SlideShare a Scribd company logo
1 of 82
Download to read offline
Voor- en vroegschoolse programma9p,
kinderopvang en onderwijsprestaties
in Rotterdam
Nul-meting in het kader van de Operatie Speel Goed
G. Driessen
tesj INSTITUUT VOOR TOEGEPASTE SOCIALE WETENSCHAP-PEN
VOOR- EN VROEGSCHOOLSE PROGRAMMA'S, KINDEROPVANG EN
ONDERWUSPRESTATIES
Voor- en vroegschoolse programma)s,
kinderopvang en onderwijsprestaties
in Rotterdam
Nul-meting in het kader van de Operatie Speel Goed
Een onderzoek uitgevoerd in opdracht van het
Fonds Achterstandsbestrijding Onderwijs (FAO) Rotterdam
G. Driessen
itej INSTITUUT VOOR TOEGEPASTE SOCIALE WETENSCHAPPEN
© 1996 Instituut voor Toegepaste Sociale wetenschappen (ITS) van de Stichting Katholieke Universiteit te Nijmegen
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave warden
verveelvuldigd en/of openbaar gemaakt door middels van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook,
en evenmin in een retrieval systeem warden opgeslagen, zonder de voorafgaande schriftelijke toestemming van het
Instituut voor Toegepaste Sociale wetenschappen te Nijmegen (ITS) van de Stichting Katholieke Universiteit te
Nijmegen.
No part of this book/publication may be reproduced in any form, by print, photoprint, microfilm or any other means
without written permission from the publisher.
IV
Voorwoord
Opvang voor kinderen in de leeftijd van 0 tot 4 jaar wordt in Rotterdam in diverse varianten
aangeboden: kinderdagverblijven, halve-dagopvang, peuterspeelzalen, Samenspel (spelmiddagen).
Daarnaast wordt er gewerkt met verschillende voor- en vroegschoolse (stimulerings)programma's, zoals
Instapje, Opstapje, Bij de hand en Rugzak. In samenwerking met die voorzieningen heeft een aantal
basisscholen binnen de Operatie Speel Goed een kwaliteitsimpuls gegeven voor de opvang van jonge
kinderen van 0 tot 6 jaar, inclusief het werken aan een doorgaande pedagogische lijn.
Aan deze operatie is een evaluatief onderzoek gekoppeld. Dit moet resulteren in een antwoord op de
vraag of de genoemde Rotterdamse initiatieven een positief effect hebben op de prestaties van de
leerlingen in groep 2, en of dat effect voortduurt in groep 4. In het onderhavige rapport wordt verslag
gedaan van de eerste fase van het onderzoek, de zogenaamde nul-meting. Er wordt een beschrijving
gegeven van de situatie in groep 2, waarbij retrospectief een relatie wordt gelegd met deelname aan
voorschoolse onderwijsprogramma's en bezoek van kinderopvangvoorzieningen. Uiteraard vindt daarbij
verdiscontering van verschillende sociaal-etnische achtergrondkenmerken plaats.
Het onderzoek is uitgevoerd in opdracht van en in nauwe samenwerking met het Stedelijk bureau FAO
(Fonds Achterstandsbestrijding Onderwijs) Rotterdam. Vanuit het FAO is met name de bijdrage te
noemen van drs. E. Rondelez. Het onderzoeksteam op het ITS bestond uit de volgende personen: dr. P.
Jungbluth heeft de initierende activiteiten verricht en verschillende onderzoeksopzetten ontwikkeld, drs.
A. van Langen verzorgde de algemene prqjectcoordinatie, H. Versteegen is verantwoordelijk voor de
organisatie van de aanvullende dataverzameling, en dr. G. Driessen heeft de analyses uitgevoerd en het
onderzoeksrapport geschreven.
Op deze plaats willen de onderzoekers dank zeggen aan de deelnemende scholen, en dan met name de
directies, groeps- en OETC-leerkrachten die de ouders van de kleuters hebben geholpen bij het invullen
van de vragenlijsten; uiteraard is ook veel dank verschuldigd aan de ouders zelf, die soms vrij lastige
vragen moesten beantwoorden. Op grand van de opgedane ervaringen zal het hen in de toekomst
wellicht wat gemakkelijker gemaakt kunnen warden.
INSTITUUT VOOR TOEGEPASTE SOCIALE WETENSCHAPPEN
drs. A.J. Mens
directeur
IA
Inhoud
1 Achtergronden, vraagstelling en onderzoeksopzet
1.1 Inleiding
1.2 Achtergronden en probleemstelling
1.3 Onderzoeksopzet
1.4 Opbouw van het rapport
1.5 Samenvatting
1
1
2
3
4
2 Dataverzameling, steekproef en bestandsopbouw
2.1 Inleiding
2.2 Kader
2.3 Dataverzameling
2.4 Steekproef en bestandsopbouw
2.5 Samenvatting
5
5
5
5
9
3 Instrumentatie en operationalisatie van de centrale variabelen
3.1 Inleiding
3.2 Achtergrondgegevens van de kinderen
3.3 Achtergrondgegevens van de ouders
3.4 Voorschoolse voorzieningen en activiteiten
3.5 De toetsen Ordenen en Begrippen
3.6 Samenvatting
11
11
11
12
13
14
16
4 Beschrijving van de centrale variabelea
4.1
4.2
4.3
4.4
4.5
4.6
Inleiding
Achtergrondgegevens van de kinderen
Achtergrondgegevens van de ouders
Voorschoolse voorzieningen en activiteiten
De toetsen Ordenen en Begrippen
Samenvatting
17
17
17
19
21
28
29
5 Achtergronden van deehiame aan voorschoolse programma's
en opvangvoorzieningen
5.1 Inleiding
5.2 Deelname aan voorschoolse programma's
5.3 Bezoek van opvangvoorzieningen
Samenvatting
5.3
5.4
31
31
31
34
37
Vll
6 Achtergronden van prestaties
6.1 Inleiding
6.2 Prestaties en achtergrondgegevens van de kinderen
6.3 Prestaties en achtergrondgegevens van de ouders
6.4 Prestaties en voorschoolse voorzieningen eii activiteiten
6.5 Samenvatting
39
39
39
41
44
50
Prestaties en voorschoolse programma's en opvangvoorzieningen
7.1 Inleiding
7.2 Deelname en bezoek nader bekeken
7.3 Effecten van deelname en bezoek
7.4 Samenvatting
51
51
51
52
56
8 Samenvatting, conclusies en nabeschouwing
8.1 Inleiding
8.2 Samenvatting
8.3 Conclusies
8.4 Nabeschouwing
57
57
57
61
62
Literatuur 65
Bijlage De oudervragenlijst 67
Vlll
1 Achtergronden, vraagstelling en onderzoeksopzet
1.1 Inleiding
In dit inleidende hoofdstuk gaan we allereerst in op de achtergronden van het in dit rapport te
presenteren onderzoek. Op basis van een daaruit voortvloeiende algemene probleemstelling komen we
tot enkele toegespitste onderzoeksvragen. Hoe we deze zullen beantwoorden, via welke onderzoeksop-
zet, komt daama aan de orde. We sluiten het hoofdstuk af met een overzicht van de opbouw van het
rapport.
1.2 Achtergronden en probleemstelling
Opvang voor kinderen in de leeftijd van 0 tot 4 jaar wordt in Rotterdam in diverse varianten
aangeboden. Naast de bekende, 'reguliere' voorzieningen zoals kinderdagverblijven, halve-dagopvang
en peuterspeelzalen is er bijvoorbeeld het programma Samenspel. Dit stimulermgsprogramma is
gericht op gezinnen met kinderen van 1.5 - 4 jaar. In Rotterdam Wordt gewerkt" met Turkse,
Marokkaanse en Antilliaanse groepen. Doelen zijn: overtuigen belang peuterspeelzaalbezoek;
stimulering ontwikkeUng peuters; bewustmaken rol spel en spelen in de ontwikkeling"; opvoedingsal-
tematieven bieden. Er vinden onder andere opvoedingsgerichte en voorlichtmgsachtige activiteiten
plaats, bijvoorbeeld via het bezoek van groepjes van ouders en kinderen van spelmiddagen. Deze
laatste warden begeleid door eigentalige en Nederlandstalige leidsters*. Daamaast wordt er gewerkt
met verschillende voor- en vroegschoolse (stimulerings)programma's, zoals Instapje, Opstapjer Bij de
hand en Rugzak . Instapje is een gezinsgericht stimuleringsprogramma voor baby's van 12 - 18
maanden en hun ouders. In eerste instantie is het aangeboden aan Surinaamse groepen, later ook aan
AntUliaanse en Arubaanse groepen. Het doel is verbetering van de onderwijskansen. Er wordt
gewerkt volgens het stramien van Opstap, waarbij moeders thuis warden bezocht door een professio-
nal die fungeert als rol-model en feedback geeft aan de moeder. Het programma is vooral gericht op
de interactie tussen ouder en kind en de ontwikkeling van een goede reiatie. Het ontwikkelingsstimule-
nngsprogramma Opstapje is in Rotterdam aangeboden aan kinderen van 2 - 4 jaar en bun ouders; het
is gericht op Kaapverdiaanse en Surinaams-Antilliaanse groepen. Het doel is het realiseren van een
betere aansluiting op het basisonderwijs door de mogelijkheid te bieden spelenderwijs de kennis en
yaardigheden op te doen die de kinderen nodig hebben om in groep 1 goed te functioneren. Opstapje
kent een gezinsgencht en twee voorzieningsgerichte elementen, namelyk huisbezoeken en groepsbij-
eenkomsten voor de moeders en de peuterspeelzaal voor de kinderen. Bij de hand is een variant op
Opstapje; het is center-based en wordt in de thuistaal aangeboden. Rugzak betreft een schoolgebonden
programma voor anderstalige ouders van kleuters van 4 - 6 jaar. Doelen zijn: bevorderen ontwikke-
ling van kinderen door een eigentalig programma dat Hexibel en synchroon aansluit op het taalaanbod
in de kleuterklas; bevorderen onderwijsondersteunend gedrag ouders; stimuleren thuisactiviteiten
moeders^net hun kinderen; stimuleren contacten ouders - basisschool; bieden ontmoetingsplaats
ouders De moeders krijgen instructie op school waarbij aangesloten wordt bij thema's uit de
gebmikte taalmethoden. De kem bestaat uit dagelijkse activiteitensuggesties die moeders thuis met
hun kinderen kunnen uitvoeren.
Informatie^over dit en andere programma's is afkomstig uit Lindijer, Poel & Visser (1995) en diverse publikaties van
Stichting De Meeuw.
Strikt genomen gaat het bij voorschoolse programma's om activiteiten die worden uitgevoerd op het moment dat het kind
nog niet naar school gaat; vroegschoolse programma's hebben betrekking op de periode van de eerste schooljaren. Terwille
van de leesbaarheid vatten we hiema beide typen van programma's samen onder de Hop 'voorschoolse programma's'
1
Zoals uit het voorgaande duidelijk zal zijn geworden, kent elk van deze voorziemngen en program-^
ma's zyn eigen doelen, doelgroepen (bv. qua leeftijd en sociaal-etnische achtergrond ouders en/of
kinderen), vormgeving en inhoud, en tijdsduur en -intensiteit. Dit neemt niet weg dat er ook een
bepaalde" mate van overlap bestaat. In samenwerking met die voorzieningen heeft een aantal
basisscholen binnen de Operatie Sped Goed een kwaliteitsimpuls gegeven voor de opvang van jonge
kinderen van 0 tot 6 jaar, inclusief het werken aan een doorgaande pedagogische lijn. Het realiseren
van een doorgaande lijn is een van de vijf doelstellingen van het convenant 'Achterstandsbestrijding in
de voorschoolse perio.de en aansluiting met het basisonderwijs' (het zogenaamde Convenant 0- - 6-
jarigen).
Aan deze operatie is een evaluatief onderzoek gekoppeld. Dit moet resulteren in een antwoord op de
algemene vraag of de genoemde Rotterdamse initiatieven een positief effect hebben op de prestaties
van de leerlingen in groep 2, en of dat effect voortduurt in groep 4. In het onderhavige rapport wordt
verslag gedaan van de eerste fase van het onderzoek. Deze fase kan warden beschouwd als de nul-
meting. Meer concreet staan in de onderhavige rapportage twee aspecten centraal. Op de eerste plaats
wordf een beschrijving gegeven van de situatie in groep 2 en (retrospectief) de deelname aan
voorschoolse programma's en het gebruik van opvangvoorzieningen. Op de tweede plaats wordt op
exploratieve wijze nagegaan welke relaties er bestaan tossen deelname aan dergelijke programma's en
bezoek van opvangvoorzieningen enerzijds en de in groep 2 van het basisonderwijs geleverde
prestaties anderzijds. Uiteraard vindt daarbij verdiscontering van verschillende sociaal-etnische
achtergrondkenmerken plaats. In de toekomst zullen, in de tweede fase van het onderzoek, deze
analyses warden uitgebreid naar de sitoatie in groep 4.
1.3 Onderzoeksopzet
Het evalueren van de deelname aan voorschoolse programma's en kinderopvangvoorzieningen is geen
eenvoudige zaak (vgl. Blok & Leseman, 1996; Eldering & Vedder, 1992; Singer, 1993; Van der
Pluijm, 1995). Met name geldt dit als het de bedoeling is na te gaan of er effecten van deelname
optreden ten aanzien van bijvoorbeeld cognitieve vaardigheden in latere fasen (vgl. voor soortgelijke
problemen bv. ook de evaluatie van het Onderwijsvoorrangsbeleid [OVB]: Mulder, 1996).
Als ideaal beschouwt men vaak het design waarbij wordt gewerkt met een experimentele groep
(deelnemers aan het programma) en een controlegroep (niet-deelnemers) m combinatie met een
voormeting (voordat het programma start) en een of meer nametingen (na beeindiging van het
programma). Omdat deze opzet in de empirie veelal niet haalbaar is, wordt regelmatig ook toevlucht
genomen tot een of meer nametingen, waarbij de voormeting min of meer wordt vervangen door het
zoveel mogelijk gelijkstellen van de kenmerken van de te vergelijken groepen. Bij dit design vindt
meestal een vorm van matching plaats via correctie met behulp van (co)variantie- of regressie-analyse
op relevant geachte kenmerken. Alhoewel dit type opzet veelvuldig wordt toegepast, blijft een
moeilijk punt dat er mogelijk spurieuze effecten optreden. Personen die bijvoorbeeld deelnemen aan
voorschoolse programma's doen dat namelijk omdat (verondersteld wordt dat) zij in bepaalde
opzichten 'tekorten' kennen. Het doel van het programma is juist die weg te werken. Vanuit deze
achterstandspositie is het soms moeilijk zuivere effecten van het programma aan te tonen.
Hier is - gegeven de beschikbaarheid van gegevens en mogelijkheden - door het FAO uiteindelijk
gekozen voor de volgende opzet. Uit het cohort Primair Onderwijs ('PRIMA') zijn de toetsprestaties
beschikbaar van kinderen die in 1994/95 in groep 2 zaten. In de tweede helft van het schooljaar
1995/96 wordt bij de ouders van deze kinderen (deels retrospectief) naar informatie gevraagd over
deelname aan voorschoolse programma's en bezoek van opvangvoorzieningen. Daamaast warden
verschillende vragen gesteld over hun sociaal-etnische achtergronden en de situatie van hun kind ten
tijde dat het voor het eerst naar school ging en de simatie in 1996. De toetsprestaties zullen daarbij
warden gerelateerd aan de programma's en voorzieningen onder controle van de sociaal-etnische
achtergronden.
Aan een dergelijke opzet kleven - zoals aan elke opzet - uiteraard bezwaren. Met name het
retrospectieve karakter van een deel van het onderzoek kan problematisch blijken. Hoe groter de
mssenliggende tijdspanne en hoe specifieker en gedetailleerder de vragen, hoe moeUijker het zal zijn
daarover van de ouders een betrouwbaar antwoord te krijgen. Het gaat in een enkel geval immers om
onderwerpen die betrekking hebben op een periode van soms zo'n vier jaar voorafgaand aan het
moment dat er vragen over warden gesteld. Dit probleem wordt groter doordat de doelgroep van het
onderzoek voomamelijk bestaat uit allochtone ouders met veelal weinig of geen opleiding en
regelmatig een laag beheersingsniveau van het Nederlands. De kans is niet ondenkbeeldig dat dit tot
het niet goed begrijpen van de gestelde vragen leidt.
Vanuit een vonn van sociaal wenselijk gedrag kunnen ouders wellicht ook worden aangezet om maar
positief te reageren op bepaalde vragen, bijvoorbeeld op de vraag of ze aan een voorschools
prograimna hebben deelgenomen en hoe ze daar over oordeelden.
Het retrospectieve karakter kan ook tot een zekere gekleurdheid leiden als het gaat om het beoordelen
van situaties die een tijd geleden van toepassing waren. Het is mogelijk dat de ouders nu, nu hun
kinderen al enige jaren op school zitten en de nodige vorderingen hebben gemaakt, de simatie achteraf
wat positiever inschatten dan die feitelijk was. Met andere woorden: in dergelijke gevallen bestaat de
kans op overschatting. Anderzijds is het natuurlijk ook denkbaar dat de ouders, juist nu ze zien welke
vorderingen de kinderen in de tussentijd hebben gemaakt, de simatie van destijds negatiever inschatten
dan feitelijk het geval was.
Een belangrijk punt is ook dat de evaluatie primair kwantitatief van opzet is. We bedoelen hiermee
dat, als we spreken over deelname/bezoek, het vooralsnog alleen gaat om het in meerder of mindere
mate deelnemen/bezoeken. Er wordt met ander woorden niet nagegaan op welke wijze de deelname
inhoudelijk of procesmatig is ingevuld.
Wat betekent nu bovenstaande voor de te verwachten onderzoeksresultaten? We hebben hierboven al
!?^e.rc.seryes laten doorklinken met betrekking tot de gehanteerde onderzoeksopzet. Dat uiteindelijk
toch^voor deze opzet is geopteerd, had voomamelijk te maken met de gegeven (on)mogelykheden"om
op dat moment met een beter altematief aan de'slag te gaan. Een en" ande/heeft"°echter"wel tot
consequentie dat bij de 'hardheid' van bepaalde onderdelen van de onderzoeksbevindingen en de naar
aanleiding daarvan te trekken conclusies de nodige temghoudendheid op z'n plaats is.Concreet'is'dTt
^Ln!"T.^et_gT1 bij^e dool[ de ouders verstrekte gegevens over zaken die zich relatief lang
geleden hebben afgespeeld, en dat betreft daarmee dan'vooral de voorschoolse programma''s. ~DTt
voorbehoud (op onderdelen) wil overigens geenszins zeggen dat daarmee de betrouwbaarheid van het
gehele onderzoek in het geding is. Wel is het zo dat we er vanuit gaan dat we met'de"m-deze""fas~e
opgedane leerervaringen veel profyt zullen-hebben bij de optimalisering van toekomstig (vervolg)on-
derzoek op dit specifieke terrein.
1.4 Opbouw van het rapport
_ .ma_gaall..we iDhoofdstuk 2 verder met een beschrijving van de herkomst van de gegevens, waarbij
met name stil wordt gesta^n bij de totstandkoming van de'steekproef en de respons op"de gehanteerde
onderzoeksinstrumenten. In hoofdstok 3 komen de onderzoeksmstrumenten aan de orde waarmee'de
gegevens zijn verzameld. Tegelijkertijd wordt een beschrijving gegeven van de operationalisatie van
de variabelen uit het onderzoek. Hoofdsmk 4 vervolgt met" een eerste beschrijving van deze
variabelen, dat gebeurt in de vorm van frequentieverdelingen. In dit onderzoek staat de deelname aaa
voorschoolse programma's en het bezoek van kinderopvangvoorzieningen centraal. In hoofastok'5
gaan we na in hoeyen-e deelname/bezoek samenhangen met specifieke achtergrondgegevens van
ouders en kinderen. In hoofdstuk 6 komt de andere kemvariabele uit dit onderzoek aanbod', nameli7k
de prestaties die de kinderen hebben behaald op een tweetal toetsen die zijn afgenomen in groep 2 van
hetrbasisonderwijs. In dit hoofdstuk onderzoeken we in hoeverre deze prestaties kunnen worden
toegeschreven aan bepaalde achtergrondkenmerken van ouders en kinderen. In de hoofdstykken 5 en 6
wordt systematisch een serie bivariate samenhangen geanalyseerd, m hoofdsmk 7 proberen we de
hoofdvraag van het onderzoek te beantwoorden. In dat hoofdstuk analyseren we de verschillende
relaties multivariaat. We gaan na welke verbanden er bestaan tussen de prestaties enerzijds en de
deelname aan voorschoolse onderwijsprogramma's en het bezoek van kinderopvangvoorzienmgen
anderzijds, rekening houdend met verschillende achtergrondkenmerken van ouders en kind. In
hoofdstuk 8 ten slotte, vatten we de bevindingen samen, trekken we conclusies en geven we een
nabeschouwing op het onderzoek.
1.5 Samenvatting
Teneinde na te gaan wat de effecten zijn van deelname aan diverse Rotterdamse voor- en vroegschool-
se programma's en bezoek van kinderopvangvoorzieningen is een evaluatief onderzoek opgezet. Dit
moet antwoord geven op de vraag of de Rotterdamse initiatieven op dit gebied een positief effect
hebben op de prestaties van de leerlingen in groep 2 (en later in groep 4).
Voor het onderzoek wordt gebmik gemaakt van toetsgegevens van kinderen die in 1994/95 in groep 2
van het basisonderwijs zaten. In het voorjaar van 1996 zijn vervolgens aan de ouders van deze
kinderen retrospectief vragen gesteld over deelname aan voorschoolse voorzieningen en over een
aantal achtergrondkemnerken van henzelf en hun kinderen. De analyse-opzet bestaat hieruit dat de
prestaties van de kinderen warden gerelateerd aan al-dan-niet deelname aan de voorzieningen onder
controle van hun sociaal-etnische achtergronden.
Bij deze opzet kunnen opmerkingen warden gemaakt. Met name het retrospectieve karakter van een
deel van het onderzoek in combinatie met het feit dat de doelgroep voomamelijk uit allochtone ouders
bestaat, zal er ongetwijfeld toe leiden dat de betrouwbaarheid van de betreffende gegevens niet
optimaal is. Dit betekent daannee dat bij de hardheid van bevindingen bij deze onderdelen enige
temghoudendheid op zijn plaats is.
2 Dataverzameling en steekproef
2.1 Inleiding
In dit hoofdstuk schetsen we allereerst het algemene kader waarbinnen de gegevens voor dit
onderzoek zijn verzameld. Daarna geven we aan welke instrumenten hiervoor zijn gebmikt.
2.2 Kader
De gegevens die voor het onderhavige onderzoek zijn geanalyseerd zijn afkomstig uit twee bronnen.
Op de eerste plaats is een deel van de gegevens verzameld in het kader van het in het schooljaar
1994/95 gestarte cohortonderzoek Primair Onderwijs ('PRIMA'; vgl. Jungbluth & Meijnen, 1994).
Voor een verantwoording en beschrijviag van het cohort als geheel verwijzen we naar Driessen,
Jungbluth, Van Langen & Vierke (1996). Uit deze gegevens is een selectie genomen van de scores op
een tweetal toetsen die in 1994/95 in groep 2 zijn afgeaomen, namelijk Ordenen en Begrippen uit het
Cito-leerlingvolgsysteem. Daamaast is een beperkt aantal achtergrondgegevens uit de PRIMA-
bestanden geselecteerd.
Op de tweede plaats zijn er specifiek voor het onderhavige onderzoek aanvullende gegevens verza-
meld. Daarbij is gebruik gemaakt van een door het FAO in overleg met het ITS ontwikkelde
vragenlijst voor ^e ouders (zie Bijlage). De vragen daarin hebben met name betrekking op de
deelname aan voorschoolse voorzieningen van de kmderen en eventueel ook hun ouders.
2.3 Dataverzameling
De toetsafnames bij de leeriingen uit het PRIMA-cohort hebben in nagenoeg alle gevallen plaatsge-
vonden in het voorjaar van 1995 - althans de leerlingen uit groep 2. Dit gebeurde steeds onder
leiding van testleiders afkomstig van het ITS of SCO. Daamaast hebben de leerkrachten informatie
verstrekt over enkele gedrags- en houdingsaspecten van de leerlingen.
De aanvullende gegevens over de voorschoolse voorzieningen zijn retrospectief verzameld in de
periode maart - juni 1996. Daarvoor is gebruik gemaakt van een in het Nederlands gestelde vragenlijst
aan de ouders. Omdat te verwachten viel dat een deel van ouders moeite zou hebben met het invullen
van de vragenlijst, is een begeleidend schrijven tevens in het Turks en Arabisch vertaald. Hierin werd
het doel van het onderzoek geexpliciteerd; tevens werd aangegeven dat de ouders voor eventuele hulp
bij het invullen terecht kondea bij de groeps- of OETC-leerkracht van hun kind. De vragenlijst is via
de scholen verspreid en moest na invulling ook daar weer warden ingeleverd. De scholen hebben
vervolgens de vragenlijsten naar het ITS geretoumeerd.
2.4 Steekproef en respons
De steekproef voor dit onderzoek bestond in principe uit alle FAO-basisscholen die betrokken zijn bij
de Operatie Speel Goed in de zeven startwijken en waarvan de leerlingen uit groep 2 getoetst zijn in
het kader van het PRIMA-cohort. Het aantal scholen dat aan beide criteria voldeed kwam uiteindelijk
uit op 28, met in totaal 1153 leerlingen*.
Het aantal scholen dat in 1994/95 is getoetst was groter, maar in de tussenliggende periode zijn enkele scholen gefuseerd.
5
De ouders van deze leerlingen hebben alien een vragenlijst gekregen over het onderwerp 'voorschool-
se voorzieningen'. De respons op deze vragenlijst is laag - overigens geenszins lager dan in
vergelijkbaar onderzoek. Ondanks de inspanningen van de directies en leerkrachten van de basisscho-
len," ondanks een tussentijds rappel en ondanks het feit dat het FAO zich nog eens extra heeft ingezet
om alsnog zoveel mogelijk vragenlijsten terug te krijgen, zijn uiteindelijk slechts 511 vragenlijsten
(44%) geretoumeerd.
Het ligt voor de hand de oorzaak voor de lage respons met name te zoeken bij de allochtone herkomst
van de respondenten. Nauwelijks of geen opleiding, en geen of slechts een geringe beheersing van de
Nederiandse taal vormen geen ideale voorwaarden voor het realiseren van een hoge respons op een
schriftelijke vragenlijst. Verder is mogelijk voor een deel van de ouders de drempel om naar de
leerkracht te stappen voor hulp bij het invullen toch nog te hoog geweest. Daarmee samenhangend is
de respons waarschijnlijk echter ook beinvloed door de inschatting die de scholen hebben gemaakt ten
aanzien van de mogelijkheden die zij voor zichzelf zagen de ouders adequaat te kunnen begeleiden bij
het invullen van de vragenlijst. Niet vergeten mag immers warden dat het helpen bij het invullen van
de vragenlijst bij gemiddeld zo'n 40 leerlingen per school voor de betreffende leerkrachten een flinke
belasting kan betekenen. Wellicht heeft daarbij ook een rol gespeeld de afweging van de scholen met
betrekking tot de mogelijkheden van het (retrospectief) verkrijgen van betrouwbare gegevens over
deelname aan voorschoolse voorzieningen bij deze doelgroep van ouders. Voor deze scholen speelde
wellicht het dilemma van enerzijds wel willen mee willen werken aan het onderzoek, maar anderzijds
voor zichzelf en voor de ouders daartoe onvoldoende kansen te zien. Voor de toekomst betekent dit
dat een dergelijk onderzoek nog meer dan nu het geval is geweest een zeer goede introductie vereist,
waarbij de betrokkenheid van de school een belangrijke rol speelt en vervolgens een adequate
begeleiding van wezenlijk belang is.
Tenemde na te gaan of er eventueel sprake is van selectieve non-respons hebben we enkele aparte
analyses uitgevoerd. Dat is mogelijk omdat we, los van het al-dan-niet retoumeren van de oudervra-
genlijst, van alle leeriingen de beschikking hebben over hun prestaties en achtergrondkenmerken.
Concreet vergelijken we de scores op enkele variabelen van de groep leerlingen met een oudervragen-
lijst met de groep leerlingen zonder een oudervragenlijst. Het gaat er hier dus om te kijken of de twee
groepen van elkaar verschillen op deze kenmerken. De variabelen die we hebben geselecteerd zijn de
toetsprestaties Ordenen en Begrippen (ruwe scores), de leeftijd en het geslacht van de leerling, de
OVB-weegfactor, en de etnische herkomst. Bij dit laatste gaat het om het geboorteland van de ouders,
zoals dat in de schooladministratie is opgeslagen. We hebben ons daarbij gericht op het geboorteland
van de moeder en vanwege de aantallen een indikking v,an categorieen toegepast (Nederland,
Suriname, Turkije, Marokko, en overig en onbekend). In Tabel 2.1 presenteren we de resultaten van
deze analyses.
Tabel 2.1 - Vergelijking scores op enkele variabelen naar respons oudervragenlijsten (gemiddelden)
respons geen respons Eta2
Begrippen
Ordenen
geslacht (% meisjes)
leeftijd
OVB-weegfactor:
- 1.00
- 1.25
- 1.90
- onbekend
etnische herkomst:
- Nederland
- Suriname
- Turkije
- Marokko
- overig en onbekend
38.5
24.1
50.2
5.6
5.3
12.3
70.1
12.1
16.6
13.3
23.9
17.2
29.0
36.2
23.0
48.9
5.6
3.3
8.3
70.1
17.5
11.8
14.6
22.6
20.4
30.5
.00
.02
.66
.19
.09
.02
.99
.01
.02
.52
.61
.17
.56
.01
.01
.00
.00
.00
.00
.00
.01
.00
.00
.00
.00
.00
De tabel laat zien dat de leerlingen van wie de oudervragenlijst niet is geretourneerd iets lager scoren
op de twee toetsen dan leerlingen van wie de vragenlijst wel is teruggekomen. Hoewel de bijbehoren-
de p-waarden op 5%-niveau wel significant zijn, maken de Eta2-waarden duidelijk dat daar verder niet
zoveel gewicht aan moet warden toegekend: er wordt minder dan 1% variantie verklaard door dit
verschil in respons. Op de kemnerken geslacht en leeftijd zijn er geen verschillen. Wat de weegfactor-
categorieen betreft zijn er procentueel wel enige verschillen, met name ten aanzien van de 1.25-
categorie en de onbekend-categorie, maar ook hier is het percentage verklaarde variantie minimaal
(steeds minder dan 1%). We moeten daarbij bovendien bedenken dat het bij deze twee categorieen om
relatief geringe aantallen gaat, namelijk 116 en 174 leerlingen. Op de belangrijkste categorie, de 1.90-
leerlingen (N=808), zijn beide responsgroepen exact gelijk. Wat de etnische herkomst betreft ten
slotte, daar zien we eigenlijk alleen een significant verschil ten aanzien van het geboorteland
Nederland. De responsgroep bevat wat meer moeders die in Nederland zijn geboren dan de non-
respons groep. De eindconclusie die op basis van deze vergelijking getrokken kan warden, luidt dan
ook dat er mssen leerlingen met en leeriingen zonder oudervragenlijst aagenoeg geen verschillen zijn;
de leerlingen met vragenlijstgegevens presteren iets beter en misschien is hun sociaal-etnische
achtergrond iets gunstiger.
Om na te gaan of er eventueel een verband is tossen de mate van respons en de specifieke school die
door de kinderen wordt bezocht, geven we in Tabel 2.2 een overzicht van de respons per school. In
deze tabel staan de namen van de scholen zoals ze in het voorjaar van 1996 bestonden; dat zijn er 28.
In het PRIMA-bestand van het schooljaar 1994/95 gaat het echter om 32 scholen. In de fassenliggende
periode zijn er dus vier fiisies geweest.
Tabel 2.2 - Respons naar school (aantallen, percentages)
school uitgezet
N
respons
N
Paul Kmger 34
Pr. Margrietschool 26
Pr. Julianaschool 28
Babylon 47
De Starrenburg 33
Mariaschool 77
Al Ghazali 31
Augustinus 64
Bavokring 51
Hildegardis 47
Theresia 29
Combinatie '70 32
Globe' 75
Bloemhof 66
De Groeneweg 32
De Notenkraker 28
De Kleine Wereld' 58
Oversteek* 42
Kasteel Spangen 28
Prisma 21
Arent 39
Asch van Wijck 50
De Akker 37
Elout van Soeterwoude 50
Het Oudeland 40
Nieuwe Park Rozenburg 33
Oranjeschool 30
Westpunt 25
Totaal 1153
24
7
15
34
23
24
11
0
19
25
17
14
27
30
0
15
27
16
22
10
7
24
15
31
27
16
14
17
511
71
27
54
72
70
31
35
0
37
53
59
44
36
45
0
54
47
38
79
48
18
48
41
62
68
48
47
68
44
Dit zijn na 1994/95 gefuseerde scholen
De respons varieert van 0% (2 scholen) tot 79%; er zijn dus bijzonder grote verschillen in respons.
Gemiddeld genomen heeft 44% van de ouders gerespondeerd; als de twee scholen met geen respons
buiten beschouwing warden gelaten, komt de respons op ruim 48%. De meeste scholen liggen rond
de 50% respons. Wat de exacte redenen van niet-responderen per school betreft, daar is geen
informatie over beschikbaar. Er zijn echter geen aanwijzingen dat het met de specifieke samenstelling
van de leerlingenpopulatie te maken heeft; die samenstelling varieert immers nagenoeg niet tossen de
scholen. Wel kan het - zoals we eerder al hebben aangeduid - te maken hebben met de inschatting
van de scholen over de haalbaarheid van een dergelijk onderzoek bij hen en hun ouders. Misschien
zijn sommige scholen er vanuit gegaan dat hun ouders deze vragenlijsten toch niet zouden weten in te
vullen en dat zij zelf geen kans zagen om hen daar bij te helpen.
Een oorzaak die we nog niet hebben genoemd, maar wellicht wel van belang is is de volgende.
Bekend is dat er met name in de eerste jaren van het basisonderwijs relatief veelvuldig van school
geswitcht wordt; de mobiliteit is als het ware groot. Bij de dataverzameling zijn de scholen in het
voorjaar van 1996 benaderd op basis van een leeriingbestand dat in het schooljaar 1994/95 door de
scholen is verstrekt. Het is alleszins mogelijk dat in de tussenliggende periode leerlingen de
betreffende scholen hebben verlaten en dus ook geen vragenlijst hebben gekregen. Dit vormt in feite
een aparte uitval-categorie. Voor een volgende dataverzamelingsronde houdt dit in dat hierop extra
gecontroleerd moet warden, bijvoorbeeld door de school te verzoeken op een aparte leerlingenlijst aan
te geven of de betreffende leerlingen nog wel op hun school zitten.
2.5 Samenvatting
De gegevens voor het onderzoek zijn afkomstig uit twee bronnen. Binnen het cohortonderzoek
PRIMA zijn in 1994/95 toetsen afgenomen bij kleuters in groep 2. Aanvullend is in de eerste helft
van 1996 bij de ouders van deze kinderen een vragenlijst afgenomen, waarin retrospectief informatie
is verzameld over onder meer deelname aan voorschoolse programma's en bezoek van opvangvoorzie-
ningen. Tegelijkertijd is gevraagd naar een aantal sociaal-etnische achtergrondkenmerken van ouders
en kind.
De informatie is afkomstig van 28 basisscholen. Van deze scholen zijh 1153 ouders benaderd, hetgeen
een respons opleverde van 511 vragenlijsten. Vergelijking van leerling- en gezinsachtergronden van
responderende en niet-responderende ouders laat zien dat er nagenoeg geen verschillen zijn. Wel zijn
er grote verschillen in respons tussen de scholen. Onduidelijk is wat daar de precieze redenen voor
zijn en welke gevolgen dit evenfueel heeft.
In zijn algemeenheid kan er van uit warden gegaan dat de respons enerzijds is beinvloed door het feit
dat de ouders van allochtone herkomst zijn, met vaak weinig scholing en een laag beheersingsniveau
Nederlands, en anderzijds door de inschatting van de school met betrekking tot het verkrijgen van
betrouwbare gegevens bij deze ouders, gegeven het ontbreken aan mogelijkheden hen adequaat te
kunnen helpen bij het invullen van de vragenlijst.
10
3 Instrumentatie en operationalisatie van de centrale variabelen
3.1 Inleiding
In dit hoofdstok geven we een korte beschrijving van de instmmenten die zijn gebmikt bij het
verzamelen van de onderzoeksgegevens. Daarbij gaan we tegelijkertijd in op de variabelen en op de
wijze waarop ze eventueel zijn bewerkt ten behoeve van de hoofdanalyses. We onderscheiden in
eerste instantie twee hoofdgroepen van variabelen. De eerste heeft betrekking op achtergrondinforma-
tie van het kind en diens thuissitoatie, en op voorschoolse voorzieningen en activiteiten. De tweede
betreft de scores op de toetsen Ordenen en Begrippen. De meeste gegevens zijn via de oudervragen-
lijst verkregen; we geven dat daarom niet steeds opnieuw aan. Als de gegevens afkomstig zijn uit
andere bronnen, wordt dat wel steeds expliciet vermeld. De oudervragenlijst is overigens integraal als
bijlage achter in dit rapport opgenomen.
Wat deze vragenlijst betreft, willen we hier vooraf nog het volgende opmerken. De vragenlijst is
ontworpen ten behoeve van longitudinaal onderzoek, met (ten minste) twee meetmomenten, namelijk
in groep 2, en groep 4. Het idee was de vragenlijst twee keer te kunnen gebruiken. Daarom zijn
tevens enkele vragen opgenomen die eigenlijk betrekking hebben op het tweede meetmoment,
namelijk de vragen over het programma Bij de hand. Dit programma, een variant op Opstapje
bestemd voor 2- - 4-jarigen is pas in 1995 gestart, hetgeen inhoudt dat de nu onderzochte kinderen en
hun ouders er nog niet aan deelgenomen kunnen hebben. Desondanks blijkt dat een aantal ouders
heeft ingevuld dat zij er wel aan hebben deelgenomen. Zoals al eerder opgemerkt, kan dit te maken
hebben met het feit dat de ouders de vragen op zich niet goed hebben begrepen of dat zij de
verschillende programma's met elkaar verwarren. Wat ook zeer goed mogelijk is, is dat de ouders
weliswaar aan het betreffende programma hebben deelgenomen, maar dat dat niet is gebeurd met het
