1. ZICHT OP INTERNATIONALISERING
Signaleringsrapportage
“As the world becomes more thoroughly interconnected economically and politically,
as people move about in unforeseen, only partially controllable,
and increasingly massive, ways,
and as new lines are drawn and old ones erased,
the catalogue of available identifications
expands, contracts, changes shape, ramifies, involutes, and develops.”
Clifford Geertz, in his Available Light (2000).
Chapter XI, p. 225.
3
3. Inhoud
1 Inleiding 7
2 Politieonderwijsraad 9
3 Internationalisering en globalisering 11
3.1 ● Internationalisering als modernisering
3.2 ● Globalisering
3.2.1 ● Economie
3.2.2 ● Meer dan economie alleen
3.2.3 ● Een derde van de wereldhandel onwettig
3.3 ● Inzoomen, uitzoomen en vice versa
4 Europa 29
4.1 ● Raad van Europa
4.2 ● Europese Unie
4.3 ● Verdrag van Lissabon
5 Internationale politiesamenwerking 41
5.1 ● Een mondiale veiligheidsagenda
5.1.1 ● Multilateraal en multidisciplinair
5.1.2 ● Contouren van een agenda
5.2 ● Samenwerking in grensstreken
5.2.1 ● Politiesamenwerking in Nederlandse grensstreken
5.3 ● Samenwerking in de EU
5.3.1 ● Ruimte voor Vrijheid, Veiligheid en Rechtvaardigheid
5.3.2 ● Het Stockholm Programma 2010-2014
5.3.3 ● Uitvoeringsorganisaties
5.3.4 ● EU veiligheidsagenda: prioriteiten
5.4 ● Kracht, bereik en integriteit
5.4.1 ● Sterke en zwakke staten
5.4.2 ● Politietaken OVSE en VN
5.5 ● Over ‘nabij’ en ‘veraf’: een model
6 Internationalisering en de Nederlandse politieprofessie 73
6.1 ● De normaalste zaak van de wereld?
6.1.1 ● Samenwerking in het kader van de Europese Unie
6.1.2 ● Rechtshulp en informatie-uitwisseling
6.1.3 ● Landenbeleid
6.1.4 ● Onderwijs en ontwikkeling
6.2 ● Nationaal dreigingsbeeld en programma’s aanpak georganiseerde criminaliteit
6.3 ● Competenties gevraagd
6.3.1 ● Een rollenmodel
6.3.2 ● Competenties: generiek en specifiek
6.4 ● Opleiding en loopbaan
6.4.1 ● Rollen en beroepsprofielen
6.4.2 ● Internationalisering van het loopbaanbeleid
6.5 ● Wetenschap, technologie en de kennisfunctie van de Politieacademie
6.6 ● Een internationale community of practice?
7 Bijdrage aan de ontwikkelingsagenda van het politieonderwijs 99
Bijlagen 103
1 Gesignaleerde adviezen en rapporten van Nederlandse adviesorganen en
onderzoeksinstellingen, 2007-2009
2 Geraadpleegde literatuur en websites
3 Overzicht kaarten en tekstboxen
5
5. 1 ● Inleiding
In het najaar van 2009 zijn belangrijke besluiten genomen. Naast de ratificatie van het Verdrag
van Lissabon (incl. de bepalingen over politie en justitie) zijn er onder Zweeds voorzitterschap
nieuwe doelen en activiteiten bepaald voor politie en justitie in de periode 2010-2014 (het
Stockholm Programma). Bovendien is duidelijk dat internationale werk- en leercontacten op
het terrein van veiligheid gaandeweg verder intensiveren.
In het voorjaar van 2005 stelde de Politieonderwijsraad voor het eerst een nota vast
over internationalisering en politieonderwijs. Deze nota werd eind 2006
geactualiseerd ter voorbereiding van een panelbespreking over dit thema in februari
2007. Eind dat jaar volgde ‘Rollen van betekenis. Over de internationale oriëntatie van het
politieonderwijs en het opleiden voor een rol in of in directe relatie met het buitenland’.
Inmiddels zijn we twee jaar verder en blijkt een nieuwe verkenning nuttig, waarbij
gekeken is naar zowel recente wetenschappelijke publicaties als
praktijkontwikkelingen van de laatste jaren. De opbouw van Zicht op
Internationalisering is als volgt.
De Politieonderwijsraad heeft als adviesorgaan en afstemmingsplatform de taak bij te
dragen aan de verdere ontwikkeling van het politieonderwijs en daarbij rekening te
houden met ontwikkelingen in internationaal verband. Hoe de Raad dat doet, is te
lezen in hoofdstuk 2 van deze rapportage.
Een global mindset is van belang om adequaat te kunnen schakelen tussen ‘wijk en
wereld’. Hoofdstuk 3 bevat een korte inleiding op relevante basisbegrippen. Onder
andere een recent rapport van de Wereldbank biedt hiervoor een kapstok.
In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de multilaterale samenwerking tussen staten in
Europa. Specifieke aandacht wordt geschonken aan het Verdrag van Lissabon.
Hoofdstuk 5 gaat over internationale samenwerking op het terrein van veiligheid. Er
toont zich een mondiale safety and security agenda. Deze sluit vrijwel naadloos aan op
die van ons eigen land en die van de EU. Wat betreft internationale samenwerking
wordt in dit hoofdstuk een onderscheid gemaakt tussen landen die politiek-
bestuurlijk en juridisch sterk verwant zijn met Nederland en landen waarvoor dat niet
of in veel mindere mate geldt.
Hoofdstuk 6 gaat in op de doorwerking van het voorgaande in de politieprofessie.
Welke agenda is hier aan de orde? Wat vraagt dit van de competenties van
politiemedewerkers? Wat betekent dit voor de politieopleidingen? Is er een
internationale community of practice in ontwikkeling? Actueel is de vraag naar de
doorwerking van internationalisering bij de herijking van de beroeps- en
kwalificatieprofielen politieonderwijs.
In hoofdstuk 7 worden tenslotte de voornaamste thema’s op een rij gezet met het oog
op de ontwikkelingsagenda van het politieonderwijs.
In de bijlagen is een overzicht opgenomen van recente adviezen en rapporten van
Nederlandse adviesorganen en onderzoeksinstellingen (2007-2009).
7
7. 2 ● Politieonderwijsraad
De Politieonderwijsraad is het adviesorgaan van de beide politieministers met betrekking tot
de verdere ontwikkeling van het politieonderwijs. In de wettelijke taakopdracht van de Raad is
aandacht voor internationale ontwikkelingen specifiek benoemd (art. 20 wet politieonderwijs).
De Politieonderwijsraad heeft zijn taken in een reeks van functies uitgelegd:
signaleren attenderen agenderen onderzoeken monitoren afwegen
adviseren. Zicht op Internationalisering staat vooral in het teken van de signalerings- en
attenderingsfunctie. Hoofdstuk 7 heeft echter een agenderend karakter.
Een zeker overzicht van de impact van internationalisering op de politieorganisatie en
de politieprofessie is vanzelfsprekend van groot belang voor de actualisering van het
politieonderwijs en de ontwikkelingsagenda die daartoe wordt gehanteerd. Dit vindt
bij voortduring plaats waar het gaat om leeractiviteiten en leermiddelen. Zodra
actualisering een meer structurele aanpassing vergt, raakt dit de ‘architectuur’ van het
samenhangend stelsel van politieonderwijs: (initiële en postinitiële) beroepsprofielen,
diploma’s (kwalificaties) en kernopgaven.
Panelbespreking
Begin 2007 organiseerde de Politieonderwijsraad een panelbespreking over
internationale politiesamenwerking. Hieronder volgen de hoofdpunten uit deze
bespreking.1
De bespreking begint met een stand van zaken. Het proces van internationalisering
van het politieonderwijs loopt. Er zijn nuttige bouwstenen gemaakt en er worden
relevante activiteiten uitgevoerd, onder andere door de School voor
Politieleiderschap. Of Nederland hiermee ook een voorhoedepositie bekleedt, moet
worden betwijfeld. Er moet nog veel verbeterd en geïntensiveerd worden, zowel qua
beleid als de feitelijke onderwijspraktijk.
Nog teveel staat internationalisering apart van het reguliere politiewerk en
politieonderwijs. Het belang wordt nog teveel met de mond beleden en de
doorwerking is te beperkt. Internationalisering wordt eerder als probleem gezien, dan
als uitdaging en nog te vaak wordt Europa geassocieerd met ‘meer werk, politiek en
juridisch gezeur’. Hoe kan een meer proactieve, enthousiaste en coöperatieve houding
gevormd worden?
Internationale competenties moeten vroeg in het (initiële) opleidingsprogramma
aangeleerd worden en voor een ieder gelden. Elke nieuw opgeleide
politiemedewerker zou een ‘internationale ambassadeur voor de Nederlandse politie’
moeten zijn. Internationale kennis en competenties zouden benoemd en erkend
moeten worden. Binnen opleidingen zou gedifferentieerd moeten kunnen worden
richting een internationaal / Europees competentieprofiel. De internationale
component moet op elk kennisdomein worden verankerd, beter dan
internationalisering als apart onderwerp te beschouwen.
Docenten moeten zich meer bewust worden van hun rol bij internationalisering (‘teach
the teacher’). De Politieacademie zou een soort canon kunnen maken met betrekking
tot internationalisering. Het Politie Kennisnet bevat wel relevante informatie, maar is
nog te encyclopedisch ingericht. Leerboeken die de kennis op het gebied van
internationalisering bundelen, zijn hard nodig.
1 De inleiding werd verzorgd door Monica den Boer (VU/ Politieacademie). Voor een uitgebreider verslag zie: Bijdrage aan de
ontwikkelingsagenda. Politieonderwijsraad, september 2007. In deze rapportage is de directe relatie gelegd met het herijken van
de beroepsprofielen dat plaatsvindt in de jaren 2008-2010 (pg. 81-85).
