Dit document is te gebruiken als instrument bij het context-conceptonderwijs biologie en is speciaal geschreven voor de methode 10voorBiologie. Wij hopen dat wij met dit instrument een belangrijk doel bereiken, namelijk u (meer) inzicht te geven in de mogelijkheden en rijkdom van deze dynamische biologiemethode.
Beginners Guide to TikTok for Search - Rachel Pearson - We are Tilt __ Bright...
Voorbeeld lesstof per opdracht vwo
1. 1
Inleiding
Toelichting op dit document
Dit document is te gebruiken als instrument bij het context-concept-onderwijs biologie en is speciaal
geschreven voor de methode 10voorBiologie. Wij hopen dat wij met dit instrument een belangrijk doel
bereiken, namelijk u (meer) inzicht te geven in de mogelijkheden en rijkdom van deze dynamische
biologiemethode.
Hoe is dit document opgebouwd?
De basis bestaat uit de belangrijkste teksten uit de Syllabus centraal examen 2016, zoals in 2012
opgesteld door het College voor Examens. Deze teksten betreffen: beschrijvingen van de
contextgebieden, de domeinen, de subdomeinen met eindtermen, de contexten, de specificaties en de
deelconcepten.
Daartussen staan de subparagrafen met tabellen waarin de opdrachten van 10voorbio zijn
gerubriceerd. Bovenaan in deze tabel staan een of meerdere contexten, relevant voor het betreffende
subdomein of specificatie. Bij de contextopdrachten worden aangegeven: het contextgebied (in het
voorbeeld hieronder G van gezondheid) +korte omschrijving, nummer en titel van de opdracht,
biologische concepten (afkomstig uit de systeemmatrix) en deelconcepten.
Bijvoorbeeld (uit subparagraaf B2.1, C1.2, D2.1, E1 en E2 in 10voorbio):
contexten opdracht
(nr. + titel)
biologische concepten deelconcepten
G: stamcellen als
geneesmiddel
2.1 Chirurgie per
injectiespuit
cel, celcyclus, DNA,
orgaan, neurale regulatie,
celdifferentiatie
stamcellen, kloon, celtype,
celcommunicatie, animaal
zenuwstelsel,
bewegingszenuwcellen,
centra in de hersenschors,
grote hersenen,
hersenschors,
hersenstam,
impulsgeleiding,
myelineschede,
neurotransmitter, prikkels,
ruggenmerg,
schakelcellen, synaps,
Echter: heel veel ‘gewone’ opdrachten zijn ook gebaseerd op contexten! Per ‘gewone’ opdracht
worden aangegeven (zie voorbeeld hieronder): type opdracht (globaal), nummer en titel van de
opdracht, biologische concepten en deelconcepten.
Bijvoorbeeld (uit subparagraaf B8, C3, D5 in 10voorbio):
type opdracht opdracht
(nr. + titel)
biologische concepten deelconcepten
voorkennis 5.3 Ecologie: wat weet je
al
populatie,
voedingsrelatie, interactie
met (a)biotische factoren,
plant, dier, voedselweb,
producent, consument,
reducent, autotroof,
2. 2
kringloop heterotroof,
(an)organische stoffen,
(a)biotische factor,
beperkende factoren,
energie, kringlopen,
energiestroom
Belangrijk: alle subdomeinen en specificaties komen in 10voorbio aan de orde.
Vanwege de contexten en samenhang is er veel overlap, daarom zijn opdrachten vaak onder
meerdere dubdomeinen en/of deelspecificaties in te delen. De auteurs van 10voorbio hebben hierin
keuzes moeten maken. Maar uiteraard staat het de docent vrij de indeling naar eigen hand te zetten
en eigen volgorden te bepalen. Dat is juist de kracht van 10voorbio.
Wij willen erop wijzen dat de contexten zoals geformuleerd in het examenprogramma voorbeelden
zijn. U bent niet verplicht om ze te behandelen. 10voorbio bevat legio (soms minder ingewikkelde)
contexten aan de hand waarvan de leerling zich de leerstof goed eigen kan maken.
De zoekfunctie van word doet in dit document goed dienst: klik bovenaan op de balk op beeld, en vink
vervolgens navigatie aan. Dan komt de documentstructuur links tevoorschijn. Helemaal bovenaan kun
je de zoekterm (of opdrachtnummer) intypen en je vindt alle plaatsen waar het item staat.
De auteurs streven ernaar dit instrument interactief te maken (dat wil zeggen doorlinkend naar de
opdrachten) , zodat het via de docentpagina van de site operationeel wordt.