kind waar°P de vragenliJst betrekking heeft, maar in relatie tot een ander, jonger kind. Vanwege deze
onduidelijkheid is uiteindelijk in overleg met het FAO besloten dit onderdeel in de analyses met mee
te nemen.
Soortgelijke opmerkingen betreffen het programma Rugzak (bedoeld voor de categorie 4- - 6-jarigen).
Dit programma loopt eveneens pas vanaf 1995. Er kunnen nog niet veel ouders en kinderen aan
deelnemen, respectievelijk deel hebben genomen. Waarschijnlijk is ook hier sprake geweest van
verwarring bij het invullen; deelname kan dus in principe wel, maar wellicht is het aant^ ouders dat
heeft aangegeven het programma te hebben gevolgd lager dan feitelijk het geval is. Ondanks deze
relativering is toch besloten dit onderdeel bij de analyses te betrekken.
3.2 Achtergrondgegevens van de kinderen
Het geslacht
Hetgeslacht van het kind is verkregen via de school en is opgeslagen in de PRIMA-administratie.
Geboorteland en verblijfsduur
In de oudervragenlijst is gemformeerd naar de etmsche herkomst van het kind. Op basis hiervan zijn
drie variabelen geconstrueerd: het geboorteland, met als categorieen 'Nederland' en 'buitenland'; een
ingedikt overzicht van de betreffende landen; voor zover van toepassing, de verblijfsduur.
Spreektaal
Aan de ouders is gevraagd aan te geven welke taal het kind meestal spreekt met vier groepen van
personen: (a) de moeder; (b) de vader; (c) broers/zussen; (d) vriendjes/vriendinnetjes. De'bijbehoren-
de antwoordcategorieen luiden: (1) Nederlands, (2) een Nederlands dialect, en (3) een andere taal. Op
11
basis van deze gegevens is een variabele geconstrueerd die aangeeft in hoeveel van de simaties het
kind Nederiands, dan wel Nederlands dialect spreekt. Hierbij is rekening gehouden met het feit dat
het kan voorkomen dat er geen vader of moeder of broers/zussen zijn. Het resultaat is een score die
loopt van 0 (in 0% van de situaties) tot 100 (in 100% van de situaties).
De leeftijd
De geboortedatum is bekead uit de PRIMA-administratie. Op basis daarvan is de leeftijd bepaald bij
aanvang van het schooljaar dat de leerlingen in groep 2 starten, dat wil zeggen het jaar dat ze getoetst
zyn.
Huidige groep
Gevraagd is in welke groep de leerling nu (voorjaar 1996) zit, groep 2 dan wel groep 3. De
leerlingen in groep 2 zijn dus zittenblijvers.
3.3 Achtergrondgegevens van de ouders
Geboorteland en verblijfsduur
Op dezelfde wijze als voor het kind is in de oudervragenlijst ook gei'nformeerd naar de etnische
herkomst van beide ouders. Op basis hiervan zijn ook dezelfde drie variabelen geconstrueerd al bij het
kind. Uiteindelijk hebben we ook een variabele etnische herkomst op gezinsniveau geconstrueerd. Dat
is gebeurd op basis van de gegevens van beide ouders. Als een van hen buiten Nederland is geboren,
hebben we het gezin als 'allochtoon' beschouwd.
Opleidingsniveau
Informatie over het ouderlijk opleidingsniveau is verkregen via een uitgebreid vragenschema waardoor
de gehele onderwijsloopbaan van zowel de vader als moeder in kaart kan warden gebracht. Dit
schema is ook in het PRIMA-cohort gehanteerd. Voor de wijze waarop deze gegevens zijn verwerkt
verwijzen we naar Driessen, Jungbluth, Van Langen & Vierke (1996). Hier is het relevant te melden
dat we uiteindelijk van zowel vader als moeder het hoogst gerealiseerde onderwijsniveau hebben
bepaald, en vervolgens het hoogste niveau binnen het gezin als de uiteindelijke indicator van het
opleidingsniveau hebben genomen.
Een deel van de ouders heeft de vraag (of een deel daarvan) over de opleiding niet beantwoord
(N=51). Omdat deze informatie ook in PMMA via de scholen is verkregen (alhoewel niet zo
uitgebreid), hebben we - voor zover mogelijk - voor de ouders met ontbrekende gegevens het
PRIMA-opleidingsniveau aangevuld.
Werken buitenshuis
In de oudervragenlijst is gevraagd hoeveel halve dagen per week de vader en de moeder buitenshuis
werkten in het laatste jaar voor het kind naar school ging. De indruk bestaat dat een deel van de
ouders deze vraag niet goed heeft ingevuld. Waarschijnlijk is het zo dat een aantal ouders over de
toevoeging 'halve' heeft heengelezen, en de vraag heeft ingevuld alsof het over hele dagen ging. Het
is daarom de vraag in hoeverre dit onderdeel betrouwbare informatie heeft opgeleverd. Om dit
mogelijke probleem te omzeilen is een nieuwe, dichotome variabele geconstmeerd, namelijk 'werkt
buitenshuis' versus 'werkt niet buitenshuis'. Deze informatie is dus wel betrouwbaar, maar minder
gedetailleerd.
Gezinssamenstelling
Er is in de ouder/ragenlijst geinformeerd of het gezin, in het laatste jaar voordat het kind naar school
ging, een of twee ouders/verzorgers telde.
Ook is gevraagd hoeveel kinderen er toen in het gezin waren.
12
Beheersing Nederlandse taal
Voor beide ouders is geinformeerd naar hun vaardigheid m het Nederlands. Daarbij zijn de vier
taalmodaliteiten onderscheiden: (a) verstaan/begrijpen; (b) spreken; (c) lezen; (d) schrijven. De ouders
konden daarbij aangeven of de beheersing (1) slecht, (2) matig, of (3) goed was. Op basis van de
reacties zijn per ouder en modaliteit de gemiddelden berekend. Daamaast is een totaalscore berekend.
Dat isgebeurd door per ouder het aantal keren te sommeren dat is aangegeven dat zij het Nederlands
'goed' beheersten. Het resultaat is een score die varieert van (0) zeer slecht, tot (4) zeer goed.
3.4 Voorschoolse voorzieningen en activiteiten
Voorschoolse programma 's
Drie vragen handelen over deelname aan voorschoolse programma's: Instapje, Opstapje en Rugzak.
Gevraagd is per programma of de ouders met hun kind daar aan hebben deelgenomea, met als
antwoordmogelijkheden: (1) weet niet; (2) nee; (3) ja, heel kort; (4) ja, het hele programma. In het
geval de ouders hadden deelgenomen, moesten ze vervolgens aangeven of: (a) het kind het leuk vond;
(b) of het kind ervan leerde; (c) of de ouders het leuk vonden; (d) of de ouders ervan leerden. De
bijbehorende antwoordmogelijkheden waren: (1) nec; (2) een beetje; (3)ja.
Kinderopvang
Voorgegeven zijn vier vormen van voorschoolse opvang: peuterspeelzaal, kinderdagverblijf, een
andere vorm van kinderopvang, en 'Samenspel'. De vraag luidde of het kind in het laatste jaar
voordat het naar school ging een of meerdere van deze vormen bezocht. De antwoordmogelijkheden
waren: (1) nee, nooit; (2) slechts een enkele keer; (3) ja, regelmatig, te weten ... halve dagen per
week gedurende ... maanden. Bij deze laatste optie moesten de ouders dus het aantal dagdelen'en
maanden invullen.
Besmdering van de frequenties van (3) van elk van de vier vormen maakte duidelijk dat er daarbinnen
met veel variatie bestond. Om die reden is besloten in de analyses alleen nog met de drie hoofdopties
(1-3) te werken.
Deelname voorschoolse voorlichting
Aan de ouders is gevraagd of zij hebben deelgenomen aan cursussen/gespreksgroepen of voorlich-
tingsactiviteiten op de school, in het buurthuis of de speelzaal toen het kind nog niet op school zat. Ze
konden daarbij kiezen uit vier antwoorden: (1) weet niet, (2) nee, nooit, (3) een enkele keer, en (4)
vaak.
Vrijetijdsactiviteiten
In totaal zyn 15 items met betrekking tot vrijetijdsactiviteiten aangeboden, bv. tv-kijken, spelen met
bloldcen. De vragen waren (a) hoe vaak het kind deze in het laatste jaar voor het naar school ging
verrichtte, en (b) hoe vaak de ouders dan meededen. De antwoordcategorieen waren: (1) (bijna) nooit;
(2) soms; (3) vaak; (4) (bijna) altijd.
Geprobeerd is de activiteiten via factor-aaalyse te reduceren tot een geringer aantal dimensies. Deze
pogingen leidden echter niet tot een bevredigende oplossing. Daama is geprobeerd op puur inhoudelij-
ke gronden tot een indeling te komen; ook dit leidde niet tot een betrouwbaar resultaat. Daarom is
uiteindelijk besloten een zogenaamde telvariable te construeren. Dit houdt in dat geteld is hoeveel
activiteiten 'vaak', dan wel '(bijna) altijd' werden verricht door het kind en hoeveel door de ouders
samen met het kind.
Instroommoment
Aan de ouders is gevraagd in welke maand en welk jaar het kind voor het eerst naar school ging. Op
basis daarvm is het aantal maanden bepaald dat het kind onderwijs had gevolgd bij aanvang VMI het
schooljaar 1994/95, dat wU zeggen hetjaar dat de toetsen zijn afgenomen."
13
Instroomsituatie
In totaal tien vragen handelden over 'schoolrijpheid'-achtige aspecten. Een vraag was bijvoorbeeld of
het kind toen het voor het eerst naar school ging daar aan toe was, met als antwoordcategorieen (1)
zeker niet, tot (5) zeker wel. Via factor-analyse lukte het tot drie dimensies te komen. De eerste is de
dimensie 'sociale competentie' (items 5a, 5b, 5h en 5j), de tweede 'taalvaardigheid Nederlands' (items
5c en 5d), en de derde een gedragsdimensie 'zelfstandig gedrag' (items 5e, 5f, 5g). De betrouwbaar-
heid van deze dimensies is .70 (na verwijdering van 5a), respectievelijk .95, en .63. Behalve deze
drie subschalen hebben we ook nog een totaal-score berekend over alle items. Een item paste daar
niet bij (5i: 'huilde het kind veel op school'); dat is daarom hier buiten beschouwing gelaten. De a-
betrouwbaarheid van deze schaal 'schoolrijpheid' bedraagt .78.
De uiteindelijke scores zijn berekend door de bij de antwoordcategorieen behorende scores (1-5) te
sommeren voor de items die een dimensie uitmaakten en die te delen door het geldige aantal items.
Het resultaat is daarmee een gemiddelde score die geinterpreteerd kan worden in termen van de
oorspronkelijke antwoordcategorieen.
Huidige situatie
Behalve over de instroomsimatie zijn er ook zeven vragen gesteld over de huidige situatie, dat wil
zeggen voorjaar 1996. Een voorbeeld: het kind voelt zich thuis op school. De ouders moesten kiezen
uit vier antwoordcategorieen: (1) dat is zeker niet zo, (2) soms wel/soms niet, (3) dat is zeker zo, en
(9) dat weet ik niet (bij de analyses is deze laatste categorie buiten beschouwing gelaten).
In een paging te komen tot een beperkt aantal dimensies is factor- en betrouwbaarheidsanalyse
uitgevoerd; deze leidden echter niet tot aanvaardbare resultaten. Om die reden is van deze vraag een
tel-variabele gemaakt, waarbij het aantal items waarop is geantwoord 'dat is zeker zo' is gesommeerd
(na spiegeling van de negatief geformuleerde items 12b en 12f). Het resultaat iseen variabele die
aangeeft in hoeverre het kind 'past' binnen het school-gaan. De scores varieren van (0) zeer
negatief/slecht, tot (7) zeer positief/goed.
3.5 De toetsen Ordeaen en Begrippen
Als cognitieve effectmaten zijn de scores van de kinderen op twee onderdelen van het Cito-leerling-
volgsysteem genomen, Ordenen en Begrippen. Voor de verantwoording van de toetsen zelf verwijzen
we naar Van Kuyk (1992) en Verhoeven (1993). We beperken ons hier tot het geven van enige
karakteristieken.
Volgens Van Kuyk (1992) is ordenen een verzamelbegrip voor een aantal vaardigheden die de
algemene cognitieve ontwikkeling van jonge kinderen bevorderen; daamaast ontwikkelen ze ook meer
specifiek het getalbegrip en het leren rekenen. De toets Ordenen (Platenboek oudste kleuters) is
opgebouwd rond drie ordeningsprincipes:
1. classificeren: voorweq)en die bij elkaar horen bij elkaar plaatsen.
2. serieren: groepjes voorwerpen rangschikken op grand van een bepaald kenmerk.
3. vergelijken en tellen: het bepalen van het aantal of de volgorde in een reeks voorwerpen.
De toets als geheel telt 42 items; de subtoetsen classificeren en serieren bestaan elk uit 12 items, en
de subtoets vergelijken en tellen kent 18 items. Qua vormgeving bestaat de toets uit plaatjes waarbij
de leerling bijvoorbeeld uit een reeks van vier verschillende vazen die vaas moet aanstrepen die
hetzelfde is als een voorgegeven vaas. Een ander voorbeeld: Gegeven zijn drie rijen blokken. De
leerling moet nu een streep zetten onder die rij waarin de blokken goed staan van hoog naar laag. Een
laatste voorbeeld: Gegeven zijn twee hokken met blokken. In het ene hok liggen een aantal blokken
en in het andere staan een aantal blokken. De leerling moet nu het hok met de meeste blokken
aanstrepen.
Met de Begrippentoets (Verhoeven, 1993) wordt vastgesteld in hoeverre leerlingen begrippen
beheersen die voortdurend warden gebmikt bij het leren lezen en rekenen. Voorbeelden zijn: 'veel'.
14
'weinig', 'eerste', 'laatste'. In feite wordt met de toets bepaald of de leerlingen aan het aanvankelijk
lees- en rekenonderwijs kunnen beginnen. De toets bestaat uit twee delen:
1. Deel 1 heeft betrekking op begrippen in concrete situaties uit de leefwereld van kinderen. Daarbij
warden vier onderdelen onderscheiden: hoeveelheidsbegripppen, ordeningsbegrippen, mimtelijke
begrippen en verwijswoorden.
2. Deel 2 handelt over begrippen die verband houden met afspraken over leesrichting en de verdeling
van woorden en zinnen op de bladspiegel. Deze begrippen warden getoetst in de context van een
woord of zin.
De toets bevat in totaal 60 opgaven. De vier onderdelen van Deel 1 (concrete begrippen) tellen elk 10
opgaven; Deel 2 (leesbegrippen) heeft 20 opgaven. Deel 1 bestaat steeds uit plaatjes. Enkele
voorbeelden: Gegeven zijn tekeningen van de gezichten van vier kinderen met sproeten. De leerling
moet nu een streep zetten onder het kind met de meeste sproeten. Een ander voorbeeld: Gegeven zijn
enkele situaties met telkens twee kinderen die respectievelijk naast elkaar, achter elkaar en tegenover
elkaar zitten. De leerling moet nu een rondje zetten om de kinderen die naast elkaar zitten. Deel 2
van de toets bestaat uit opgaven met woorden en zinnetjes. Enkele voorbeelden: Er staan drie
woordjes onder elkaar. Het kind moet een rondje zetten onder het woord dat onderaan staat. Een
ander voorbeeld: Gegeven is een zinnetje met daarin een woord onderstreept. Het kind moet een
rondje zetten om het daarop volgende woord.
De toetsen zijn groepsgewijs afgenomen door testleiders van het ITS en SCO. Bij de afname waren
tevens de groepsleerkrachten van de leerlingen aanwezig. De afname heeft plaatsgevonden in de eerste
maanden van 1995. Op basis van ervaringen uit een proefonderzoek (vgl. Driessea, Van Langen &
Oudenhoven, 1994) en steeds in overieg met de betreffende groepsleerkrachten zijn afspraken gemaakt
over het maximaal aantal leerlingen dat tegelijkertijd getoetst kon worden. In.veel gevallen is besloten
om bij relatief omvangrijke klassen tot splitsing van de groep over te gaan, zodat toetsgroepen
ontstonden van steeds maximaal 10 kleuters. Verder is, wederom in overleg met de groepsleerkracht,
in individuele gevallen soms tot stoppen met de toetsafname besloten: kinderen die duidelijk te veel
moeite hadden met het maken van de toetsen mochten ophouden.
De toetsen zijn doorgaans volgens een bepaald afnameschema afgenomen. De Begrippen-toets is
daarbij op een ochtend afgenomen; echter, de afname werd opgesplitst in twee delea en onderbroken
door een ruime pauze. De toets Ordenen werd eveneens in twee delen afgenomen; dit diende echter
plaats te vinden op twee verschillende ochtenden. Een en ander neemt niet weg dat de volgorde ook
wel ecus werd omgekeerd of dat de afnamemomenten werden onderbroken door een of meer dagen.
De afnameduur van elk van de toetsen bedroeg twee keer 35 mmuten. De eigenlijke afname werd
voorafgegaan door een instructie van circa 10 minuten, waarbij onder andere enkele voorbeeld-
opgaven werden gemaakt. Bij de afname van de toetsen hebben de testleiders zich steeds gehouden
aan de instructie zoals die wordt gegeven in de handleidingen van de toetsen.
De opgaven zijn door de kinderen in de toetsboekjes zelf gemaakt (aangestreept, omcirkeld). Deze
boekjes zijn door medewerkers van het onderzoeksproject nagekeken. Een goed-gemaakte opgave
kreeg daarbij een punt, terwijl fout-gemaakte of niet-gemaakte (overgeslagen, niet aan toegekomen)
opgaven nul punten opleverden.
In het cohort is de betrouwbaarheid van de toetsen berekend; voor Ordenen bedraagt de KR-20 .88 en
voor Begrippen .93.
De uiteindelijke scores, zoals ze in de analyses warden gebruikt, zijn niet de mwe scores (bv. het
aantal goed gemaakte opgaven), maar de zogenaamde gecalibreerde scores. Dit houdt in dat de items
m deze toetsen zodanig zijn geschaald dat ze vergelijkbaar zijn met de scores op toetsen die in latere
leerjaren warden afgenomen; we noemen deze scores vaardigheidsscores. Voor een uitgebreide
verantwoording van het totstandkomen ervan verwijzen we naar Vierke (1995).
15
3.6 Samenvatting
In dit hoofdstok is ingegaan op de herkomst van de variabelen en is een technische verantwoording
gegeven van de wijze waarop deze zijn geoperationaliseerd. Als het gaat om produkten van schaalcon-
structie is steeds' aangegeven hoe die heeft plaatsgevonden. Uiteindelijk zijn vier blokken van
variabelen onderscheiden: achtergrondgegevens van de kinderen zelf, achtergrondgegevens van hun
ouders, voorschoolse voorzieningen en activiteiten, en de gehanteerde toetsen.
16
4 Beschrijving van de centrale variabelen
4.1 Inleiding
In dit hoofdstuk volgt een eerste beschrijving van de variabelen die m het vorige hoofdstuk besproken
zijn. In eerste mstantie gaat het nog om frequentieverdelingen; in latere hoofdstukken warden
variabelen aan elkaar gerelateerd. De gegevens hebben in principe steeds betrekking op de 511
kmderen van wie de ouders een vragenlijst hebben geretoumeerd. Omdat de ouders niet alle vragen
hebben beantwoord, kan echter de respons per vraag verschillen. Ook de niet van de ouders (maar bv.
uit de schooladministratie) afkomstige gegevens zijn niet in alle gevallen compleet. Om deze redenen
vermelden we ook steeds het aantal cases per variabele. Zoals eerder al opgemerkt, hoeft het
ontbreken van cases niet altijd op daadwerkelijke non-respons te duiden. Als er bijvoorbeeld geen
vader in het gezin aanwezig is, ligt het voor de hand dat de vader-gegevens in dat geval ook
ontbreken.
4.2 Achtergrondgegevens van de kinderen
In Tabel 4.1 staan de kemcijfers met betrekking tot de achtergronden van de kinderen.
17
label 4.1 - Achtergrondgegevens van de kinderen (percentages, gemiddelden, standaarddeviaties,
aantallen)
x SD
Geslacht
jongens
meisjes
N
49.8
50.2
500
Geboorteland
Nederland
Suriname
Antillen
Turkije
Marokko
Middellandse Zee
Kaap-Verdie
Azie
oveng
N
88.7
2.3
1.3
2.5
2.9
.6
.2
.6
479
Verblijfsduur
jaren 5.0 1.8 51
Spreektaal
- % Nederlands of dialect:
met moeder 58.9
met vader 60.2
met broers/zussen 86.2
met vriend(inn)en 92.5
N 428-491
- totaalscore:
% Nederlands of dialect in vier situaties 74.8 31.4 486
Leeftijd
jaar per sept. 1994 5.6 .4 506
Huidige groep
groep 2
groep 3
N
9.5
90.5
473
Het bestand bevat iets meer meisjes dan jongens, maar dit verschil is minimaal.
Het aantal kinderen dat niet in Nederland is geboren bedraagt ongeveer 11%. De meeste leerlingen
die niet in Nederland zijn geboren, zijn afkomstig uit Marokko, Turkije of Suriname. Gemiddeld zijn
deze elders geboren leerlingen in het voorjaar van 1996 5 jaar in Nederland. Dat is dus op het
moment dat ze in de tweede helft groep 3 (zouden moeten) zitten.
Ongeveer 60% van de kinderen spreekt thuis met hun moeder en vader Nederlands of een Nederlands
dialect; met broertjes en zusjes betreft het 86% en met vriendjes en vriendinnetjes bijna 93%. Met
leeftijdsgenoten wordt dus relatief weinig een buitenlandse taal gesproken; met ouders gebeurt dat
echter in zo'n 40% van de gevallen. Als we het taalgebmik in vier communicatiesimaties samenvat-
ten, dan komt daaruit naar voren dat gemiddeld genomen de kinderen in 75% van de gevallen
Nederlands of een Nederlands dialect spreken.
18
Bij de start van groep 2 - de groep waarin de kinderen zijn getoetst - was de gemiddelde leeftijd
mim 5.5jaar.
In het voorjaar van 1996 zat een kleine 10% van de kinderen nog in groep 2. Omdat het hier de
kinderen betreft die in 1994/95 zijn getoetst in groep 2, houdt dit in dat zij zijn blijven zitten, of
althans nog een jaar langer in de kleutergroepen zijn gehouden.
4.3 Achtergrondgegevens van de ouders
Informatie over de achtergronden van de ouders staat in Tabel 4.2 en Tabel 4.3. Als toelichting
vooraf nog het volgende. Om de vragenlijst niet te gecompliceerd te maken, is bij bepaalde vragen
met het onderscheid gemaakt naar vader dan wel moeder, maar naar de ouder die de vragenlijst heeft
ingevuld ('ifczelf), die we hierna met 'ouder 1' aanduiden, en de andere ouder ('mijn partner'), die
we met 'ouder 2' aanduiden. Concreet speelt dit bij het geboorteland, de opleiding, verblijfsduur, en
de beheersing van het Nederlands. Omdat we bij de analyses in het merendeel van de gevallen niet
met de gegevens van de afzonderlijke ouders binnen een gezin werken, maar deze hebben getransfor-
meerd naar gezinsniveau, is dit overigens niet bezwaarlijk.
Tabel 4.2 - Geboorteland en opleiding ouders (percentages en aantallen)
ouder 1 ouder 2 gezin
Geboorteland
Nederland
Suriname
Antillen
Turkije
Marokko
Middellandse Zee
Kaap-Verdie
Azie
overig
N
25.1
14.7
3.7
24.9
16.9
2.9
5.1
4.3
2.4
490
22.2
12.6
2.1
27.5
19.7
4.1
4.6
4.8
2.3
436
21.0
16.1
3.5
24.9
18.4
3.7
5.7
4.5
2.2
490
Opleiding
geen onderwijs 11.7 13.4
lo 28.5 36.2
Ibo 21.1 20.6
mavo, leerjaar 1-3 havo/vwo 16.7 13.4
mbo 11.3 7.5
leerjaar 4-6 havo/vwo 7.2 6.2
hbo 2.4 2.1
wo 1.1 .5
N 460 373
8.7
28.0
21.1
16.9
11.7
8.9
3.4
1.4
497
19
Tabel 4.3 - Verblijfsduur, werken buitenshuis, gezinssamenstelling en beheersing Nederlands ouders
(percentages, gemiddelden, standaarddeviaties en aantallen)
x SD
Verblijfsduur
ouder 1
ouder 2
16.4
14.4
6.8
7.0
362
322
Werken buitenshuis
vader
moeder
71.3
29.3
5.5
1.5
4.4
2.9
367
368
Gevnssamenstelling
eenoudergezin
twee-oudergezin
N
aantal kinderen
18.4
81.6
489
2.6 1.6 474
Beheersing Nederlands
- ouder 1:
verstaan/begrijpen
spreken
lezen
schrijven
totaalscore
- ouder 2:
verstaan/begrijpen
spreken
lezen
schrijven
totaalscore
2.7
2.6
2.6
2.4
2.5
2.4
2.3
2.3
2.2
1.9
.5
.6
.6
.7
1.7
.7
.8
.8
1.8
479
480
479
478
480
413
410
410
412
413
Tabel 4.2 laat zien dat mim driekwart van de ouders buiten Nederland is geboren. Naast de
Nederlanders zijn achtereenvolgens de grootste groepen de Turken, Marokkanen en Surinamers. Uit
Tabel 4.3 komt naar voren dat de niet in Nederland geboren ouders gemiddeld rond de 15 jaar in
Nederland verblijven. Bij de cijfers over de herkomst is het nodig een relativering te maken. In de
vragenlijst is gemformeerd naar het geboorteland van de ouders. Als we er van uitgaan dat een grote
groep migranten in (het begin van) de jaren zestig naar Nederland is gekomen (de eerste generatie),
dan zal duidelijk zijn dat het zeer wel mogelijk is dat de hier onderzochte (nog zeer jonge) kmderen
inmiddels tot de derde generatie behoren. Dit houdt in dat, als het gaat om het bepalen van de
etnische herkomst (maar de definiering daarvan is een probleem op zich), het criterium dat is
gebaseerd op het geboorteland van de ouders niet in alle gevallen meer toereikend is. De consequentie
daarvan is dat er aanleiding is te veronderstellen dat er zich onder de in Tabel 4.2 gepresenteerde
aantallen in Nederland geboren ouders ook bevinden die normaliter tot de categorie allochtoon worden
gerekend. In die zin geven de cijfers een onderschatdng te zien van het aandeel allochtonen. (Een
oplossing voor dit probleem zou zijn om in de toekomst niet alleen naar het geboorteland van de
ouders, maar ook naar dat van de grootouders te infonneren.)
Als we naar het opleidingsniveau kijken (Tabel 4.2), dan zien we dat dat zeer laag is. In bijna 37%
van de gezinnen hebben de ouders hooguit lager onderwijs voltooid; daarvan heeft bijna 9% helemaal
niet op school gezeten. Alles bij elkaar heeft een kleine 60% van de ouders maximaal lager
beroepsonderwijs gehad.
20
Uit Tabel 4.3 kunnen we verder aflezen dat bijna 30% van de vaders niet buitenshuis werkt; bij de
moeders gaat het om mim 70%. Gemiddeld bedraagt het aantal dagdelen dat gewerkt wordt voor de
vaders 5.5 en voor de moeders 1.5. Zoals we eerder al opmerkten moeten bij deze twee gemiddelden
enige temghoudendheid in acht warden genomen.
Een vrij groot aantal kinderen groeit op in een eenoudergezin, mim 18%. Het gemiddeld aantal
kinderen per gezin bedraagt 2.6.
De beheersing van de Nederlandse taal door de ouders tot slot. De score van de eerste ouder ligt in
het algemeen eerder bij (3) 'goed', dan (2) 'matig', die van de tweede ouder daarentegen ligt eerder
bij (2) 'matig'. We zien ook dat de score daalt naarmate de taalmodaliteit op een 'hoger' niveau ligt
(verstaan ... schrijven). De totaalscores (in termen van het aantal keren dat is aangegeven dat een
modaliteit 'goed' wordt beheerst) is voor de eerste ouder 2.5 bij een range van 0- 4; bij de twee
ouder is die score echter minder dan 2. De Nederlandse taalvaardigheid van een groot deel van de
ouders is dus hooguit aan de matige kant.
4.4 Voorschoolse voorzieningen en activiteiten
De Tabellen 4.4 - 4.10 geven een indmk van aspecten die te maken hebben met voorschoolse
voorziemngen en activiteiten die in die periode warden ondernomen. Tabel 4.4 start met de deelname
aan en het oordeel over voorschoolse programma's.
Als aanvulling op hetgeen we in de inleiding van hoofdstuk 3 al vermeldden het volgende. Voor
Instapje is na overieg met het FAO bij de analyses een beperking aangebracht tot de groep ouders van
(mogelijk) Surinaamse herkomst. Oorspronkelijk hadden ook ouders met andere geboortelanden
aangegeven dit programma te hebben gevolgd. Omdat Instapje in Rotterdam echter alleen is
aangeboden aan Surinaamse moeders is dat echter niet waarschijnlijk. Mogelijk heeft het de ouders
hier parten gespeeld dat het al weer een tijd geleden is dat ze aan de programma's hebben deelgeno-
men en dat - zeker als het om allochtone ouders met taalproblemen gaat - het misschien moeilijk is
alle stap-programma's uit elkaar te houden. Voor de toekomst is het daarom wellicht aan te bevelen in
de vragenlijst eea korte toelichting op elk programma te geven.
21
Tabel 4.4 - Deelname voorschoolse programma's (percentages, gemiddelden, standaarddeviaties en
aantallen)
x SD N
Deelname Instapje
weet met
nee
ja, heel kon
ja, hele programma
N
Zoja:
vond kind het leuk?
leerde kind er van?
vonden ouders het leuk?
leerden ouders er van?
21.3
73.6
2.2
2.8
492
2.8
2.9
2.9
2.7
23
23
23
23
Deelname Opstapje
weet met
nee
ja, heel kort
ja, hele programma
N
Zoja:
vond kind het leuk?
leerde kind er van?
vonden ouders het leuk?
leerden ouders er van?
18.7
60.0
9.1
12.2
492
2.8
2.8
2.8
2.5
.4
.4
.4
.7
95
87
91
89
Deelname Rugzak
weet niet
nee
ja, heel kort
ja, hele programma
N
Zoja:
vond kind het leuk?
leerde kind er van?
vonden ouders het leuk?
leerden ouders er van?
20.9
72.0
3.3
3.9
492
2.8
2.8
2.7
2.7
.4
.5
.4
.5
30
26
27
28
Uit de tabel blijkt dat het aantal kinderen dat aan een of meer voorschoolse programma's heeft
deelgenomen relatief beperkt is*. Voor Instapje, Opstapje en Rugzak gaat het respectievelijk 11, 45
en 16 kinderen die het programma heel kort hebben gevolgd en om 14, 60en 19 kinderen die het
gehele programma hebben gevolgd. Opvallend hoog is overigens het percentage ouders dat aangeeft
dat het niet weet of het aan een bepaald programma heeft deelgenomen; dat ligt steeds rond de 20%.
Er zijn gronden te veronderstellen dat deze ouders er niet aan hebben deelgenomen, anders hadden ze
We willen hier overigens opmerken dat het niet per se zo hoeft te zijn dat de programma's in Rotterdam moeten zijn
gevolgd. Opstapje bijvoorbeeld, wordt ook elders georganiseerd en ouders kunnen daarom na panicipatie daar naar
Rotterdam zijn verhuisd (vgl. Lindijer, Poell & Visser, 1995).
22
dat waarschijnlijk wel geweten. Anderzijds is het natuurlijk ook goed denkbaar dat de met name
allochtone ouders (met mogelijk taalproblemen) door het aanbod van allerlei voorschoolse program-
ma's met soms gelijkluidende namen ook niet meer precies weten aan welke programma ze nu precies
hebben deelgenomen. Het grootst is dus de deelname aan Opstapje (ruim 21%); aan Instapje heeft 5%
meegedaan en aan Rugzak mim 7%.
Als we vervolgens kijken naar de beoordeling van de programma's door de ouders die daar aan
hebben deelgenomen, dan wordt duidelijk dat men in het algemeen wel tevreden is. Het merendeel
van de scores ligt tussen 2.7 en 2.9, ofwel dicht tegen 'ja' aan. Dit geeft aan dat voor elk van de
vragen mssen de 75 en 85% van de ouders heeft ingevuld dat: het kind het leuk vond, dat het kind er
van leerde en dat de ouders het leuk vonden. Alleen het laatste item ('leerden de ouders er van?')
scoort wat lager, namelijk tossen de 2.5 en 2.7, ofwel mssen 'een beetje' en 'ja' in. Het meest
leerden de ouders van het programma Rugzak. Overigens laten de standaarddeviaties ook zien dat er
met betrekking tot dit item steeds ook het meeste variatie bestaat tussen de ouders.
Er zijn vragen gesteld over vier typen van opvangvoorzieningen. De reacties daarop staan in Tabel
4.5
1^
23
Tabel 4.5
aantallen)
'- Bezoek kinderopvangvoorzieningen (percentages, gemiddelden, standaarddeviaties,
SD
Peuterspeelwal
nee, nooit
slechts enkele keer
ja, regelmatig
N
Zoja:
aantal halve dagen
aantal maanden
59.2
4.0
36.9
480
2.5
10.4
1.2
2.7
164
148
Kinderdagverblijf
nee, nooit
slechts enkele keer
ja, regelmatig
N
Zoja:
aantal halve dagen
aantal maanden
91.7
1.5
6.5
480
4.9
10.1
2.7
3.7
27
24
Andere kinderopvang
nee. nooit
slechts enkele keer
ja, regelmatig
N
Zoja:
aantal halve dagen
aantal maanden
96.0
1.7
2.3
480
5.1
9.9
3.4
4.0
Samenspel
nee. nooit
slechts enkele keer
ja, regelmatig
N
Zo ja:
aantal halve dagen
aantal maanden
87.3
4.6
8.1
480
3.8
9.7
2.2
3.7
28
21
Binnen de groep kinderopvangvoorzieningen is de peuterspeelzaal duidelijk favoriet; bijna 37% van de
ouders geeft aan dat zij hun kind daar (regelmatig) naar toe hebben gestuurd. Op de tweede plaats,
maar met een aanzienlijk verschil, volgt Samenspel; daar heeft ruim 8% regelmatig aan deelgenomen.
Voor het kinderdagverblijf en andere kinderopvang zijn de percentages respectievelijk 6.5 en 2.3.
Als we kijken naar de deelnameduur, dan blijkt dat het voor de vier voorzieningen steeds om circa 10
maanden te gaan. Dit komt er op neer dat 67 tot 80% van de kinderen de voorziening 10 tot 12
maanden heeft bezocht. Zoals eerder opgemerkt moeten we wat voorzichtig zijn met de interpretatie
van de deelname-inteasiteit, i.c. het aantal halve dagen per week dat de kinderen de voorziening
bezochten. Er zijn aanwijzingen dat een aantal ouders waarschijnlijk over het woordje 'halve' heeft
heengelezen en het antwoord heeft gei'nterpreteerd in termen van 'hele' dagen. Als we daar even van
24
afzien, dan blijkt dat de peuterspeelzaal gemiddeld 2.5 dagdeel werd bezocht; voor het kinderdagver-
blijf en andere kinderopvang gaat het om circa 5 dagdelen en voor Samenspel om bijna 4 dagdelen*.
Wat de deelnameduur en -intensiteit aangaat, moeten we trouwens enige flexibiliteit in acht nemen.
Uit de praktijk is bekend dat niet alle voorzieningen exact warden benut zoals 'formeel' bedoeld of
voorgeschreven. Soms wordt de intensiteit vergroot of de duur verlengd omdat er anders bijvoorbeeld
een 'gat' zou vallen tossen bezoek van de ene voorziening en een vervolg bij de andere (de problema-
tiek van de wachtlijsten) of vanuit financiele overwegingen. Waarschijnlijk geldt dit soort opmerkin-
gen overigens ook ten aanzien van de hierboven besproken voorschoolse onderwijsprogramma's. Het
is daar bijvoorbeeld de vraag in hoeverre strikt de hand wordt gehouden aan de 'voorgeschreven'
leeftijdscategorieen en doelgroepen (vgl. bv. de eerder gemaakt opmerkingen over de problematiek
van het eenduidig identificeren van de etnische herkomst van de ouders).
Aan de ouders is de vraag voorgelegd of zij hebben deelgenomen aan cursussen, gespreksgroepen of
voorlichtingsactiviteiten die werden georganiseerd vanuit de school, het buurthuis of speelzaal. Het
antwoord op die vraag geven we in Tabel 4.6.
Tabel 4.6 - Deelname voorschoolse cursussen, gespreksgroepen of voorlichting (percentages)
weet niet
nee, nooit
enkele keer
vaak
N
8.3
63.4
21.9
6.4
484
Ruim 63% van de ouders zegt nooit aan dergelijke activiteiten te hebben deelgenomen, 22% heeft dat
een enkele keer en mim 6% heeft dat vaak gedaan.
In Tabel 4.7 geven we een overzicht van de frequentie waarmee de kinderen bepaalde vrijetijdsactivi-
teiten uitvoeren en tevens van de frequentie waarmee hun ouders dan meededen. Pro memorie: de
score (1) staat voor '(bijna) nooit', (2) voor 'soms', (3) voor 'vaak' en (4) voor '(bijna) altijd'
Dit laatste is overigens onwaarschijnlijk. Volgens informatie van de (coordinerende) Stichting De Meeuw wordt doorgaans
1 dagdeel per week aan Samenspel deelgenomen; in een enkel geval kan dat oplopen tot 2 dagdelen. Enige terughoudend-
heid bij de interpretatie van dit gegeven lijkt daarom gepast.
25
label 4.7 - Vrijetijdsactiviteiten kind en meedoen door ouders (gemiddelden, standaarddeviaties en
aantallen)
x
kind
SD N
ouders
SD N
tv-kijken- 2.8 .8 500
kijken naar Sesamstraat 2.7 1.0 498
kijken naar andere peuterprogramma's 2.8 .8 491
kijken in plaatjesboeken 2.8 .8 494
spelen met speelgoed 3.3 .8 500
spelen met broertjes/zusjes 3.0 1.1 460
spelen met andere peuters 2.8 .8 494
luisteren naar verhaaltjes 2.7 .9 498
spelen met puzzels 2.6 .9 502
spelen met blokken 2.4 .9 499
knutselen 2.4 .9 488
tekenen 3.0 .8 497
boekjes halen uit de bibliotheek 2.0 1.0 497
zomaar kletsen 3.1 .9 491
spelen in speeltuin, klimrek, enz. 3.0 .8 498
totaalscore 9.1 3.2 503
2.7
2.2
2.2
2.3
2.0
2.2
1.9
2.3
2.1
1.8
2.0
2.1
1.9
2.8
2.3
5.0
.9
1.0
.9
.9
.9
1.0
.9
.9
.9
.8
.9
.9
1.0
1.0
1.0
3.5
438
434
424
428
421
359
376
394
404
394
395
400
402
403
403
411
Bij de kinderen liggen de meeste gemiddelden rond de (3) 'vaak'. Enkele uitschieters naar beneden
zijn 'boekjes halen uit de bibliotheek' (X=2.0), 'spelen met blokken' en 'knutselen' (beide X=2.4).
Deze laatste twee scores duiden er op dat spelen met de handen een relatief minder voorkomende
activiteit is. De totaalscore onder aan de label maakt duidelijk dat de kinderen gemiddeld genomen
met mim 9 van de 15 activiteiten 'vaak', dan wel '(bijna) altijd' bezig zijn.
Bij de ouders liggen de gemiddelden met betrekking tot het samen met kinderen spelen soms
beduidend lager. Ouders kijken bijvoorbeeld wel samen met hun kinderen naar de tv, maar als het
gaat om specifiek op deze leeftijdsgroep gerichte programma's zoals Sesamstraat en andere peuterpro-
gramma's, dan zitten de kinderen relatief vaker alleen - althans zonder hun ouders - voor het
scherm. In algemene zin spelen met speelgoed doen de kinderen ook vaak zonder hun ouders, evenals
het spelen met broertjes en zussen en met andere peuters. Als we kijken naar de totaalscore van het