9
8. In de panelbespreking kwamen de volgende thema’s aan bod:
1. Visie op internationalisering
Er ontwikkelt zich wel een visie van de Nederlandse politie op
internationalisering; wat ontbreekt is een bijpassend actieplan (doelen,
activiteiten, mensen, middelen; paragraaf 6.1). Internationale kennis en
ervaring zou meer gewaardeerd moeten worden, dan nu het geval is.
2. Kennis
Elke agent hoort over internationale basiskennis te beschikken (normen, waarden;
internationale uitvoeringsorganisaties, relevante verdragen en regelgeving).
Diepgaande thematische kennis, bijvoorbeeld over mensenhandel, is relevant
voor specialisten; niet elke agent hoeft alles te weten. De gemiddelde diender
moet zo opgeleid worden dat hij ‘bewust onbekwaam’ is. Hij moet weten waar en
wanneer hij vragen moet stellen, alvorens tot actie over te gaan.
De transfer van buitenlandse inzichten en praktijken moet structureel gebeuren,
waarbij goed opgelet wordt dat deze niet altijd één op één overdraagbaar zijn.
Omgekeerd moet Nederland zich meer inspannen om Nederlandse expertise over
te dragen aan het buitenland.
3. Politieonderwijs
Het politieonderwijs moet zich proactief opstellen. Als het politieonderwijs zich
alleen oriënteert op het bestaande takenpakket van politieambtenaren, loopt de
opleiding automatisch achter. De omgeving verandert sterker en sneller, dan de
politieorganisatie. Proactief politieonderwijs vereist dat men een beeld heeft wat
onder internationalisering verstaan wordt. Bij het bepalen van de koers moet niet
alleen naar buitenlandse politie gekeken worden, maar ook naar andere partners
in veiligheid.
Bij het opleiden voor internationale competenties moeten local and global
geïntegreerd worden; het gaat om een internationale manier van denken. Daarbij
moet de beheersing van de moderne vreemde talen niet vergeten worden.
Bijscholing is continu nodig, regels veranderen snel. Ook CEPOL kan hieraan
bijdragen. Een belangrijke verankering moet plaatsvinden in de beroepsprofielen
die binnenkort worden herijkt.
De panelbespreking van februari 2007 is te beschouwen als het begin van een
meerjarig traject van bezinning op de internationaliseringsagenda van het
politieonderwijs. Deels vindt dit plaats binnen de boezem van de Politieacademie,
deels in het kader van de Politieonderwijsraad.2
Zicht op internationalisering beoogt hieraan een bijdrage te leveren. In hoofdstuk 7 is
deze bijdrage samengevat.
2 Wat betreft de Politieonderwijsraad, zie o.a. het project Herijking beroepsprofielen waarover in september 2009 is
gerapporteerd door de Raad. Wat betreft de Politieacademie, zie o.a. het recente rapport Burgers Eisen Beter Blauw (juni 2009).
Ook onderdelen van de visienota De normaalste zaak van de wereld hebben hierop betrekking ( paragraaf 6.1).
10
9. 3 ● Internationalisering en globalisering
Dit hoofdstuk bevat een summiere inleiding op veelomvattende vraagstukken van
internationalisering en globalisering. Waar staan deze begrippen voor? Wordt de wereld
steeds ‘platter’, zoals sommigen beweren, of worden de verschillen juist groter?
Onmiskenbaar is dat er licht- én schaduwzijden zijn te noemen.
Geografisch gesproken staat het begrip internationalisering voor het
(vanzelfsprekende) gegeven dat er natiestaten zijn met onderlinge relaties. Deze
vanzelfsprekendheid wordt versterkt doordat allerlei data verzameld worden door en
op basis van administratieve eenheden (landen, provincies, steden, etc.). De
misleidende gedachte kan ontstaan dat staten daarmee ook in alle gevallen de meest
logische insteek vormen bij onderzoek en onderwijs, ook waar deze zich richten op de
internationale politiesamenwerking.
In het begrip ‘globalisering’ wordt de aandacht verlegd naar relatiepatronen die zich
niet veel aantrekken van staatsgrenzen, of het nu gaat om economische, sociale,
culturele of ecologische aspecten.
Economisch gesproken is Nederland als handelsnatie al eeuwenlang sterk op het
buitenland georiënteerd. De invloed van het buitenland op de Nederlandse
samenleving bleef echter lang beperkt. Pas in de tweede helft van de 20e eeuw raakt
de Nederlandse samenleving doordrenkt met internationale aspecten (immigratie,
media, toerisme). Inmiddels werken tal van Nederlanders gedurende korte of langere
tijd in het buitenland of volgen daar (onderdelen van) een studie. Omdat het
bedrijfsleven meer dan ooit vervlochten is geraakt met economieën in het buitenland,
is internationale uitwisseling van geld, goederen, informatie én menselijk kapitaal nog
nooit zo groot geweest als nu het geval is.
De toenemende vervlechting met andere delen van de wereld roept ook tegenreacties
op. Zo neemt in Nederland de waardering voor de eigen (lokale) geschiedenis, cultuur
en streektaal toe. Sedert enkele jaren kent ons land een historische canon en ook komt
er een nationaal historisch museum. Anderzijds hebben migranten in ons land,
dankzij de informatisering, meer dan vroeger de mogelijkheid de eigen cultuur en het
eigen land van herkomst in ere te houden. De complexe situatie die hieruit volgt,
wordt geduid met het begrip ‘glocalisering’, een samentrekking van globalisering en
lokalisering.
In paragraaf 3.1 wordt internationalisering besproken als een vorm van
modernisering, naast andere aspecten als individualisering, informatisering,
informalisering en intensivering. Het Sociaal Cultureel Planbureau introduceerde in
2004 de inmiddels populair geworden noemer van de ‘5 i’s’. Daarnaast zijn andere
aspecten van modernisering van belang, zoals normalisering en professionalisering.
Paragraaf 3.2 gaat over globalisering. Dit wordt hier opgevat als een verzameling van
gevarieerde en deels onvoorspelbare processen van transformatie. Deze processen zijn
al eeuwenlang werkzaam en worden door zowel de geschiedenis als de geografie in
kaart gebracht.
In paragraaf 3.3 wordt het belang van dit hoofdstuk samengevat als het vermogen om
afwisselend te kunnen inzoomen en uitzoomen: Think global, act local.
11
10. 3.1 ● Internationalisering als modernisering
Het Sociaal Cultureel Planbureau karakteriseert internationalisering als een vorm van
modernisering. Tezamen met aspecten als individualisering, informalisering, informatisering
en intensivering spreekt het SCP van de 5 i’s. De vijf genoemde aspecten hangen onderling
nauw samen, in ieder geval in de ‘westerse wereld’.
De 5 i’s werken niet voor iedereen en op elke plaats in dezelfde mate door. Er zijn
verschillen naar onderscheiden categorieën burgers (leeftijd, opleiding, werk,
etniciteit) en er zijn grote geografische verschillen. Landen en regio’s verschillen van
elkaar, omdat de betreffende processen later op gang kwamen of voor een deel nog
moeten komen en omdat het tempo van de modernisering verschilt. Dit, gevoegd bij
de (soms zeer grote) verschillen in uitgangssituatie, (belemmerende) structuren en
instituties en tegenbewegingen, maakt internationale samenwerking tot een complexe
aangelegenheid.
Box 1
Modernisering: 5 i’s
Individualisering Veroorzaakt door gestegen opleidingsniveaus, toegenomen welvaart,
emancipatie en afgenomen sociale controle meer behoefte aan
‘maatwerk’ (sociale zekerheid, zorg, onderwijs, arbeidsvoorwaarden).
Minder hiërarchie in sociale relaties, meer nadruk op ‘ketens en netwerken’
en ‘relationele voorwaarden voor succes’. Paradoxaal: grotere roep om
meer formele controle en strengere sancties.
Informalisering Meer egalitaire omgangsvormen (aanspreektitels bijv.), informele kleding
(‘casual’). Privatisering en verpersoonlijking van formele functies.
Maatschappelijke organisaties verlenen steeds meer op ‘professionele
basis’ diensten en opereren in relatief losse netwerken met een geringe
gelaagdheid nieuwe problemen voor de overheid teveel formalisering
= ‘bureaucratie’; te veel informalisering = ‘gedogen’ (en maatschappelijke
risico’s).
Informatisering ICT leidt tot enorme beschikbaarheid van ‘informatie’, ongeacht tijd en
plaats en tot nieuwe problemen m.b.t. weging van de kwaliteit ervan en
nieuwe zorgen m.b.t. toegenomen kwetsbaarheid (sabotage, stroomuitval,
terrorisme en informatiebederf; nieuwe vormen van ‘cybercriminaliteit’). En:
nieuwe mogelijkheden m.b.t. beveiliging en opsporing. Bedrijven: e -
commerce; overheden e -government.
Intensivering Nieuw hedonisme: toegenomen behoeften aan ontspanning, belevenis,
beleving, emotie en gevoel. Heeft ‘normatieve werking’. Paradoxaal is het
instrumentele karakter van de collectieve beleving (popconcerten,
Koninginnedag, voetbalwedstrijden, etc.). Overgevoeligheid voor
persoonlijke krenkingen, psychologisering van de onderlinge verhoudingen.
Staat haaks op doelen van algemeen belang en het nemen van
verantwoordelijkheid.
Internationalisering Meer invloed vanuit buitenland op de eigen samenleving. Tegelijk nemen
verschillen tussen samenlevingen af door media, toerisme, wereldwijde
verspreiding van producten en diensten van multinationals, activiteiten van
NGO’s als Greenpeace en het gebruik van de Engelse taal als
wereldomvattende lingua franca. Intensivering wereldhandel gaat gepaard
met verspreiding en acceptatie van democratische grondbeginselen
(stemrecht, mensenrechten). Welvaartstoename in bepaalde delen van de
wereld en goedkopere communicatie - en vervoerstechnieken stimuleren
internationalisering. Internationalisering gaat veelal gepaard met migratie en
groeiende diversiteit.3
3 Zie: Multiculturaliteit en politieonderwijs, Politieonderwijsraad, februari 2008 en Aspecten van multiculturaliteit, bijdrage aan
de ontwikkelingsagenda van het politieonderwijs, Politieonderwijsraad juni 2008.