De gebruiker vindt de biologische begrippen binnenkort terug bij de metadata links boven bij elke
opdracht.
De deelconcepten worden onder elke opdracht op de site in cursief en paars toegevoegd.
3. 3
Contextgebieden
Duurzaamheid (D): Gebruiken en beheren van natuurlijke hulpbronnen, zodanig dat niet méér
grondstoffen aan de voorraad worden onttrokken dan er door de aanwas bij
komt, en zodanig dat de diversiteit in stand blijft, waardoor ook toekomstige
generaties van de hulpbronnen gebruik kunnen blijven maken.
Natuurbeheer gericht op in stand houden van biodiversiteit of het regenereren
van biotopen en cultuurlandschappen.
Energie (E): Ontwerp, productie en gebruik van energiedragers op basis van natuurlijke
systemen. Bio-based economie.
Gezondheid en gezondheidszorg(G):
Zorg voor beschikbaarheid van alle biotische en abiotische factoren waardoor
biologische eenheden, van cellen tot ecosystemen, zich in stand kunnen
houden en ontwikkelen.
Zorg voor het herstel van de individuele en collectieve gezondheid van de
mens en andere organismen. Seksualiteit.
Sport (S): Verplaatsing en optimalisatie van verplaatsing van de mens en van andere
organismen.
Veiligheid (VH): Bescherming tegen (risico’s op) mechanische schade, vergiftiging, bestraling,
besmetting of psychische schade. Agressief gedrag, criminaliteit, forensisch
onderzoek.
Voedselproductie(VP):Voedselvoorziening door optimalisatie van groei en ontwikkeling van
biologische eenheden die als voedsel kunnen worden gebruikt door de mens.
Voeding (V): Beschikbaarheid van voedsel waardoor biologische eenheden, van cellen tot
ecosystemen, zich in stand kunnen houden en ontwikkelen.
Wereldbeeld (W): Beschrijven, verklaren en voorspellen van de wereld op verschillende niveaus
(fundamenteel wetenschappelijk) en vanuit verschillende perspectieven, met
name de positie die de mens daarin inneemt. Belangrijke beelden daarin zijn
DNA als drager van genetische informatie, organisme als drager van leven,
populaties en ecosystemen als sociale netwerken.
Domein B: Zelfregulatie
De biologie, de leer van het leven, bestudeert het leven op verschillende niveaus: moleculair, cel,
orgaan, organisme, populatie, ecosysteem. Op elk niveau zijn er systemen met een eigen organisatie,
de biologische eenheden: de moleculen, de cel, het orgaan, het organisme, de populatie, het
ecosysteem.
Elke biologische eenheid is een complex dynamisch systeem, erop gebouwd om effectief met de
eigen omgeving om te gaan. Elke biologische eenheid is een complex systeem dat zichzelf reguleert.
Biologische eenheden, op welk organisatieniveau dan ook, houden zichzelf in stand door het
opnemen van stoffen c.q. energie uit hun omgeving, door het herstellen van opgelopen schade, door
zich te verdedigen tegen belagers en tegen schadelijke stoffen en door het aanpassen aan of het
veranderen van de omgeving. Onderdelen van een biologische eenheid kunnen gespecialiseerd zijn
voor een bepaalde functie. Biologische eenheden kunnen met elkaar op een hoger niveau een nieuwe
biologische eenheid vormen met een eigen organisatiestructuur. Zo vormen cellen met elkaar een
organisme en kunnen verschillende populaties van organismen samen een ecosysteem vormen. Door
deze opbouw maken biologische eenheden enerzijds deel uit van biologische eenheden van een
hogere orde (organisatieniveau), anderzijds kunnen binnen een biologische eenheid biologische
eenheden van een lagere orde (organisatieniveau) worden onderscheiden.
4. 4
De kandidaat kan in een context:
biologische eenheden herkennen en de kenmerken ervan beschrijven. Deze biologische
eenheden zijn moleculen, cellen, organen, organismen, populaties, ecosystemen.
uitleggen dat er opname, verwerking en afgifte van energie en materie plaatsvindt, en daarbij
de relaties binnen en tussen de verschillende biologische eenheden beschrijven.
redeneringen hanteren waarbij vanuit een gegeven vorm van een biologische eenheid naar
een bijbehorende functie wordt gezocht, en andersom.
Subdomein B1 Eiwitsynthese
Eindterm: De kandidaat kan met behulp van de concepten DNA en eiwitsynthese ten minste
in contexten op het gebied van gezondheid en voedselproductie verklaren op welke wijze
zelfregulatie op moleculair niveau plaatsvindt.