aantal activiteiten dat de kinderen 'vaak' of '(bijna) altijd' samen met hun ouders uitvoeren, dan
blijken er dat gemiddeld niet meer dan 5 van de 15 te zijn. Dat is dus mim de helft van het aantal
activiteiten die de kinderen uitvoeren.
In Tabel 4.8 staat het aantal maanden dat de kinderen per September 1994 onderwijs hadden gevolgd.
Dat blijkt 18 ofwel anderhalf jaar te zijn. De kinderen die langer dan 18 maanden onderwijs volgen,
zijn in principe die kinderen die voor 1 maart geboren zijn en dus ook langer dan twee jaar in de
kleutergroepen doorbrengen.
Tabel 4.8 - Instroommoment (gemiddelde, standaarddeviatie en aantal)
x SD N
maanden gevolgd onderwijs sept. 1994 18.0 7.6 414
Tabel 4.9 geeft inzicht in enkele kenmerken van de kinderen op het moment dat ze voor het eerst naar
de school gingen. Ter herinnering: de score (1) staat voor 'zeker niet' en (5) voor 'zeker wel'.
26
Tabel 4.9 - Instroomsituatie (gemiddelden, standaarddeviaties en aantallen)
SD N
was het kind naar uw mdruk toe aan school? 4.1 1.3
kon het kind goed omgaan met andere kleuters? 4.3 1.0
kon het kind Nederlands verstaan? 3.9 1.4
kon het kind Nederlands spreken? 3.7 1.5
kon het kind zich zelfstandig aankleden? 3.9 1.3
gaf het kind op tijd aan als het moest plassen? 4.5 1.0
kon het kind zelf de handen wassen? 4.6 .9
kon het kind goed overweg met de leerkracht? 4.4 .9
huilde het kind veel op school? 1.9 1.3
deed het kind goed mee op school? 4.4 .9
sociale competentie 4.4 .7
taalvaardigheid Nederlands 3.8 1.4
zelfstandig gedrag 4.3 .8
schoolrijpheid 4.2 .7
483
496
497
495
498
501
501
491
495
498
500
501
502
502
Vooraf willen we hier overigens nogmaals herhalen dat de oordelen van de ouders over de instroomsi-
tuatie in de loop van de tijd mogelijk positief beinvloed zijn en dat er daarmee sprake zou kunnen zijn
van eenoverschatting van de 'schoolrijpheid' destijds.
In het algemeen reageren de ouders met 'wel' of meer op de verschUlende items. Het minst overtuigd
zijn ze over de produktieve mondelinge taalvaardigheid van hun kind (het spreken).
De samenvattende variabelen duiden er op dat de ouders het meest positieve oordeel uitspreken over
de sociale competentie en het zelfstandig gedrag van hun kinderen (X=4.4, resp. 4.3). Over de
beheersing van het Nederlands (verstaan en spreken) zijn ze aanmerkelijk minder positief (X=3.8).
Behalve naar de situatie ten tijde dat de kinderea startten in het basisonderwijs, is ook gekeken naar
de huidige simatie. De gegevens daarover staan in Tabel 4.10. De bij de afzonderlijke uitspraken
behorende scores varieren van (1) 'dat is zeker niet zo', via (2) 'soms wel/soms niet', tot (3)''dat is
zeker zo'. Bij de totaalscore gaat het om het aantal uitspraken waarop 'dat is zeker zo' is geantwoord.
Tabel 4.10 - Huidige situatie (gemiddelden, standaarddeviaties en aantallen)
SD N
voelt zich thuis op school 2.8 .5
kan met de leerkracht maar moeilijk opschieten 1.6 .8
kan goed leren 2.7 .5
voelt zich bij de leerkracht op zijn/haar gemak 2.8 .5
is goed in lezen 2.5 .6
heeft een hekel aan school 1.2 .6
is goed in Nederlandse taal 2.7 .6
totaalscore 4.8 1 g
466
457
469
444
457
472
481
484
In het algemeen voelen de kinderen zich thuis op school en ook op hun gemak bij de leerkracht; ze
hebben ook geen hekel aan school (N.B. dit item is negatief geformuleerd). Ook zijn de ouders
positief over de cognitieve capaciteiten van hun kinderen. Opgemerkt kan warden dat het oordeel over
de Nederlandse-taalvaardigheid nu (in groep 3, evt. groep 2) iets positiever lijkt (alhoewel de
27
antwoordcategorieen niet direct vergelijkbaar zijn) dan bij hun entree in het onderwijs; wellicht dat
het onderwijs zijn invloed heeft doen gelden.
4.5 De toetsen Ordenen en Begrippen
Tabel 4.11 geeft de resultaten op de beide toetsen die zijn afgenomen; de scores hebben betrekking op
de totale groep van leerlingen.
Tabel 4.11 - De toetsen Begrippen en Ordenen (vaardigheidsscores: gemiddelden, standaarddeviaties
en aantallen)
x SD
Begrippen
Ordenen
947.1
869.9
29.0
56.7
486
492
Op zich zeggen de scores in Tabel 4.11 nog niet zoveel; om ze beter te kunnen plaatsen, geven we
daarom ook de scores uit de landelijke referentiegroep van het PRIMA-cohort. In PRIMA is een
bepaalde sociaal-etnische indeling gehanteerd die we hier ovememen. Het gaat daarbij om een
combinatie van de etnische herkomst en het opleidingsniveau van de ouders, zoals die bij de scholen
bekend is. De indeling is de volgende:
1. Turkse en Marokkaanse ouders met maximaal een Ibo-opleiding;
2. overige allochtonen met maximaal Ibo;
3. autochtone ouders met maximaal Ibo;
4. ouders met maximaal mbo;
5. ouders met een hbo- of universitaire opleiding;
6. als restcategorie is 'onbekend' toegevoegd.
In Tabel 4.12 zetten we de scores van de kleuters uit het onderhavige onderzoek naast die van de
kleuters uit de landelijk representatieve steekproef van PRIMA (bron: Driessen, Jungbluth, Van
Langen & Vierke, 1996).
Tabel 4.12 - De toetsen Begrippen en Ordenen in dit ondenoek en in de referentiesteekproef van
PRIMA (gemiddelden en aantallen leerlingen)
Begrippen
dit onderzoek
X N x
PRIMA
N
dit onderzoek
X N
Ordenen
x
PRIMA
N
Ibo. Turks/Marokkaans
Ibo, overig allochtoon
Ibo, autochtoon
mbo
ho
onbekend
939
946
967
961
938
948
170
87
40
40
9
140
939
949
964
973
981
968
428
244
2067
2883
1612
1560
859
866
905
898
869
870
180
89
36
37
10
140
856
867
888
909
923
894
430
247
2032
2880
1595
1556
De tabel laat het volgende beeld zien. Voor Begrippen zijn er mssen de drie Ibo-categorieen in dit
onderzoek en in PRIMA nagenoeg geen verschillen. Wel treden er grote verschillen op met
betrekking tot de drie overige categorieen. Met name voor de categorie hoger onderwijs is het
verschil zeer groot. Hieraan dient echter meteen de relativering te warden toegevoegd dat in dit
28
onderzoek slechts 9 gezinnen een hbo- of wo-opleiding hebben gevolgd; de betrouwbaarheid van deze
scores is daarom waarschijnlijk niet zo hoog. Uit de tabel wordt ook duidelijk dat de scores in
PRIMA stijgen naar gelang het milieu stijgt (op de onbekend-categorie na); in onze steekproef is dat
vanaf mbo-niveau niet meer het geval. Voor Ordenen zien we voor de twee eerste categorieen (Ibo,
Turks/Marokkaans en Ibo, overig allochtoon) wederom nagenoeg geen verschillen tussen de twee
steelq)roeven. Opmerkelijk is vervolgens dat de categorie Ibo, autochtoon het in dit onderzoek redelijk
wat beter doet dan in PMMA. Bij de andere drie categorieen zien we weer hetzelfde beeld dat we
ook voor Begrippen aantroffen. Samenvattend kunnen we met enige voorzichtigheid concluderen dat
er tussen de kleuters uit een Ibo, Turks/Marokkaans- of Ibo, overig allochtoon-milieu geen prestatie-
verschillen zijn tussen onze steekproef en de PRIMA-steekproef. Het gaat hier om ongeveer de helft
van onze steekproef. Opmerkelijk is dat de scores van de kleuters uit de hoger opgeleide milieus en
van de kleuters waarvan het milieu niet bekend is in PRIMA aanzienlijk hoger liggen. Dit zou er een
aanwijzing voor kunnen zijn dat het opleidmgsniveau sec. voor onze steekproef een wat andere
inhoudelijke betekenis heeft dan in PRIMA, dan wel minder toereikend is om verschillen in prestaties
te kunnen verklaren. Met andere woorden: mogelijk zijn in onze steekproef andere factoren van
(meer) belang als het gaat om de verklaring van verschillen in prestaties.
4.6 Samenvatting
In dit hoofdstuk zijn de verdelingskenmerken gepresenteerd van de beschikbare gegevens. Hier wordt
volstaan met enkele resultaten. Bijna 90% van de kleuters is in Nederland geboren; als dat niet het
geval is verblijven ze gemiddeld toch al 5 jaar in Nederiand; gemiddeld voeren ze in driekwart van de
communicatieve situaties hun gesprekken in het Nederlands; bijna 10% van hen is in het kleuteronder-
wijs 'blijven zitten' - althans in groep 2 mssen 1994/95 en 1995/96. Daamaast kan uit de gegevens
met betrekking tot het instroommoment in groep 2 ook warden afgeleid dat er toen al sprake was
geweest van zittenblijven.
Van de ouders is slechts 20% in Nederiand geboren; de grootste groepen komen uit Turkije, Marokko
en Suriname. In het algemeen hebben de ouders een vrij laag opleidingsniveau. Van de vaders werkt
meer dan 70% buitenshuis; bij de moeders gaat het om bijna 30%. Een vrij groot aantal kinderen
groeit op in een eenoudergezin (18%). De beheersing van het Nederlands door een groot deel van de
ouders is matig.
Deelname aan Instapje en Rugzak is beperkt onder de responderende ouders; aan Opstapje hebben
meer ouders deelgenomen. In het algemeen is het oordeel over de programma's positief: de kinderen
en ouders vonden de programma's leuk en de kinderen leerden er ook wat van; het leereffect bij de
ouders wordt iets lager ingeschat. De peuterspeelzaal is de meest bezochte opvangvoorziening '(ca.
37%); van de andere voorzieningen wordt aanzienlijk minder gebmik gemaakt.
Bij de gegevens over deelname aan voorschoolse programma's en aan Samenspel is enige temghou-
dendheid gewenst. Er zijn duidelijke aanwijzingen dat de ouders de betreffende vragen met helemaal
hebben begrepen en/of de onderscheiden programma's hebben verward. Het heeft er veel van weg dat
ouders vaker hebben aangegeven aan een bepaald programma te hebben deelgenomen dat feitelijk het
geval kan zijn geweest.
Van 15 activiteiten is gevraagd of de kinderen deze verrichtten; gemiddeld is dat voor 9 activiteiten
het geval. De ouders spelen bij gemiddeld 5 van deze activiteiten samen met hun kinderen. De ouders
zijn met betrekking tot het moment dat de kinderen startten op school van mening dat zij een vrij hoge
mate van sociale competentie bezaten en ook vrij zelfstandig gedrag vertoonden; over hun toenmalige
taalvaardigheid in het Nederiands zijn ze echter veel minder positief. Het oordeel van de ouders over
de huidige situatie van hun kind op school is redelijk positief.
De prestaties van de kleuters op de twee afgenomen toetsen Begrippen (algemene cognitie; taal) en
Ordenen (rekenen) liggen veel lager dan die van kinderen uit de landelijk representatieve steekproef
uit het cohort-onderzoek PRIMA. Gelet op de sociaal-etnische achtergronden van de hier onderzochte
leerlmgen zijn deze verschillen uiteraard niet zo verwonderlijk. Als daarom vervolgens rekening
wordt gehouden met deze verschillende achtergronden, dan blijkt dat er tussen de kleuters uit een Ibo,
29
Turks/Marokkaans- of Ibo, overig allochtoon-milieu geen prestatieverschillen zijn tossen onze
steekproef en de PRIMA-steekproef. Het gaat hier om ongeveer de helft van onze steekproef.
Opmerkelijk is dat de scores van de kleuters uit de hoger opgeleide milieus en van de kleuters
waarvan het milieu niet bekend is in PRIMA aanzienlijk hoger liggen. Dit zou er een aanwyzing voor
kunnen zijn dat het opleidingsniveau sec voor onze steekproef een wat andere inhoudelijke betekenis
heeft dan"in PRIMA/dan wel minder toereikend is om verschillen in prestaties te kunnen verklaren.
Met andere woorden: mogelijk zijn in onze steekproef andere factoren van (meer) belang als het gaat
om de verklaring van verschillen in prestaties.
30
5 Achtergronden van deelname aan voorschoolse programma's en
opvangvoorziemngen
5.1 Inleiding
In dit hoofdstuk besteden we aandacht aan de deelname aan programma's en voorzieningen. Daarvoor
gaan we na of er verschillen zijn in deelname die gerelateerd zijn aan bepaalde achtergrondkenmerken
van de kinderen en hun ouders. Met name richten we ons daarbij op het geslacht van de leerlingen en
enkele sociaal-etnische achtergrondkenmerken.
5.2 Deehiame aan voorschoolse programma's
In Tabel 5.1 geven we allereerst een globaal overzicht van de samenhangen tussen deelname aan
enkele programma's en achtergrondkenmerken van leerlingen en ouders. We hebben hierbij de
categorie 'weet niet' buiten beschouwing gelaten*. Voor de vergelijking zijn ook de meeste kenmer-
ken gedichotomiseerd; als dat het geval is staat dat in de tabel tussen haakjes achter het befireffende
kenmerk. De p-waarde is steeds gebaseerd op de Pearson Chi2. Wanneer het om een significant
verband gaat, vermelden we tevens de richting. Vanwege de geringe aantallen zien we af van
presentatie van de gegevens over Instapje.
Uit Tabel 4.4 kan warden afgeleid dat het wat betreft deze weet niet-categorie voor Opstapje om 92 en voor Rugzak om
103 kleuters gaat.
31
Tabel 5.1 - Deelname voorschoolse programma's naar achtergrondkenmerken (samenhangen)
Eta richting
Opstapje
geslacht leeriing (jongen/meisje)
gezinssamenstelling (een/twee-ouder)
buitenshuis werken vader (nee/ja)
buitenshuis werken moeder (nee/ja)
opleiding ouders (gezin)
geboorteland ouder 1 (Ned./buitenland)
gebooneland ouder 2 (Ned./buitenland)
geboorteland kind (Ned./buitenland)
beheersing Nederlands ouder 1
beheersing Nederlands ouder 2
spreektaal kind (% Nederlands)
.252
.421
.730
.996
.309
.000
.001
.827
.011
.076
.027
.07
.07
.03
.00
.18
.21
.20
.01
.18
.13
.16
Nederland < buitenland
Nederland < buitenland
beter < slechter
beter < slechter
meer < minder
Rugzak
geslacht leerling (jongen/meisje) .788
gezinssamenstelling (een/twee-ouder) .317
buitenshuis werken vader (nee/ja) .193
buitenshuis werken moeder (nee/ja) .076
opleiding ouders (gezin) .014
geboorteland ouder 1 (Ned./buitenland) .008
geboorteland ouder 2 (Ned./buitenland) .060
geboorteland kind (Ned./buitenland) .049
beheersing Nederlands ouder 1 .592
beheersing Nederiands ouder 2 .027
spreektaal kind (% Nederlands) .304
.02
.07
.09
.03
.22
.14
.10
.12
.08
.17
.11
nee < ja
hoger < lager
Nederland < buitenland
Nederland < buitenland
Nederland < buitenland
beter < slechter
De tabel maakt duidelijk dat doorgaans de factoren die van belang zijn voor verschillen in deelname
voor de twee programma's dezelfde zijn. Daar meet echter bij warden aangetekend dat de Eta-
waarden meestal niet erg hoog zijn. Niet van belang zijn: het geslacht van de leerling, de gezinssa-
menstelling, en het buitenshuis werken van de vader. Kenmerken die typisch te maken hebben met de
allochtone herkomst, te weten het geboorteland en het beheersingsniveau Nederlands van de ouder(s),
zijn voor beide programma's relevant. Voor Rugzak speelt daamaast het opleidingsniveau van de
ouders nog een (grote) rol.
In Tabel 5.2 en Tabel 5.3 splitsen we de deelname uit naar twee centrale kenmerken, te weten het
geboorteland en het opleidingsniveau van de ouders (beide bepaald op gezinsniveau). Voor de
volledigheid hebben we hier de deelname-categorie 'weet niet' toegevoegd; de categorie geboorteland,
respectievelijk opleiding onbekend daarentegen hebben we weggelaten. De aantallen in de tabel zijn
verticaal gepercenteerd; ter informatie zijn ook de randtotalen per deelname-categorie vermeld.
Vanwege weglating van de onbekend-categorie hoeven deze totalen dus niet noodzakelijkerwijs
overeen te komen de cijfers die in Tabel 4.4 zijn gepresenteerd.
32
Tabel 5.2 - Deelname voorschoolse programma's naar geboorteland gez.in (procenten)
Nederland Sur/Ant. Turkije Marokko overig N
Instapje
weet niet
nee
heel kon
hele programma
Opstapje
weet niet
nee
heel kon
hele programma
Rugzak
weet niet
nee
heel kort
hele programma
N (=100%)
15
84
1
0
14
78
4
5
20
79
0
1
86
8
73
5
15
21
79
0
0
35
64
1
0
21
78
2
0
86
319
6
10
12
55
9
24
18
47
16
19
28
63
5
5
21
57
13
10
79
249
40
53
18
79
2
2
66
21
63
9
8
120
23
69
4
5
86
21
76
0
3
63
87
302
15
17
421
Als we eerst kijken naar de ouders die bij de deehiame-vragen 'weet niet' hebben ingevuld, dan blijkt
dat er grote verschillen zijn naar geboorteland - althans voor Instapje en Opstapje. Van de ene kant
is dat natuurlijk niet zo verwonderlijk; dat zijn namelijk de twee programma's die qua tijd het verst
weg liggen. Met name ouders die in Marokko geboren zijn blijken voor beide programma's met meer
goed te weten of ze er aan hebben deelgenomen; in wat mindere mate geldt dat ook voor de
categorieen Turkije en overig allochtoon. Voor het meest recente programma (Rugzak) zijn er maar
zeer geringe verschillen tossen de geboortelanden wat betreft 'weet niet'.
Aan Instapje is met name deelgenomen door Surinaamse ouders; de deelname uit andere geboortelan-
den (alle in de categorie 'heel kort') kan samenhangen met het gegeven dat er een aantal etnisch
gemengde gezinnen in de steekproef zit. Ongeveer een derde van de Surinaamse gezinnen heeft
slechts heel kort aan het programma deelgenomen, de rest het hele programma.
Bij Opstapje gaat het vooral om ouders die in Suriname, op de Antillen of in Turkije geboren zijn.
Relatief hoog ligt het percentage dat slechts heel kort heeft deelgenomen, en dan met name in de
Turkse groep. Bij de laatste gegeven moeten overigens de nodige vraagtekens worden geplaatst. In
Rotterdam is Opstapje namelijk niet aangeboden aan Turkse ouders. Dit duidt er dus waarschijnlijk op
dat er bij de betreffende ouders verwarring bestaat over de beiiaming van de diverse programma's. Er
is dus hiermee aanleiding te veronderstellen dat voor een groot deel van deze ouders geldt dat zij of
een sociaal wenselijk antwoord hebben gegeven, of dat zij eigenlijk een ander programma bedoelen.
Aan Rugzak is vooral door Turkse gezinnen deelgenomen; ook hier heeft slechts ongeveer de helft
van deze groep ouders het programma helemaal afgemaakt.
33
Tdbel 5.3 - Deelname voorschoolse programma's naar opleidingsniveau gezin (procenten)
geen
onderwijs
max. lo vo-1 vo-2/mbo/
hbo/wo
Instapje
weet met
nee
heel kon
hele programma
33
67
0
0
23
74
3
0
18
78
1
4
13
81
2
4
87
340
6
11
Opstapje
weet niet
nec
heel kort
hele programma
31
48
12
10
19
57
10
14
16
65
7
12
13
71
8
8
77
279
38
- 50
Rugwk
weet niet
nec
heel kon
hele programma
N (=100%)
29
64
2
5
42
23
69
2
6
Ill
19
77
4
1
169
14
79
4
3
222
87
329
14
14
444
Als we eerst weer naar de categorie 'weet niet' kijken, dan valt meteen de sterke samenhang met het
opleidingsniveau op. Voor ongeveer een derde van de ouders die geen onderwijs hebben gevolgd
weten niet of ze aan een van de programma's hebben deelgenomen. Voor de hoogste opleidingscate-
gorie is dit aanzienlijk minder, slechts 13 a 14 procent. Dit vormt dus een bevestiging van de
veronderstelling dat laagopgeleide ouders veel moeite hebben gehad met het beantwoorden van deze
vragen en dat het voor hen moeilijker wordt naarmate er meer tijd is verstreken. Uit enkele nadere
analyses (die we hier verder niet uitwerken) blijkt bovendien dat er ook een verband bestaat tussen
'weet niet' en het beheersingsniveau Nederlands van de ouders. Hoewel dat verband niet rechtlijnig
is, komt wel duidelijk naar voren dat de ouders die hebben aangegeven dat ze een goede of zeer
goede beheersing van het Nederlands hebben, tegelijkertijd ook het minste hebben ingevuld dat ze niet
weten of ze aan de programma's hebben deelgenomen.
In de tabel gaat het om het hoogst voltooide opleidingsniveau binnen het gezin. Het is daarom in
principe best mogelijk dat een van de ouders een (veel) lager niveau heeft behaald. Niettemin valt op
dat de opleidingsniveaus sterk kunnen verschillen per programma. Bij Instapje bijvoorbeeld, heeft het
merendeel van de deelnemende gezinnen toch minimaal Ibo/mavp-niveau. Bij de andere drie
programma's ligt dat veel anders. Daar komen de deelnemers relatief gezien vaker uit gezinnen die
geen of hooguit lager onderwijs hebben gevolgd. Uit de vorige tabel weten we dat dit waarschijnlijk
samenhangt met de etnische herkomst van de deelnemers. Surinaamse ouders zijn veelal hoger
opgeleid dan Turkse en Marokkaanse ouders.
5.3 Bezoek van opvangvoorzieningen
In Tabel 5.4 geven we een overzicht van het bezoek van opvangvoorzieningen naar enkele achter-
grondkemnerken. In verband met de zeer geringe aantallen, laten we het gedeelte met betrekking tot
'Andere kinderopvang' weg. Ook bij de interpretatie van de gegevens over 'Kinderdagverblijf moeten
we overigens voorzichtig zijn; daar betreft het eveneens maar een relatief klein groepje kinderen.
34
Tabel 5.4 - Bezoek opvangvoorzieningen naar achtergrondkenmerken (samenhangen)
Eta richting
Peuterspeelzaal
geslacht leerling (jongen/meisje)
gezinssamenstelling (een/twee-ouder)
buitenshuis werken vader (nee/ja)
buitenshuis werken moeder (nee/ja)
opleiding ouders (gezin)
gebooneland ouder 1 (Ned./buitenland)
gebooneland ouder 2 (Ned./buitenland)
geboorteland kind (Ned./buitenland)
beheersing Nederlands ouder 1
beheersing Nederiands ouder 2
spreektaal kind (% Nederlands)
.465
.168
.429
.324
.000
.000
.000
.000
.000
.000
.000
.04
.08
.07
.07
.28
.35
.36
.15
.33
.39
.37
hoger > lager
Nederland > buitenland
Nederland > buitenland
Nederland > buitenland
beter > slechter
beter > slechter
meer > minder
Kinderdagverblijf
geslacht leerling (jongen/meisje)
gezinssamenstelling (een/twee-ouder)
buitenshuis werken vader (nee/ja)
buitenshuis werken moeder (nee/ja)
opleiding ouders (gezin)
gebooneland ouder 1 (Ned./buitenland)
gebooneland ouder 2 (Ned./buitenland)
geboorteland kind (Ned./buitenland)
beheersing Nederlands ouder 1
beheersing Nederlands ouder 2
spreektaal kind (% Nederlands)
.518
.619
.863
.000
.092
.807
.363
.026
.435
.453
.686
.00
.04
.02
.23
.19
.00
.01
.02
.10
.03
.10
ja > nee
Nederland < buitenland
Samenspel
geslacht leerling (jongen/meisje)
gezinssamenstelling (een/twee-ouder)
buitenshuis werken vader (nee/ja)
buitenshuis werken moeder (nee/ja)
opleiding ouders (gezin)
geboorteland ouder 1 (Ned./buitenland)
gebooneland ouder 2 (Ned./buitenland)
gebooneland kind (Ned./buitenland)
beheersing Nederiands ouder 1
beheersing Nederlands ouder 2
spreektaal kind (% Nederlands)
.702
.800
.316
.201
.917
.001
.012
.050
.019
.009
.001
.03
.01
.01
.09
.07
.17
.13
.11
.14
.16
.20
Nederland < buitenland
Nederiand < buitenland
Nederland < buitenland
beter < slechter
beter < slechter
meer < minder
Voor geen van de drie opvangvoorzieningen blijkt het bezoek ervan af te hangen van het geslacht van
het kind, van de gezinssamenstelling en van het buitenshuis werken van de vader. Voor het gebruik
van de peuterspeelzaal is het echter zo dat dit redelijk sterk samenhangt met het opleidingsniveau, het
geboorteland en taalvaardigheidsniveau van de ouders en het geboorteland en de spreektaal van het
kmd. Het zal daarom waarschijnlijk voomamelijk gaan om niet-allochtonen.
De peuterspeelzaal wordt bezocht door kinderen die relatief vaak Nederlands spreken met redelijk
hoog opgeleide, in Nederland geboren ouders met een goede beheersing van het Nederlands. Voor het
bezoek van het kinderdagverblijf blijken slechts enkele kenmerken relevant. Met name het buitenshuis
werken van de moeder lijkt een reden te zijn omhet kind bij het dagverblijf onder te brengen.
Samenspel trekt een compleet ander publiek dan de peuterspeelzalen; de aangetroffen verbanden
wijzen precies in de andere richting. Het belangrijkste kenmerk lijkt te zijn de frequentie waarmee het
kind Nederlands spreekt. Dit heeft vermoedelijk vooral te maken met het feit dat Samenspel in de
thuistaal (= buitenlandse taal) en niet in het Nederlands wordt aangeboden.
35
In Tabel 5.5 en Tabel 5.6 splitsen we het bezoek van opvangvoorzieningen uit naar geboorteland en
opleidingsniveau, beide op gezinsniveau. Vanwege de geringe aantallen hebben we daarbij sommige
categorieen samengevoegd. In de tabel zijn de bezoek-cijfers verticaal gepercenteerd; voor de
volledigheid hebben we horizontaal ook nog de randtotalen toegevoegd. Wat betreft het geboorteland
willen'we hier nogmaals nadmkkelijk vermelden dat dit niet vanzelfsprekend hoeft samen te vallen
met wat men doorgaans onder etnische of allochtone groepering verstaat. Bij opleidingsniveau wordt
met vo-1 bedoeld: Ibo, mavo en leerjaar 1-3 havo/vwo, en met vo-2: leerjaar 4-6 havo/vwo.
Tabel 5.5 - Bezoek opvangvoorzieningen naar geboorteland gezin (procenten)
Nederland Sur/Ant. Turkije Marokko overig N
Peuterspeekaal
nooit
enkele keer
regelmatig
30
3
67
45
2
54
76
8
16
84
4
13
58
2
40
249
17
148
Kinderdagverblijf
nooit
enkele keer
regelmatig
93
0
7
87
0
13
91
3
6
98
1
1
87
3
10
379
6
29
Andere kinderopvang
nooit 99 99 95 99 89 398
enkelekeer 1 0 3 1 37
regelmatig 0 23 0 89
Samenspel
nooit 98 91 81 81 84 359
enkele keer 1 28 6 7 20
regelmatig 1 8 11 13 10 35
N(=100%) 87 67 112 86 62 414
36
Tabel 5.6 - Bewek opvangvoorzieningen naar opleidingsniveau gezin (procenten)
geen
onderwijs
max. lo vo-1 vo-2/mbo/
hbo/wo
N
Peuterspeekaal
nooit
enkele keer
regelmatig
83
5
12
71
2
27
53
4
44
43
7
50
250
18
167
Kinderdagverblijf
noon
enkele keer
regelmatig
95
2
2
93
3
5
95
0
5
86
3
12
400
7
28
Andere kinderopvang
nooit 100 92 98 97 418
enkele keer 0 6 02 8
regelmatig 03229
Samenspel
nooit
enkele keer
regelmatig
N (=100%)
85
5
10
41
88
5
7
110
87
5
8
165
90
3
119
383
18
34
435
De tabel over het geboorteland laat zien dat inderdaad relatief veel in Nederland geboren ouders hun
kind naar de peuterspeelzaal doen (70% van hen). Daamaast bezoekt ook een groot deel van de
Surinaamse/Antilliaanse kleuters (56%) deze opvangvoorziening. Onder Turkse en Marokkaanse
ouders is de peuterspeelzaal niet erg populair; slechts zo'n 15% van deze kleuters bezoekt de
speelzaal regelmatig. Onder overig allochtonen is deze opvangvoorziening wel redelijk populair.
Het kinderdagverblijf wordt relatief veel bezocht door Surinaamse en Antilliaanse kinderen.
Samenspel trekt vooral Turkse en Marokkaanse ouders en kinderen.
Het bezoek van de opvangvoorzieningen varieert ook sterk met het opleidingsniveau van de ouders.
De peuterspeelzaal en - zij het in minder mate - het kinderdagverblijf is vooral in trek bij relatief
hoogopgeleide ouders. Bij Samenspel is de verdeling naar opleidingsniveau wat meer gelijk verdeeld,
alhoewel relatief veel ouders zonder opleiding gebruik van deze voorziening maken.
5.4 Samenvatting
In dit hoofdstuk zijn we nagegaan welke verbanden er bestaan tossen deelname aan voorschoolse
onderwijsprogramma's en kmderopvangvoorzieningen enerzijds en een aantal achtergrondkenmerken
van ouders en kinderen. Deeliiame aan voorschoolse programma's hangt met name samen - maar dat
ligt ook voor de hand, daarvoor zijn ze namelijk ook bedoeld - met de etnische herkomst van het
gezin. Meer concreet gaat het om het geboorteland, de beheersing en het gebruik van de Nederlandse
taal en de opleiding. Geen Verbanden werden aangetroffen met het geslacht van het kind, de
gezinssamenstelling en het buitenshuis werken van de vader en moeder.
Het gebruikmaken van de onderscheiden kinderopvangvoorzieningen varieert sterk over de verschil-
lende kenmerken. Bij de peuterspeelzalen betreft het relatief vaak hoger opgeleide gezinnen, waarvan
de leden in Nederland zijn geboren en een goede beheersing hebben van het Nederlands en deze taal
ook vaak spreken. Deelname aan Samenspel laat juist het spiegelbeeld zien van deze kenmerken,
hetgeen waarschijnlijk samenhangt met het gegeven dat dit in de thuistaal (i.c. buitenlandse taal)
wordt aangeboden. Bezoek van een kinderdagverblijf vertoont met nagenoeg geen van de achtergrond-
37
kenmerken een verband. Een uitzondering daarop vormt de groep buitenshuis werkende moeders: zij
brengen hun kind relatief vaak naar deze vorm van opvang.
De verbanden die in dit hoofdstok zijn gelegd tossen de verschillende variabelen heeft overigens het
eerder geuite vermoeden bevestigd, dat er aanleiding is temghoudend te zijn bij het verbinden van
harde conclusies aan de gegevens met betrekking tot deelname aan voorschoolse programma's. Het
lijkt er inderdaad op dat met name ouders zonder of met slechts weinig opleiding, die in het
buitenland zijn geboren en die de Nederiandse taal niet zo goed machtig zijn veel moeite hebben
gehad met het invullen van deze (maar waarschijnlijk ook: andere) vragen. Er zijn ook aanwijzingen
dat de betrouwbaarheid van de gegeven antwoorden afneemt naarmate de onderwerpen waarover ze
handelen zich langer geleden hebben afgespeeld. Hoewel er dus duidelijke reserves zijn voor de
betrouwbaarheid van de gegevens die handelen over deelname aan voorschoolse programma's, is er
minder aanleiding te veronderstellen dat die ook zouden gelden voor bezoek van opvangvoorziemngen
zoals peuterspeelzaal en kinderdagverblijf. Hier gaat het namelijk om twee algemeen landelijk
bekende en geformaliseerde voorzieningen, terwijl de voorschoolse programma's doorgaans lokaal van
karakter zijn en bovendien qua benaming, vonngeving en inhoud nog veel op elkaar kunnen lijken.
38
6 Achtergronden van prestaties
6.1 Inleiding
Eerder hebben we aangegeven wat de gemiddelde scores waren van de leerlingen op Begrippen en
Ordenen. Het betrof toen de grote gemiddelden behorende bij de totale steekproef. In dit hoofdsmk
relateren we de prestaties aan enkele achtergrondkenmerken van de leerlingen. We nemen daarbij een
selectie van de variabelen die in de hoofdstukken 3 en 4 aan de orde zijn gesteld.
In de tabellen geven we steeds de gemiddelde scores op de toetsen Begrippen en Ordenen uitgesplitst
naar de categorieen (bv. jongens en meisjes) van het achtergrondkemnerk (m dit voorbeeld: geslacht).
Daarbij vermelden we allereerst of er sprake is van significante verschillen/samenhangen (de p-
waarde). Gelet op het aantal cases (> 500) ligt het vooralsnog voor de hand uit te gaan van het
cnterium p <.01. We presenteren in de tabellen vervolgens ook de nommaal-metrische samenhang
(Eta). Het kwadraat van Eta geeft het percentage variantie dat door de betreffende variabele
'verklaard' wordt. Doorgaans wordt er vanuit gegaan dat, wil het verschil tussen de categorieen
relevant zijn, Eta .15 dient te bedragen, ofwel dat er ruim 2% variantie moet worden verklaard
(alhoewel soms ook met lagere waarden genoegen wordt genomen, bv. .10). Daarbij dient overigens
rekening te warden gehouden met het aantal categorieen dat de betreffende variabele telt. We
vermelden tevens de correlatiecoefficient (r); deze geeft aan of er sprake is van een rechtlijnig ofwel
lineair verband (m.a.w. of verandering van de score op de ene variabele samengaat met een
overeenkomstige verandering van de score op de andere variabele). Ook bij r wordt veelal als
criterium aangehouden r >.15 (of minimaal r >.10; in dit geval wordt slechts 1% variantie
verklaard). Het verschil tussen Eta en r geeft er een indruk van in hoeverre de samenhang afwijkt van
lineariteit. Indien een achtergrondkemnerk slechts twee categorieen telt (bv. geslacht), dan is de
samenhang per definitie lineair, en is Eta (op het teken na: + of -) dus gelijk aan r. Wanneer de
variabele louter nominale categorieen kent (bv. geboorteland), dan wordt r niet vermeld. In sommige
gevallen hebben we geen categorieen onderscheiden bij de variabelen, maar werken we met
bijvoorbeeld somscores van interval- of ratio-niveau. In die gevallen vermelden we alleen de
samenhangsmaten (en niet de gemiddelden).
6.2 Prestaties en achtergrondgegevens van de kinderen
Allereerst gaan we in op de prestaties in relatie tot de achtergrondgegevens van de kinderen. Deze
staan in Tabel 6.1.
39
Geert Driessen (1996) Voor- en vroegschoolse programma's kinderopvang en onderwijsprestaties in Rotterdam.pdf
Geert Driessen (1996) Voor- en vroegschoolse programma's kinderopvang en onderwijsprestaties in Rotterdam.pdf
Geert Driessen (1996) Voor- en vroegschoolse programma's kinderopvang en onderwijsprestaties in Rotterdam.pdf
Geert Driessen (1996) Voor- en vroegschoolse programma's kinderopvang en onderwijsprestaties in Rotterdam.pdf
Geert Driessen (1996) Voor- en vroegschoolse programma's kinderopvang en onderwijsprestaties in Rotterdam.pdf
Geert Driessen (1996) Voor- en vroegschoolse programma's kinderopvang en onderwijsprestaties in Rotterdam.pdf
Geert Driessen (1996) Voor- en vroegschoolse programma's kinderopvang en onderwijsprestaties in Rotterdam.pdf
Geert Driessen (1996) Voor- en vroegschoolse programma's kinderopvang en onderwijsprestaties in Rotterdam.pdf
Geert Driessen (1996) Voor- en vroegschoolse programma's kinderopvang en onderwijsprestaties in Rotterdam.pdf
Geert Driessen (1996) Voor- en vroegschoolse programma's kinderopvang en onderwijsprestaties in Rotterdam.pdf
Geert Driessen (1996) Voor- en vroegschoolse programma's kinderopvang en onderwijsprestaties in Rotterdam.pdf
Geert Driessen (1996) Voor- en vroegschoolse programma's kinderopvang en onderwijsprestaties in Rotterdam.pdf
Geert Driessen (1996) Voor- en vroegschoolse programma's kinderopvang en onderwijsprestaties in Rotterdam.pdf
Geert Driessen (1996) Voor- en vroegschoolse programma's kinderopvang en onderwijsprestaties in Rotterdam.pdf
Geert Driessen (1996) Voor- en vroegschoolse programma's kinderopvang en onderwijsprestaties in Rotterdam.pdf
Geert Driessen (1996) Voor- en vroegschoolse programma's kinderopvang en onderwijsprestaties in Rotterdam.pdf
Geert Driessen (1996) Voor- en vroegschoolse programma's kinderopvang en onderwijsprestaties in Rotterdam.pdf
Geert Driessen (1996) Voor- en vroegschoolse programma's kinderopvang en onderwijsprestaties in Rotterdam.pdf
Geert Driessen (1996) Voor- en vroegschoolse programma's kinderopvang en onderwijsprestaties in Rotterdam.pdf
Geert Driessen (1996) Voor- en vroegschoolse programma's kinderopvang en onderwijsprestaties in Rotterdam.pdf
Geert Driessen (1996) Voor- en vroegschoolse programma's kinderopvang en onderwijsprestaties in Rotterdam.pdf
Geert Driessen (1996) Voor- en vroegschoolse programma's kinderopvang en onderwijsprestaties in Rotterdam.pdf
Geert Driessen (1996) Voor- en vroegschoolse programma's kinderopvang en onderwijsprestaties in Rotterdam.pdf
Geert Driessen (1996) Voor- en vroegschoolse programma's kinderopvang en onderwijsprestaties in Rotterdam.pdf
Geert Driessen (1996) Voor- en vroegschoolse programma's kinderopvang en onderwijsprestaties in Rotterdam.pdf
Geert Driessen (1996) Voor- en vroegschoolse programma's kinderopvang en onderwijsprestaties in Rotterdam.pdf
Geert Driessen (1996) Voor- en vroegschoolse programma's kinderopvang en onderwijsprestaties in Rotterdam.pdf
Geert Driessen (1996) Voor- en vroegschoolse programma's kinderopvang en onderwijsprestaties in Rotterdam.pdf
Geert Driessen (1996) Voor- en vroegschoolse programma's kinderopvang en onderwijsprestaties in Rotterdam.pdf
Geert Driessen (1996) Voor- en vroegschoolse programma's kinderopvang en onderwijsprestaties in Rotterdam.pdf
Geert Driessen (1996) Voor- en vroegschoolse programma's kinderopvang en onderwijsprestaties in Rotterdam.pdf
Geert Driessen (1996) Voor- en vroegschoolse programma's kinderopvang en onderwijsprestaties in Rotterdam.pdf
Geert Driessen (1996) Voor- en vroegschoolse programma's kinderopvang en onderwijsprestaties in Rotterdam.pdf