12
11. Normalisering en diversiteit
Een vitaal aspect van modernisering dat minder goed tot uitdrukking komt in de 5 i’s
staat bekend als normalisering. Modernisering gaat al eeuwenlang hand in hand met
een grote mate van normalisering op technologisch en economisch gebied.4 Deze
kracht is nog steeds zeer actueel. De digitale revolutie die vanaf de jaren ’80 de wereld
ingrijpend veranderde, kon alleen plaatsvinden door standaardisatie en
protocollisering. Bij de Nederlandse politie toont zich dit in de ordening van
bedrijfsprocessen en op het terrein van de informatievoorziening.
Paradoxaal is dat ten gevolge van migratie en individualisering er in ons land grotere
verschillen op sociaal-cultureel, religieus en politiek gebied bestaan dan ooit.
Bovendien is deze diversiteit ten gevolge van de moderne verbindingsmiddelen
(mobiliteit, ICT) veel minder dan vroeger territoriaal gebonden. Normalisatie en
toenemende diversiteit gaan daarmee hand in hand.
Internationale netwerken
Verder wordt er steeds meer in termen van netwerken gedacht en gehandeld. Dit
geldt voor staten, bedrijven, beroepsgroepen en voor individuele burgers. Dit gaat
gepaard met een toenemende gebruik van ICT, vervlechting van de publieke en
private sector (PPS) en toenemende professionalisering. Economische, sociale en deels
ook politieke relaties krijgen daarmee een meer horizontaal karakter, waarmee ook
het karakter van besluitvorming verandert. Autonome besluitvorming (DAD: Decide,
Announce, Defend) maakt plaats voor onderhandelen (DDD: Dialogue, Decide, Deliver).5
PPS
De grenzen tussen de publieke en private sector verschuiven. Op tal van terreinen die
vroeger tot het monopolie van de staat behoorden, is tegenwoordig sprake van een
vermenging van publieke en private sector, zoals in het openbaar vervoer en de
energiesector. De overheid trekt zich daarbij terug in de rol van toezichthouder die de
vorming van monopolies belemmert en de kwaliteit van dienstverlening bewaakt.
Ook op het terrein van het terrein van veiligheid is dit het geval, zeker in Noordwest-
Europa. Verder naar het zuiden en oosten ligt dit minder voor de hand vanwege het
risico van corruptie van overheidsinstellingen.6
Professionalisering
Het begrip professional is niet meer beperkt tot de hoogwaardige, relatief autonome
specialist (advocaat, arts, notaris, architect, etc.), maar wordt tegenwoordig ook
gebruikt voor specialisten, zoals deze voorkomen in veel moderne organisaties van
enige omvang. Dit brengt het risico van fragmentatie met zich mee, in en tussen
organisaties. Anderzijds zijn er kansen in termen van variëteit en creativiteit.
Meer en meer moet ervan uitgegaan (kunnen) worden, dat beroepsbeoefenaren als
goedopgeleide, weldenkende mensen de hen toegestane handelingsruimte op een
deskundige, integere wijze benutten. Niettemin is ook in de wereld van professionals
een doorlopende ’normaliseringsdruk’ zichtbaar, in de betekenis van (internationale)
standaarden, protocollen, kwaliteitsmethodieken, wet- en regelgeving. Internationale
communities of practice kunnen hierbij een belangrijke rol spelen ( paragraaf 6.6).
Wel ervaren transnationale bedrijven en instellingen dat, hoeveel er ook wordt
gestandaardiseerd (genormaliseerd), steeds de historische dimensie van de landen
waarin gewerkt wordt, blijft doorklinken. De mensen met wie wordt samengewerkt
4 Zie bijv. Auke van der Woud (2006).
5 Zie bijv. De Bruijn en Ten Heuvelhof (1999). Zie ook: box 2).
6 Mogelijk is dit risico ook in Nederland groter dan verondersteld. Zie N. Kop e.a., 2007. Zie ook: Nationaal Dreigingsbeeld,
KLPD 2008.
13
12. hebben hun eigen sociaal-culturele achtergrond en eigen verwachtingen ten aanzien
van relaties en gedrag.7
Box 2
The rise of the network society (1996, 2000)
Het begrip ‘netwerksamenleving’ is inmiddels ingeburgerd, niet in de laatste plaats door het
werk van Manuel Castells. Castells schreef in de jaren negentig het driedelige werk The
Information Age. Economy, Society and Culture.
Deel 1 van deze trilogie, The Rise of the Network Society, is gebruikt bij de formulering van
de visie op de Nederlandse politie in Politie in Ontwikkeling. Castells legt uit dat de
geografie van de wereld niet alleen begrepen kan worden in termen van een ‘space of
places’ en vraagt aandacht voor de kenmerken en effecten van (wereldomvattende)
stromen van goederen, kapitaal, mensen, ideeën en informatie (de ‘space of flows’ ). Van
oudsher is bekend dat de ontwikkeling van plaatsen alleen begrepen kan worden vanuit de
functie die de plaats heeft in een wijdere omgeving. Plaatsen ontstonden op de kruising van
handelswegen, langs kusten of bij de oversteekplaatsen van rivieren. Meer dan ooit geldt
dat bij de verklaring of voorspelling van verschijnselen rekening gehouden moet worden met
de ‘space of flows’.
In Politie in Ontwikkeling is dit geagendeerd onder de noemer ‘nodale oriëntatie’. Erkend
wordt dat Nederland een centrale functie heeft in de wereld en dat er intensieve
verkeersknooppunten zijn waarlangs mensen, goederen, informatie, kapitaal en ideeën
passeren, over wegen, waterwegen, via luchtverbindingen, maar steeds meer ook via ICT-
verbindingen. In termen van communicatie en mobiliteit zijn er weinig plaatsen op Aarde,
waar zo’n intensief verkeer te zien is als in Nederland. Dit stelt eisen aan de Nederlandse
politie, in termen van beleidsvoerend vermogen, vakbekwaamheid en het vermogen tot
internationale samenwerking.
De mogelijk minder bekende vervolgdelen van The
Information Age zijn:
- The Power of Identity (1997, 2004)
- End of Millennium (1998, 2000).
7 Zie bijv. Hofstede, 2005. En: Atlas of European Values, Halman, Luijkx en Van Zundert, 2005. Voorts vindt in het kader van het
zevende raamwerkprogramma van de EU momenteel een interessant onderzoek plaats naar ‘security ethics’ bij politie, defensie
en inlichtingendiensten onder de naam In:ex ( hoofdstuk 6, box 24).
14
13. 3.2 ● Globalisering
Het begrip globalisering gaat over het ontstaan en de werking van wereldomvattende
relatienetwerken. Daarbij gaat het ten eerste over economische aspecten, zoals internationale
handel en investeringen, het bevorderen van vrijhandel en het tegengaan van protectionisme.
Belangrijke organisaties op dit terrein zijn de Wereldbank en de Wereld Handelsorganisatie
(WTO). In paragraaf 3.2.1 wordt dit toegelicht.
Critici wijzen op de negatieve effecten van economische globalisering, zoals armoede,
milieueffecten en de schending van mensenrechten. Benadrukt wordt dat
globalisering evenzeer gaat over technologie (infrastructuur, mobiliteit,
communicatie), politieke aspecten (machtsverhoudingen), sociaal-culturele,
demografische en ecologische aspecten. Over deze aspecten van globalisering gaat het
in paragraaf 3.2.2.
3.2.1 ● Economie
Ter introductie op het globaliseringsdenken wordt het recente rapport Reshaping
economic geography van de Wereldbank gebruikt.8
World development Report 2009, nr. 31.
Een toegankelijk rapport met tal van
verhelderende illustraties. Het rapport is
sterk gericht op de voorwaarden voor
economische groei. Andere aspecten van
globalisering (sociaal, ecologisch) krijgen
relatief weinig aandacht. Gratis te
downloaden op www.worldbank.org.
Lange tijd werd de wereldeconomie gedomineerd door de economieën van West-
Europa en Noord-Amerika. Momenteel zijn er verschuivingen aan de gang en zijn er
belangrijke, opkomende economieën in Azië en Zuid-Amerika.9 In het algemeen blijkt
dat het welvaartspeil behoorlijk toeneemt en dat verschillen tussen werelddelen
afnemen. Binnen werelddelen zijn de verschillen echter onverminderd groot en
binnen landen worden verschillen dikwijls groter. De Wereldbank ziet dit als een
onvermijdbaar gevolg van ontwikkeling. Economische groei gaat nu eenmaal gepaard
met concentratie van bedrijven en mensen, migratie en verstedelijking. In de steden
vinden consumenten, producenten en toeleveranciers elkaar. Een verstandige
overheid grijpt hierin niet te snel en niet sterk in, zo meent de Wereldbank. Pas na
verloop van tijd kunnen onvermijdelijke inkomensverschillen worden afgevlakt, met
het oog op basisvoorzieningen, zoals wegen, onderwijs, gezondheidszorg, veiligheid
8 De Wereldbank is opgericht in 1944 en gericht op het verminderen van de armoede in de wereld door duurzame
ontwikkeling. Dit streven is geconcretiseerd in de zgn. Millenniumdoelen (Millennium Development Goals) die per 2015 bereikt
zouden moeten zijn. De Wereldbank ondersteunt landen bij het opbouwen van hun besturend vermogen, wet- en regelgeving
gericht op economische ontwikkeling, financiële systemen en het tegengaan van corruptie. De organisatie is opgezet als een
coöperatie en telt 186 landen als lid.
9 Recent toont dit zich in de G20 bijeenkomsten. In dit platform komen de grote (westerse) industrielanden bij elkaar
(oorspronkelijk G7), tezamen met Rusland en 12 andere opkomende economieën, zoals Brazilië, India en China. Nederland
behoort officieel niet tot de G20, maar omdat Nederland in financieel en economisch opzicht een belangrijke mondiale rol speelt
(16e economie in de wereld, 9e qua financiële sector), wordt ons land wel uitgenodigd.