Voorbeeldcontexten
G: Humane genetici in academische centra doen experimenteel DNA onderzoek om patiënten met de
ziekte van Duchenne weer functioneel dystrofine te laten aanmaken.
VP: Biotechnologen bij bureau genetisch gemodificeerde organismen (GGO) beoordelen aanvragen
voor het gebruik van genetisch gemodificeerde gewassen, met het doel de veiligheid voor mens en
milieu te waarborgen.
VP: Levensmiddelentechnologen bij een voedselproductieconcern veranderen DNA en daarmee
eiwitsynthese met het doel gezondere producten (functional food) te produceren.
B1.1 DNA
De kandidaat kan in een context:
1. de bouw van DNA en RNA beschrijven en de verschillen toelichten;
2. de functies van DNA en van mRNA, tRNA en rRNA benoemen en het verband beschrijven met de
bouw ervan;
3. uitleggen op welke manieren de basenvolgorde in het DNA bepaald kan worden.
nucleïnezuren,
helixstructuur, basenparing,
nucleotide, enkelstrengs en
dubbelstrengs DNA,
chromosomen,
nucleosomen, histonen,
kernDNA, mtDNA, cDNA,
RNA, genetische code,
plasmide, primer, PCR,
sequensen, restrictie-
enzym, repetitief DNA.
B1.2 Eiwitsynthese
De kandidaat kan in een context:
1. op basis van de relatie tussen tripletcode en aminozuur toelichten hoe eiwitten gevormd worden
2. het proces van transcriptie en translatie beschrijven;
3. uitleggen hoe de aminozuurvolgorde (primaire structuur) van een eiwit de bouw en werking van het
eiwit bepaalt;
4. uitleggen hoe eiwitten de bouw en werking van biologische eenheden bepalen.
aminozuur, primaire,
secundaire, tertiaire en
quaternaire structuur,
proteïne, peptidebinding,
transcriptie, translatie,
mRNA, tRNA, rRNA,
cytoplasma, ribosoom, golgi-
systeem, (ruw)
endoplasmatisch reticulum,
tripletcode, codon,
anticodon, coderende
streng, afleesrichting,
template/matrijsstreng,
DNA-polymerase,
5. 5
startcodon, stopcodon, plasmide.
Subdomein B2 Stofwisseling van de cel
Eindterm: De kandidaat kan met behulp van de concepten homeostase, transport,
assimilatie en dissimilatie ten minste in contexten op het gebied van gezondheid en voeding
verklaren op welke wijze de stofwisseling van cellen van prokaryoten en eukaryoten verloopt.
Voorbeeldcontexten
G (leefwereldcontext): Leden van een familie die mogelijk een erfelijke, mitochondriale afwijking
hebben zoals MERFF, ondergaan in een academische centrum een onderzoek om vast te stellen of
ze het gemuteerde gen hebben met het doel zich voor te bereiden op eventuele consequenties.
V: Microbiologen bij voedselproducenten ontwikkelen microbiële testen op ingrediënten van
voedingsmiddelen met het doel om ingrediënten snel te kunnen testen op aanwezigheid van
gevaarlijke micro-organismen.
B2.1 Homeostase
Specificatie
De kandidaat kan in een context:
1. kenmerken van bacteriën beschrijven;
2. een eukaryote cel beschrijven als een zelfstandig functionerende eenheid, de onderdelen van
cellen herkennen en de functies ervan benoemen;
3. uitleggen dat cellen zich in stand houden door het uitvoeren van chemische reacties;
4. toelichten dat het dynamisch evenwicht in de cel in stand wordt gehouden in een complex netwerk
van celprocessen die uiteenlopende functies hebben;
5. uitleggen hoe door het principe van terugkoppeling homeostase in de cel gerealiseerd wordt.