More Related Content

Similar to Geert Driessen (1996) Voor- en vroegschoolse programma's kinderopvang en onderwijsprestaties in Rotterdam.pdf

Frederik Smit, Geert Driessen & Jan Doesborgh (2002). Ouders en educatieve vo...
Frederik Smit, Geert Driessen & Jan Doesborgh (2002). Ouders en educatieve vo...Frederik Smit, Geert Driessen & Jan Doesborgh (2002). Ouders en educatieve vo...
Frederik Smit, Geert Driessen & Jan Doesborgh (2002). Ouders en educatieve vo...Frederik Smit
 
Geert Driessen, Annemiek Veen & Maartje van Daalen (2015) VVE-doelgroepkinder...
Geert Driessen, Annemiek Veen & Maartje van Daalen (2015) VVE-doelgroepkinder...Geert Driessen, Annemiek Veen & Maartje van Daalen (2015) VVE-doelgroepkinder...
Geert Driessen, Annemiek Veen & Maartje van Daalen (2015) VVE-doelgroepkinder...Driessen Research
 
Adrie Claassen, Geert Driessen & Frederik Smit (2009). Naar meer leertijd voo...
Adrie Claassen, Geert Driessen & Frederik Smit (2009). Naar meer leertijd voo...Adrie Claassen, Geert Driessen & Frederik Smit (2009). Naar meer leertijd voo...
Adrie Claassen, Geert Driessen & Frederik Smit (2009). Naar meer leertijd voo...Frederik Smit
 
Adrie Claassen, Geert Driessen & Frederik Smit (2009). Naar meer leertijd voo...
Adrie Claassen, Geert Driessen & Frederik Smit (2009). Naar meer leertijd voo...Adrie Claassen, Geert Driessen & Frederik Smit (2009). Naar meer leertijd voo...
Adrie Claassen, Geert Driessen & Frederik Smit (2009). Naar meer leertijd voo...Frederik Smit
 
Andere tijden voor jonge kinderen (3) mei 2013
Andere tijden voor jonge kinderen (3) mei 2013Andere tijden voor jonge kinderen (3) mei 2013
Andere tijden voor jonge kinderen (3) mei 2013AndereTijden
 
Frederik Smit & Geert Driessen (2002). Allochtone ouders en de pedagogische f...
Frederik Smit & Geert Driessen (2002). Allochtone ouders en de pedagogische f...Frederik Smit & Geert Driessen (2002). Allochtone ouders en de pedagogische f...
Frederik Smit & Geert Driessen (2002). Allochtone ouders en de pedagogische f...Frederik Smit
 
Geert Driessen & Folkert Haanstra (1996) De oudervragenlijst basisonderwijs e...
Geert Driessen & Folkert Haanstra (1996) De oudervragenlijst basisonderwijs e...Geert Driessen & Folkert Haanstra (1996) De oudervragenlijst basisonderwijs e...
Geert Driessen & Folkert Haanstra (1996) De oudervragenlijst basisonderwijs e...Driessen Research
 
Geert Driessen, Annemiek Veen & Ineke van der Veen (2013) TVO Het bereik van ...
Geert Driessen, Annemiek Veen & Ineke van der Veen (2013) TVO Het bereik van ...Geert Driessen, Annemiek Veen & Ineke van der Veen (2013) TVO Het bereik van ...
Geert Driessen, Annemiek Veen & Ineke van der Veen (2013) TVO Het bereik van ...Driessen Research
 
Inge Bruggers, Geert Driessen & Maurice Gesthuizen (2015) BBMP VVE panacee
Inge Bruggers, Geert Driessen & Maurice Gesthuizen (2015) BBMP VVE panaceeInge Bruggers, Geert Driessen & Maurice Gesthuizen (2015) BBMP VVE panacee
Inge Bruggers, Geert Driessen & Maurice Gesthuizen (2015) BBMP VVE panaceeDriessen Research
 
Frederik Smit & Geert Driessen (2002) Allochtone ouders en de pedagogische f...
 Frederik Smit & Geert Driessen (2002) Allochtone ouders en de pedagogische f... Frederik Smit & Geert Driessen (2002) Allochtone ouders en de pedagogische f...
Frederik Smit & Geert Driessen (2002) Allochtone ouders en de pedagogische f...Driessen Research
 
Samenwerking ouders en (voor)school. Eerste meting ouderbetrokkenheid bij de ...
Samenwerking ouders en (voor)school. Eerste meting ouderbetrokkenheid bij de ...Samenwerking ouders en (voor)school. Eerste meting ouderbetrokkenheid bij de ...
Samenwerking ouders en (voor)school. Eerste meting ouderbetrokkenheid bij de ...Frederik Smit
 
Frederik Smit, Roderick Sluiter & Geert Driessen (2006). Literatuurstudie oud...
Frederik Smit, Roderick Sluiter & Geert Driessen (2006). Literatuurstudie oud...Frederik Smit, Roderick Sluiter & Geert Driessen (2006). Literatuurstudie oud...
Frederik Smit, Roderick Sluiter & Geert Driessen (2006). Literatuurstudie oud...Frederik Smit
 
Geert Driessen (2012)TVO Voor- en Vroegschoolse Educatie.pdf
Geert Driessen (2012)TVO Voor- en Vroegschoolse Educatie.pdfGeert Driessen (2012)TVO Voor- en Vroegschoolse Educatie.pdf
Geert Driessen (2012)TVO Voor- en Vroegschoolse Educatie.pdfDriessen Research
 
Geert Driessen, Annemiek Veen & Maartje van Daalen TVO VVE in de voorschoolse...
Geert Driessen, Annemiek Veen & Maartje van Daalen TVO VVE in de voorschoolse...Geert Driessen, Annemiek Veen & Maartje van Daalen TVO VVE in de voorschoolse...
Geert Driessen, Annemiek Veen & Maartje van Daalen TVO VVE in de voorschoolse...Driessen Research
 
Geert Driessen & Hetty Dekkers (1998) Schoolloopbanen van leerlingen in het v...
Geert Driessen & Hetty Dekkers (1998) Schoolloopbanen van leerlingen in het v...Geert Driessen & Hetty Dekkers (1998) Schoolloopbanen van leerlingen in het v...
Geert Driessen & Hetty Dekkers (1998) Schoolloopbanen van leerlingen in het v...Driessen Research
 
Geert Driessen (1999) Voor- en vroegschoolse programma's en onderwijsprestati...
Geert Driessen (1999) Voor- en vroegschoolse programma's en onderwijsprestati...Geert Driessen (1999) Voor- en vroegschoolse programma's en onderwijsprestati...
Geert Driessen (1999) Voor- en vroegschoolse programma's en onderwijsprestati...Driessen Research
 
Guuske Ledoux, Geert Driessen et al. (2015) Het onderwijsachterstandenbeleid ...
Guuske Ledoux, Geert Driessen et al. (2015) Het onderwijsachterstandenbeleid ...Guuske Ledoux, Geert Driessen et al. (2015) Het onderwijsachterstandenbeleid ...
Guuske Ledoux, Geert Driessen et al. (2015) Het onderwijsachterstandenbeleid ...Driessen Research
 
Frederik Smit, Geert Driessen & Jan Doesborgh (2005) Opvattingen van allochto...
Frederik Smit, Geert Driessen & Jan Doesborgh (2005) Opvattingen van allochto...Frederik Smit, Geert Driessen & Jan Doesborgh (2005) Opvattingen van allochto...
Frederik Smit, Geert Driessen & Jan Doesborgh (2005) Opvattingen van allochto...Driessen Research
 
Inge Bruggers, Geert Driessen & Maurice Gesthuizen (2014) M&M Voor- en vroegs...
Inge Bruggers, Geert Driessen & Maurice Gesthuizen (2014) M&M Voor- en vroegs...Inge Bruggers, Geert Driessen & Maurice Gesthuizen (2014) M&M Voor- en vroegs...
Inge Bruggers, Geert Driessen & Maurice Gesthuizen (2014) M&M Voor- en vroegs...Driessen Research
 

Similar to Geert Driessen (1996) Voor- en vroegschoolse programma's kinderopvang en onderwijsprestaties in Rotterdam.pdf (20)

Frederik Smit, Geert Driessen & Jan Doesborgh (2002). Ouders en educatieve vo...
Frederik Smit, Geert Driessen & Jan Doesborgh (2002). Ouders en educatieve vo...Frederik Smit, Geert Driessen & Jan Doesborgh (2002). Ouders en educatieve vo...
Frederik Smit, Geert Driessen & Jan Doesborgh (2002). Ouders en educatieve vo...
 
Geert Driessen, Annemiek Veen & Maartje van Daalen (2015) VVE-doelgroepkinder...
Geert Driessen, Annemiek Veen & Maartje van Daalen (2015) VVE-doelgroepkinder...Geert Driessen, Annemiek Veen & Maartje van Daalen (2015) VVE-doelgroepkinder...
Geert Driessen, Annemiek Veen & Maartje van Daalen (2015) VVE-doelgroepkinder...
 
Adrie Claassen, Geert Driessen & Frederik Smit (2009). Naar meer leertijd voo...
Adrie Claassen, Geert Driessen & Frederik Smit (2009). Naar meer leertijd voo...Adrie Claassen, Geert Driessen & Frederik Smit (2009). Naar meer leertijd voo...
Adrie Claassen, Geert Driessen & Frederik Smit (2009). Naar meer leertijd voo...
 
Adrie Claassen, Geert Driessen & Frederik Smit (2009). Naar meer leertijd voo...
Adrie Claassen, Geert Driessen & Frederik Smit (2009). Naar meer leertijd voo...Adrie Claassen, Geert Driessen & Frederik Smit (2009). Naar meer leertijd voo...
Adrie Claassen, Geert Driessen & Frederik Smit (2009). Naar meer leertijd voo...
 
Andere tijden voor jonge kinderen (3) mei 2013
Andere tijden voor jonge kinderen (3) mei 2013Andere tijden voor jonge kinderen (3) mei 2013
Andere tijden voor jonge kinderen (3) mei 2013
 
Frederik Smit & Geert Driessen (2002). Allochtone ouders en de pedagogische f...
Frederik Smit & Geert Driessen (2002). Allochtone ouders en de pedagogische f...Frederik Smit & Geert Driessen (2002). Allochtone ouders en de pedagogische f...
Frederik Smit & Geert Driessen (2002). Allochtone ouders en de pedagogische f...
 
Geert Driessen & Folkert Haanstra (1996) De oudervragenlijst basisonderwijs e...
Geert Driessen & Folkert Haanstra (1996) De oudervragenlijst basisonderwijs e...Geert Driessen & Folkert Haanstra (1996) De oudervragenlijst basisonderwijs e...
Geert Driessen & Folkert Haanstra (1996) De oudervragenlijst basisonderwijs e...
 
Bredeschool
BredeschoolBredeschool
Bredeschool
 
Geert Driessen, Annemiek Veen & Ineke van der Veen (2013) TVO Het bereik van ...
Geert Driessen, Annemiek Veen & Ineke van der Veen (2013) TVO Het bereik van ...Geert Driessen, Annemiek Veen & Ineke van der Veen (2013) TVO Het bereik van ...
Geert Driessen, Annemiek Veen & Ineke van der Veen (2013) TVO Het bereik van ...
 
Inge Bruggers, Geert Driessen & Maurice Gesthuizen (2015) BBMP VVE panacee
Inge Bruggers, Geert Driessen & Maurice Gesthuizen (2015) BBMP VVE panaceeInge Bruggers, Geert Driessen & Maurice Gesthuizen (2015) BBMP VVE panacee
Inge Bruggers, Geert Driessen & Maurice Gesthuizen (2015) BBMP VVE panacee
 
Frederik Smit & Geert Driessen (2002) Allochtone ouders en de pedagogische f...
 Frederik Smit & Geert Driessen (2002) Allochtone ouders en de pedagogische f... Frederik Smit & Geert Driessen (2002) Allochtone ouders en de pedagogische f...
Frederik Smit & Geert Driessen (2002) Allochtone ouders en de pedagogische f...
 