15
14. en nutsvoorzieningen (elektriciteit, riolering, etc.). Voor wie daar niet op wil wachten,
is het een kwestie van verhuizen: naar de grote steden of naar een ander land.
Natuurlijk is niet elke migrant die zich vestigt in een (grote) stad onmiddellijk
succesvol. De uitgestrekte krottenwijken in de megasteden van Azië, Afrika en
Latijns-Amerika getuigen hiervan. Maar, zo stelt de Wereldbank, ook grote steden in
West-Europa en Noord-Amerika kenden ooit uitgestrekte sloppenwijken met
levensomstandigheden die slechter waren dan nu in de steden in de andere
werelddelen.
Het grootste probleem, vindt de Wereldbank, is dat bepaalde delen van de wereld
moeilijk toegang hebben tot de wereldmarkt en dat de wereldhandel zich steeds meer
voltrekt binnen en tussen bepaalde regio’s. Dit hangt samen met wat men ‘dikke’ en
‘dunne grenzen’ noemt. Hoe dikker de grens, hoe moeilijker deze te passeren is. In
West-Europa is sprake een sterke mate van integratie. Ruim een derde deel van wat
hier verdiend wordt, wordt verdiend met de handel, waarvan tweederde deel binnen
West-Europa zelf. In deze regio heeft zich een enorme mate van specialisatie qua
productie en soorten dienstverlening voorgedaan, geholpen door dalende kosten van
transport en communicatie. Europa laat hiermee een opvallende paradox zien van
globalisering: bestond tot enkele decennia geleden de wereldhandel nog voornamelijk
uit vervoer over grote afstanden (grondstoffen verhandelen tegenover
industrieproducten), tegenwoordig voltrekt het leeuwendeel van de handel zich
binnen Europa zelf. In Afrika bijvoorbeeld toont zich een totaal ander beeld. De
grenzen zijn er ‘dik’ en niet gemakkelijk te passeren. Zelfs binnen landen is sprake van
tal van belemmeringen, waardoor verkeer en vervoer veel tijd en geld vergen. Dit gaat
ten koste van economische groei.
Kaart 1. ‘Dunne’ grenzen in Europa, ‘dikke’ grenzen in Afrika. Reshaping Economic
Geography: xx, 98
Wie staatkundige wereldkaarten vergelijkt, pakweg vanaf 1960, ziet bovendien dat het
aantal grenzen in de wereld fors is toegenomen. De Wereldbank berekent een
verdrievoudiging. Enerzijds door het uiteenvallen van grote koloniale rijken van
Europese landen, zoals in Afrika, anderzijds door het uiteenvallen van de Sovjet-Unie
eind jaren ’80 en kort daarop Joegoslavië.
16
15. De wereld in 3-D
De Wereldbank tekent vanuit een economisch geografisch gezichtspunt een
wereldkaart op basis van drie dimensies:
- density: de mate van concentratie van bedrijven en bevolking en de mate van
productiviteit, koopkracht, werkgelegenheid en welvaart die daarmee
samenhangt;
- distance: het gemak waarmee markten kunnen worden bereikt; de
toegankelijkheid, de relatieve afstand (km/ tijd /kosten) ten opzichte van het
werk, afzetgebieden, toeleveringsgebieden (grondstoffen, halffabricaten), etc.
- division: de barrières die economische interactie belemmeren, veroorzaakt door
verschillen in valuta, in- en uitvoerregelingen, sociaal-culturele en politieke
verschillen (taal, religie, etniciteit); de mate waarin grenzen meer of minder
gemakkelijk kunnen worden overschreden.
De betekenis van deze drie dimensies varieert met de schaal van gebieden:
- op lokale schaal is de dimensie dichtheid (density) de belangrijkste. Afstanden
(distance) zijn kort en onderlinge verdeeldheid (division) doorgaans beperkt;
- op de schaal van een land zal de belangrijkste dimensie veelal de afstand zijn, dat
wil zeggen de afstand tot de economische kerngebieden. Het gaat dan vooral om
twee punten: arbeidsmobiliteit (bereidheid tot verhuizen) en transportkosten
(kwaliteit van de infrastructuur, de verbindingen). Onderlinge verdeeldheid
binnen landen is meestal beperkt, maar in sommige landen is deze groot (taal,
religie, etniciteit);
- mondiaal gezien is de voornaamste dimensie division, hoewel dichtheid en afstand
ook invloed hebben. Het meest geïntegreerd zijn de economische kerngebieden
van West-Europa, Noord-Amerika en Noordoost-Azië. Daarbuiten speelt
internationale verdeeldheid een grote rol.
De drie dimensies leveren gecombineerd nieuwe wereldkaarten op.
Kaart 2. Density, distance en division bepalen de toegang tot de wereldmarkt. Reshaping
Economic Geography: 271.
De Wereldbank gebruikt de drie dimensies om economische relaties tussen landen te
beschrijven. Zo wordt de wereldmarkt in belangrijke mate bepaald door drie markten:
17
16. Europa, de Verenigde Staten en Noordoost-Azië (Japan, Zuid-Korea).10 Hoe dichter
hierbij in de buurt, hoe gunstiger het is, tenzij er sprake is van moeilijk over te steken
grenzen. Rijke landen bieden een gunstige markt, mits de afstand niet te groot is en er
geen politieke belemmeringen zijn. Waar landen erin slagen hun grenzen ‘af te
breken’, ontstaat een grotere markt wat gunstig uitwerkt voor de economische groei.
Hét voorbeeld bij uitstek is de Europese Unie ( hoofdstuk 4).
Sommige landen hebben een zeer eenzijdige relatie met de wereldmarkt, bijv. de
olieproducerende landen in Noord-Afrika en het Midden-Oosten. Sommige landen
zijn omsloten door andere landen (landlocked) en hebben om die reden een erg lastige
toegang tot de wereldmarkt (Centraal-Azië, Bolivia, bepaalde landen in Afrika).
Het rapport gebruikt de drie dimensies vervolgens om een eenvoudige typologie te
maken van ‘vier werelden’ De kerngebieden van de wereldmarkt vormen tezamen de
High Income Countries (HIC), te vinden in West-Europa, Noord-Amerika, Japan,
Australië en Nieuw-Zeeland en Noordoost-Azië.
Kaart 3. Vier werelden op basis van ‘density, distance and division’. Reshaping Economic
Geography: 272.
Naast de HIC’s worden drie typen ontwikkelingsgebieden onderscheiden:
- type 1: de landen die zich het dichtst bij de wereldmarkt bevinden, er relatief
gemakkelijk toegang toe hebben en ook wat te bieden hebben. De wederzijdse
relaties kunnen worden versterkt door handelsverdragen, arbeidsmobiliteit of
natuurlijke hulpbronnen, de harmonisatie van standaarden en regelingen;
- type 2: de landen die relatief ver af gelegen zijn van de kerngebieden van de
wereldmarkt, maar waar wel sprake is van grote regionale afzetmarkten. De
economische groei is hier relatief groot en de vooruitzichten op verdere groei
gunstig, mits een aantrekkelijk investeringsklimaat voor bedrijven uit de HIC’s
kan wordt geborgd en er verder gewerkt wordt aan de infrastructuur;
- type 3: de landen die zich het verst van de wereldmarkt bevinden, zonder dat er
sprake is van gunstige, regionale afzetmarkten. Dit zijn de arme landen met
weinig perspectief: the bottom billion. Het zijn landen met weinig vooruitzichten,
weinig natuurlijke hulpbronnen en die veelal geplaagd worden door conflicten.
Sommige van deze landen zijn omringd door vijandige buurlanden of hebben zelf
10 Het ijkpunt op kaart 2 kaart wordt gevormd door de Verenigde Staten. Hoe dichter bij de VS en hoe gemakkelijker de toegang
tot de markt van de VS, hoe hoger de score (hoe groener de kleur).
18
17. te lijden van slecht bestuur. Vaak gaat het om kleine landen met een beperkte
binnenlandse markt.
Het rapport van de Wereldbank is gefocust op de wereldeconomie en gaat amper in
op andere aspecten van globalisering. Problemen die samenhangen met of
voortvloeien uit globalisering worden weliswaar niet ontkend, maar het rapport is
vooral vanuit een positief gezichtspunt geschreven, een perspectief waarin de
‘marktwerking’ uiteindelijk voor een ieder het beste is.
Weinig aandacht wordt geschonken aan sociale of ecologische gevolgen. De trek naar
de steden wordt bijv. vooral gezien als een kans op creativiteit, ondernemerschap en
economische groei. Dit neemt niet weg dat er ook keerzijden zijn, zoals de sociale
ontwrichting, het geweld en de criminaliteit die ermee gepaard gaan. Hieronder
volgen enkele andere aspecten van globalisering.
3.2.2 ● Meer dan economie alleen
Nederland is van oudsher beïnvloed vanuit andere delen van de wereld (religie,
migratie, politieke en militaire allianties, gewassen, ziekten, technologie, etc.).
Ondanks deze voorbeelden (en tal van andere), leefden verreweg de meeste mensen
in een ‘kleine kring’ en vond beïnvloeding overwegend indirect plaats. Vanaf de jaren
zestig van de vorige eeuw veranderde dit ingrijpend. Inmiddels ervaart Nederland de
invloed van de wereldsamenleving in de meest uiteenlopende aspecten. Economisch
blijkt dit bijvoorbeeld uit het gemiddelde boodschappenlijstje. Zeker zo zichtbaar is
dit in de media, waardoor we elke dag beelden en berichten ontvangen vanuit allerlei
delen van de wereld. Ook entertainment is in hoge mate internationaal bepaald,
hoewel tegelijk sterk Angelsaksisch georiënteerd. Niettemin weten we dat het geen
enkel probleem is om af te stemmen op zenders vanuit Zuid-Europa, de Arabische
Wereld of India.
De literatuur over globalisering is zeer uitgebreid en het is niet gemakkelijk door de
bomen het bos te zien. Het werk van David Held et al. biedt toegankelijke en
evenwichtige inleidingen op de complexe discussie over globalisering.
