diverse activiteiten: zo was er sinds 1874 de
verzorging van oudere dames in Heverlee, sinds 1919 een weeshuis
en school en in 1957 ontstond aldaar het MPI. 'Sint Catharina' ( in
1971 als 'Priorij Terbank' ) .Initiatieven in Oostende (ziekenhuis) en
Oostduinkerke ('De Rozenkrans'), in Dilbeek, Zottegem, Erwetegem
en vooral ook het missiewerk wijzen op een grote inzet en
engagement vanuit Engelendale. De eerste missiezusters vertrekken
in 1925. Hun zorg gaat uit naar ziekenhuizen, onderwijs, armen of
pastoraal. Dit zowel in het voormalige Belgisch Congo als in
Ruanda. De congregatie verlaat de missieposten in 1998.
Het oude klooster van 1867, dat niet meer aangepast was aan de
leeftijd van de bewoners, bracht ook problemen met vocht en
verwarming. Het werd in 1996, met uitzondering van de kapel,
gesloopt. Een nieuw complex herrees naar de plannen van
architect Gino Debruyne. Er is, volgens de huidige overste -zuster
Reinhilde- vooral ook naar de toekomst gekeken. De gebouwen
beantwoorden aan de hedendaagse normen en voorzieningen
zodat het later een dienstverlenend centrum kan worden.
26
27. De bouwwerken werden voltooid in de zomer van 1998.
Engelendale Vlamingdam Brugge
Beeld van huidige tuin en
nieuwbouw. (opname 2010).
27
28. Maquette door arch. Debruyne.
Algemeen beeld aan Vlamingdam.
O.L.Vrouw ter Predikheren. Steensculptuur
14e eeuw. Nu in kapel van Dominicanessen.
Hiernaast en onder nog enkele sfeerbeelden op
de mooi gerenoveerde, oude gewezen
kloostergebouwen van Engelendale te
Assebroek. Een tastbaar patrimonium met een
boeiende toekomst!
28
29. SELECTIEVE BIBLIOGRAFIE
Algemeen
° P. De Pue O.P., Geschiedenis van het oud-dominikanen-
klooster te Brugge (1233- 1796), Leuven, 1981.
° J. De Smet, De vestiging van de vier bedelorden te Brugge in
de XIIIe eeuw, in : Biekorf, LII (1951), p. 233-236.
° Duclos, Bruges,histoire et souvenirs, Brugge, 1910.
° M. Ryckaert, Historische Stedenatlas van België, Brugge,
Brussel, 1991.
° M. Ryckaert, A. Vandewalle, J. D'hondt, N. Geirnaert,
L. Vandamme, Brugge De geschiedenis van een Europese stad,
Tielt, 1999.
° W. Simons, Bedelordekloosters in het graafschap Vlaanderen,
Chronologie en topografie van de bedelordeverspreiding vóór
1350, Brugge, 1987, pp. 75-77 en 145-150.
° W. Simons, G.J. Bral, J. Koufront, J. Bockstaele, HET PAND Acht
eeuwen geschiedenis van het oud Dominicanenklooster te
Gent, Tielt, 1991.
° S. Tugwell O.P., De Heilige Dominicus, Ed. Du Signe, Strasbourg,
1998.
° J.A.Van Houtte, De geschiedenis van Brugge, Tielt-Bussum, 1982.
2. Dominicanen
° Bogaerts, Historische beschryvinghe der Cloosters van het
Order van den H. D Dominicus geschreven in 't jaer 1715 door
Pater Bernardus De Jonghe, Predikheer, in: Bouwstoffen voor de
geschiedenis der Dominikanen in de Nederlanden, nr.1, Brussel,
1965.
° K. Deckers, J. Snaet, J. Gheyle, P. Roels, Project 'De
Predikheren' te Brugge, Regie der Gebouwen, Cel restauratie,
Brussel 2005.
29
30. ° H. Dewitte, Opgravingen en vondsten; Dominicanenklooster,in:
Jaarboek 1993-94, Stedelijke Musea, Deel I, Brugge, 1995, p. 78-82.
° M. Dewulf, De kerkelijke architectuur van de Dominicanen te
Brugge, in: Gentse Bijdragen tot de Kunstgeschiedenis en
Oudheidkunde, XVIII (1959-1960), p.105-157.
° P. Meuleplas, De Predikheren te Brugge, in: Biekorf, LXV (1939),
p. 233-237.
° P. Martens, s'Heers Honden te Brugge, paper in kader van
gidsencursus Kon. Gidsenbond van Brugge. November, 2006.
3. Dominicanessen
° J.L. De Clercq, Boudewijn en Avezoete of Vrijheidsliefde en
godsdienst, p. 398-434: Chronycke ofte kort verhael
..besonderste geschiedenissen van 't klooster ENGELENDAELE de
predik-heeren order (geseydt) der Jacobinessen, Gent, 1842.
° J. Desmet – H. Stalpaert, Assebroek, heemkundige schets,
Brugge, 1950.
° B. De Jonghe O.P., Historische beschryvinghe der Cloosters van
het Order vanden H. Dominicus geschreven in 't jaer 1715, ed. P.
Bogaerts in: Bouwstoffen voor de geschiedenis der
Dominikanen in de Nederlanden, Brussel- Leuven 1965-1981.
° W. Kimpe, 700 jaar Engelendale. Een vergeten eeuweling?, in:
Arsbroek. 1, 1984, p. 62-72. Engelendale en de grote kaart
van het Brugse Vrije, een iconografische bron, in Arsbroek 13,
1996, p 5-18.
° K. Soers, Assebroek, Archeologische Inventaris Vlaanderen,
Band IX, Gent, 1987, p. 172-180.
° R. Van Belle, Vlakke grafmonumenten en memorietaferelen
met persoonsafbeeldingen in West-Vlaanderen, Brugge, 2006,
p.112-117.
° Zs. G. Van Den Wijngaert en P. De Pue O.P., Geschiedenis van
de zusters Dominicanessen Engelendale Assebroek en Brugge,
Brugge, 1984.
30