Samenwerking ouders en (voor)school. Eerste meting ouderbetrokkenheid bij de ...
Samenwerking ouders en (voor)school. Eerste meting ouderbetrokkenheid bij de ...Samenwerking ouders en (voor)school. Eerste meting ouderbetrokkenheid bij de ...
Samenwerking ouders en (voor)school. Eerste meting ouderbetrokkenheid bij de ...
 
Frederik Smit, Roderick Sluiter & Geert Driessen (2006). Literatuurstudie oud...
Frederik Smit, Roderick Sluiter & Geert Driessen (2006). Literatuurstudie oud...Frederik Smit, Roderick Sluiter & Geert Driessen (2006). Literatuurstudie oud...
Frederik Smit, Roderick Sluiter & Geert Driessen (2006). Literatuurstudie oud...
 
Geert Driessen (2012)TVO Voor- en Vroegschoolse Educatie.pdf
Geert Driessen (2012)TVO Voor- en Vroegschoolse Educatie.pdfGeert Driessen (2012)TVO Voor- en Vroegschoolse Educatie.pdf
Geert Driessen (2012)TVO Voor- en Vroegschoolse Educatie.pdf
 
Geert Driessen, Annemiek Veen & Maartje van Daalen TVO VVE in de voorschoolse...
Geert Driessen, Annemiek Veen & Maartje van Daalen TVO VVE in de voorschoolse...Geert Driessen, Annemiek Veen & Maartje van Daalen TVO VVE in de voorschoolse...
Geert Driessen, Annemiek Veen & Maartje van Daalen TVO VVE in de voorschoolse...
 
Geert Driessen & Hetty Dekkers (1998) Schoolloopbanen van leerlingen in het v...
Geert Driessen & Hetty Dekkers (1998) Schoolloopbanen van leerlingen in het v...Geert Driessen & Hetty Dekkers (1998) Schoolloopbanen van leerlingen in het v...
Geert Driessen & Hetty Dekkers (1998) Schoolloopbanen van leerlingen in het v...
 
Geert Driessen (1999) Voor- en vroegschoolse programma's en onderwijsprestati...
Geert Driessen (1999) Voor- en vroegschoolse programma's en onderwijsprestati...Geert Driessen (1999) Voor- en vroegschoolse programma's en onderwijsprestati...
Geert Driessen (1999) Voor- en vroegschoolse programma's en onderwijsprestati...
 
Guuske Ledoux, Geert Driessen et al. (2015) Het onderwijsachterstandenbeleid ...
Guuske Ledoux, Geert Driessen et al. (2015) Het onderwijsachterstandenbeleid ...Guuske Ledoux, Geert Driessen et al. (2015) Het onderwijsachterstandenbeleid ...
Guuske Ledoux, Geert Driessen et al. (2015) Het onderwijsachterstandenbeleid ...
 
Frederik Smit, Geert Driessen & Jan Doesborgh (2005) Opvattingen van allochto...
Frederik Smit, Geert Driessen & Jan Doesborgh (2005) Opvattingen van allochto...Frederik Smit, Geert Driessen & Jan Doesborgh (2005) Opvattingen van allochto...
Frederik Smit, Geert Driessen & Jan Doesborgh (2005) Opvattingen van allochto...
 
Inge Bruggers, Geert Driessen & Maurice Gesthuizen (2014) M&M Voor- en vroegs...
Inge Bruggers, Geert Driessen & Maurice Gesthuizen (2014) M&M Voor- en vroegs...Inge Bruggers, Geert Driessen & Maurice Gesthuizen (2014) M&M Voor- en vroegs...
Inge Bruggers, Geert Driessen & Maurice Gesthuizen (2014) M&M Voor- en vroegs...
 

More from Driessen Research

Geert Driessen (2024) OOP De generaliseerbaarheid van een VVE-modelprogramma....
Geert Driessen (2024) OOP De generaliseerbaarheid van een VVE-modelprogramma....Geert Driessen (2024) OOP De generaliseerbaarheid van een VVE-modelprogramma....
Geert Driessen (2024) OOP De generaliseerbaarheid van een VVE-modelprogramma....Driessen Research
 
Geert Driessen (2024) Demasqué VVE-modelprogramma's.pdf
Geert Driessen (2024) Demasqué VVE-modelprogramma's.pdfGeert Driessen (2024) Demasqué VVE-modelprogramma's.pdf
Geert Driessen (2024) Demasqué VVE-modelprogramma's.pdfDriessen Research
 
Geert Driessen (2024) Encyclopedia Abecedarian an impossible model preschool ...
Geert Driessen (2024) Encyclopedia Abecedarian an impossible model preschool ...Geert Driessen (2024) Encyclopedia Abecedarian an impossible model preschool ...
Geert Driessen (2024) Encyclopedia Abecedarian an impossible model preschool ...Driessen Research
 
Geert Driessen (2023) Encyclopedia The Perry HighScope Preschool Program A Cr...
Geert Driessen (2023) Encyclopedia The Perry HighScope Preschool Program A Cr...Geert Driessen (2023) Encyclopedia The Perry HighScope Preschool Program A Cr...
Geert Driessen (2023) Encyclopedia The Perry HighScope Preschool Program A Cr...Driessen Research
 
Kees de Bot, Geert Driessen & Paul Jungbluth (1988) MLEML An exploration of t...
Kees de Bot, Geert Driessen & Paul Jungbluth (1988) MLEML An exploration of t...Kees de Bot, Geert Driessen & Paul Jungbluth (1988) MLEML An exploration of t...
Kees de Bot, Geert Driessen & Paul Jungbluth (1988) MLEML An exploration of t...Driessen Research
 
Geert Driessen (1992) MLEML Developments in first and second language acquisi...
Geert Driessen (1992) MLEML Developments in first and second language acquisi...Geert Driessen (1992) MLEML Developments in first and second language acquisi...
Geert Driessen (1992) MLEML Developments in first and second language acquisi...Driessen Research
 
Geert Driessen, Lia Mulder & Paul Jungbluth (1994) ILAPSI Ethnicity and socia...
Geert Driessen, Lia Mulder & Paul Jungbluth (1994) ILAPSI Ethnicity and socia...Geert Driessen, Lia Mulder & Paul Jungbluth (1994) ILAPSI Ethnicity and socia...
Geert Driessen, Lia Mulder & Paul Jungbluth (1994) ILAPSI Ethnicity and socia...Driessen Research
 
Geert Driessen & Pim Valkenberg (2000) AERA Islamic schools in the western wo...
Geert Driessen & Pim Valkenberg (2000) AERA Islamic schools in the western wo...Geert Driessen & Pim Valkenberg (2000) AERA Islamic schools in the western wo...
Geert Driessen & Pim Valkenberg (2000) AERA Islamic schools in the western wo...Driessen Research
 
Geert Driessen (2000) AEGEE Islamic schools in the western world Paper.pdf
Geert Driessen (2000) AEGEE Islamic schools in the western world Paper.pdfGeert Driessen (2000) AEGEE Islamic schools in the western world Paper.pdf
Geert Driessen (2000) AEGEE Islamic schools in the western world Paper.pdfDriessen Research
 
Geert Driessen (2001) AERA Public-private effects in elementary schools in th...
Geert Driessen (2001) AERA Public-private effects in elementary schools in th...Geert Driessen (2001) AERA Public-private effects in elementary schools in th...
Geert Driessen (2001) AERA Public-private effects in elementary schools in th...Driessen Research
 
Geert Driessen & Frederik Smit (2005) ERNAPE Integration participation and ed...
Geert Driessen & Frederik Smit (2005) ERNAPE Integration participation and ed...Geert Driessen & Frederik Smit (2005) ERNAPE Integration participation and ed...
Geert Driessen & Frederik Smit (2005) ERNAPE Integration participation and ed...Driessen Research
 
Frederik Smit & Geert Driessen (2005) CARE Parent and community involvement i...
Frederik Smit & Geert Driessen (2005) CARE Parent and community involvement i...Frederik Smit & Geert Driessen (2005) CARE Parent and community involvement i...
Frederik Smit & Geert Driessen (2005) CARE Parent and community involvement i...Driessen Research
 
Geert Driessen (2006) ERCOMER Integration participation and education Pres.ppt
Geert Driessen (2006) ERCOMER Integration participation and education Pres.pptGeert Driessen (2006) ERCOMER Integration participation and education Pres.ppt
Geert Driessen (2006) ERCOMER Integration participation and education Pres.pptDriessen Research
 
Michael Merry & Geert Driessen (2010) WCCES Integration by other means Hindu ...
Michael Merry & Geert Driessen (2010) WCCES Integration by other means Hindu ...Michael Merry & Geert Driessen (2010) WCCES Integration by other means Hindu ...
Michael Merry & Geert Driessen (2010) WCCES Integration by other means Hindu ...Driessen Research
 
Geert Driessen & Michael Merry (2013) AERA Tackling socioeconomic and ethnic ...
Geert Driessen & Michael Merry (2013) AERA Tackling socioeconomic and ethnic ...Geert Driessen & Michael Merry (2013) AERA Tackling socioeconomic and ethnic ...
Geert Driessen & Michael Merry (2013) AERA Tackling socioeconomic and ethnic ...Driessen Research
 
Frederik Smit & Geert Driessen (2013) ERNAPE Dealing with street culture in s...
Frederik Smit & Geert Driessen (2013) ERNAPE Dealing with street culture in s...Frederik Smit & Geert Driessen (2013) ERNAPE Dealing with street culture in s...
Frederik Smit & Geert Driessen (2013) ERNAPE Dealing with street culture in s...Driessen Research
 
Frederik Smit & Geert Driessen (2013) ERNAPE Critical lessons from practices ...
Frederik Smit & Geert Driessen (2013) ERNAPE Critical lessons from practices ...Frederik Smit & Geert Driessen (2013) ERNAPE Critical lessons from practices ...
Frederik Smit & Geert Driessen (2013) ERNAPE Critical lessons from practices ...Driessen Research
 
Geert Driessen & Michael Merry (2015) RA The gross and net effects Pres.pdf
Geert Driessen & Michael Merry (2015) RA The gross and net effects Pres.pdfGeert Driessen & Michael Merry (2015) RA The gross and net effects Pres.pdf
Geert Driessen & Michael Merry (2015) RA The gross and net effects Pres.pdfDriessen Research
 
Orhan Agirdag, Geert Driessen & Michael Merry (2015) ESA Is there a Catholic ...
Orhan Agirdag, Geert Driessen & Michael Merry (2015) ESA Is there a Catholic ...Orhan Agirdag, Geert Driessen & Michael Merry (2015) ESA Is there a Catholic ...
Orhan Agirdag, Geert Driessen & Michael Merry (2015) ESA Is there a Catholic ...Driessen Research
 
Geert Driessen (2013) GemOss Onderwijsachterstandenbestrijding Pres.pptx
Geert Driessen (2013) GemOss Onderwijsachterstandenbestrijding Pres.pptxGeert Driessen (2013) GemOss Onderwijsachterstandenbestrijding Pres.pptx
Geert Driessen (2013) GemOss Onderwijsachterstandenbestrijding Pres.pptxDriessen Research
 

More from Driessen Research (20)

Geert Driessen (2024) OOP De generaliseerbaarheid van een VVE-modelprogramma....
Geert Driessen (2024) OOP De generaliseerbaarheid van een VVE-modelprogramma....Geert Driessen (2024) OOP De generaliseerbaarheid van een VVE-modelprogramma....
Geert Driessen (2024) OOP De generaliseerbaarheid van een VVE-modelprogramma....
 
Geert Driessen (2024) Demasqué VVE-modelprogramma's.pdf
Geert Driessen (2024) Demasqué VVE-modelprogramma's.pdfGeert Driessen (2024) Demasqué VVE-modelprogramma's.pdf
Geert Driessen (2024) Demasqué VVE-modelprogramma's.pdf
 
Geert Driessen (2024) Encyclopedia Abecedarian an impossible model preschool ...
Geert Driessen (2024) Encyclopedia Abecedarian an impossible model preschool ...Geert Driessen (2024) Encyclopedia Abecedarian an impossible model preschool ...
Geert Driessen (2024) Encyclopedia Abecedarian an impossible model preschool ...
 
Geert Driessen (2023) Encyclopedia The Perry HighScope Preschool Program A Cr...
Geert Driessen (2023) Encyclopedia The Perry HighScope Preschool Program A Cr...Geert Driessen (2023) Encyclopedia The Perry HighScope Preschool Program A Cr...
Geert Driessen (2023) Encyclopedia The Perry HighScope Preschool Program A Cr...
 
Kees de Bot, Geert Driessen & Paul Jungbluth (1988) MLEML An exploration of t...
Kees de Bot, Geert Driessen & Paul Jungbluth (1988) MLEML An exploration of t...Kees de Bot, Geert Driessen & Paul Jungbluth (1988) MLEML An exploration of t...
Kees de Bot, Geert Driessen & Paul Jungbluth (1988) MLEML An exploration of t...
 
Geert Driessen (1992) MLEML Developments in first and second language acquisi...
Geert Driessen (1992) MLEML Developments in first and second language acquisi...Geert Driessen (1992) MLEML Developments in first and second language acquisi...
Geert Driessen (1992) MLEML Developments in first and second language acquisi...
 
Geert Driessen, Lia Mulder & Paul Jungbluth (1994) ILAPSI Ethnicity and socia...
Geert Driessen, Lia Mulder & Paul Jungbluth (1994) ILAPSI Ethnicity and socia...Geert Driessen, Lia Mulder & Paul Jungbluth (1994) ILAPSI Ethnicity and socia...
Geert Driessen, Lia Mulder & Paul Jungbluth (1994) ILAPSI Ethnicity and socia...
 
Geert Driessen & Pim Valkenberg (2000) AERA Islamic schools in the western wo...
Geert Driessen & Pim Valkenberg (2000) AERA Islamic schools in the western wo...Geert Driessen & Pim Valkenberg (2000) AERA Islamic schools in the western wo...
Geert Driessen & Pim Valkenberg (2000) AERA Islamic schools in the western wo...
 
Geert Driessen (2000) AEGEE Islamic schools in the western world Paper.pdf
Geert Driessen (2000) AEGEE Islamic schools in the western world Paper.pdfGeert Driessen (2000) AEGEE Islamic schools in the western world Paper.pdf
Geert Driessen (2000) AEGEE Islamic schools in the western world Paper.pdf
 
Geert Driessen (2001) AERA Public-private effects in elementary schools in th...
Geert Driessen (2001) AERA Public-private effects in elementary schools in th...Geert Driessen (2001) AERA Public-private effects in elementary schools in th...
Geert Driessen (2001) AERA Public-private effects in elementary schools in th...
 
Geert Driessen & Frederik Smit (2005) ERNAPE Integration participation and ed...
Geert Driessen & Frederik Smit (2005) ERNAPE Integration participation and ed...Geert Driessen & Frederik Smit (2005) ERNAPE Integration participation and ed...
Geert Driessen & Frederik Smit (2005) ERNAPE Integration participation and ed...
 
Frederik Smit & Geert Driessen (2005) CARE Parent and community involvement i...
Frederik Smit & Geert Driessen (2005) CARE Parent and community involvement i...Frederik Smit & Geert Driessen (2005) CARE Parent and community involvement i...
Frederik Smit & Geert Driessen (2005) CARE Parent and community involvement i...
 
Geert Driessen (2006) ERCOMER Integration participation and education Pres.ppt
Geert Driessen (2006) ERCOMER Integration participation and education Pres.pptGeert Driessen (2006) ERCOMER Integration participation and education Pres.ppt
Geert Driessen (2006) ERCOMER Integration participation and education Pres.ppt
 
Michael Merry & Geert Driessen (2010) WCCES Integration by other means Hindu ...
Michael Merry & Geert Driessen (2010) WCCES Integration by other means Hindu ...Michael Merry & Geert Driessen (2010) WCCES Integration by other means Hindu ...
Michael Merry & Geert Driessen (2010) WCCES Integration by other means Hindu ...
 
Geert Driessen & Michael Merry (2013) AERA Tackling socioeconomic and ethnic ...
Geert Driessen & Michael Merry (2013) AERA Tackling socioeconomic and ethnic ...Geert Driessen & Michael Merry (2013) AERA Tackling socioeconomic and ethnic ...
Geert Driessen & Michael Merry (2013) AERA Tackling socioeconomic and ethnic ...
 
Frederik Smit & Geert Driessen (2013) ERNAPE Dealing with street culture in s...
Frederik Smit & Geert Driessen (2013) ERNAPE Dealing with street culture in s...Frederik Smit & Geert Driessen (2013) ERNAPE Dealing with street culture in s...
Frederik Smit & Geert Driessen (2013) ERNAPE Dealing with street culture in s...
 
Frederik Smit & Geert Driessen (2013) ERNAPE Critical lessons from practices ...
Frederik Smit & Geert Driessen (2013) ERNAPE Critical lessons from practices ...Frederik Smit & Geert Driessen (2013) ERNAPE Critical lessons from practices ...
Frederik Smit & Geert Driessen (2013) ERNAPE Critical lessons from practices ...
 
Geert Driessen & Michael Merry (2015) RA The gross and net effects Pres.pdf
Geert Driessen & Michael Merry (2015) RA The gross and net effects Pres.pdfGeert Driessen & Michael Merry (2015) RA The gross and net effects Pres.pdf
Geert Driessen & Michael Merry (2015) RA The gross and net effects Pres.pdf
 
Orhan Agirdag, Geert Driessen & Michael Merry (2015) ESA Is there a Catholic ...
Orhan Agirdag, Geert Driessen & Michael Merry (2015) ESA Is there a Catholic ...Orhan Agirdag, Geert Driessen & Michael Merry (2015) ESA Is there a Catholic ...
Orhan Agirdag, Geert Driessen & Michael Merry (2015) ESA Is there a Catholic ...
 
Geert Driessen (2013) GemOss Onderwijsachterstandenbestrijding Pres.pptx
Geert Driessen (2013) GemOss Onderwijsachterstandenbestrijding Pres.pptxGeert Driessen (2013) GemOss Onderwijsachterstandenbestrijding Pres.pptx
Geert Driessen (2013) GemOss Onderwijsachterstandenbestrijding Pres.pptx
 

Geert Driessen (1996) Voor- en vroegschoolse programma's kinderopvang en onderwijsprestaties in Rotterdam.pdf