David Held, Anthony McGrew, David
Goldblatt en Jonathan Perraton benadrukken al
geruime tijd het meervoudige karakter van
globalisering.
In 1999 verscheen hun boek Global
Transformations, in de jaren erna volgden
boeken met titels als Global Governance (2002),
The Global Transformations Reader (2003) en
Globalization Theory (2007).
Zie verder een speciale site met aanverwante
artikelen: www.polity.co.uk/global.
De auteurs laten in hun boeken diverse wetenschappers aan het woord, geordend op
drie posities:
- de hyperglobalisten: auteurs die stellen dat de wereldsamenleving vanaf de jaren
zestig van de vorige eeuw terecht gekomen is in een nieuw tijdperk, gekenmerkt
19
18. door een zeer sterke onderlinge verbondenheid en onvoorspelbaarheid, mogelijk
gemaakt door sterk toegenomen mobiliteit en door ICT. Hiermee is een wereld
ontstaan die grenzeloos is en real time functioneert. Castells ( box 2) wordt als
voorbeeld genoemd. Een andere bekend voorbeeld is Thomas Friedman die stelt
dat ‘afstand er niet meer toe doet’.11 De positie van natiestaten brokkelt af, volgens
deze auteurs, en hun functies worden uitgehold. Nieuwe transnationale instituties
zijn dan ook hard nodig. Op dit moment is de slagkracht van instituties als de
Verenigde Naties echter nog te beperkt.
- De sceptici: auteurs die stellen dat globalisering sterk overdreven wordt, dat de
positie van natiestaten helemaal niet afbrokkelt en dat er eigenlijk niet meer aan
de hand is dan dat er naast West-Europa en Noord- Amerika (‘het Westen’) nog
twee andere economische kerngebieden opkomen (Oost- Azië en Zuid- Amerika).
De politieke invloed van natiestaten op de wereldsamenleving is onverminderd
groot, ook al wordt er meer dan vroeger samengewerkt. Sceptici zien
globalisering overwegend als een politiek en economisch verschijnsel.
- Tussen beide posities in worden auteurs geplaatst die oog hebben voor
transformatie: economisch, politiek, sociaal, cultureel, technologisch en ecologisch
en die dit bovendien plaatsen in een breder perspectief van verandering:
historisch en geografisch.
Hoewel David Held en zijn collega auteurs zichzelf rekenen tot de derde categorie,
stimuleren zij het debat over globalisering door de drie onderscheiden posities
gelijkelijk aan bod te laten komen in hun boeken en zoveel mogelijk de feiten te laten
spreken. In tegenstelling tot de hyperglobalisten plaatsen Held et. al. de werkelijke
breuk met het verleden (en het begin van een nieuw tijdperk) halverwege de 19e eeuw
in plaats van een ruime eeuw later. En zelfs voor 1850 was er al sprake van
globalisering (‘thin globalization’). Door de sterke verbetering van de infrastructuur en
transportmiddelen breekt hierna de periode van het imperialisme aan, door Held et.
al. aangeduid als ‘thick globalization’.
David Held et. al. definiëren globalisering als volgt:
Globalization can be thought of as a process (or set of processes) which embodies a
transformation in the spatial organization of social relations and transactions –
assessed in terms of their extensity, intensity, velocity and impact – generating
transcontinental or interregional flows and networks of activity, interaction, and the
exercise of power.
De vier genoemde centrale variabelen zijn daarmee:
- het geografische bereik van mondiale netwerken
- de intensiteit van de relaties en transacties
- de snelheid waarmee ideeën, informatie, personen, goederen en kapitaal zich
verplaatsen over de wereld
- de effecten van mondiale relaties en transacties op meer lokale omstandigheden.
Deze vier variabelen zijn van belang bij vergelijkend onderzoek, in tijd en ruimte. De
aandacht kan daarbij uitgaan naar zeer uiteenlopende verschijnselen als: lange
afstandshandel, kapitaalstromen, politieke en militaire allianties, migratie, culturele
beïnvloeding via de taal, religie, technieken, infrastructuur, media, maar ook
invloeden in termen van gezondheid, ziekten, gewassen, het milieu,
klimaatverandering, en natuurlijk ook thema’s waar de politie beroepshalve mee te
maken heeft, zoals drugs, mensenhandel, wapenhandel, e.d. ( paragraaf 3.2.3).
11 Onder andere schreef hij het boek “The World is Flat: A Brief History of the twentieth century (2005)”. Zie ook box 3.
20
19. Een beknopte Nederlandstalige inleiding op het
globaliseringdebat is te vinden in het Tijdschrift
voor Sociale en Economische Geschiedenis
(TESG, 2007-3; vrijelijk te downloaden
www.tseg.nl/2007-3 ). In dit themanummer
wordt het werk van Held et. al. als
uitgangspunt genomen en toegepast op
onderwerpen als: globalisering, geschiedenis en
ruimte; transcontinentale migratie in de loop
van de wereldgeschiedenis; Amerikanisering
(door velen gezien als hetzelfde als
globalisering) en de betekenis van
infrastructuur (als voorziening en in het gebruik
ervan).
Een auteur die globalisering op een historische en geografische wijze analyseert, is de
sociologe Saskia Sassen. Deze Amerikaanse auteur publiceerde in 2006 het
indrukwekkende boek Territory, Authority and Rights. Sassen slaagt erin om met een
sober begrippenapparaat de enorme complexiteit van de globalisering te analyseren.
Op overtuigende wijze laat ze zien hoe de natiestaat weliswaar van karakter
verandert, maar dat deze zeker niet inboet aan belang. Wel bestaat volgens Sassen het
risico dat de rechten van burgers (en in bredere zin: mensenrechten) van minder
belang worden en dat de invloed van nationale parlementen achteruit gaat. Het is niet
zo dat natiestaten te kampen hebben met een verbrokkelde positie en uitholling van
functies, uitzonderingen daargelaten (failed states, paragraaf 5.4). Soms is dit in
bepaalde opzichten het geval, maar staten zijn niet passief en slagen er ook in het
initiatief terug te pakken, al dan niet met de hulp van andere staten ( paragraaf
5.4.2, security system reform). Overheden zijn zeer belangrijke spelers op het
wereldtoneel en hebben unieke mogelijkheden die anderen niet hebben (wet- en
regelgeving, territorium, geweldsmonopolie, belasting). Naast staten dragen
vanzelfsprekend ook bedrijven, steden, sociale bewegingen en individuen bij aan
globalisering.
Princeton University Press, 2006.
Een beknopte uitleg van het begrippenkader
van Sassen en de mogelijke relatie met de taken
van de staat op het terrein van de handhaving
van de openbare orde, de opsporing en de
noodhulp is te lezen in ‘Rollen van betekenis’,
2007: 21-27; 45-48.
21
20. Box 3
De wereld: allesbehalve plat!
De van oorsprong Nederlandse geograaf Harm de Blij (nu hoogleraar aan de Michigan
State University) zet zich af tegen ‘hyperglobalisten’, zoals Thomas Friedman die in 2005
het boek The World is Flat: A brief history of the twentieth century’ publiceerde. In dit boek
beweert Friedman dat de toenemende globalisering ertoe leidt dat ‘geografie er steeds
minder toe doet’. Vooral het toenemend gebruik van ICT zou leiden tot ‘een plattere wereld’,
in economische termen een ‘level play field’.
Dit mag volgens De Blij in zekere zin waar zijn voor de ‘globals’ van de wereld, maar dit
betreft maar een zeer klein van de wereldbevolking. Deze ‘nieuwe nomaden’ bezien de
wereld vanuit dure hotels in Singapore, Mumbai of Dubai, dan wel onderweg vanuit de
businessclass van American Airlines. Met ‘The Power of Place. Geography, Destiny and
Globalization’s Rough Landscape’ (2009) laat De Blij zien hoe misleidend dit wereldbeeld is.
In zijn ogen worden aspecten van globalisering sterk overdreven. Zo spreekt hij van de
‘mythe van de massamigratie’. Hij becijfert dat slechts 3% van de wereldbevolking woont in
een land waar men niet is geboren. Van deze 3% is bovendien slechts een zeer klein deel
te beschouwen als wereldburger, de rest heeft zich als migrant (‘mobal’) elders gevestigd in
de hoop op een beter leven, maar participeert in geen enkele globale activiteit. Alleen de
‘globals’ bewegen zich in de ‘nodes and channels of globalization’.
De plek waar iemand wordt geboren, bepaalt in hoge mate de kwaliteit van leven van deze
persoon: ‘The overwhelming majority of us die under the governmental, linguistic, religious,
medical, environmental, and other circumstances into which we were born. The constraint
on transnational and intercultural migration remain powerful and, in some respects, are
increasing rather than softening, roughening rather than flattening the global playing field.
Place, most emphatically place of birth but also the constricted space in which the majority
of lives are lived, remains the most potent factor shaping the destinies of billions’ (id.: 136).
In de ogen van De Blij gaat de moderne globaliseringsliteratuur mank aan het eenzijdige
perspectief van een kleine, welvarende en kosmopolitisch ingestelde klasse. Het overgrote
deel van de wereldbevolking heeft te maken met gigantisch veel beperkingen en heeft maar
zeer weinig kansen om er aan te ontstappen (‘the power of place’). Bovendien staat
globalisering zeker niet alleen voor convergentie en integratie. In tal van gevallen is ook het
omgekeerde aan de orde. Overal ter wereld (tussen landen, binnen landen en binnen
steden) zijn er voorbeelden dat de meer welgestelden hoge muren om hun bezit en
privileges bouwen. Dit brengt nieuwe risico’s met zich mee:
‘Globalization may hold the promise its proponents
proclaim, but it also inevitably creates inequities that
can bring out the worst in human nature. When a
group of disadvantaged and disaffected rebels can
converge in mountain caves and have a realistic
chance of securing destructive means once
monopolized by superpowers, it is time to assess the
prospects’ (2009: xi).