prokaryoot, eukaryoot, virus,
bacterie, plasmide, celkern,
kernlichaampje, kernporie,
chromosoom, celwand,
celmembraan, vacuole,
cytoplasma, grondplasma,
cytoskelet, centriolen,
mitochondrie,
(ruw) endoplasmatisch
reticulum, golgi-systeem,
ribosoom, lysosoom,
chloroplast, chlorofyl,
plastide, ciliën, flagellen,
terugkoppeling,
receptoreiwit, effector,
cascade, ionenpomp,
dynamisch evenwicht
B2.1, C1.2, D2.1, E1 en E2 in 10voorbio
contexten opdracht
(nr. + titel)
biologische
concepten
deelconcepten
G: stamcellen als
geneesmiddel
3.1 Chirurgie per
injectiespuit
cel, celcyclus, DNA,
orgaan, neurale
regulatie,
celdifferentiatie
stamcellen, kloon,
celtype,
celcommunicatie,
animaal zenuwstelsel,
bewegingszenuwcellen,
centra in de
hersenschors, grote
hersenen,
hersenschors,
hersenstam,
impulsgeleiding,
myelineschede,
6. 6
neurotransmitter,
prikkels, ruggenmerg,
schakelcellen, synaps,
E, D planten en
biotechnologie
1.3 Plantkunde in de lift fotosynthese,
assimilatie, dissimilatie,
energiestroom,
homeostase, kringloop,
ecosysteem, systeem
Aarde, genexpressie,
genregulatie, DNA
huidmondjes, hout- en
bastvaten, wortelharen,
autotroof, heterotroof,
(an)organische stoffen,
chloroplasten, netto
fotosynthesereactie,
voortgezette
assimilatie,
beperkende factoren,
cohesie, adhesie,
worteldruk,
verbranding, ADP en
ATP, enzymen,
tussencelstof,
koolhydraten (mono-,
di- en polysachariden,
zetmeel, cellulose), vet
(vetzuren en glycerol),
eiwit, aminozuren,
DNA, recombinant-
DNA, pH
type opdracht opdracht
(nr. + titel)
biologische
concepten
deelconcepten
voorkennis 3.2 Cellen, wat weet je
er al van?
cel, celdifferentiatie,
celcyclus, interactie
met (a)biotische
factoren
cel, plant, dier, celkern,
plastiden, celwand,
celmembraan, vacuole,
plastiden, weefsel,
celplasma,
bewegingszenuwcellen,
gevoelszenuwcellen,
hersenschors,
practicum 1.18 Weefsels
invriezen
cel, orgaan,
homeostase, interactie
met (a)biotische
factoren, gedrag
cel, dier, temperatuur,
weefsel, homeostase,
celmembraan, celwand,
waterhuishouding,
glycerol, glucose,
celplasma
theorie 1.14 Telomerase, een
levenselixer
DNA-replicatie,
celcyclus, genregulatie,
mutatie
cel, DNA, chromosoom,
mitose, chromatide,
telomeren, celcyclus,
telomerase, apoptose,
kloneren, kanker,
nucleotide,
basenparen,
recombinant-DNA,
verdieping 1.19 Langer leven door cel, orgaan, organisme cel, dier, mens,
10. 10
fotosynthese, apoptose
B2.2 Transport
Specificatie
De kandidaat kan in een context:
1. vormen van actief en passief transport beschrijven en de relatie beschrijven met de eigenschappen
van de getransporteerde stoffen en de bouw en eigenschappen van membranen;
2. toelichten dat effecten van osmotische werking verschillen bij plantaardige en dierlijke cellen;
3. uitleggen dat door de aanwezigheid van een selectief doorlaatbaar celmembraan de celinhoud
permanent verschilt van de celomgeving;
4. de rol van het cytoskelet bij transportprocessen herkennen.
diffusie, osmose,
semipermeabel membraan,
selectief permeabel,
fosfolipiden, hydrofoob,
hydrofiel, receptoreiwit,
ionentransport, ionenpomp,
isotonisch, hypotonisch,
hypertonisch, plasmolyse,
turgor, osmotische druk,
osmotische waarde,
waterpotentiaal, actief
transport, passief transport,
endo- en exocytose,
cytoplasmastroming,
motoreiwit, cytoskelet.