  • 1. Voor- en vroegschoolse programma9p, kinderopvang en onderwijsprestaties in Rotterdam Nul-meting in het kader van de Operatie Speel Goed G. Driessen tesj INSTITUUT VOOR TOEGEPASTE SOCIALE WETENSCHAP-PEN
  • 2.
  • 3. VOOR- EN VROEGSCHOOLSE PROGRAMMA'S, KINDEROPVANG EN ONDERWUSPRESTATIES
  • 4.
  • 5. Voor- en vroegschoolse programma)s, kinderopvang en onderwijsprestaties in Rotterdam Nul-meting in het kader van de Operatie Speel Goed Een onderzoek uitgevoerd in opdracht van het Fonds Achterstandsbestrijding Onderwijs (FAO) Rotterdam G. Driessen itej INSTITUUT VOOR TOEGEPASTE SOCIALE WETENSCHAPPEN
  • 6. © 1996 Instituut voor Toegepaste Sociale wetenschappen (ITS) van de Stichting Katholieke Universiteit te Nijmegen Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave warden verveelvuldigd en/of openbaar gemaakt door middels van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook, en evenmin in een retrieval systeem warden opgeslagen, zonder de voorafgaande schriftelijke toestemming van het Instituut voor Toegepaste Sociale wetenschappen te Nijmegen (ITS) van de Stichting Katholieke Universiteit te Nijmegen. No part of this book/publication may be reproduced in any form, by print, photoprint, microfilm or any other means without written permission from the publisher. IV
  • 7. Voorwoord Opvang voor kinderen in de leeftijd van 0 tot 4 jaar wordt in Rotterdam in diverse varianten aangeboden: kinderdagverblijven, halve-dagopvang, peuterspeelzalen, Samenspel (spelmiddagen). Daarnaast wordt er gewerkt met verschillende voor- en vroegschoolse (stimulerings)programma's, zoals Instapje, Opstapje, Bij de hand en Rugzak. In samenwerking met die voorzieningen heeft een aantal basisscholen binnen de Operatie Speel Goed een kwaliteitsimpuls gegeven voor de opvang van jonge kinderen van 0 tot 6 jaar, inclusief het werken aan een doorgaande pedagogische lijn. Aan deze operatie is een evaluatief onderzoek gekoppeld. Dit moet resulteren in een antwoord op de vraag of de genoemde Rotterdamse initiatieven een positief effect hebben op de prestaties van de leerlingen in groep 2, en of dat effect voortduurt in groep 4. In het onderhavige rapport wordt verslag gedaan van de eerste fase van het onderzoek, de zogenaamde nul-meting. Er wordt een beschrijving gegeven van de situatie in groep 2, waarbij retrospectief een relatie wordt gelegd met deelname aan voorschoolse onderwijsprogramma's en bezoek van kinderopvangvoorzieningen. Uiteraard vindt daarbij verdiscontering van verschillende sociaal-etnische achtergrondkenmerken plaats. Het onderzoek is uitgevoerd in opdracht van en in nauwe samenwerking met het Stedelijk bureau FAO (Fonds Achterstandsbestrijding Onderwijs) Rotterdam. Vanuit het FAO is met name de bijdrage te noemen van drs. E. Rondelez. Het onderzoeksteam op het ITS bestond uit de volgende personen: dr. P. Jungbluth heeft de initierende activiteiten verricht en verschillende onderzoeksopzetten ontwikkeld, drs. A. van Langen verzorgde de algemene prqjectcoordinatie, H. Versteegen is verantwoordelijk voor de organisatie van de aanvullende dataverzameling, en dr. G. Driessen heeft de analyses uitgevoerd en het onderzoeksrapport geschreven. Op deze plaats willen de onderzoekers dank zeggen aan de deelnemende scholen, en dan met name de directies, groeps- en OETC-leerkrachten die de ouders van de kleuters hebben geholpen bij het invullen van de vragenlijsten; uiteraard is ook veel dank verschuldigd aan de ouders zelf, die soms vrij lastige vragen moesten beantwoorden. Op grand van de opgedane ervaringen zal het hen in de toekomst wellicht wat gemakkelijker gemaakt kunnen warden. INSTITUUT VOOR TOEGEPASTE SOCIALE WETENSCHAPPEN drs. A.J. Mens directeur
  • 8. IA
  • 9. Inhoud 1 Achtergronden, vraagstelling en onderzoeksopzet 1.1 Inleiding 1.2 Achtergronden en probleemstelling 1.3 Onderzoeksopzet 1.4 Opbouw van het rapport 1.5 Samenvatting 1 1 2 3 4 2 Dataverzameling, steekproef en bestandsopbouw 2.1 Inleiding 2.2 Kader 2.3 Dataverzameling 2.4 Steekproef en bestandsopbouw 2.5 Samenvatting 5 5 5 5 9 3 Instrumentatie en operationalisatie van de centrale variabelen 3.1 Inleiding 3.2 Achtergrondgegevens van de kinderen 3.3 Achtergrondgegevens van de ouders 3.4 Voorschoolse voorzieningen en activiteiten 3.5 De toetsen Ordenen en Begrippen 3.6 Samenvatting 11 11 11 12 13 14 16 4 Beschrijving van de centrale variabelea 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6 Inleiding Achtergrondgegevens van de kinderen Achtergrondgegevens van de ouders Voorschoolse voorzieningen en activiteiten De toetsen Ordenen en Begrippen Samenvatting 17 17 17 19 21 28 29 5 Achtergronden van deehiame aan voorschoolse programma's en opvangvoorzieningen 5.1 Inleiding 5.2 Deelname aan voorschoolse programma's 5.3 Bezoek van opvangvoorzieningen Samenvatting 5.3 5.4 31 31 31 34 37 Vll
  • 10. 6 Achtergronden van prestaties 6.1 Inleiding 6.2 Prestaties en achtergrondgegevens van de kinderen 6.3 Prestaties en achtergrondgegevens van de ouders 6.4 Prestaties en voorschoolse voorzieningen eii activiteiten 6.5 Samenvatting 39 39 39 41 44 50 Prestaties en voorschoolse programma's en opvangvoorzieningen 7.1 Inleiding 7.2 Deelname en bezoek nader bekeken 7.3 Effecten van deelname en bezoek 7.4 Samenvatting 51 51 51 52 56 8 Samenvatting, conclusies en nabeschouwing 8.1 Inleiding 8.2 Samenvatting 8.3 Conclusies 8.4 Nabeschouwing 57 57 57 61 62 Literatuur 65 Bijlage De oudervragenlijst 67 Vlll
  • 11. 1 Achtergronden, vraagstelling en onderzoeksopzet 1.1 Inleiding In dit inleidende hoofdstuk gaan we allereerst in op de achtergronden van het in dit rapport te presenteren onderzoek. Op basis van een daaruit voortvloeiende algemene probleemstelling komen we tot enkele toegespitste onderzoeksvragen. Hoe we deze zullen beantwoorden, via welke onderzoeksop- zet, komt daama aan de orde. We sluiten het hoofdstuk af met een overzicht van de opbouw van het rapport. 1.2 Achtergronden en probleemstelling Opvang voor kinderen in de leeftijd van 0 tot 4 jaar wordt in Rotterdam in diverse varianten aangeboden. Naast de bekende, 'reguliere' voorzieningen zoals kinderdagverblijven, halve-dagopvang en peuterspeelzalen is er bijvoorbeeld het programma Samenspel. Dit stimulermgsprogramma is gericht op gezinnen met kinderen van 1.5 - 4 jaar. In Rotterdam Wordt gewerkt" met Turkse, Marokkaanse en Antilliaanse groepen. Doelen zijn: overtuigen belang peuterspeelzaalbezoek; stimulering ontwikkeUng peuters; bewustmaken rol spel en spelen in de ontwikkeling"; opvoedingsal- tematieven bieden. Er vinden onder andere opvoedingsgerichte en voorlichtmgsachtige activiteiten plaats, bijvoorbeeld via het bezoek van groepjes van ouders en kinderen van spelmiddagen. Deze laatste warden begeleid door eigentalige en Nederlandstalige leidsters*. Daamaast wordt er gewerkt met verschillende voor- en vroegschoolse (stimulerings)programma's, zoals Instapje, Opstapjer Bij de hand en Rugzak . Instapje is een gezinsgericht stimuleringsprogramma voor baby's van 12 - 18 maanden en hun ouders. In eerste instantie is het aangeboden aan Surinaamse groepen, later ook aan AntUliaanse en Arubaanse groepen. Het doel is verbetering van de onderwijskansen. Er wordt gewerkt volgens het stramien van Opstap, waarbij moeders thuis warden bezocht door een professio- nal die fungeert als rol-model en feedback geeft aan de moeder. Het programma is vooral gericht op de interactie tussen ouder en kind en de ontwikkeling van een goede reiatie. Het ontwikkelingsstimule- nngsprogramma Opstapje is in Rotterdam aangeboden aan kinderen van 2 - 4 jaar en bun ouders; het is gericht op Kaapverdiaanse en Surinaams-Antilliaanse groepen. Het doel is het realiseren van een betere aansluiting op het basisonderwijs door de mogelijkheid te bieden spelenderwijs de kennis en yaardigheden op te doen die de kinderen nodig hebben om in groep 1 goed te functioneren. Opstapje kent een gezinsgencht en twee voorzieningsgerichte elementen, namelyk huisbezoeken en groepsbij- eenkomsten voor de moeders en de peuterspeelzaal voor de kinderen. Bij de hand is een variant op Opstapje; het is center-based en wordt in de thuistaal aangeboden. Rugzak betreft een schoolgebonden programma voor anderstalige ouders van kleuters van 4 - 6 jaar. Doelen zijn: bevorderen ontwikke- ling van kinderen door een eigentalig programma dat Hexibel en synchroon aansluit op het taalaanbod in de kleuterklas; bevorderen onderwijsondersteunend gedrag ouders; stimuleren thuisactiviteiten moeders^net hun kinderen; stimuleren contacten ouders - basisschool; bieden ontmoetingsplaats ouders De moeders krijgen instructie op school waarbij aangesloten wordt bij thema's uit de gebmikte taalmethoden. De kem bestaat uit dagelijkse activiteitensuggesties die moeders thuis met hun kinderen kunnen uitvoeren. Informatie^over dit en andere programma's is afkomstig uit Lindijer, Poel & Visser (1995) en diverse publikaties van Stichting De Meeuw. Strikt genomen gaat het bij voorschoolse programma's om activiteiten die worden uitgevoerd op het moment dat het kind nog niet naar school gaat; vroegschoolse programma's hebben betrekking op de periode van de eerste schooljaren. Terwille van de leesbaarheid vatten we hiema beide typen van programma's samen onder de Hop 'voorschoolse programma's' 1
  • 12. Zoals uit het voorgaande duidelijk zal zijn geworden, kent elk van deze voorziemngen en program-^ ma's zyn eigen doelen, doelgroepen (bv. qua leeftijd en sociaal-etnische achtergrond ouders en/of kinderen), vormgeving en inhoud, en tijdsduur en -intensiteit. Dit neemt niet weg dat er ook een bepaalde" mate van overlap bestaat. In samenwerking met die voorzieningen heeft een aantal basisscholen binnen de Operatie Sped Goed een kwaliteitsimpuls gegeven voor de opvang van jonge kinderen van 0 tot 6 jaar, inclusief het werken aan een doorgaande pedagogische lijn. Het realiseren van een doorgaande lijn is een van de vijf doelstellingen van het convenant 'Achterstandsbestrijding in de voorschoolse perio.de en aansluiting met het basisonderwijs' (het zogenaamde Convenant 0- - 6- jarigen). Aan deze operatie is een evaluatief onderzoek gekoppeld. Dit moet resulteren in een antwoord op de algemene vraag of de genoemde Rotterdamse initiatieven een positief effect hebben op de prestaties van de leerlingen in groep 2, en of dat effect voortduurt in groep 4. In het onderhavige rapport wordt verslag gedaan van de eerste fase van het onderzoek. Deze fase kan warden beschouwd als de nul- meting. Meer concreet staan in de onderhavige rapportage twee aspecten centraal. Op de eerste plaats wordf een beschrijving gegeven van de situatie in groep 2 en (retrospectief) de deelname aan voorschoolse programma's en het gebruik van opvangvoorzieningen. Op de tweede plaats wordt op exploratieve wijze nagegaan welke relaties er bestaan tossen deelname aan dergelijke programma's en bezoek van opvangvoorzieningen enerzijds en de in groep 2 van het basisonderwijs geleverde prestaties anderzijds. Uiteraard vindt daarbij verdiscontering van verschillende sociaal-etnische achtergrondkenmerken plaats. In de toekomst zullen, in de tweede fase van het onderzoek, deze analyses warden uitgebreid naar de sitoatie in groep 4. 1.3 Onderzoeksopzet Het evalueren van de deelname aan voorschoolse programma's en kinderopvangvoorzieningen is geen eenvoudige zaak (vgl. Blok & Leseman, 1996; Eldering & Vedder, 1992; Singer, 1993; Van der Pluijm, 1995). Met name geldt dit als het de bedoeling is na te gaan of er effecten van deelname optreden ten aanzien van bijvoorbeeld cognitieve vaardigheden in latere fasen (vgl. voor soortgelijke problemen bv. ook de evaluatie van het Onderwijsvoorrangsbeleid [OVB]: Mulder, 1996). Als ideaal beschouwt men vaak het design waarbij wordt gewerkt met een experimentele groep (deelnemers aan het programma) en een controlegroep (niet-deelnemers) m combinatie met een voormeting (voordat het programma start) en een of meer nametingen (na beeindiging van het programma). Omdat deze opzet in de empirie veelal niet haalbaar is, wordt regelmatig ook toevlucht genomen tot een of meer nametingen, waarbij de voormeting min of meer wordt vervangen door het zoveel mogelijk gelijkstellen van de kenmerken van de te vergelijken groepen. Bij dit design vindt meestal een vorm van matching plaats via correctie met behulp van (co)variantie- of regressie-analyse op relevant geachte kenmerken. Alhoewel dit type opzet veelvuldig wordt toegepast, blijft een moeilijk punt dat er mogelijk spurieuze effecten optreden. Personen die bijvoorbeeld deelnemen aan voorschoolse programma's doen dat namelijk omdat (verondersteld wordt dat) zij in bepaalde opzichten 'tekorten' kennen. Het doel van het programma is juist die weg te werken. Vanuit deze achterstandspositie is het soms moeilijk zuivere effecten van het programma aan te tonen. Hier is - gegeven de beschikbaarheid van gegevens en mogelijkheden - door het FAO uiteindelijk gekozen voor de volgende opzet. Uit het cohort Primair Onderwijs ('PRIMA') zijn de toetsprestaties beschikbaar van kinderen die in 1994/95 in groep 2 zaten. In de tweede helft van het schooljaar 1995/96 wordt bij de ouders van deze kinderen (deels retrospectief) naar informatie gevraagd over deelname aan voorschoolse programma's en bezoek van opvangvoorzieningen. Daamaast warden verschillende vragen gesteld over hun sociaal-etnische achtergronden en de situatie van hun kind ten tijde dat het voor het eerst naar school ging en de simatie in 1996. De toetsprestaties zullen daarbij
  • 13. warden gerelateerd aan de programma's en voorzieningen onder controle van de sociaal-etnische achtergronden. Aan een dergelijke opzet kleven - zoals aan elke opzet - uiteraard bezwaren. Met name het retrospectieve karakter van een deel van het onderzoek kan problematisch blijken. Hoe groter de mssenliggende tijdspanne en hoe specifieker en gedetailleerder de vragen, hoe moeUijker het zal zijn daarover van de ouders een betrouwbaar antwoord te krijgen. Het gaat in een enkel geval immers om onderwerpen die betrekking hebben op een periode van soms zo'n vier jaar voorafgaand aan het moment dat er vragen over warden gesteld. Dit probleem wordt groter doordat de doelgroep van het onderzoek voomamelijk bestaat uit allochtone ouders met veelal weinig of geen opleiding en regelmatig een laag beheersingsniveau van het Nederlands. De kans is niet ondenkbeeldig dat dit tot het niet goed begrijpen van de gestelde vragen leidt. Vanuit een vonn van sociaal wenselijk gedrag kunnen ouders wellicht ook worden aangezet om maar positief te reageren op bepaalde vragen, bijvoorbeeld op de vraag of ze aan een voorschools prograimna hebben deelgenomen en hoe ze daar over oordeelden. Het retrospectieve karakter kan ook tot een zekere gekleurdheid leiden als het gaat om het beoordelen van situaties die een tijd geleden van toepassing waren. Het is mogelijk dat de ouders nu, nu hun kinderen al enige jaren op school zitten en de nodige vorderingen hebben gemaakt, de simatie achteraf wat positiever inschatten dan die feitelijk was. Met andere woorden: in dergelijke gevallen bestaat de kans op overschatting. Anderzijds is het natuurlijk ook denkbaar dat de ouders, juist nu ze zien welke vorderingen de kinderen in de tussentijd hebben gemaakt, de simatie van destijds negatiever inschatten dan feitelijk het geval was. Een belangrijk punt is ook dat de evaluatie primair kwantitatief van opzet is. We bedoelen hiermee dat, als we spreken over deelname/bezoek, het vooralsnog alleen gaat om het in meerder of mindere mate deelnemen/bezoeken. Er wordt met ander woorden niet nagegaan op welke wijze de deelname inhoudelijk of procesmatig is ingevuld. Wat betekent nu bovenstaande voor de te verwachten onderzoeksresultaten? We hebben hierboven al !?^e.rc.seryes laten doorklinken met betrekking tot de gehanteerde onderzoeksopzet. Dat uiteindelijk toch^voor deze opzet is geopteerd, had voomamelijk te maken met de gegeven (on)mogelykheden"om op dat moment met een beter altematief aan de'slag te gaan. Een en" ande/heeft"°echter"wel tot consequentie dat bij de 'hardheid' van bepaalde onderdelen van de onderzoeksbevindingen en de naar aanleiding daarvan te trekken conclusies de nodige temghoudendheid op z'n plaats is.Concreet'is'dTt ^Ln!"T.^et_gT1 bij^e dool[ de ouders verstrekte gegevens over zaken die zich relatief lang geleden hebben afgespeeld, en dat betreft daarmee dan'vooral de voorschoolse programma''s. ~DTt voorbehoud (op onderdelen) wil overigens geenszins zeggen dat daarmee de betrouwbaarheid van het gehele onderzoek in het geding is. Wel is het zo dat we er vanuit gaan dat we met'de"m-deze""fas~e opgedane leerervaringen veel profyt zullen-hebben bij de optimalisering van toekomstig (vervolg)on- derzoek op dit specifieke terrein. 1.4 Opbouw van het rapport _ .ma_gaall..we iDhoofdstuk 2 verder met een beschrijving van de herkomst van de gegevens, waarbij met name stil wordt gesta^n bij de totstandkoming van de'steekproef en de respons op"de gehanteerde onderzoeksinstrumenten. In hoofdstok 3 komen de onderzoeksmstrumenten aan de orde waarmee'de gegevens zijn verzameld. Tegelijkertijd wordt een beschrijving gegeven van de operationalisatie van de variabelen uit het onderzoek. Hoofdsmk 4 vervolgt met" een eerste beschrijving van deze variabelen, dat gebeurt in de vorm van frequentieverdelingen. In dit onderzoek staat de deelname aaa voorschoolse programma's en het bezoek van kinderopvangvoorzieningen centraal. In hoofastok'5 gaan we na in hoeyen-e deelname/bezoek samenhangen met specifieke achtergrondgegevens van ouders en kinderen. In hoofdstuk 6 komt de andere kemvariabele uit dit onderzoek aanbod', nameli7k
  • 14. de prestaties die de kinderen hebben behaald op een tweetal toetsen die zijn afgenomen in groep 2 van hetrbasisonderwijs. In dit hoofdstuk onderzoeken we in hoeverre deze prestaties kunnen worden toegeschreven aan bepaalde achtergrondkenmerken van ouders en kinderen. In de hoofdstykken 5 en 6 wordt systematisch een serie bivariate samenhangen geanalyseerd, m hoofdsmk 7 proberen we de hoofdvraag van het onderzoek te beantwoorden. In dat hoofdstuk analyseren we de verschillende relaties multivariaat. We gaan na welke verbanden er bestaan tussen de prestaties enerzijds en de deelname aan voorschoolse onderwijsprogramma's en het bezoek van kinderopvangvoorzienmgen anderzijds, rekening houdend met verschillende achtergrondkenmerken van ouders en kind. In hoofdstuk 8 ten slotte, vatten we de bevindingen samen, trekken we conclusies en geven we een nabeschouwing op het onderzoek. 1.5 Samenvatting Teneinde na te gaan wat de effecten zijn van deelname aan diverse Rotterdamse voor- en vroegschool- se programma's en bezoek van kinderopvangvoorzieningen is een evaluatief onderzoek opgezet. Dit moet antwoord geven op de vraag of de Rotterdamse initiatieven op dit gebied een positief effect hebben op de prestaties van de leerlingen in groep 2 (en later in groep 4). Voor het onderzoek wordt gebmik gemaakt van toetsgegevens van kinderen die in 1994/95 in groep 2 van het basisonderwijs zaten. In het voorjaar van 1996 zijn vervolgens aan de ouders van deze kinderen retrospectief vragen gesteld over deelname aan voorschoolse voorzieningen en over een aantal achtergrondkemnerken van henzelf en hun kinderen. De analyse-opzet bestaat hieruit dat de prestaties van de kinderen warden gerelateerd aan al-dan-niet deelname aan de voorzieningen onder controle van hun sociaal-etnische achtergronden. Bij deze opzet kunnen opmerkingen warden gemaakt. Met name het retrospectieve karakter van een deel van het onderzoek in combinatie met het feit dat de doelgroep voomamelijk uit allochtone ouders bestaat, zal er ongetwijfeld toe leiden dat de betrouwbaarheid van de betreffende gegevens niet optimaal is. Dit betekent daannee dat bij de hardheid van bevindingen bij deze onderdelen enige temghoudendheid op zijn plaats is.
  • 15. 2 Dataverzameling en steekproef 2.1 Inleiding In dit hoofdstuk schetsen we allereerst het algemene kader waarbinnen de gegevens voor dit onderzoek zijn verzameld. Daarna geven we aan welke instrumenten hiervoor zijn gebmikt. 2.2 Kader De gegevens die voor het onderhavige onderzoek zijn geanalyseerd zijn afkomstig uit twee bronnen. Op de eerste plaats is een deel van de gegevens verzameld in het kader van het in het schooljaar 1994/95 gestarte cohortonderzoek Primair Onderwijs ('PRIMA'; vgl. Jungbluth & Meijnen, 1994). Voor een verantwoording en beschrijviag van het cohort als geheel verwijzen we naar Driessen, Jungbluth, Van Langen & Vierke (1996). Uit deze gegevens is een selectie genomen van de scores op een tweetal toetsen die in 1994/95 in groep 2 zijn afgeaomen, namelijk Ordenen en Begrippen uit het Cito-leerlingvolgsysteem. Daamaast is een beperkt aantal achtergrondgegevens uit de PRIMA- bestanden geselecteerd. Op de tweede plaats zijn er specifiek voor het onderhavige onderzoek aanvullende gegevens verza- meld. Daarbij is gebruik gemaakt van een door het FAO in overleg met het ITS ontwikkelde vragenlijst voor ^e ouders (zie Bijlage). De vragen daarin hebben met name betrekking op de deelname aan voorschoolse voorzieningen van de kmderen en eventueel ook hun ouders. 2.3 Dataverzameling De toetsafnames bij de leeriingen uit het PRIMA-cohort hebben in nagenoeg alle gevallen plaatsge- vonden in het voorjaar van 1995 - althans de leerlingen uit groep 2. Dit gebeurde steeds onder leiding van testleiders afkomstig van het ITS of SCO. Daamaast hebben de leerkrachten informatie verstrekt over enkele gedrags- en houdingsaspecten van de leerlingen. De aanvullende gegevens over de voorschoolse voorzieningen zijn retrospectief verzameld in de periode maart - juni 1996. Daarvoor is gebruik gemaakt van een in het Nederlands gestelde vragenlijst aan de ouders. Omdat te verwachten viel dat een deel van ouders moeite zou hebben met het invullen van de vragenlijst, is een begeleidend schrijven tevens in het Turks en Arabisch vertaald. Hierin werd het doel van het onderzoek geexpliciteerd; tevens werd aangegeven dat de ouders voor eventuele hulp bij het invullen terecht kondea bij de groeps- of OETC-leerkracht van hun kind. De vragenlijst is via de scholen verspreid en moest na invulling ook daar weer warden ingeleverd. De scholen hebben vervolgens de vragenlijsten naar het ITS geretoumeerd. 2.4 Steekproef en respons De steekproef voor dit onderzoek bestond in principe uit alle FAO-basisscholen die betrokken zijn bij de Operatie Speel Goed in de zeven startwijken en waarvan de leerlingen uit groep 2 getoetst zijn in het kader van het PRIMA-cohort. Het aantal scholen dat aan beide criteria voldeed kwam uiteindelijk uit op 28, met in totaal 1153 leerlingen*. Het aantal scholen dat in 1994/95 is getoetst was groter, maar in de tussenliggende periode zijn enkele scholen gefuseerd. 5
  • 16. De ouders van deze leerlingen hebben alien een vragenlijst gekregen over het onderwerp 'voorschool- se voorzieningen'. De respons op deze vragenlijst is laag - overigens geenszins lager dan in vergelijkbaar onderzoek. Ondanks de inspanningen van de directies en leerkrachten van de basisscho- len," ondanks een tussentijds rappel en ondanks het feit dat het FAO zich nog eens extra heeft ingezet om alsnog zoveel mogelijk vragenlijsten terug te krijgen, zijn uiteindelijk slechts 511 vragenlijsten (44%) geretoumeerd. Het ligt voor de hand de oorzaak voor de lage respons met name te zoeken bij de allochtone herkomst van de respondenten. Nauwelijks of geen opleiding, en geen of slechts een geringe beheersing van de Nederiandse taal vormen geen ideale voorwaarden voor het realiseren van een hoge respons op een schriftelijke vragenlijst. Verder is mogelijk voor een deel van de ouders de drempel om naar de leerkracht te stappen voor hulp bij het invullen toch nog te hoog geweest. Daarmee samenhangend is de respons waarschijnlijk echter ook beinvloed door de inschatting die de scholen hebben gemaakt ten aanzien van de mogelijkheden die zij voor zichzelf zagen de ouders adequaat te kunnen begeleiden bij het invullen van de vragenlijst. Niet vergeten mag immers warden dat het helpen bij het invullen van de vragenlijst bij gemiddeld zo'n 40 leerlingen per school voor de betreffende leerkrachten een flinke belasting kan betekenen. Wellicht heeft daarbij ook een rol gespeeld de afweging van de scholen met betrekking tot de mogelijkheden van het (retrospectief) verkrijgen van betrouwbare gegevens over deelname aan voorschoolse voorzieningen bij deze doelgroep van ouders. Voor deze scholen speelde wellicht het dilemma van enerzijds wel willen mee willen werken aan het onderzoek, maar anderzijds voor zichzelf en voor de ouders daartoe onvoldoende kansen te zien. Voor de toekomst betekent dit dat een dergelijk onderzoek nog meer dan nu het geval is geweest een zeer goede introductie vereist, waarbij de betrokkenheid van de school een belangrijke rol speelt en vervolgens een adequate begeleiding van wezenlijk belang is. Tenemde na te gaan of er eventueel sprake is van selectieve non-respons hebben we enkele aparte analyses uitgevoerd. Dat is mogelijk omdat we, los van het al-dan-niet retoumeren van de oudervra- genlijst, van alle leeriingen de beschikking hebben over hun prestaties en achtergrondkenmerken. Concreet vergelijken we de scores op enkele variabelen van de groep leerlingen met een oudervragen- lijst met de groep leerlingen zonder een oudervragenlijst. Het gaat er hier dus om te kijken of de twee groepen van elkaar verschillen op deze kenmerken. De variabelen die we hebben geselecteerd zijn de toetsprestaties Ordenen en Begrippen (ruwe scores), de leeftijd en het geslacht van de leerling, de OVB-weegfactor, en de etnische herkomst. Bij dit laatste gaat het om het geboorteland van de ouders, zoals dat in de schooladministratie is opgeslagen. We hebben ons daarbij gericht op het geboorteland van de moeder en vanwege de aantallen een indikking v,an categorieen toegepast (Nederland, Suriname, Turkije, Marokko, en overig en onbekend). In Tabel 2.1 presenteren we de resultaten van deze analyses.
  • 17. Tabel 2.1 - Vergelijking scores op enkele variabelen naar respons oudervragenlijsten (gemiddelden) respons geen respons Eta2 Begrippen Ordenen geslacht (% meisjes) leeftijd OVB-weegfactor: - 1.00 - 1.25 - 1.90 - onbekend etnische herkomst: - Nederland - Suriname - Turkije - Marokko - overig en onbekend 38.5 24.1 50.2 5.6 5.3 12.3 70.1 12.1 16.6 13.3 23.9 17.2 29.0 36.2 23.0 48.9 5.6 3.3 8.3 70.1 17.5 11.8 14.6 22.6 20.4 30.5 .00 .02 .66 .19 .09 .02 .99 .01 .02 .52 .61 .17 .56 .01 .01 .00 .00 .00 .00 .00 .01 .00 .00 .00 .00 .00 De tabel laat zien dat de leerlingen van wie de oudervragenlijst niet is geretourneerd iets lager scoren op de twee toetsen dan leerlingen van wie de vragenlijst wel is teruggekomen. Hoewel de bijbehoren- de p-waarden op 5%-niveau wel significant zijn, maken de Eta2-waarden duidelijk dat daar verder niet zoveel gewicht aan moet warden toegekend: er wordt minder dan 1% variantie verklaard door dit verschil in respons. Op de kemnerken geslacht en leeftijd zijn er geen verschillen. Wat de weegfactor- categorieen betreft zijn er procentueel wel enige verschillen, met name ten aanzien van de 1.25- categorie en de onbekend-categorie, maar ook hier is het percentage verklaarde variantie minimaal (steeds minder dan 1%). We moeten daarbij bovendien bedenken dat het bij deze twee categorieen om relatief geringe aantallen gaat, namelijk 116 en 174 leerlingen. Op de belangrijkste categorie, de 1.90- leerlingen (N=808), zijn beide responsgroepen exact gelijk. Wat de etnische herkomst betreft ten slotte, daar zien we eigenlijk alleen een significant verschil ten aanzien van het geboorteland Nederland. De responsgroep bevat wat meer moeders die in Nederland zijn geboren dan de non- respons groep. De eindconclusie die op basis van deze vergelijking getrokken kan warden, luidt dan ook dat er mssen leerlingen met en leeriingen zonder oudervragenlijst aagenoeg geen verschillen zijn; de leerlingen met vragenlijstgegevens presteren iets beter en misschien is hun sociaal-etnische achtergrond iets gunstiger. Om na te gaan of er eventueel een verband is tossen de mate van respons en de specifieke school die door de kinderen wordt bezocht, geven we in Tabel 2.2 een overzicht van de respons per school. In deze tabel staan de namen van de scholen zoals ze in het voorjaar van 1996 bestonden; dat zijn er 28. In het PRIMA-bestand van het schooljaar 1994/95 gaat het echter om 32 scholen. In de fassenliggende periode zijn er dus vier fiisies geweest.
  • 18. Tabel 2.2 - Respons naar school (aantallen, percentages) school uitgezet N respons N Paul Kmger 34 Pr. Margrietschool 26 Pr. Julianaschool 28 Babylon 47 De Starrenburg 33 Mariaschool 77 Al Ghazali 31 Augustinus 64 Bavokring 51 Hildegardis 47 Theresia 29 Combinatie '70 32 Globe' 75 Bloemhof 66 De Groeneweg 32 De Notenkraker 28 De Kleine Wereld' 58 Oversteek* 42 Kasteel Spangen 28 Prisma 21 Arent 39 Asch van Wijck 50 De Akker 37 Elout van Soeterwoude 50 Het Oudeland 40 Nieuwe Park Rozenburg 33 Oranjeschool 30 Westpunt 25 Totaal 1153 24 7 15 34 23 24 11 0 19 25 17 14 27 30 0 15 27 16 22 10 7 24 15 31 27 16 14 17 511 71 27 54 72 70 31 35 0 37 53 59 44 36 45 0 54 47 38 79 48 18 48 41 62 68 48 47 68 44 Dit zijn na 1994/95 gefuseerde scholen De respons varieert van 0% (2 scholen) tot 79%; er zijn dus bijzonder grote verschillen in respons. Gemiddeld genomen heeft 44% van de ouders gerespondeerd; als de twee scholen met geen respons buiten beschouwing warden gelaten, komt de respons op ruim 48%. De meeste scholen liggen rond de 50% respons. Wat de exacte redenen van niet-responderen per school betreft, daar is geen informatie over beschikbaar. Er zijn echter geen aanwijzingen dat het met de specifieke samenstelling van de leerlingenpopulatie te maken heeft; die samenstelling varieert immers nagenoeg niet tossen de scholen. Wel kan het - zoals we eerder al hebben aangeduid - te maken hebben met de inschatting van de scholen over de haalbaarheid van een dergelijk onderzoek bij hen en hun ouders. Misschien zijn sommige scholen er vanuit gegaan dat hun ouders deze vragenlijsten toch niet zouden weten in te vullen en dat zij zelf geen kans zagen om hen daar bij te helpen. Een oorzaak die we nog niet hebben genoemd, maar wellicht wel van belang is is de volgende. Bekend is dat er met name in de eerste jaren van het basisonderwijs relatief veelvuldig van school geswitcht wordt; de mobiliteit is als het ware groot. Bij de dataverzameling zijn de scholen in het voorjaar van 1996 benaderd op basis van een leeriingbestand dat in het schooljaar 1994/95 door de scholen is verstrekt. Het is alleszins mogelijk dat in de tussenliggende periode leerlingen de betreffende scholen hebben verlaten en dus ook geen vragenlijst hebben gekregen. Dit vormt in feite een aparte uitval-categorie. Voor een volgende dataverzamelingsronde houdt dit in dat hierop extra gecontroleerd moet warden, bijvoorbeeld door de school te verzoeken op een aparte leerlingenlijst aan te geven of de betreffende leerlingen nog wel op hun school zitten.
  • 19. 2.5 Samenvatting De gegevens voor het onderzoek zijn afkomstig uit twee bronnen. Binnen het cohortonderzoek PRIMA zijn in 1994/95 toetsen afgenomen bij kleuters in groep 2. Aanvullend is in de eerste helft van 1996 bij de ouders van deze kinderen een vragenlijst afgenomen, waarin retrospectief informatie is verzameld over onder meer deelname aan voorschoolse programma's en bezoek van opvangvoorzie- ningen. Tegelijkertijd is gevraagd naar een aantal sociaal-etnische achtergrondkenmerken van ouders en kind. De informatie is afkomstig van 28 basisscholen. Van deze scholen zijh 1153 ouders benaderd, hetgeen een respons opleverde van 511 vragenlijsten. Vergelijking van leerling- en gezinsachtergronden van responderende en niet-responderende ouders laat zien dat er nagenoeg geen verschillen zijn. Wel zijn er grote verschillen in respons tussen de scholen. Onduidelijk is wat daar de precieze redenen voor zijn en welke gevolgen dit evenfueel heeft. In zijn algemeenheid kan er van uit warden gegaan dat de respons enerzijds is beinvloed door het feit dat de ouders van allochtone herkomst zijn, met vaak weinig scholing en een laag beheersingsniveau Nederlands, en anderzijds door de inschatting van de school met betrekking tot het verkrijgen van betrouwbare gegevens bij deze ouders, gegeven het ontbreken aan mogelijkheden hen adequaat te kunnen helpen bij het invullen van de vragenlijst.
  • 20. 10