22
21. Anti- en anders globalisten
Tal van non-gouvernementele organisaties (NGO’s), maar ook allerlei losser
georganiseerde bewegingen van burgers, studenten, wetenschappers, journalisten,
e.d. tekenen bezwaar aan tegen een systeem van ‘ongebreidelde vrijhandel’. Zij wijzen
op de schending van mensenrechten, het gebrek aan democratie, de kosten voor het
milieu en het wereldklimaat en de groeiende ongelijkheid in de wereld. De eerste keer
dat de wereld kennismaakte met een grootschalige protest tegen de ‘uitwassen van de
wereldhandel’ was op de top van de Wereldhandelsconferentie in Seattle in 1999.
Delen van het protesterend publiek richtten vernielingen aan, waarna de politie moest
ingrijpen (“The battle of Seattle”). Nadien volgden tal van andere topconferenties waar
demonstranten zich in grote getale lieten horen.
Velen namen afstand van het gebruik van geweld. Momenteel wordt gesproken van
twee stromingen: een (meer radicale, soms gewelddadige) stroming onder de noemer
‘antiglobalisten’ en een meer op dialoog gerichte stroming onder de noemer ‘anders
globalisten’. Het protest van de ‘anders globalisten’ richt zich niet op globalisering op
zich, maar op de manier waarop dit wordt ingevuld: de eenzijdige nadruk op
economische aspecten en het negeren van andere aspecten. De ‘anders’ beweging
strijdt via informatie, dialoog en vreedzaam protest naar aandacht voor de
schaduwzijden van de globalisering. Daaronder bevinden zich respectabele
bewegingen als Greenpeace, Oxfam (Novib) en het Wereldnatuurfonds. Steeds wordt
geprobeerd met acties en via de media een tegengeluid te laten horen. Naast het
Wereld Economisch Forum waar wereldleiders elkaar periodiek treffen (in Davos) is
er sinds enkele jaren het Wereld Sociaal Forum van de ‘anders globalisten’. ‘Anders
globalisten’ hanteren als motto: “Think Global, Act Local”.
De ‘anti-‘, maar ook de ‘anders’ globaliseringsbeweging zijn typische
netwerkorganisaties. Sommige deelnemers behoren tot een van de ‘harde kernen’, die
ideologisch flink uit elkaar kunnen liggen; anderen doen mee als ze daarvoor de tijd
hebben. Via internet- en e-mailcampagnes, maar ook via kanalen als Facebook,
Myspace, Bebo en Twitter worden sympathisanten opgeroepen zich te weer te stellen
tegen ongewenste aspecten van de globalisering.12 Tal van onderwerpen die de
reguliere media ‘niet halen’ worden op deze manier onder de aandacht gebracht
(Sassen, 2006: 369-375).
Een bekende auteur die pleit voor een anders
georganiseerde wereldeconomie is Naomi Klein. Naast De
Shock Doctrine (2007) over de effecten van het
neoliberalisme vanaf de jaren ’90, is ook het boek No Logo
(2000) bekend, dat zich keert tegen de ‘merkeneconomie’.
12Voorbeelden: www.aseed.net (Action for Solidarity, Environment, Equality and Diversity); http://www.avaaz.org/nl/,
opgericht door Res Publica, een internationale organisatie voor burgerbelangen en door MoveOn.org, de online community en
pionier op het gebied van internet campaigning in de Verenigde Staten.
23
22. Box 4
Commotie
Soms is er een publicatie over de wereldsamenleving die sterk de aandacht krijgt en tot veel
commotie leidt.
Dit overkwam Samuel Huntington die in 1993 een
geruchtmakend artikel schreef in Foreign Affairs: ‘The
Clash of Civilizations?’ Later werkte hij dit artikel uit in
een gelijknamig boek (1996, maar nu zonder
vraagteken).
Huntington reageerde op het idee van Francis Fukuyama die meende dat met de ondergang
van het marxisme (en het uiteenvallen van de Sovjet Unie) het tijdperk van de grote
ideologische tegenstellingen voorbij was (Fukuyama sprak van ‘het einde van de
geschiedenis’). De ‘liberale democratie’ (anderen zeggen: het kapitalisme) zou voor altijd
hebben gezegevierd.
Voor Huntington was dit bepaald niet vanzelfsprekend. Hij stelde dat mensen wel eens
zouden kunnen terugvallen op oudere, culturele verschillen waarmee de grenzen tussen ‘wij’
en ‘zij’ opnieuw gedefinieerd worden, maar nu in termen van ‘beschavingen’.
De kritiek op zijn these was soms ronduit furieus. Dit was zeker het geval na de terroristische
aanvallen op Amerika in september 2001. Had hij soms het anti -Westerse sentiment in de
Arabische Wereld aangewakkerd of bood hij zelfs een rechtvaardiging voor dit geweld? Sloot
hij mensen (individuen) hiermee niet op in een identiteit? Wat betekende dit dan voor de
multiculturele samenleving? Volgens Hans Achterhuis (2008) is deze kritiek onterecht.13
Huntington heeft volgens Achterhuis juist gewezen op risico’s en tal van aanbevelingen
gedaan om geweldpotentieel in te tomen. Ook onderstreept Achterhuis dat Huntington zich
van meet af aan keerde tegen de invasie in Irak.
Achterhuis stelt dat critici van Huntington een idee hanteren dat de ‘moderne, westerse
samenleving’ universeel aan het worden is, een wereldwijde beschaving. Maar, zo stelt
Achterhuis in navolging van Huntington, de westerse samenleving is slechts één specifieke
beschaving met eigen kernmerken en belangen. Wie zich niet met deze beschaving
identificeert of geïdentificeerd wordt, ziet zichzelf als ‘anders’ of wordt zo bezien. Daarmee is
de ander niet noodzakelijk een ‘vijand’, hij kan heel wel een ‘partner’ of een ‘zakenvriend’ zijn,
maar in de notie van het ‘anders zijn’ zit altijd de mogelijkheid besloten dat het toch ontaardt in
vijandschap.
Bovendien, wie steeds maar benadrukt dat ‘alle mensen broeders zijn’, dat er maar één
mensheid is, dekt de realiteit toe en de enorme verschillen die er zijn in termen van macht,
belangen, rijk en arm, etc. (zie ook het commentaar van De Blij box 3).
13Hans Achterhuis. “Met alle geweld”, 2008. Zie met name de pagina’s 315-317; 383-384; 388-391; 397 en 471. Huntington dacht
zelf overigens vooral in termen van geopolitieke verhoudingen, en sprak niet of nauwelijks over spanningen in multiculturele
samenlevingen of over religieus geïnspireerd terrorisme, zoals zich dat ontwikkelde in latere jaren. Hij voorzag met name
conflicthaarden in gebieden waar ‘oude beschavingen’ aan elkaar grenzen.
24
23. 3.2.3 ● Een derde van de wereldhandel onwettig
Zeker een derde van de wereldhandel moet als onwettig
beschouwd worden.
Deze stelling betrekt Moisés Naím in het boek: Illicit. How
smugglers, traffickers and copycats are hijacking the global
economy (2005), dat een jaar later vertaald werd in het
Nederlands onder de titel ‘Crimineel maar winstgevend’.
Volgens Naím is de wereld sedert de jaren ’90 van de vorige eeuw in politiek,
economisch en technologisch opzicht ingrijpend veranderd. Opvattingen over
vrijhandel werden dominant en overheden trokken zich terug op hun kerntaken. De
consequentie is dat niet alleen de legale wereldeconomie floreert, maar ook de illegale.
Er wordt gehandeld in wapens, drugs, mensen, intellectueel eigendom en zwart geld
(de vijf grote bedrijfstakken), maar daarnaast ook in dieren, menselijke organen, afval,
kunst en antiek, en wat al niet meer.14
Illegale handel is lucratief omdat er vraag is naar bepaalde goederen en diensten en
het aanbod door (internationale) wet- en regelgeving tot op zekere hoogte aan banden
is gelegd. Handhaving is doorgaans relatief beperkt en de mazen van het net zijn
groot. Hoe moreel verwerpelijk bepaalde vormen van handel ook mogen zijn, Naím
meent dat hier dezelfde economische inzichten van toepassing zijn, als bij legale
handelspraktijken. Pas als je er zo naar kijkt, is effectieve bestrijding mogelijk. Daarbij
moeten volgens Naím drie punten in het oog worden gehouden:
- illegale handel mag dan van alle tijden zijn, door globalisering en nieuwe
technologie is de omvang ervan enorm toegenomen.
- de internationale politiek en economie worden meer dan ooit beïnvloed door
mensen en organisaties die hun macht te danken hebben aan illegale handel;
handel die zich meer en meer, net als de legale economie, in (onnavolgbare)
netwerken voltrekt.
- de grens tussen legaal en illegaal is vaag (moreel, politiek) en moeilijk te trekken,
laat staan te handhaven. Meer en meer dringt de onderwereld door in de
bovenwereld.
Dat bestrijding van illegale handel niet gemakkelijk is, is overduidelijk, zeker niet in
internationaal verband. Een belangrijk aspect is dat het bestrijdingsapparaat van
overheden gefragmenteerd is, tussen landen onderling, maar ook qua thematiek. Daar
komt bij dat er ook buiten de overheid om organisaties zijn ontstaan die bepaalde
vormen van illegale handel bestrijden. Zo zijn er onderzoeksjournalisten actief en niet-
gouvernementele organisaties (NGO ’s) die bijv. kinderprostitutie, mensenhandel of
illegaal dumpen van afval aan de kaak stellen. Daarnaast hebben bedrijven en
14 In het Tijdschrift voor de Politie van oktober 2007 gaat William Bratton, de politiechef van Los Angelos, ook in op deze
thematiek. Voor een belangrijk deel baseert hij zich op het werk van Naím, maar verbindt hieraan ook een programma voor de
politie: meer samenwerking met andere law enforcement organisaties in binnen- en buitenland (‘we must break our habit of
independence’). Met name de relatie tussen Illicit Trade en terrorisme baart hem zorgen. In de Verenigde Staten krijgt deze zorg
vorm in de oprichting van het International Organized Crime Policy Coordinating Committee (IOCPCC).