B2.2 in 10voorbio
type opdracht opdracht
(nr. + titel)
biologische
concepten
deelconcepten
practicum 3.15 Diffusie en
osmose
cel, transport,
homeostase
diffusie, osmose,
semipermeabel
membraan, selectief
permeabel, isotonisch,
hypotonisch,
hypertonisch,
osmotische druk,
osmotische waarde,
waterpotentiaal, passief
transport
voorkennis / theorie 22.7 Transport van
stoffen: weet je het nog
cel, transport,
homeostase
diffusie, osmose,
semipermeabel
membraan, selectief
permeabel,
ionentransport,
ionenpomp, isotonisch,
hypotonisch,
hypertonisch,
osmotische waarde,
bloeddruk, filtratiedruk,
colloïd-osmotische
druk, actief transport,
passief transport, endo-
en exocytose,
enzymen, buffer
model 3.16 Osmometer, zelf
bouwen
cel, homeostase,
transport
diffusie, semipermeabel
membraan,
hypotonisch,
hypertonisch,
isotonisch,
practicum (proef) 3.17 Osmose en
plasmolyse
cel, transport,
homeostase
plant, cel, celwand,
celmembraan,
celplasma,
11. 11
semipermeabel
membraan, isotonisch,
hypertonisch,
hypotonisch,
plasmolyse, vacuole,
plastiden, turgor
practicum
(onderzoekje)
3.18 Plasmolyse bij
aardappelcellen
cel, transport,
homeostase
plant, cel, celwand,
celmembraan,
semipermeabel
membraan, isotonisch,
hypertonisch,
hypotonisch,
plasmolyse, vacuole,
osmotische waarde,
turgor
B2.3 Assimilatie en dissimilatie
Specificatie
De kandidaat kan in een context:
1. beschrijven dat cellen stoffen opnemen en afgeven, dat de stoffen in de cellen verwerkt worden in
chemische reacties (opbouw en afbraak), gekatalyseerd door enzymen;
2. beschrijven dat er verschillende vormen van energie zijn: chemische energie (zoals in ATP),
lichtenergie, kinetische energie, warmte, en beschrijven dat deze vormen in elkaar kunnen overgaan;
3. het fotosyntheseproces in cellen met chloroplasten beschrijven;
4. assimilatieprocessen in planten en dieren beschrijven en toelichten dat deze processen leiden tot
de aanmaak van bouwstoffen, brandstoffen, reservestoffen en enzymen;
5. dissimilatieprocessen beschrijven. Hierbij anaerobe en aerobe dissimilatie onderscheiden;
6. met behulp van reactievergelijkingen assimilatie-en dissimilatieprocessen (ook van de deelreacties
daarvan) toelichten;
7. beschrijven waar en op welke wijze enzymen reacties, zoals assimilatie- en dissimilatie-processen,
katalyseren en hoe de temperatuur en pH deze beïnvloeden;
8. toelichten hoe in de biotechnologie gebruik gemaakt wordt van het metabolisme van micro-
organismen;
9. verschillen tussen fotosynthese en chemosynthese uitleggen en verklaren onder welke
omstandigheden beide processen plaats kunnen vinden.
autotroof, heterotroof,
fotosynthese, C-assimilatie,
chloroplast, licht- en
donkerreactie,
chemosynthese
verbranding, aeroob,
anaeroob, glycolyse,
citroenzuurcyclus,
oxidatieve fosforylering,
gisting, alcohol, melkzuur,
methaan, ADP en ATP,
NAD, NADP, bouwstoffen,
brandstoffen, reservestoffen,
enzymen, fosfolipiden,
tussencelstof, koolhydraten
(mono-, di- en
polysachariden, zetmeel,
glycogeen, cellulose), vet
(vetzuren en glycerol), eiwit,
aminozuren, DNA,
recombinant-DNA, pH.
12. 12
B2.3, B3.2 in 10voorbio
contexten opdracht
(nr. + titel)
biologische
concepten
deelconcepten
E + D: bio-energie 1.4 = 9.22 Energie uit
kunstbladeren?
assimilatie, dissimilatie,
cel, fotosynthese,
homeostase,
celcommunicatie,
transport, interactie
met (a)biotische
factoren, systeem
Aarde
plant, autotroof,
fotosynthese, licht- en
donkerreactie, alcohol,
ADP en ATP,
enzymen, zetmeel,
glucose, beperkende
factoren, hout- en
bastvaten, wortelharen,
voedingsstoffen,
homeostase,
beperkende factoren,
milieufactoren, energie,
chloroplast, chlorofyl,
glucose, metabolisme,
celcommunicatie,
acceptor, receptor
VP: wijnproductie 17.35 = 23.9 Maak je
eigen wijn
dissimilatie,
voortplanting,
celcyclus, interactie
met (a)biotische
factoren
cel, dissimilatie,
aeroob, anaeroob,
gisting, alcohol, mitose,
ongeslachtelijke
voortplanting,
beperkende factoren
type opdracht opdracht
(nr. + titel)
biologische
concepten
deelconcepten
theorie 17.1 Organische
stoffen-1
17.2 Organische
stoffen-2
homeostase, DNA, cel,
assimilatie, dissimilatie
metabolisme,
bouwstoffen,
brandstoffen,
reservestoffen,
enzymen, fosfolipiden,
koolhydraten (mono-,
di- en polysachariden,
zetmeel, glycogeen,
cellulose), vet
(vetzuren en glycerol),
eiwit, aminozuren,
cholesterol, melkzuur,
alcohol, ethanol,
ribose, glucose, DNA,
RNA,
practicum 17.3 Hydrolyse van
eiwit: enzymatisch
17.4 Hydrolyse van
eiwitten: zonder
enzymen
dissimilatie afbraak, eiwit,
aminozuur, enzym,
dissimilatie, primaire,
secundaire, tertiaire,
en quaternaire