  • 21. 3 Instrumentatie en operationalisatie van de centrale variabelen 3.1 Inleiding In dit hoofdstok geven we een korte beschrijving van de instmmenten die zijn gebmikt bij het verzamelen van de onderzoeksgegevens. Daarbij gaan we tegelijkertijd in op de variabelen en op de wijze waarop ze eventueel zijn bewerkt ten behoeve van de hoofdanalyses. We onderscheiden in eerste instantie twee hoofdgroepen van variabelen. De eerste heeft betrekking op achtergrondinforma- tie van het kind en diens thuissitoatie, en op voorschoolse voorzieningen en activiteiten. De tweede betreft de scores op de toetsen Ordenen en Begrippen. De meeste gegevens zijn via de oudervragen- lijst verkregen; we geven dat daarom niet steeds opnieuw aan. Als de gegevens afkomstig zijn uit andere bronnen, wordt dat wel steeds expliciet vermeld. De oudervragenlijst is overigens integraal als bijlage achter in dit rapport opgenomen. Wat deze vragenlijst betreft, willen we hier vooraf nog het volgende opmerken. De vragenlijst is ontworpen ten behoeve van longitudinaal onderzoek, met (ten minste) twee meetmomenten, namelijk in groep 2, en groep 4. Het idee was de vragenlijst twee keer te kunnen gebruiken. Daarom zijn tevens enkele vragen opgenomen die eigenlijk betrekking hebben op het tweede meetmoment, namelijk de vragen over het programma Bij de hand. Dit programma, een variant op Opstapje bestemd voor 2- - 4-jarigen is pas in 1995 gestart, hetgeen inhoudt dat de nu onderzochte kinderen en hun ouders er nog niet aan deelgenomen kunnen hebben. Desondanks blijkt dat een aantal ouders heeft ingevuld dat zij er wel aan hebben deelgenomen. Zoals al eerder opgemerkt, kan dit te maken hebben met het feit dat de ouders de vragen op zich niet goed hebben begrepen of dat zij de verschillende programma's met elkaar verwarren. Wat ook zeer goed mogelijk is, is dat de ouders weliswaar aan het betreffende programma hebben deelgenomen, maar dat dat niet is gebeurd met het kind waar°P de vragenliJst betrekking heeft, maar in relatie tot een ander, jonger kind. Vanwege deze onduidelijkheid is uiteindelijk in overleg met het FAO besloten dit onderdeel in de analyses met mee te nemen. Soortgelijke opmerkingen betreffen het programma Rugzak (bedoeld voor de categorie 4- - 6-jarigen). Dit programma loopt eveneens pas vanaf 1995. Er kunnen nog niet veel ouders en kinderen aan deelnemen, respectievelijk deel hebben genomen. Waarschijnlijk is ook hier sprake geweest van verwarring bij het invullen; deelname kan dus in principe wel, maar wellicht is het aant^ ouders dat heeft aangegeven het programma te hebben gevolgd lager dan feitelijk het geval is. Ondanks deze relativering is toch besloten dit onderdeel bij de analyses te betrekken. 3.2 Achtergrondgegevens van de kinderen Het geslacht Hetgeslacht van het kind is verkregen via de school en is opgeslagen in de PRIMA-administratie. Geboorteland en verblijfsduur In de oudervragenlijst is gemformeerd naar de etmsche herkomst van het kind. Op basis hiervan zijn drie variabelen geconstrueerd: het geboorteland, met als categorieen 'Nederland' en 'buitenland'; een ingedikt overzicht van de betreffende landen; voor zover van toepassing, de verblijfsduur. Spreektaal Aan de ouders is gevraagd aan te geven welke taal het kind meestal spreekt met vier groepen van personen: (a) de moeder; (b) de vader; (c) broers/zussen; (d) vriendjes/vriendinnetjes. De'bijbehoren- de antwoordcategorieen luiden: (1) Nederlands, (2) een Nederlands dialect, en (3) een andere taal. Op 11
  • 22. basis van deze gegevens is een variabele geconstrueerd die aangeeft in hoeveel van de simaties het kind Nederiands, dan wel Nederlands dialect spreekt. Hierbij is rekening gehouden met het feit dat het kan voorkomen dat er geen vader of moeder of broers/zussen zijn. Het resultaat is een score die loopt van 0 (in 0% van de situaties) tot 100 (in 100% van de situaties). De leeftijd De geboortedatum is bekead uit de PRIMA-administratie. Op basis daarvan is de leeftijd bepaald bij aanvang van het schooljaar dat de leerlingen in groep 2 starten, dat wil zeggen het jaar dat ze getoetst zyn. Huidige groep Gevraagd is in welke groep de leerling nu (voorjaar 1996) zit, groep 2 dan wel groep 3. De leerlingen in groep 2 zijn dus zittenblijvers. 3.3 Achtergrondgegevens van de ouders Geboorteland en verblijfsduur Op dezelfde wijze als voor het kind is in de oudervragenlijst ook gei'nformeerd naar de etnische herkomst van beide ouders. Op basis hiervan zijn ook dezelfde drie variabelen geconstrueerd al bij het kind. Uiteindelijk hebben we ook een variabele etnische herkomst op gezinsniveau geconstrueerd. Dat is gebeurd op basis van de gegevens van beide ouders. Als een van hen buiten Nederland is geboren, hebben we het gezin als 'allochtoon' beschouwd. Opleidingsniveau Informatie over het ouderlijk opleidingsniveau is verkregen via een uitgebreid vragenschema waardoor de gehele onderwijsloopbaan van zowel de vader als moeder in kaart kan warden gebracht. Dit schema is ook in het PRIMA-cohort gehanteerd. Voor de wijze waarop deze gegevens zijn verwerkt verwijzen we naar Driessen, Jungbluth, Van Langen & Vierke (1996). Hier is het relevant te melden dat we uiteindelijk van zowel vader als moeder het hoogst gerealiseerde onderwijsniveau hebben bepaald, en vervolgens het hoogste niveau binnen het gezin als de uiteindelijke indicator van het opleidingsniveau hebben genomen. Een deel van de ouders heeft de vraag (of een deel daarvan) over de opleiding niet beantwoord (N=51). Omdat deze informatie ook in PMMA via de scholen is verkregen (alhoewel niet zo uitgebreid), hebben we - voor zover mogelijk - voor de ouders met ontbrekende gegevens het PRIMA-opleidingsniveau aangevuld. Werken buitenshuis In de oudervragenlijst is gevraagd hoeveel halve dagen per week de vader en de moeder buitenshuis werkten in het laatste jaar voor het kind naar school ging. De indruk bestaat dat een deel van de ouders deze vraag niet goed heeft ingevuld. Waarschijnlijk is het zo dat een aantal ouders over de toevoeging 'halve' heeft heengelezen, en de vraag heeft ingevuld alsof het over hele dagen ging. Het is daarom de vraag in hoeverre dit onderdeel betrouwbare informatie heeft opgeleverd. Om dit mogelijke probleem te omzeilen is een nieuwe, dichotome variabele geconstmeerd, namelijk 'werkt buitenshuis' versus 'werkt niet buitenshuis'. Deze informatie is dus wel betrouwbaar, maar minder gedetailleerd. Gezinssamenstelling Er is in de ouder/ragenlijst geinformeerd of het gezin, in het laatste jaar voordat het kind naar school ging, een of twee ouders/verzorgers telde. Ook is gevraagd hoeveel kinderen er toen in het gezin waren. 12
  • 23. Beheersing Nederlandse taal Voor beide ouders is geinformeerd naar hun vaardigheid m het Nederlands. Daarbij zijn de vier taalmodaliteiten onderscheiden: (a) verstaan/begrijpen; (b) spreken; (c) lezen; (d) schrijven. De ouders konden daarbij aangeven of de beheersing (1) slecht, (2) matig, of (3) goed was. Op basis van de reacties zijn per ouder en modaliteit de gemiddelden berekend. Daamaast is een totaalscore berekend. Dat isgebeurd door per ouder het aantal keren te sommeren dat is aangegeven dat zij het Nederlands 'goed' beheersten. Het resultaat is een score die varieert van (0) zeer slecht, tot (4) zeer goed. 3.4 Voorschoolse voorzieningen en activiteiten Voorschoolse programma 's Drie vragen handelen over deelname aan voorschoolse programma's: Instapje, Opstapje en Rugzak. Gevraagd is per programma of de ouders met hun kind daar aan hebben deelgenomea, met als antwoordmogelijkheden: (1) weet niet; (2) nee; (3) ja, heel kort; (4) ja, het hele programma. In het geval de ouders hadden deelgenomen, moesten ze vervolgens aangeven of: (a) het kind het leuk vond; (b) of het kind ervan leerde; (c) of de ouders het leuk vonden; (d) of de ouders ervan leerden. De bijbehorende antwoordmogelijkheden waren: (1) nec; (2) een beetje; (3)ja. Kinderopvang Voorgegeven zijn vier vormen van voorschoolse opvang: peuterspeelzaal, kinderdagverblijf, een andere vorm van kinderopvang, en 'Samenspel'. De vraag luidde of het kind in het laatste jaar voordat het naar school ging een of meerdere van deze vormen bezocht. De antwoordmogelijkheden waren: (1) nee, nooit; (2) slechts een enkele keer; (3) ja, regelmatig, te weten ... halve dagen per week gedurende ... maanden. Bij deze laatste optie moesten de ouders dus het aantal dagdelen'en maanden invullen. Besmdering van de frequenties van (3) van elk van de vier vormen maakte duidelijk dat er daarbinnen met veel variatie bestond. Om die reden is besloten in de analyses alleen nog met de drie hoofdopties (1-3) te werken. Deelname voorschoolse voorlichting Aan de ouders is gevraagd of zij hebben deelgenomen aan cursussen/gespreksgroepen of voorlich- tingsactiviteiten op de school, in het buurthuis of de speelzaal toen het kind nog niet op school zat. Ze konden daarbij kiezen uit vier antwoorden: (1) weet niet, (2) nee, nooit, (3) een enkele keer, en (4) vaak. Vrijetijdsactiviteiten In totaal zyn 15 items met betrekking tot vrijetijdsactiviteiten aangeboden, bv. tv-kijken, spelen met bloldcen. De vragen waren (a) hoe vaak het kind deze in het laatste jaar voor het naar school ging verrichtte, en (b) hoe vaak de ouders dan meededen. De antwoordcategorieen waren: (1) (bijna) nooit; (2) soms; (3) vaak; (4) (bijna) altijd. Geprobeerd is de activiteiten via factor-aaalyse te reduceren tot een geringer aantal dimensies. Deze pogingen leidden echter niet tot een bevredigende oplossing. Daama is geprobeerd op puur inhoudelij- ke gronden tot een indeling te komen; ook dit leidde niet tot een betrouwbaar resultaat. Daarom is uiteindelijk besloten een zogenaamde telvariable te construeren. Dit houdt in dat geteld is hoeveel activiteiten 'vaak', dan wel '(bijna) altijd' werden verricht door het kind en hoeveel door de ouders samen met het kind. Instroommoment Aan de ouders is gevraagd in welke maand en welk jaar het kind voor het eerst naar school ging. Op basis daarvm is het aantal maanden bepaald dat het kind onderwijs had gevolgd bij aanvang VMI het schooljaar 1994/95, dat wU zeggen hetjaar dat de toetsen zijn afgenomen." 13
  • 24. Instroomsituatie In totaal tien vragen handelden over 'schoolrijpheid'-achtige aspecten. Een vraag was bijvoorbeeld of het kind toen het voor het eerst naar school ging daar aan toe was, met als antwoordcategorieen (1) zeker niet, tot (5) zeker wel. Via factor-analyse lukte het tot drie dimensies te komen. De eerste is de dimensie 'sociale competentie' (items 5a, 5b, 5h en 5j), de tweede 'taalvaardigheid Nederlands' (items 5c en 5d), en de derde een gedragsdimensie 'zelfstandig gedrag' (items 5e, 5f, 5g). De betrouwbaar- heid van deze dimensies is .70 (na verwijdering van 5a), respectievelijk .95, en .63. Behalve deze drie subschalen hebben we ook nog een totaal-score berekend over alle items. Een item paste daar niet bij (5i: 'huilde het kind veel op school'); dat is daarom hier buiten beschouwing gelaten. De a- betrouwbaarheid van deze schaal 'schoolrijpheid' bedraagt .78. De uiteindelijke scores zijn berekend door de bij de antwoordcategorieen behorende scores (1-5) te sommeren voor de items die een dimensie uitmaakten en die te delen door het geldige aantal items. Het resultaat is daarmee een gemiddelde score die geinterpreteerd kan worden in termen van de oorspronkelijke antwoordcategorieen. Huidige situatie Behalve over de instroomsimatie zijn er ook zeven vragen gesteld over de huidige situatie, dat wil zeggen voorjaar 1996. Een voorbeeld: het kind voelt zich thuis op school. De ouders moesten kiezen uit vier antwoordcategorieen: (1) dat is zeker niet zo, (2) soms wel/soms niet, (3) dat is zeker zo, en (9) dat weet ik niet (bij de analyses is deze laatste categorie buiten beschouwing gelaten). In een paging te komen tot een beperkt aantal dimensies is factor- en betrouwbaarheidsanalyse uitgevoerd; deze leidden echter niet tot aanvaardbare resultaten. Om die reden is van deze vraag een tel-variabele gemaakt, waarbij het aantal items waarop is geantwoord 'dat is zeker zo' is gesommeerd (na spiegeling van de negatief geformuleerde items 12b en 12f). Het resultaat iseen variabele die aangeeft in hoeverre het kind 'past' binnen het school-gaan. De scores varieren van (0) zeer negatief/slecht, tot (7) zeer positief/goed. 3.5 De toetsen Ordeaen en Begrippen Als cognitieve effectmaten zijn de scores van de kinderen op twee onderdelen van het Cito-leerling- volgsysteem genomen, Ordenen en Begrippen. Voor de verantwoording van de toetsen zelf verwijzen we naar Van Kuyk (1992) en Verhoeven (1993). We beperken ons hier tot het geven van enige karakteristieken. Volgens Van Kuyk (1992) is ordenen een verzamelbegrip voor een aantal vaardigheden die de algemene cognitieve ontwikkeling van jonge kinderen bevorderen; daamaast ontwikkelen ze ook meer specifiek het getalbegrip en het leren rekenen. De toets Ordenen (Platenboek oudste kleuters) is opgebouwd rond drie ordeningsprincipes: 1. classificeren: voorweq)en die bij elkaar horen bij elkaar plaatsen. 2. serieren: groepjes voorwerpen rangschikken op grand van een bepaald kenmerk. 3. vergelijken en tellen: het bepalen van het aantal of de volgorde in een reeks voorwerpen. De toets als geheel telt 42 items; de subtoetsen classificeren en serieren bestaan elk uit 12 items, en de subtoets vergelijken en tellen kent 18 items. Qua vormgeving bestaat de toets uit plaatjes waarbij de leerling bijvoorbeeld uit een reeks van vier verschillende vazen die vaas moet aanstrepen die hetzelfde is als een voorgegeven vaas. Een ander voorbeeld: Gegeven zijn drie rijen blokken. De leerling moet nu een streep zetten onder die rij waarin de blokken goed staan van hoog naar laag. Een laatste voorbeeld: Gegeven zijn twee hokken met blokken. In het ene hok liggen een aantal blokken en in het andere staan een aantal blokken. De leerling moet nu het hok met de meeste blokken aanstrepen. Met de Begrippentoets (Verhoeven, 1993) wordt vastgesteld in hoeverre leerlingen begrippen beheersen die voortdurend warden gebmikt bij het leren lezen en rekenen. Voorbeelden zijn: 'veel'. 14
  • 25. 'weinig', 'eerste', 'laatste'. In feite wordt met de toets bepaald of de leerlingen aan het aanvankelijk lees- en rekenonderwijs kunnen beginnen. De toets bestaat uit twee delen: 1. Deel 1 heeft betrekking op begrippen in concrete situaties uit de leefwereld van kinderen. Daarbij warden vier onderdelen onderscheiden: hoeveelheidsbegripppen, ordeningsbegrippen, mimtelijke begrippen en verwijswoorden. 2. Deel 2 handelt over begrippen die verband houden met afspraken over leesrichting en de verdeling van woorden en zinnen op de bladspiegel. Deze begrippen warden getoetst in de context van een woord of zin. De toets bevat in totaal 60 opgaven. De vier onderdelen van Deel 1 (concrete begrippen) tellen elk 10 opgaven; Deel 2 (leesbegrippen) heeft 20 opgaven. Deel 1 bestaat steeds uit plaatjes. Enkele voorbeelden: Gegeven zijn tekeningen van de gezichten van vier kinderen met sproeten. De leerling moet nu een streep zetten onder het kind met de meeste sproeten. Een ander voorbeeld: Gegeven zijn enkele situaties met telkens twee kinderen die respectievelijk naast elkaar, achter elkaar en tegenover elkaar zitten. De leerling moet nu een rondje zetten om de kinderen die naast elkaar zitten. Deel 2 van de toets bestaat uit opgaven met woorden en zinnetjes. Enkele voorbeelden: Er staan drie woordjes onder elkaar. Het kind moet een rondje zetten onder het woord dat onderaan staat. Een ander voorbeeld: Gegeven is een zinnetje met daarin een woord onderstreept. Het kind moet een rondje zetten om het daarop volgende woord. De toetsen zijn groepsgewijs afgenomen door testleiders van het ITS en SCO. Bij de afname waren tevens de groepsleerkrachten van de leerlingen aanwezig. De afname heeft plaatsgevonden in de eerste maanden van 1995. Op basis van ervaringen uit een proefonderzoek (vgl. Driessea, Van Langen & Oudenhoven, 1994) en steeds in overieg met de betreffende groepsleerkrachten zijn afspraken gemaakt over het maximaal aantal leerlingen dat tegelijkertijd getoetst kon worden. In.veel gevallen is besloten om bij relatief omvangrijke klassen tot splitsing van de groep over te gaan, zodat toetsgroepen ontstonden van steeds maximaal 10 kleuters. Verder is, wederom in overleg met de groepsleerkracht, in individuele gevallen soms tot stoppen met de toetsafname besloten: kinderen die duidelijk te veel moeite hadden met het maken van de toetsen mochten ophouden. De toetsen zijn doorgaans volgens een bepaald afnameschema afgenomen. De Begrippen-toets is daarbij op een ochtend afgenomen; echter, de afname werd opgesplitst in twee delea en onderbroken door een ruime pauze. De toets Ordenen werd eveneens in twee delen afgenomen; dit diende echter plaats te vinden op twee verschillende ochtenden. Een en ander neemt niet weg dat de volgorde ook wel ecus werd omgekeerd of dat de afnamemomenten werden onderbroken door een of meer dagen. De afnameduur van elk van de toetsen bedroeg twee keer 35 mmuten. De eigenlijke afname werd voorafgegaan door een instructie van circa 10 minuten, waarbij onder andere enkele voorbeeld- opgaven werden gemaakt. Bij de afname van de toetsen hebben de testleiders zich steeds gehouden aan de instructie zoals die wordt gegeven in de handleidingen van de toetsen. De opgaven zijn door de kinderen in de toetsboekjes zelf gemaakt (aangestreept, omcirkeld). Deze boekjes zijn door medewerkers van het onderzoeksproject nagekeken. Een goed-gemaakte opgave kreeg daarbij een punt, terwijl fout-gemaakte of niet-gemaakte (overgeslagen, niet aan toegekomen) opgaven nul punten opleverden. In het cohort is de betrouwbaarheid van de toetsen berekend; voor Ordenen bedraagt de KR-20 .88 en voor Begrippen .93. De uiteindelijke scores, zoals ze in de analyses warden gebruikt, zijn niet de mwe scores (bv. het aantal goed gemaakte opgaven), maar de zogenaamde gecalibreerde scores. Dit houdt in dat de items m deze toetsen zodanig zijn geschaald dat ze vergelijkbaar zijn met de scores op toetsen die in latere leerjaren warden afgenomen; we noemen deze scores vaardigheidsscores. Voor een uitgebreide verantwoording van het totstandkomen ervan verwijzen we naar Vierke (1995). 15
  • 26. 3.6 Samenvatting In dit hoofdstok is ingegaan op de herkomst van de variabelen en is een technische verantwoording gegeven van de wijze waarop deze zijn geoperationaliseerd. Als het gaat om produkten van schaalcon- structie is steeds' aangegeven hoe die heeft plaatsgevonden. Uiteindelijk zijn vier blokken van variabelen onderscheiden: achtergrondgegevens van de kinderen zelf, achtergrondgegevens van hun ouders, voorschoolse voorzieningen en activiteiten, en de gehanteerde toetsen. 16
  • 27. 4 Beschrijving van de centrale variabelen 4.1 Inleiding In dit hoofdstuk volgt een eerste beschrijving van de variabelen die m het vorige hoofdstuk besproken zijn. In eerste mstantie gaat het nog om frequentieverdelingen; in latere hoofdstukken warden variabelen aan elkaar gerelateerd. De gegevens hebben in principe steeds betrekking op de 511 kmderen van wie de ouders een vragenlijst hebben geretoumeerd. Omdat de ouders niet alle vragen hebben beantwoord, kan echter de respons per vraag verschillen. Ook de niet van de ouders (maar bv. uit de schooladministratie) afkomstige gegevens zijn niet in alle gevallen compleet. Om deze redenen vermelden we ook steeds het aantal cases per variabele. Zoals eerder al opgemerkt, hoeft het ontbreken van cases niet altijd op daadwerkelijke non-respons te duiden. Als er bijvoorbeeld geen vader in het gezin aanwezig is, ligt het voor de hand dat de vader-gegevens in dat geval ook ontbreken. 4.2 Achtergrondgegevens van de kinderen In Tabel 4.1 staan de kemcijfers met betrekking tot de achtergronden van de kinderen. 17
  • 28. label 4.1 - Achtergrondgegevens van de kinderen (percentages, gemiddelden, standaarddeviaties, aantallen) x SD Geslacht jongens meisjes N 49.8 50.2 500 Geboorteland Nederland Suriname Antillen Turkije Marokko Middellandse Zee Kaap-Verdie Azie oveng N 88.7 2.3 1.3 2.5 2.9 .6 .2 .6 479 Verblijfsduur jaren 5.0 1.8 51 Spreektaal - % Nederlands of dialect: met moeder 58.9 met vader 60.2 met broers/zussen 86.2 met vriend(inn)en 92.5 N 428-491 - totaalscore: % Nederlands of dialect in vier situaties 74.8 31.4 486 Leeftijd jaar per sept. 1994 5.6 .4 506 Huidige groep groep 2 groep 3 N 9.5 90.5 473 Het bestand bevat iets meer meisjes dan jongens, maar dit verschil is minimaal. Het aantal kinderen dat niet in Nederland is geboren bedraagt ongeveer 11%. De meeste leerlingen die niet in Nederland zijn geboren, zijn afkomstig uit Marokko, Turkije of Suriname. Gemiddeld zijn deze elders geboren leerlingen in het voorjaar van 1996 5 jaar in Nederland. Dat is dus op het moment dat ze in de tweede helft groep 3 (zouden moeten) zitten. Ongeveer 60% van de kinderen spreekt thuis met hun moeder en vader Nederlands of een Nederlands dialect; met broertjes en zusjes betreft het 86% en met vriendjes en vriendinnetjes bijna 93%. Met leeftijdsgenoten wordt dus relatief weinig een buitenlandse taal gesproken; met ouders gebeurt dat echter in zo'n 40% van de gevallen. Als we het taalgebmik in vier communicatiesimaties samenvat- ten, dan komt daaruit naar voren dat gemiddeld genomen de kinderen in 75% van de gevallen Nederlands of een Nederlands dialect spreken. 18
  • 29. Bij de start van groep 2 - de groep waarin de kinderen zijn getoetst - was de gemiddelde leeftijd mim 5.5jaar. In het voorjaar van 1996 zat een kleine 10% van de kinderen nog in groep 2. Omdat het hier de kinderen betreft die in 1994/95 zijn getoetst in groep 2, houdt dit in dat zij zijn blijven zitten, of althans nog een jaar langer in de kleutergroepen zijn gehouden. 4.3 Achtergrondgegevens van de ouders Informatie over de achtergronden van de ouders staat in Tabel 4.2 en Tabel 4.3. Als toelichting vooraf nog het volgende. Om de vragenlijst niet te gecompliceerd te maken, is bij bepaalde vragen met het onderscheid gemaakt naar vader dan wel moeder, maar naar de ouder die de vragenlijst heeft ingevuld ('ifczelf), die we hierna met 'ouder 1' aanduiden, en de andere ouder ('mijn partner'), die we met 'ouder 2' aanduiden. Concreet speelt dit bij het geboorteland, de opleiding, verblijfsduur, en de beheersing van het Nederlands. Omdat we bij de analyses in het merendeel van de gevallen niet met de gegevens van de afzonderlijke ouders binnen een gezin werken, maar deze hebben getransfor- meerd naar gezinsniveau, is dit overigens niet bezwaarlijk. Tabel 4.2 - Geboorteland en opleiding ouders (percentages en aantallen) ouder 1 ouder 2 gezin Geboorteland Nederland Suriname Antillen Turkije Marokko Middellandse Zee Kaap-Verdie Azie overig N 25.1 14.7 3.7 24.9 16.9 2.9 5.1 4.3 2.4 490 22.2 12.6 2.1 27.5 19.7 4.1 4.6 4.8 2.3 436 21.0 16.1 3.5 24.9 18.4 3.7 5.7 4.5 2.2 490 Opleiding geen onderwijs 11.7 13.4 lo 28.5 36.2 Ibo 21.1 20.6 mavo, leerjaar 1-3 havo/vwo 16.7 13.4 mbo 11.3 7.5 leerjaar 4-6 havo/vwo 7.2 6.2 hbo 2.4 2.1 wo 1.1 .5 N 460 373 8.7 28.0 21.1 16.9 11.7 8.9 3.4 1.4 497 19
  • 30. Tabel 4.3 - Verblijfsduur, werken buitenshuis, gezinssamenstelling en beheersing Nederlands ouders (percentages, gemiddelden, standaarddeviaties en aantallen) x SD Verblijfsduur ouder 1 ouder 2 16.4 14.4 6.8 7.0 362 322 Werken buitenshuis vader moeder 71.3 29.3 5.5 1.5 4.4 2.9 367 368 Gevnssamenstelling eenoudergezin twee-oudergezin N aantal kinderen 18.4 81.6 489 2.6 1.6 474 Beheersing Nederlands - ouder 1: verstaan/begrijpen spreken lezen schrijven totaalscore - ouder 2: verstaan/begrijpen spreken lezen schrijven totaalscore 2.7 2.6 2.6 2.4 2.5 2.4 2.3 2.3 2.2 1.9 .5 .6 .6 .7 1.7 .7 .8 .8 1.8 479 480 479 478 480 413 410 410 412 413 Tabel 4.2 laat zien dat mim driekwart van de ouders buiten Nederland is geboren. Naast de Nederlanders zijn achtereenvolgens de grootste groepen de Turken, Marokkanen en Surinamers. Uit Tabel 4.3 komt naar voren dat de niet in Nederland geboren ouders gemiddeld rond de 15 jaar in Nederland verblijven. Bij de cijfers over de herkomst is het nodig een relativering te maken. In de vragenlijst is gemformeerd naar het geboorteland van de ouders. Als we er van uitgaan dat een grote groep migranten in (het begin van) de jaren zestig naar Nederland is gekomen (de eerste generatie), dan zal duidelijk zijn dat het zeer wel mogelijk is dat de hier onderzochte (nog zeer jonge) kmderen inmiddels tot de derde generatie behoren. Dit houdt in dat, als het gaat om het bepalen van de etnische herkomst (maar de definiering daarvan is een probleem op zich), het criterium dat is gebaseerd op het geboorteland van de ouders niet in alle gevallen meer toereikend is. De consequentie daarvan is dat er aanleiding is te veronderstellen dat er zich onder de in Tabel 4.2 gepresenteerde aantallen in Nederland geboren ouders ook bevinden die normaliter tot de categorie allochtoon worden gerekend. In die zin geven de cijfers een onderschatdng te zien van het aandeel allochtonen. (Een oplossing voor dit probleem zou zijn om in de toekomst niet alleen naar het geboorteland van de ouders, maar ook naar dat van de grootouders te infonneren.) Als we naar het opleidingsniveau kijken (Tabel 4.2), dan zien we dat dat zeer laag is. In bijna 37% van de gezinnen hebben de ouders hooguit lager onderwijs voltooid; daarvan heeft bijna 9% helemaal niet op school gezeten. Alles bij elkaar heeft een kleine 60% van de ouders maximaal lager beroepsonderwijs gehad. 20
  • 31. Uit Tabel 4.3 kunnen we verder aflezen dat bijna 30% van de vaders niet buitenshuis werkt; bij de moeders gaat het om mim 70%. Gemiddeld bedraagt het aantal dagdelen dat gewerkt wordt voor de vaders 5.5 en voor de moeders 1.5. Zoals we eerder al opmerkten moeten bij deze twee gemiddelden enige temghoudendheid in acht warden genomen. Een vrij groot aantal kinderen groeit op in een eenoudergezin, mim 18%. Het gemiddeld aantal kinderen per gezin bedraagt 2.6. De beheersing van de Nederlandse taal door de ouders tot slot. De score van de eerste ouder ligt in het algemeen eerder bij (3) 'goed', dan (2) 'matig', die van de tweede ouder daarentegen ligt eerder bij (2) 'matig'. We zien ook dat de score daalt naarmate de taalmodaliteit op een 'hoger' niveau ligt (verstaan ... schrijven). De totaalscores (in termen van het aantal keren dat is aangegeven dat een modaliteit 'goed' wordt beheerst) is voor de eerste ouder 2.5 bij een range van 0- 4; bij de twee ouder is die score echter minder dan 2. De Nederlandse taalvaardigheid van een groot deel van de ouders is dus hooguit aan de matige kant. 4.4 Voorschoolse voorzieningen en activiteiten De Tabellen 4.4 - 4.10 geven een indmk van aspecten die te maken hebben met voorschoolse voorziemngen en activiteiten die in die periode warden ondernomen. Tabel 4.4 start met de deelname aan en het oordeel over voorschoolse programma's. Als aanvulling op hetgeen we in de inleiding van hoofdstuk 3 al vermeldden het volgende. Voor Instapje is na overieg met het FAO bij de analyses een beperking aangebracht tot de groep ouders van (mogelijk) Surinaamse herkomst. Oorspronkelijk hadden ook ouders met andere geboortelanden aangegeven dit programma te hebben gevolgd. Omdat Instapje in Rotterdam echter alleen is aangeboden aan Surinaamse moeders is dat echter niet waarschijnlijk. Mogelijk heeft het de ouders hier parten gespeeld dat het al weer een tijd geleden is dat ze aan de programma's hebben deelgeno- men en dat - zeker als het om allochtone ouders met taalproblemen gaat - het misschien moeilijk is alle stap-programma's uit elkaar te houden. Voor de toekomst is het daarom wellicht aan te bevelen in de vragenlijst eea korte toelichting op elk programma te geven. 21
  • 32. Tabel 4.4 - Deelname voorschoolse programma's (percentages, gemiddelden, standaarddeviaties en aantallen) x SD N Deelname Instapje weet met nee ja, heel kon ja, hele programma N Zoja: vond kind het leuk? leerde kind er van? vonden ouders het leuk? leerden ouders er van? 21.3 73.6 2.2 2.8 492 2.8 2.9 2.9 2.7 23 23 23 23 Deelname Opstapje weet met nee ja, heel kort ja, hele programma N Zoja: vond kind het leuk? leerde kind er van? vonden ouders het leuk? leerden ouders er van? 18.7 60.0 9.1 12.2 492 2.8 2.8 2.8 2.5 .4 .4 .4 .7 95 87 91 89 Deelname Rugzak weet niet nee ja, heel kort ja, hele programma N Zoja: vond kind het leuk? leerde kind er van? vonden ouders het leuk? leerden ouders er van? 20.9 72.0 3.3 3.9 492 2.8 2.8 2.7 2.7 .4 .5 .4 .5 30 26 27 28 Uit de tabel blijkt dat het aantal kinderen dat aan een of meer voorschoolse programma's heeft deelgenomen relatief beperkt is*. Voor Instapje, Opstapje en Rugzak gaat het respectievelijk 11, 45 en 16 kinderen die het programma heel kort hebben gevolgd en om 14, 60en 19 kinderen die het gehele programma hebben gevolgd. Opvallend hoog is overigens het percentage ouders dat aangeeft dat het niet weet of het aan een bepaald programma heeft deelgenomen; dat ligt steeds rond de 20%. Er zijn gronden te veronderstellen dat deze ouders er niet aan hebben deelgenomen, anders hadden ze We willen hier overigens opmerken dat het niet per se zo hoeft te zijn dat de programma's in Rotterdam moeten zijn gevolgd. Opstapje bijvoorbeeld, wordt ook elders georganiseerd en ouders kunnen daarom na panicipatie daar naar Rotterdam zijn verhuisd (vgl. Lindijer, Poell & Visser, 1995). 22
  • 33. dat waarschijnlijk wel geweten. Anderzijds is het natuurlijk ook goed denkbaar dat de met name allochtone ouders (met mogelijk taalproblemen) door het aanbod van allerlei voorschoolse program- ma's met soms gelijkluidende namen ook niet meer precies weten aan welke programma ze nu precies hebben deelgenomen. Het grootst is dus de deelname aan Opstapje (ruim 21%); aan Instapje heeft 5% meegedaan en aan Rugzak mim 7%. Als we vervolgens kijken naar de beoordeling van de programma's door de ouders die daar aan hebben deelgenomen, dan wordt duidelijk dat men in het algemeen wel tevreden is. Het merendeel van de scores ligt tussen 2.7 en 2.9, ofwel dicht tegen 'ja' aan. Dit geeft aan dat voor elk van de vragen mssen de 75 en 85% van de ouders heeft ingevuld dat: het kind het leuk vond, dat het kind er van leerde en dat de ouders het leuk vonden. Alleen het laatste item ('leerden de ouders er van?') scoort wat lager, namelijk tossen de 2.5 en 2.7, ofwel mssen 'een beetje' en 'ja' in. Het meest leerden de ouders van het programma Rugzak. Overigens laten de standaarddeviaties ook zien dat er met betrekking tot dit item steeds ook het meeste variatie bestaat tussen de ouders. Er zijn vragen gesteld over vier typen van opvangvoorzieningen. De reacties daarop staan in Tabel 4.5 1^ 23
  • 34. Tabel 4.5 aantallen) '- Bezoek kinderopvangvoorzieningen (percentages, gemiddelden, standaarddeviaties, SD Peuterspeelwal nee, nooit slechts enkele keer ja, regelmatig N Zoja: aantal halve dagen aantal maanden 59.2 4.0 36.9 480 2.5 10.4 1.2 2.7 164 148 Kinderdagverblijf nee, nooit slechts enkele keer ja, regelmatig N Zoja: aantal halve dagen aantal maanden 91.7 1.5 6.5 480 4.9 10.1 2.7 3.7 27 24 Andere kinderopvang nee. nooit slechts enkele keer ja, regelmatig N Zoja: aantal halve dagen aantal maanden 96.0 1.7 2.3 480 5.1 9.9 3.4 4.0 Samenspel nee. nooit slechts enkele keer ja, regelmatig N Zo ja: aantal halve dagen aantal maanden 87.3 4.6 8.1 480 3.8 9.7 2.2 3.7 28 21 Binnen de groep kinderopvangvoorzieningen is de peuterspeelzaal duidelijk favoriet; bijna 37% van de ouders geeft aan dat zij hun kind daar (regelmatig) naar toe hebben gestuurd. Op de tweede plaats, maar met een aanzienlijk verschil, volgt Samenspel; daar heeft ruim 8% regelmatig aan deelgenomen. Voor het kinderdagverblijf en andere kinderopvang zijn de percentages respectievelijk 6.5 en 2.3. Als we kijken naar de deelnameduur, dan blijkt dat het voor de vier voorzieningen steeds om circa 10 maanden te gaan. Dit komt er op neer dat 67 tot 80% van de kinderen de voorziening 10 tot 12 maanden heeft bezocht. Zoals eerder opgemerkt moeten we wat voorzichtig zijn met de interpretatie van de deelname-inteasiteit, i.c. het aantal halve dagen per week dat de kinderen de voorziening bezochten. Er zijn aanwijzingen dat een aantal ouders waarschijnlijk over het woordje 'halve' heeft heengelezen en het antwoord heeft gei'nterpreteerd in termen van 'hele' dagen. Als we daar even van 24
  • 35. afzien, dan blijkt dat de peuterspeelzaal gemiddeld 2.5 dagdeel werd bezocht; voor het kinderdagver- blijf en andere kinderopvang gaat het om circa 5 dagdelen en voor Samenspel om bijna 4 dagdelen*. Wat de deelnameduur en -intensiteit aangaat, moeten we trouwens enige flexibiliteit in acht nemen. Uit de praktijk is bekend dat niet alle voorzieningen exact warden benut zoals 'formeel' bedoeld of voorgeschreven. Soms wordt de intensiteit vergroot of de duur verlengd omdat er anders bijvoorbeeld een 'gat' zou vallen tossen bezoek van de ene voorziening en een vervolg bij de andere (de problema- tiek van de wachtlijsten) of vanuit financiele overwegingen. Waarschijnlijk geldt dit soort opmerkin- gen overigens ook ten aanzien van de hierboven besproken voorschoolse onderwijsprogramma's. Het is daar bijvoorbeeld de vraag in hoeverre strikt de hand wordt gehouden aan de 'voorgeschreven' leeftijdscategorieen en doelgroepen (vgl. bv. de eerder gemaakt opmerkingen over de problematiek van het eenduidig identificeren van de etnische herkomst van de ouders). Aan de ouders is de vraag voorgelegd of zij hebben deelgenomen aan cursussen, gespreksgroepen of voorlichtingsactiviteiten die werden georganiseerd vanuit de school, het buurthuis of speelzaal. Het antwoord op die vraag geven we in Tabel 4.6. Tabel 4.6 - Deelname voorschoolse cursussen, gespreksgroepen of voorlichting (percentages) weet niet nee, nooit enkele keer vaak N 8.3 63.4 21.9 6.4 484 Ruim 63% van de ouders zegt nooit aan dergelijke activiteiten te hebben deelgenomen, 22% heeft dat een enkele keer en mim 6% heeft dat vaak gedaan. In Tabel 4.7 geven we een overzicht van de frequentie waarmee de kinderen bepaalde vrijetijdsactivi- teiten uitvoeren en tevens van de frequentie waarmee hun ouders dan meededen. Pro memorie: de score (1) staat voor '(bijna) nooit', (2) voor 'soms', (3) voor 'vaak' en (4) voor '(bijna) altijd' Dit laatste is overigens onwaarschijnlijk. Volgens informatie van de (coordinerende) Stichting De Meeuw wordt doorgaans 1 dagdeel per week aan Samenspel deelgenomen; in een enkel geval kan dat oplopen tot 2 dagdelen. Enige terughoudend- heid bij de interpretatie van dit gegeven lijkt daarom gepast. 25