25
24. brancheorganisaties speciale voorzieningen opgezet ter bestrijding van bijv. de handel
in imitatieproducten.
Criminelen blijken meer en meer van vele markten thuis. Ze bewegen mee met de
vraag, het aanbod en de te verwachten winstmarges en bedrijfsrisico’s. Ten onrechte
denken mensen nog steeds dat het gaat om het oprollen van grote, hiërarchisch
geleide criminele organisaties. Feitelijk is de illegale handel net zo in netwerken
georganiseerd als de legale handel.
Naím erkent dat de grens tussen illegaal en legaal een kwestie van definitie is en dat
landen daarin onderling aanzienlijk verschillen. Dit maakt een internationale aanpak
ook niet gemakkelijker. Bovendien hebben afnemers van illegale producten en
diensten er soms ook helemaal geen moreel bezwaar tegen (bijv. illegaal downloaden).
Soms zijn er activiteiten die jarenlang worden gedoogd, en dan weer worden
vervolgd.
Internationale besluitvorming over wat er feitelijk zal worden aangepakt, vergt jaren
van agendasetting en bestuurlijk overleg. Bij agendasetting, maar ook bij de aanpak
van schandalige praktijken spelen in toenemende mate NGO ’s en journalisten een rol
(bijv. met betrekking mensenhandel of milieucriminaliteit). Soms is er een gebeurtenis
met zeer verstrekkende gevolgen, zoals de terroristische aanslagen in de Verenigde
Staten op 11 september 2001.
Al met al lijkt het volgens Naím op dweilen met de kraan open. Als er al enige hoop
gloort, dan is dat gelegen in de versterking van overheidsfuncties in de ‘geopolitieke
zwarte gaten’ van de wereldsamenleving, plaatsen waar overheden zwak of corrupt
zijn en die eerder participeren in criminele activiteiten, dan deze bestrijden.15
15 Naím sluit hier aan op de redenering van Francis Fukuyama in zijn: State-building: Governance and World Order in de Twenty-
first Century, 2004. Voor een korte bespreking hiervan zie: Rollen van betekenis, 2007: 14-18. Internationaal beleid onder de
noemer Security System Reform sluit hier op aan ( paragraaf 5.4.2).
26
25. 3.3 ● Inzoomen, uitzoomen en vice versa
Internationalisering en globalisering zijn veelomvattende begrippen die staan voor algemene
processen die hun invloed in grote delen van de wereld laten gelden. Deze processen worden
beschreven en tot op zekere hoogte ook verklaard vanuit sociale wetenschappen, zoals de
economie, politieke wetenschappen of international relations. Gegeven de aard van deze
disciplines is daarbij ook een bepaald focus aan de orde (economische ontwikkeling,
machtsverhoudingen, diplomatie, e.d.). Daarnaast zijn geografische en historische
referentiekaders en benaderingen van belang.
Er wordt verschillend gedacht over de betekenis en impact van internationalisering en
globalisering. Dit blijkt uit het werk van Held et. al. en De Blij ( box 3). De beide
begrippen roepen een besef op dat er een veelomvattende samenhang aan de orde is.
Om verschijnselen hier en nu op een adequate manier te begrijpen (en aan te pakken),
is begrip van de ruimere context van belang. Als blijkt dat een gebeurtenis niet op
zichzelf staat, maar onderdeel uitmaakt van een patroon van gebeurtenissen, kan op
een andere, mogelijk meer adequate manier gereageerd worden.
Om samenhang op het spoor te komen, is het van belang om te kunnen ‘uitzoomen en
inzoomen’, zoals bij:
- het gebruik van begrippen (algemene concepten / theorieën versus specifieke,
contextgebonden begrippen);
- interpretatie in termen van algemene principes versus specifieke belangen;
- een ruimtelijke, geografische benadering (lokaal, globaal en alles wat er tussen zit;
‘losse gebeurtenissen’ en ruimtelijke patronen) en
- een historische benadering (‘losse gebeurtenissen’ in het licht van historische
patronen, doorlopende processen en ‘breuken met het verleden’16).
Hoe verder er wordt uitgezoomd, hoe generieker het verhaal. Hoe meer er wordt
ingezoomd, hoe specifieker het verhaal. De geografie en de geschiedenis dragen in
belangrijke mate bij aan de vergelijkende studie van aspecten van globalisering. Beide
wetenschappen hebben qua studieobject te maken met eenzelfde complexiteit van
thema’s als nu begrepen wordt onder de noemer globalisering. Door specifieke vragen
te stellen over het ‘waar’ en ‘wanneer’ wordt de geldigheid van uitspraken bezien.
Om te kunnen voldoen aan het motto ‘Think global, act local’17, dient het vermogen te
kunnen inzoomen op een bepaalde plek of een specifieke casus, hand in hand te gaan
met het vermogen uit te kunnen zoomen naar kenmerken van grotere gebieden,
patronen en generieke thema’s.
In de volgende hoofdstukken wordt een aanzet gegeven tot dit afwisselend inzoomen
en uitzoomen. In hoofdstuk 5 wordt gekeken naar de betekenis van
internationalisering en globalisering voor het overheidsbeleid met betrekking tot
safety and security en in hoofdstuk 6 gaat het over de doorwerking in de
politieprofessie, wat dit vraagt aan competenties en hoe het politieonderwijs daaraan
bijdraagt. Daarna worden in hoofdstuk 7 lessen getrokken met het oog op de
ontwikkelingsagenda van het politieonderwijs.
Eerst wordt echter in hoofdstuk 4 stilgestaan bij de stapsgewijze eenwording van
Europa.
16 Historische perioden worden onderscheiden op basis van breukvlakken. Sassen spreekt over ‘tipping points’: omslagpunten in
de geschiedenis, waardoor en waarna een transformatie definitief doorzet. Zie: Rollen van betekenis, 2007: 22-23.
17 Bij de Nederlandse politie geagendeerd als: ‘Tussen wijk en wereld’. Zie ook: Nederland is klein, denk groot. Blauwe denkers
over internationale politiesamenwerking. School voor politieleiderschap, april 2008.
27
27. 4 ● Europa
De Wereldbank noemt Europa een toonbeeld van succesvolle economische integratie
(Reshaping Economic Geography: 122 e.v.). Een bijzondere constatering, gegeven de
geschiedenis van vele onderlinge twisten en oorlogen. Pas na de Tweede Wereldoorlog werd
een koers ingeslagen van dialoog en economische samenwerking vanuit de overtuiging dat er
geen betere garantie is voor vrede dan gedeelde welvaart. Weliswaar heeft Europa geen
krachtig machtspolitiek imago; economisch en sociaal gesproken is het een succesvol model
gebleken.18 Om de aandacht voor Europa beter te borgen in het onderwijs, zijn er voorstellen
om te komen tot een ‘canon’.
Na de Eerste Wereldoorlog werd een poging ondernomen om te komen tot een
wereldomvattend platform voor dialoog en vrede in de vorm van de Volkenbond
(League of Nations). Helaas lukte het niet om veel slagkracht te ontwikkelen in dit
verband en een Tweede Wereldoorlog kon er niet mee worden voorkomen. In 1946
werd de Volkenbond ontbonden en een nieuwe organisatie opgericht: de Verenigde
Naties ( paragraaf 5.4).
In 1949 werd de Raad van Europa opgericht en in 1952 de voorloper van de huidige
Europese Unie: de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS), o.a. door
Nederland. In 1954 volgde de West-Europese Unie ( box 6) en in 1958, dichter bij
huis, de Benelux.19 In dit hoofdstuk gaat de aandacht overwegend uit naar de
ontwikkelingen die leidden tot de huidige Europese Unie en de stand van zaken op
dit moment ( paragraaf 4.2). Daarna volgt in paragraaf 4.3 het Verdrag van Lissabon
waarmee een belangrijke stap gezet is richting verdere integratie. Ontwikkelingen op
het gebied van safety and security en de gezamenlijke aanpak op het terrein van Justitie
en Binnenlandse Zaken komen in hoofdstuk 5 aan de orde.
Om te beginnen wordt in paragraaf 4.1 kort ingegaan op enkele aspecten van de Raad
van Europa waarmee het integratieproces inzette.
18 In andere delen van de wereld wordt hier ook een voorbeeld aan genomen, zoals bij de samenwerking tussen landen in Azië
(ASEAN), Noord-Amerika (NAFTA) en Latijns Amerika (MERCOSUR).
19 Zie hoofdstuk 5, box 11. Ook diverse andere internationale verbanden, zoals de Verenigde Naties, de NAVO en de OVSE
komen aan de orde in dit hoofdstuk.
29
28. 4.1 ● Raad van Europa
Het vreedzaam samenleven van natiestaten die onderlinge verschillen in inzicht en belangen
via dialoog oplossen, is na de Eerste Wereldoorlog nagestreefd met de League of Nations
(Volkenbond). Zoals bekend, is dit niet gelukt en volgde er een Tweede Wereldoorlog. Hierna
werden nieuwe pogingen ondernomen met onder andere de oprichting van de Raad van
Europa (1949).
Momenteel telt de Raad van Europa 47 lidstaten, waarvan 22 lidstaten in Centraal- en
Oost-Europa. Daarnaast is er een lidmaatschapsaanvraag van Wit-Rusland. De Raad
van Europa is gevestigd in Straatsburg.
In het kader van de Raad zijn ongeveer 200 bindende
Europese verdragen gesloten op uiteenlopende terreinen
als mensenrechten, de strijd tegen de georganiseerde
misdaad (bijv. cybercrime), voorkoming van foltering,
gegevensbescherming, maar ook culturele samenwerking.
Na het uiteenvallen van het Oostblok en de Sovjet-Unie
heeft de Raad van Europa een nieuw politiek mandaat
gekregen, dat geformaliseerd is op de Top van Wenen
(1993).