  • 36. label 4.7 - Vrijetijdsactiviteiten kind en meedoen door ouders (gemiddelden, standaarddeviaties en aantallen) x kind SD N ouders SD N tv-kijken- 2.8 .8 500 kijken naar Sesamstraat 2.7 1.0 498 kijken naar andere peuterprogramma's 2.8 .8 491 kijken in plaatjesboeken 2.8 .8 494 spelen met speelgoed 3.3 .8 500 spelen met broertjes/zusjes 3.0 1.1 460 spelen met andere peuters 2.8 .8 494 luisteren naar verhaaltjes 2.7 .9 498 spelen met puzzels 2.6 .9 502 spelen met blokken 2.4 .9 499 knutselen 2.4 .9 488 tekenen 3.0 .8 497 boekjes halen uit de bibliotheek 2.0 1.0 497 zomaar kletsen 3.1 .9 491 spelen in speeltuin, klimrek, enz. 3.0 .8 498 totaalscore 9.1 3.2 503 2.7 2.2 2.2 2.3 2.0 2.2 1.9 2.3 2.1 1.8 2.0 2.1 1.9 2.8 2.3 5.0 .9 1.0 .9 .9 .9 1.0 .9 .9 .9 .8 .9 .9 1.0 1.0 1.0 3.5 438 434 424 428 421 359 376 394 404 394 395 400 402 403 403 411 Bij de kinderen liggen de meeste gemiddelden rond de (3) 'vaak'. Enkele uitschieters naar beneden zijn 'boekjes halen uit de bibliotheek' (X=2.0), 'spelen met blokken' en 'knutselen' (beide X=2.4). Deze laatste twee scores duiden er op dat spelen met de handen een relatief minder voorkomende activiteit is. De totaalscore onder aan de label maakt duidelijk dat de kinderen gemiddeld genomen met mim 9 van de 15 activiteiten 'vaak', dan wel '(bijna) altijd' bezig zijn. Bij de ouders liggen de gemiddelden met betrekking tot het samen met kinderen spelen soms beduidend lager. Ouders kijken bijvoorbeeld wel samen met hun kinderen naar de tv, maar als het gaat om specifiek op deze leeftijdsgroep gerichte programma's zoals Sesamstraat en andere peuterpro- gramma's, dan zitten de kinderen relatief vaker alleen - althans zonder hun ouders - voor het scherm. In algemene zin spelen met speelgoed doen de kinderen ook vaak zonder hun ouders, evenals het spelen met broertjes en zussen en met andere peuters. Als we kijken naar de totaalscore van het aantal activiteiten dat de kinderen 'vaak' of '(bijna) altijd' samen met hun ouders uitvoeren, dan blijken er dat gemiddeld niet meer dan 5 van de 15 te zijn. Dat is dus mim de helft van het aantal activiteiten die de kinderen uitvoeren. In Tabel 4.8 staat het aantal maanden dat de kinderen per September 1994 onderwijs hadden gevolgd. Dat blijkt 18 ofwel anderhalf jaar te zijn. De kinderen die langer dan 18 maanden onderwijs volgen, zijn in principe die kinderen die voor 1 maart geboren zijn en dus ook langer dan twee jaar in de kleutergroepen doorbrengen. Tabel 4.8 - Instroommoment (gemiddelde, standaarddeviatie en aantal) x SD N maanden gevolgd onderwijs sept. 1994 18.0 7.6 414 Tabel 4.9 geeft inzicht in enkele kenmerken van de kinderen op het moment dat ze voor het eerst naar de school gingen. Ter herinnering: de score (1) staat voor 'zeker niet' en (5) voor 'zeker wel'. 26
  • 37. Tabel 4.9 - Instroomsituatie (gemiddelden, standaarddeviaties en aantallen) SD N was het kind naar uw mdruk toe aan school? 4.1 1.3 kon het kind goed omgaan met andere kleuters? 4.3 1.0 kon het kind Nederlands verstaan? 3.9 1.4 kon het kind Nederlands spreken? 3.7 1.5 kon het kind zich zelfstandig aankleden? 3.9 1.3 gaf het kind op tijd aan als het moest plassen? 4.5 1.0 kon het kind zelf de handen wassen? 4.6 .9 kon het kind goed overweg met de leerkracht? 4.4 .9 huilde het kind veel op school? 1.9 1.3 deed het kind goed mee op school? 4.4 .9 sociale competentie 4.4 .7 taalvaardigheid Nederlands 3.8 1.4 zelfstandig gedrag 4.3 .8 schoolrijpheid 4.2 .7 483 496 497 495 498 501 501 491 495 498 500 501 502 502 Vooraf willen we hier overigens nogmaals herhalen dat de oordelen van de ouders over de instroomsi- tuatie in de loop van de tijd mogelijk positief beinvloed zijn en dat er daarmee sprake zou kunnen zijn van eenoverschatting van de 'schoolrijpheid' destijds. In het algemeen reageren de ouders met 'wel' of meer op de verschUlende items. Het minst overtuigd zijn ze over de produktieve mondelinge taalvaardigheid van hun kind (het spreken). De samenvattende variabelen duiden er op dat de ouders het meest positieve oordeel uitspreken over de sociale competentie en het zelfstandig gedrag van hun kinderen (X=4.4, resp. 4.3). Over de beheersing van het Nederlands (verstaan en spreken) zijn ze aanmerkelijk minder positief (X=3.8). Behalve naar de situatie ten tijde dat de kinderea startten in het basisonderwijs, is ook gekeken naar de huidige simatie. De gegevens daarover staan in Tabel 4.10. De bij de afzonderlijke uitspraken behorende scores varieren van (1) 'dat is zeker niet zo', via (2) 'soms wel/soms niet', tot (3)''dat is zeker zo'. Bij de totaalscore gaat het om het aantal uitspraken waarop 'dat is zeker zo' is geantwoord. Tabel 4.10 - Huidige situatie (gemiddelden, standaarddeviaties en aantallen) SD N voelt zich thuis op school 2.8 .5 kan met de leerkracht maar moeilijk opschieten 1.6 .8 kan goed leren 2.7 .5 voelt zich bij de leerkracht op zijn/haar gemak 2.8 .5 is goed in lezen 2.5 .6 heeft een hekel aan school 1.2 .6 is goed in Nederlandse taal 2.7 .6 totaalscore 4.8 1 g 466 457 469 444 457 472 481 484 In het algemeen voelen de kinderen zich thuis op school en ook op hun gemak bij de leerkracht; ze hebben ook geen hekel aan school (N.B. dit item is negatief geformuleerd). Ook zijn de ouders positief over de cognitieve capaciteiten van hun kinderen. Opgemerkt kan warden dat het oordeel over de Nederlandse-taalvaardigheid nu (in groep 3, evt. groep 2) iets positiever lijkt (alhoewel de 27
  • 38. antwoordcategorieen niet direct vergelijkbaar zijn) dan bij hun entree in het onderwijs; wellicht dat het onderwijs zijn invloed heeft doen gelden. 4.5 De toetsen Ordenen en Begrippen Tabel 4.11 geeft de resultaten op de beide toetsen die zijn afgenomen; de scores hebben betrekking op de totale groep van leerlingen. Tabel 4.11 - De toetsen Begrippen en Ordenen (vaardigheidsscores: gemiddelden, standaarddeviaties en aantallen) x SD Begrippen Ordenen 947.1 869.9 29.0 56.7 486 492 Op zich zeggen de scores in Tabel 4.11 nog niet zoveel; om ze beter te kunnen plaatsen, geven we daarom ook de scores uit de landelijke referentiegroep van het PRIMA-cohort. In PRIMA is een bepaalde sociaal-etnische indeling gehanteerd die we hier ovememen. Het gaat daarbij om een combinatie van de etnische herkomst en het opleidingsniveau van de ouders, zoals die bij de scholen bekend is. De indeling is de volgende: 1. Turkse en Marokkaanse ouders met maximaal een Ibo-opleiding; 2. overige allochtonen met maximaal Ibo; 3. autochtone ouders met maximaal Ibo; 4. ouders met maximaal mbo; 5. ouders met een hbo- of universitaire opleiding; 6. als restcategorie is 'onbekend' toegevoegd. In Tabel 4.12 zetten we de scores van de kleuters uit het onderhavige onderzoek naast die van de kleuters uit de landelijk representatieve steekproef van PRIMA (bron: Driessen, Jungbluth, Van Langen & Vierke, 1996). Tabel 4.12 - De toetsen Begrippen en Ordenen in dit ondenoek en in de referentiesteekproef van PRIMA (gemiddelden en aantallen leerlingen) Begrippen dit onderzoek X N x PRIMA N dit onderzoek X N Ordenen x PRIMA N Ibo. Turks/Marokkaans Ibo, overig allochtoon Ibo, autochtoon mbo ho onbekend 939 946 967 961 938 948 170 87 40 40 9 140 939 949 964 973 981 968 428 244 2067 2883 1612 1560 859 866 905 898 869 870 180 89 36 37 10 140 856 867 888 909 923 894 430 247 2032 2880 1595 1556 De tabel laat het volgende beeld zien. Voor Begrippen zijn er mssen de drie Ibo-categorieen in dit onderzoek en in PRIMA nagenoeg geen verschillen. Wel treden er grote verschillen op met betrekking tot de drie overige categorieen. Met name voor de categorie hoger onderwijs is het verschil zeer groot. Hieraan dient echter meteen de relativering te warden toegevoegd dat in dit 28
  • 39. onderzoek slechts 9 gezinnen een hbo- of wo-opleiding hebben gevolgd; de betrouwbaarheid van deze scores is daarom waarschijnlijk niet zo hoog. Uit de tabel wordt ook duidelijk dat de scores in PRIMA stijgen naar gelang het milieu stijgt (op de onbekend-categorie na); in onze steekproef is dat vanaf mbo-niveau niet meer het geval. Voor Ordenen zien we voor de twee eerste categorieen (Ibo, Turks/Marokkaans en Ibo, overig allochtoon) wederom nagenoeg geen verschillen tussen de twee steelq)roeven. Opmerkelijk is vervolgens dat de categorie Ibo, autochtoon het in dit onderzoek redelijk wat beter doet dan in PMMA. Bij de andere drie categorieen zien we weer hetzelfde beeld dat we ook voor Begrippen aantroffen. Samenvattend kunnen we met enige voorzichtigheid concluderen dat er tussen de kleuters uit een Ibo, Turks/Marokkaans- of Ibo, overig allochtoon-milieu geen prestatie- verschillen zijn tussen onze steekproef en de PRIMA-steekproef. Het gaat hier om ongeveer de helft van onze steekproef. Opmerkelijk is dat de scores van de kleuters uit de hoger opgeleide milieus en van de kleuters waarvan het milieu niet bekend is in PRIMA aanzienlijk hoger liggen. Dit zou er een aanwijzing voor kunnen zijn dat het opleidmgsniveau sec. voor onze steekproef een wat andere inhoudelijke betekenis heeft dan in PRIMA, dan wel minder toereikend is om verschillen in prestaties te kunnen verklaren. Met andere woorden: mogelijk zijn in onze steekproef andere factoren van (meer) belang als het gaat om de verklaring van verschillen in prestaties. 4.6 Samenvatting In dit hoofdstuk zijn de verdelingskenmerken gepresenteerd van de beschikbare gegevens. Hier wordt volstaan met enkele resultaten. Bijna 90% van de kleuters is in Nederland geboren; als dat niet het geval is verblijven ze gemiddeld toch al 5 jaar in Nederiand; gemiddeld voeren ze in driekwart van de communicatieve situaties hun gesprekken in het Nederlands; bijna 10% van hen is in het kleuteronder- wijs 'blijven zitten' - althans in groep 2 mssen 1994/95 en 1995/96. Daamaast kan uit de gegevens met betrekking tot het instroommoment in groep 2 ook warden afgeleid dat er toen al sprake was geweest van zittenblijven. Van de ouders is slechts 20% in Nederiand geboren; de grootste groepen komen uit Turkije, Marokko en Suriname. In het algemeen hebben de ouders een vrij laag opleidingsniveau. Van de vaders werkt meer dan 70% buitenshuis; bij de moeders gaat het om bijna 30%. Een vrij groot aantal kinderen groeit op in een eenoudergezin (18%). De beheersing van het Nederlands door een groot deel van de ouders is matig. Deelname aan Instapje en Rugzak is beperkt onder de responderende ouders; aan Opstapje hebben meer ouders deelgenomen. In het algemeen is het oordeel over de programma's positief: de kinderen en ouders vonden de programma's leuk en de kinderen leerden er ook wat van; het leereffect bij de ouders wordt iets lager ingeschat. De peuterspeelzaal is de meest bezochte opvangvoorziening '(ca. 37%); van de andere voorzieningen wordt aanzienlijk minder gebmik gemaakt. Bij de gegevens over deelname aan voorschoolse programma's en aan Samenspel is enige temghou- dendheid gewenst. Er zijn duidelijke aanwijzingen dat de ouders de betreffende vragen met helemaal hebben begrepen en/of de onderscheiden programma's hebben verward. Het heeft er veel van weg dat ouders vaker hebben aangegeven aan een bepaald programma te hebben deelgenomen dat feitelijk het geval kan zijn geweest. Van 15 activiteiten is gevraagd of de kinderen deze verrichtten; gemiddeld is dat voor 9 activiteiten het geval. De ouders spelen bij gemiddeld 5 van deze activiteiten samen met hun kinderen. De ouders zijn met betrekking tot het moment dat de kinderen startten op school van mening dat zij een vrij hoge mate van sociale competentie bezaten en ook vrij zelfstandig gedrag vertoonden; over hun toenmalige taalvaardigheid in het Nederiands zijn ze echter veel minder positief. Het oordeel van de ouders over de huidige situatie van hun kind op school is redelijk positief. De prestaties van de kleuters op de twee afgenomen toetsen Begrippen (algemene cognitie; taal) en Ordenen (rekenen) liggen veel lager dan die van kinderen uit de landelijk representatieve steekproef uit het cohort-onderzoek PRIMA. Gelet op de sociaal-etnische achtergronden van de hier onderzochte leerlmgen zijn deze verschillen uiteraard niet zo verwonderlijk. Als daarom vervolgens rekening wordt gehouden met deze verschillende achtergronden, dan blijkt dat er tussen de kleuters uit een Ibo, 29
  • 40. Turks/Marokkaans- of Ibo, overig allochtoon-milieu geen prestatieverschillen zijn tossen onze steekproef en de PRIMA-steekproef. Het gaat hier om ongeveer de helft van onze steekproef. Opmerkelijk is dat de scores van de kleuters uit de hoger opgeleide milieus en van de kleuters waarvan het milieu niet bekend is in PRIMA aanzienlijk hoger liggen. Dit zou er een aanwyzing voor kunnen zijn dat het opleidingsniveau sec voor onze steekproef een wat andere inhoudelijke betekenis heeft dan"in PRIMA/dan wel minder toereikend is om verschillen in prestaties te kunnen verklaren. Met andere woorden: mogelijk zijn in onze steekproef andere factoren van (meer) belang als het gaat om de verklaring van verschillen in prestaties. 30
  • 41. 5 Achtergronden van deelname aan voorschoolse programma's en opvangvoorziemngen 5.1 Inleiding In dit hoofdstuk besteden we aandacht aan de deelname aan programma's en voorzieningen. Daarvoor gaan we na of er verschillen zijn in deelname die gerelateerd zijn aan bepaalde achtergrondkenmerken van de kinderen en hun ouders. Met name richten we ons daarbij op het geslacht van de leerlingen en enkele sociaal-etnische achtergrondkenmerken. 5.2 Deehiame aan voorschoolse programma's In Tabel 5.1 geven we allereerst een globaal overzicht van de samenhangen tussen deelname aan enkele programma's en achtergrondkenmerken van leerlingen en ouders. We hebben hierbij de categorie 'weet niet' buiten beschouwing gelaten*. Voor de vergelijking zijn ook de meeste kenmer- ken gedichotomiseerd; als dat het geval is staat dat in de tabel tussen haakjes achter het befireffende kenmerk. De p-waarde is steeds gebaseerd op de Pearson Chi2. Wanneer het om een significant verband gaat, vermelden we tevens de richting. Vanwege de geringe aantallen zien we af van presentatie van de gegevens over Instapje. Uit Tabel 4.4 kan warden afgeleid dat het wat betreft deze weet niet-categorie voor Opstapje om 92 en voor Rugzak om 103 kleuters gaat. 31
  • 42. Tabel 5.1 - Deelname voorschoolse programma's naar achtergrondkenmerken (samenhangen) Eta richting Opstapje geslacht leeriing (jongen/meisje) gezinssamenstelling (een/twee-ouder) buitenshuis werken vader (nee/ja) buitenshuis werken moeder (nee/ja) opleiding ouders (gezin) geboorteland ouder 1 (Ned./buitenland) gebooneland ouder 2 (Ned./buitenland) geboorteland kind (Ned./buitenland) beheersing Nederlands ouder 1 beheersing Nederlands ouder 2 spreektaal kind (% Nederlands) .252 .421 .730 .996 .309 .000 .001 .827 .011 .076 .027 .07 .07 .03 .00 .18 .21 .20 .01 .18 .13 .16 Nederland < buitenland Nederland < buitenland beter < slechter beter < slechter meer < minder Rugzak geslacht leerling (jongen/meisje) .788 gezinssamenstelling (een/twee-ouder) .317 buitenshuis werken vader (nee/ja) .193 buitenshuis werken moeder (nee/ja) .076 opleiding ouders (gezin) .014 geboorteland ouder 1 (Ned./buitenland) .008 geboorteland ouder 2 (Ned./buitenland) .060 geboorteland kind (Ned./buitenland) .049 beheersing Nederlands ouder 1 .592 beheersing Nederiands ouder 2 .027 spreektaal kind (% Nederlands) .304 .02 .07 .09 .03 .22 .14 .10 .12 .08 .17 .11 nee < ja hoger < lager Nederland < buitenland Nederland < buitenland Nederland < buitenland beter < slechter De tabel maakt duidelijk dat doorgaans de factoren die van belang zijn voor verschillen in deelname voor de twee programma's dezelfde zijn. Daar meet echter bij warden aangetekend dat de Eta- waarden meestal niet erg hoog zijn. Niet van belang zijn: het geslacht van de leerling, de gezinssa- menstelling, en het buitenshuis werken van de vader. Kenmerken die typisch te maken hebben met de allochtone herkomst, te weten het geboorteland en het beheersingsniveau Nederlands van de ouder(s), zijn voor beide programma's relevant. Voor Rugzak speelt daamaast het opleidingsniveau van de ouders nog een (grote) rol. In Tabel 5.2 en Tabel 5.3 splitsen we de deelname uit naar twee centrale kenmerken, te weten het geboorteland en het opleidingsniveau van de ouders (beide bepaald op gezinsniveau). Voor de volledigheid hebben we hier de deelname-categorie 'weet niet' toegevoegd; de categorie geboorteland, respectievelijk opleiding onbekend daarentegen hebben we weggelaten. De aantallen in de tabel zijn verticaal gepercenteerd; ter informatie zijn ook de randtotalen per deelname-categorie vermeld. Vanwege weglating van de onbekend-categorie hoeven deze totalen dus niet noodzakelijkerwijs overeen te komen de cijfers die in Tabel 4.4 zijn gepresenteerd. 32
  • 43. Tabel 5.2 - Deelname voorschoolse programma's naar geboorteland gez.in (procenten) Nederland Sur/Ant. Turkije Marokko overig N Instapje weet niet nee heel kon hele programma Opstapje weet niet nee heel kon hele programma Rugzak weet niet nee heel kort hele programma N (=100%) 15 84 1 0 14 78 4 5 20 79 0 1 86 8 73 5 15 21 79 0 0 35 64 1 0 21 78 2 0 86 319 6 10 12 55 9 24 18 47 16 19 28 63 5 5 21 57 13 10 79 249 40 53 18 79 2 2 66 21 63 9 8 120 23 69 4 5 86 21 76 0 3 63 87 302 15 17 421 Als we eerst kijken naar de ouders die bij de deehiame-vragen 'weet niet' hebben ingevuld, dan blijkt dat er grote verschillen zijn naar geboorteland - althans voor Instapje en Opstapje. Van de ene kant is dat natuurlijk niet zo verwonderlijk; dat zijn namelijk de twee programma's die qua tijd het verst weg liggen. Met name ouders die in Marokko geboren zijn blijken voor beide programma's met meer goed te weten of ze er aan hebben deelgenomen; in wat mindere mate geldt dat ook voor de categorieen Turkije en overig allochtoon. Voor het meest recente programma (Rugzak) zijn er maar zeer geringe verschillen tossen de geboortelanden wat betreft 'weet niet'. Aan Instapje is met name deelgenomen door Surinaamse ouders; de deelname uit andere geboortelan- den (alle in de categorie 'heel kort') kan samenhangen met het gegeven dat er een aantal etnisch gemengde gezinnen in de steekproef zit. Ongeveer een derde van de Surinaamse gezinnen heeft slechts heel kort aan het programma deelgenomen, de rest het hele programma. Bij Opstapje gaat het vooral om ouders die in Suriname, op de Antillen of in Turkije geboren zijn. Relatief hoog ligt het percentage dat slechts heel kort heeft deelgenomen, en dan met name in de Turkse groep. Bij de laatste gegeven moeten overigens de nodige vraagtekens worden geplaatst. In Rotterdam is Opstapje namelijk niet aangeboden aan Turkse ouders. Dit duidt er dus waarschijnlijk op dat er bij de betreffende ouders verwarring bestaat over de beiiaming van de diverse programma's. Er is dus hiermee aanleiding te veronderstellen dat voor een groot deel van deze ouders geldt dat zij of een sociaal wenselijk antwoord hebben gegeven, of dat zij eigenlijk een ander programma bedoelen. Aan Rugzak is vooral door Turkse gezinnen deelgenomen; ook hier heeft slechts ongeveer de helft van deze groep ouders het programma helemaal afgemaakt. 33
  • 44. Tdbel 5.3 - Deelname voorschoolse programma's naar opleidingsniveau gezin (procenten) geen onderwijs max. lo vo-1 vo-2/mbo/ hbo/wo Instapje weet met nee heel kon hele programma 33 67 0 0 23 74 3 0 18 78 1 4 13 81 2 4 87 340 6 11 Opstapje weet niet nec heel kort hele programma 31 48 12 10 19 57 10 14 16 65 7 12 13 71 8 8 77 279 38 - 50 Rugwk weet niet nec heel kon hele programma N (=100%) 29 64 2 5 42 23 69 2 6 Ill 19 77 4 1 169 14 79 4 3 222 87 329 14 14 444 Als we eerst weer naar de categorie 'weet niet' kijken, dan valt meteen de sterke samenhang met het opleidingsniveau op. Voor ongeveer een derde van de ouders die geen onderwijs hebben gevolgd weten niet of ze aan een van de programma's hebben deelgenomen. Voor de hoogste opleidingscate- gorie is dit aanzienlijk minder, slechts 13 a 14 procent. Dit vormt dus een bevestiging van de veronderstelling dat laagopgeleide ouders veel moeite hebben gehad met het beantwoorden van deze vragen en dat het voor hen moeilijker wordt naarmate er meer tijd is verstreken. Uit enkele nadere analyses (die we hier verder niet uitwerken) blijkt bovendien dat er ook een verband bestaat tussen 'weet niet' en het beheersingsniveau Nederlands van de ouders. Hoewel dat verband niet rechtlijnig is, komt wel duidelijk naar voren dat de ouders die hebben aangegeven dat ze een goede of zeer goede beheersing van het Nederlands hebben, tegelijkertijd ook het minste hebben ingevuld dat ze niet weten of ze aan de programma's hebben deelgenomen. In de tabel gaat het om het hoogst voltooide opleidingsniveau binnen het gezin. Het is daarom in principe best mogelijk dat een van de ouders een (veel) lager niveau heeft behaald. Niettemin valt op dat de opleidingsniveaus sterk kunnen verschillen per programma. Bij Instapje bijvoorbeeld, heeft het merendeel van de deelnemende gezinnen toch minimaal Ibo/mavp-niveau. Bij de andere drie programma's ligt dat veel anders. Daar komen de deelnemers relatief gezien vaker uit gezinnen die geen of hooguit lager onderwijs hebben gevolgd. Uit de vorige tabel weten we dat dit waarschijnlijk samenhangt met de etnische herkomst van de deelnemers. Surinaamse ouders zijn veelal hoger opgeleid dan Turkse en Marokkaanse ouders. 5.3 Bezoek van opvangvoorzieningen In Tabel 5.4 geven we een overzicht van het bezoek van opvangvoorzieningen naar enkele achter- grondkemnerken. In verband met de zeer geringe aantallen, laten we het gedeelte met betrekking tot 'Andere kinderopvang' weg. Ook bij de interpretatie van de gegevens over 'Kinderdagverblijf moeten we overigens voorzichtig zijn; daar betreft het eveneens maar een relatief klein groepje kinderen. 34
  • 45. Tabel 5.4 - Bezoek opvangvoorzieningen naar achtergrondkenmerken (samenhangen) Eta richting Peuterspeelzaal geslacht leerling (jongen/meisje) gezinssamenstelling (een/twee-ouder) buitenshuis werken vader (nee/ja) buitenshuis werken moeder (nee/ja) opleiding ouders (gezin) gebooneland ouder 1 (Ned./buitenland) gebooneland ouder 2 (Ned./buitenland) geboorteland kind (Ned./buitenland) beheersing Nederlands ouder 1 beheersing Nederiands ouder 2 spreektaal kind (% Nederlands) .465 .168 .429 .324 .000 .000 .000 .000 .000 .000 .000 .04 .08 .07 .07 .28 .35 .36 .15 .33 .39 .37 hoger > lager Nederland > buitenland Nederland > buitenland Nederland > buitenland beter > slechter beter > slechter meer > minder Kinderdagverblijf geslacht leerling (jongen/meisje) gezinssamenstelling (een/twee-ouder) buitenshuis werken vader (nee/ja) buitenshuis werken moeder (nee/ja) opleiding ouders (gezin) gebooneland ouder 1 (Ned./buitenland) gebooneland ouder 2 (Ned./buitenland) geboorteland kind (Ned./buitenland) beheersing Nederlands ouder 1 beheersing Nederlands ouder 2 spreektaal kind (% Nederlands) .518 .619 .863 .000 .092 .807 .363 .026 .435 .453 .686 .00 .04 .02 .23 .19 .00 .01 .02 .10 .03 .10 ja > nee Nederland < buitenland Samenspel geslacht leerling (jongen/meisje) gezinssamenstelling (een/twee-ouder) buitenshuis werken vader (nee/ja) buitenshuis werken moeder (nee/ja) opleiding ouders (gezin) geboorteland ouder 1 (Ned./buitenland) gebooneland ouder 2 (Ned./buitenland) gebooneland kind (Ned./buitenland) beheersing Nederiands ouder 1 beheersing Nederlands ouder 2 spreektaal kind (% Nederlands) .702 .800 .316 .201 .917 .001 .012 .050 .019 .009 .001 .03 .01 .01 .09 .07 .17 .13 .11 .14 .16 .20 Nederland < buitenland Nederiand < buitenland Nederland < buitenland beter < slechter beter < slechter meer < minder Voor geen van de drie opvangvoorzieningen blijkt het bezoek ervan af te hangen van het geslacht van het kind, van de gezinssamenstelling en van het buitenshuis werken van de vader. Voor het gebruik van de peuterspeelzaal is het echter zo dat dit redelijk sterk samenhangt met het opleidingsniveau, het geboorteland en taalvaardigheidsniveau van de ouders en het geboorteland en de spreektaal van het kmd. Het zal daarom waarschijnlijk voomamelijk gaan om niet-allochtonen. De peuterspeelzaal wordt bezocht door kinderen die relatief vaak Nederlands spreken met redelijk hoog opgeleide, in Nederland geboren ouders met een goede beheersing van het Nederlands. Voor het bezoek van het kinderdagverblijf blijken slechts enkele kenmerken relevant. Met name het buitenshuis werken van de moeder lijkt een reden te zijn omhet kind bij het dagverblijf onder te brengen. Samenspel trekt een compleet ander publiek dan de peuterspeelzalen; de aangetroffen verbanden wijzen precies in de andere richting. Het belangrijkste kenmerk lijkt te zijn de frequentie waarmee het kind Nederlands spreekt. Dit heeft vermoedelijk vooral te maken met het feit dat Samenspel in de thuistaal (= buitenlandse taal) en niet in het Nederlands wordt aangeboden. 35
  • 46. In Tabel 5.5 en Tabel 5.6 splitsen we het bezoek van opvangvoorzieningen uit naar geboorteland en opleidingsniveau, beide op gezinsniveau. Vanwege de geringe aantallen hebben we daarbij sommige categorieen samengevoegd. In de tabel zijn de bezoek-cijfers verticaal gepercenteerd; voor de volledigheid hebben we horizontaal ook nog de randtotalen toegevoegd. Wat betreft het geboorteland willen'we hier nogmaals nadmkkelijk vermelden dat dit niet vanzelfsprekend hoeft samen te vallen met wat men doorgaans onder etnische of allochtone groepering verstaat. Bij opleidingsniveau wordt met vo-1 bedoeld: Ibo, mavo en leerjaar 1-3 havo/vwo, en met vo-2: leerjaar 4-6 havo/vwo. Tabel 5.5 - Bezoek opvangvoorzieningen naar geboorteland gezin (procenten) Nederland Sur/Ant. Turkije Marokko overig N Peuterspeekaal nooit enkele keer regelmatig 30 3 67 45 2 54 76 8 16 84 4 13 58 2 40 249 17 148 Kinderdagverblijf nooit enkele keer regelmatig 93 0 7 87 0 13 91 3 6 98 1 1 87 3 10 379 6 29 Andere kinderopvang nooit 99 99 95 99 89 398 enkelekeer 1 0 3 1 37 regelmatig 0 23 0 89 Samenspel nooit 98 91 81 81 84 359 enkele keer 1 28 6 7 20 regelmatig 1 8 11 13 10 35 N(=100%) 87 67 112 86 62 414 36
  • 47. Tabel 5.6 - Bewek opvangvoorzieningen naar opleidingsniveau gezin (procenten) geen onderwijs max. lo vo-1 vo-2/mbo/ hbo/wo N Peuterspeekaal nooit enkele keer regelmatig 83 5 12 71 2 27 53 4 44 43 7 50 250 18 167 Kinderdagverblijf noon enkele keer regelmatig 95 2 2 93 3 5 95 0 5 86 3 12 400 7 28 Andere kinderopvang nooit 100 92 98 97 418 enkele keer 0 6 02 8 regelmatig 03229 Samenspel nooit enkele keer regelmatig N (=100%) 85 5 10 41 88 5 7 110 87 5 8 165 90 3 119 383 18 34 435 De tabel over het geboorteland laat zien dat inderdaad relatief veel in Nederland geboren ouders hun kind naar de peuterspeelzaal doen (70% van hen). Daamaast bezoekt ook een groot deel van de Surinaamse/Antilliaanse kleuters (56%) deze opvangvoorziening. Onder Turkse en Marokkaanse ouders is de peuterspeelzaal niet erg populair; slechts zo'n 15% van deze kleuters bezoekt de speelzaal regelmatig. Onder overig allochtonen is deze opvangvoorziening wel redelijk populair. Het kinderdagverblijf wordt relatief veel bezocht door Surinaamse en Antilliaanse kinderen. Samenspel trekt vooral Turkse en Marokkaanse ouders en kinderen. Het bezoek van de opvangvoorzieningen varieert ook sterk met het opleidingsniveau van de ouders. De peuterspeelzaal en - zij het in minder mate - het kinderdagverblijf is vooral in trek bij relatief hoogopgeleide ouders. Bij Samenspel is de verdeling naar opleidingsniveau wat meer gelijk verdeeld, alhoewel relatief veel ouders zonder opleiding gebruik van deze voorziening maken. 5.4 Samenvatting In dit hoofdstuk zijn we nagegaan welke verbanden er bestaan tossen deelname aan voorschoolse onderwijsprogramma's en kmderopvangvoorzieningen enerzijds en een aantal achtergrondkenmerken van ouders en kinderen. Deeliiame aan voorschoolse programma's hangt met name samen - maar dat ligt ook voor de hand, daarvoor zijn ze namelijk ook bedoeld - met de etnische herkomst van het gezin. Meer concreet gaat het om het geboorteland, de beheersing en het gebruik van de Nederlandse taal en de opleiding. Geen Verbanden werden aangetroffen met het geslacht van het kind, de gezinssamenstelling en het buitenshuis werken van de vader en moeder. Het gebruikmaken van de onderscheiden kinderopvangvoorzieningen varieert sterk over de verschil- lende kenmerken. Bij de peuterspeelzalen betreft het relatief vaak hoger opgeleide gezinnen, waarvan de leden in Nederland zijn geboren en een goede beheersing hebben van het Nederlands en deze taal ook vaak spreken. Deelname aan Samenspel laat juist het spiegelbeeld zien van deze kenmerken, hetgeen waarschijnlijk samenhangt met het gegeven dat dit in de thuistaal (i.c. buitenlandse taal) wordt aangeboden. Bezoek van een kinderdagverblijf vertoont met nagenoeg geen van de achtergrond- 37
  • 48. kenmerken een verband. Een uitzondering daarop vormt de groep buitenshuis werkende moeders: zij brengen hun kind relatief vaak naar deze vorm van opvang. De verbanden die in dit hoofdstok zijn gelegd tossen de verschillende variabelen heeft overigens het eerder geuite vermoeden bevestigd, dat er aanleiding is temghoudend te zijn bij het verbinden van harde conclusies aan de gegevens met betrekking tot deelname aan voorschoolse programma's. Het lijkt er inderdaad op dat met name ouders zonder of met slechts weinig opleiding, die in het buitenland zijn geboren en die de Nederiandse taal niet zo goed machtig zijn veel moeite hebben gehad met het invullen van deze (maar waarschijnlijk ook: andere) vragen. Er zijn ook aanwijzingen dat de betrouwbaarheid van de gegeven antwoorden afneemt naarmate de onderwerpen waarover ze handelen zich langer geleden hebben afgespeeld. Hoewel er dus duidelijke reserves zijn voor de betrouwbaarheid van de gegevens die handelen over deelname aan voorschoolse programma's, is er minder aanleiding te veronderstellen dat die ook zouden gelden voor bezoek van opvangvoorziemngen zoals peuterspeelzaal en kinderdagverblijf. Hier gaat het namelijk om twee algemeen landelijk bekende en geformaliseerde voorzieningen, terwijl de voorschoolse programma's doorgaans lokaal van karakter zijn en bovendien qua benaming, vonngeving en inhoud nog veel op elkaar kunnen lijken. 38
  • 49. 6 Achtergronden van prestaties 6.1 Inleiding Eerder hebben we aangegeven wat de gemiddelde scores waren van de leerlingen op Begrippen en Ordenen. Het betrof toen de grote gemiddelden behorende bij de totale steekproef. In dit hoofdsmk relateren we de prestaties aan enkele achtergrondkenmerken van de leerlingen. We nemen daarbij een selectie van de variabelen die in de hoofdstukken 3 en 4 aan de orde zijn gesteld. In de tabellen geven we steeds de gemiddelde scores op de toetsen Begrippen en Ordenen uitgesplitst naar de categorieen (bv. jongens en meisjes) van het achtergrondkemnerk (m dit voorbeeld: geslacht). Daarbij vermelden we allereerst of er sprake is van significante verschillen/samenhangen (de p- waarde). Gelet op het aantal cases (> 500) ligt het vooralsnog voor de hand uit te gaan van het cnterium p <.01. We presenteren in de tabellen vervolgens ook de nommaal-metrische samenhang (Eta). Het kwadraat van Eta geeft het percentage variantie dat door de betreffende variabele 'verklaard' wordt. Doorgaans wordt er vanuit gegaan dat, wil het verschil tussen de categorieen relevant zijn, Eta .15 dient te bedragen, ofwel dat er ruim 2% variantie moet worden verklaard (alhoewel soms ook met lagere waarden genoegen wordt genomen, bv. .10). Daarbij dient overigens rekening te warden gehouden met het aantal categorieen dat de betreffende variabele telt. We vermelden tevens de correlatiecoefficient (r); deze geeft aan of er sprake is van een rechtlijnig ofwel lineair verband (m.a.w. of verandering van de score op de ene variabele samengaat met een overeenkomstige verandering van de score op de andere variabele). Ook bij r wordt veelal als criterium aangehouden r >.15 (of minimaal r >.10; in dit geval wordt slechts 1% variantie verklaard). Het verschil tussen Eta en r geeft er een indruk van in hoeverre de samenhang afwijkt van lineariteit. Indien een achtergrondkemnerk slechts twee categorieen telt (bv. geslacht), dan is de samenhang per definitie lineair, en is Eta (op het teken na: + of -) dus gelijk aan r. Wanneer de variabele louter nominale categorieen kent (bv. geboorteland), dan wordt r niet vermeld. In sommige gevallen hebben we geen categorieen onderscheiden bij de variabelen, maar werken we met bijvoorbeeld somscores van interval- of ratio-niveau. In die gevallen vermelden we alleen de samenhangsmaten (en niet de gemiddelden). 6.2 Prestaties en achtergrondgegevens van de kinderen Allereerst gaan we in op de prestaties in relatie tot de achtergrondgegevens van de kinderen. Deze staan in Tabel 6.1. 39