Overeengekomen is dat de Raad de rol vervult van ‘hoeder van de democratische
veiligheid, gebaseerd op de rechten van de mens, de democratie en de rechtsstaat’. De
Raad van Europa ondersteunt de landen in Centraal- en Oost-Europa bij het parallel
uitvoeren van economische hervormingen en versterken van politieke, wettelijke en
grondwettelijke hervormingen. Via de Raad stellen andere landen expertise
beschikbaar op het gebied van mensenrechten, lokale democratie, politie en justitie,
onderwijs, cultuur en milieu. Vanaf 1997 is het werk van de Raad van Europa
geordend in vier gebieden: democratie en mensenrechten, sociale cohesie, veiligheid
van de burgers en democratische kernwaarden en culturele verscheidenheid.
Vanaf 1999 heeft de Raad van Europa de Group of States against Corruption ingesteld
(GRECO). Via monitoring en peer pressure bevordert de GRECO de toepassing van
anticorruptie- standaarden die de lidstaten van de Raad van Europa zijn
overeengekomen. De ervaring leert dat evaluatierapporten en aanbevelingen een
belangrijk effect hebben.20 Op dit moment participeren 45 Europese staten in GRECO,
alsmede de Verenigde Staten.
Recent heeft de Raad actie ondernomen met betrekking de zgn. ‘war on terror’ die
volgde op de aanslagen in de Verenigde Staten in september 2001. Naar het oordeel
van de Raad hebben de Europese landen zich veel te gemakkelijk laten meeslepen en
zijn er maatregelen genomen die fundamentele waarden en mensenrechten schaden.
Het is tijd dat de landen hun eigen gedrag onder de loep nemen en zichzelf gaan
corrigeren op deze punten, zo stelt Thomas Hammarberg, de mensenrechten-
commissaris van de Raad van Europa.21
Op 19 oktober 2009 sprak de recent gekozen secretaris generaal van de Raad,
Thorbjørn Jagland, op de EU-conferentie “Towards Global EU Action against Trafficking
in Human Beings”. Van meet af aan heeft de bestrijding van mensenhandel een
20 In oktober 2005 leidde een GRECO- rapport over Nederland tot aanbevelingen met betrekking tot het politieonderwijs, op
verzoek van het ministerie van BZK opgesteld door de Politieonderwijsraad.
21 http://www.coe.int/t/commissioner/Viewpoints/090316_en.asp.
30
29. belangrijke prioriteit gevormd van de Raad van Europa en zijn er belangrijke
verdragen gesloten op dit punt ( paragraaf 5.3.4).
Afgelopen jaar trok de Raad van Europa samen op met de Verenigde Naties bij een
onderzoek naar de internationale handel in organen. Het afstaan van organen en
ander menselijk weefsel gebeurt niet altijd vrijwillig. Vooral buiten Europa komt het
voor dat mensen onder dwang of tegen forse betaling weefsel of organen afstaan voor
medische doeleinden. Zo is vijf tot tien procent van de jaarlijks 68.000 nierdonoren
wereldwijd uitgebuit, volgens het rapport. Onder andere Europese patiënten
profiteren hiervan. Tussenhandelaren en artsen blijken er grof geld mee te verdienen,
terwijl de donoren het moeten doen met bedragen van enkele honderden tot
duizenden dollars. Zelfs komt het voor dat artsen ‘oogsten’ bij ter doodveroordeelden
(China). Ook laat het rapport zien, dat er veel verschil van mening blijkt te bestaan
over waar nu de grens precies getrokken zou moeten worden.22
Qua taakopdracht neemt het onderscheid tussen de EU en de Raad van Europa af,
hoewel het geografisch bereik aanzienlijk blijft verschillen. Volgens secretaris generaal
Jagland is de EU de belangrijkste partner van de Raad en is het van belang dat de
onderlinge samenwerking verder wordt versterkt.23 Een recent voorbeeld van
intensieve samenwerking betreft de oprichting van een Europees bureau voor de
grondrechten (EU Grondrechtenagentschap) door de EU. Dit agentschap dat de
fundamentele grondrechten van het individu dient te propageren, is aangehaakt aan
het al langer bestaande Europees Waarnemingscentrum voor Racisme en
Vreemdelingenhaat van de Raad van Europa. In eerste instantie was hiertegen verzet
aangetekend, o.a. vanuit Nederland. De kritiek spitste zich toe op de
onafhankelijkheid van het agentschap, maar ook op de mogelijk overlap met de Raad
van Europa, dat meer lidstaten telt, dan de EU. De oplossing is gevonden door de
Raad van Europa een plek te geven in het bestuur van het agentschap. Afgesproken is
dat het agentschap zich beperkt tot de EU zelf en gebruik maakt van de beschikbare
informatie van NGO’s via het Fundamental Rights Forum. Waar de Raad van Europa
Europese mensenrechtenstandaarden ontwikkelt, zal het EU Grondrechtenagentschap
zich richten op de verankering van standaarden in het Europese gemeenschapsrecht.24
Nederland heeft als relatief klein land belang bij multilaterale samenwerking en
effectieve internationale structuren. Hoewel de EU aan gewicht toeneemt (
paragraaf 4.2), blijft de Raad van Europa een belangrijk platform. Hetzelfde geldt voor
andere samenwerkingsverbanden, zoals de Benelux ( hoofdstuk 5). De laatste jaren
kan een meer kritische houding jegens het buitenland worden waargenomen en lijkt
de Nederlandse overheid zich bewuster van (niet-democratische) ‘directoria in de
wereld’.25 Ook wordt ingezien dat lang niet alle vraagstukken via de weg van formele
besluitvorming zinvol zijn aan te pakken. Het belang van ‘transnationale netwerken
van organisaties in de publieke sector, het bedrijfsleven en het maatschappelijke
middenveld’ is groot.26
22 Trouw, 16 oktober 2009. Zie ook de site van het Global Observatory on Donation and Transplantation, onderdeel van de World
Health Organization, WHO ( paragraaf 5.3.4).
23 Ontmoeting met Jose Manuel Durao Barroso, de voorzitter van de Europese Commissie op 19 oktober 2009. “The European
Union is the Council of Europe’s most important institutional partner at both political and technical levels. We are working together in
order to strengthen the European common legal space, and to build a coherent system of fundamental rights’ protection, focusing on our
benchmarks for human rights, the rule of law, and democracy in the entire European continent”, stelde Jagland bij deze ontmoeting.
24 In 2011 zal in Nederland het Nationaal Instituut voor de Rechten van de Mens (NIRM) van start gaan. Hierin zal de
Commissie gelijke behandeling zijn opgenomen. De ministerraad heeft dit in juni 2009 besloten.
25 Zoals de VS of de onderonsjes tussen de grote EU -lidstaten. Zie: Bot, 2006. Zie ook: Staat van de Europese Unie 2009-2010: 7.
26 Zie: Nederland in de veranderende EU, NAVO en VN. Adviesraad Internationale Vraagstukken, 2005 (www.aiv-advies.nl).
Zie ook: Den Boer, 2004.
31
30. 4.2 ● Europese Unie
In de EU zijn stap voor stap diverse overheidstaken en -verantwoordelijkheden verschoven
van de nationale staten naar de Europese Commissie. De invloed van de Europese Unie op
Nederland wordt steeds duidelijker, zoals blijkt uit het verdwijnen van de grenscontroles, het
vrije verkeer van goederen en mensen, het toenemende belang van de besluitvorming in
‘Brussel’ en de invoering van de euro.
De autonomie van de Nederlandse staat neemt navenant af. Wat overigens niet wil
zeggen, zo stelt Sassen (2006), dat daarmee ook de invloed van de Nederlandse
overheid afneemt. Door een proactieve houding en een duidelijke wil het
gemeenschappelijke beleid vorm en inhoud te geven, kan de invloed van Nederland
vele malen groter zijn, dan de relatieve omvang van ons land suggereert. Echter, ook
het omgekeerde kan het geval zijn als nationale overheden zich weinig inspannen op
het Europese toneel.27
In de komende jaren staat de EU voor de taak om op bepaalde terreinen het
beleidsvoerend vermogen te verdiepen en tegelijkertijd scherp te letten op
mogelijkheden tot decentralisatie. Wat overgelaten kan worden aan de lidstaten,
lagere overheden of aan ‘de markt’, moet daar worden aangepakt. Waar mogelijk, zal
gezocht worden naar het terugleggen van verantwoordelijkheden van de EU naar de
lidstaten zelf. Een terrein dat hiervoor in aanmerking komt is de landbouw. Terreinen
waar daarentegen een verdere verdieping noodzakelijk is, zijn veiligheid, het
vermogen tot effectief optreden in relatie tot landen buiten de Unie en de
concurrentiepositie van Europa in de wereld.28
Desmond Dinan, Palgrave Macmillan. London, 2004. Een
veel gebruikt boek in binnen- en buitenlandse
universitaire opleidingen over de geschiedenis van de
Europese integratie. Een citaat:
“Because it lacks conventional heroics, the history of the EU
often seems dull and dry (…) Yet, as this book shows, the
making of the EU combines idealism and ideological struggles ,
the initiative and political entrepreneurship of strong
individuals, national interests and international relations, and
institutional design and bureaucratic intrigue. (…) As a
result, the European Union is a regional integration unlike any
other, with unprecedented economic and political authority.
Understanding the EU is fundamental to understanding
Europe today, and understanding EU history is fundamental
to understanding the EU.” (p. 10-11).
27 Tal van bedrijven en instellingen hebben dit goed in de gaten en investeren in netwerken ter beïnvloeding van de
besluitvorming en om er vervolgens weer zo adequaat mogelijk op te reageren. De EU erkent dit ook. De Europese Commissie
houdt een vrijwillig register bij van belangenvertegenwoordigers. Zij wil daarmee het publiek informeren over deze
belangengroepen en hoeveel deze hierin investeren. Ook het Europees parlement houdt een dergelijke lijst bij.
Vertegenwoordigers van organisaties die het Parlement regelmatig bezoeken moeten om accreditatie verzoeken en beloven de
gedragscode van het Parlement na te leven. Zie: www.europa.eu/lobbyists/interest_representative_registers/index_nl.html.
De Nederlandse politie streeft een eigen vertegenwoordiger in Brussel na, maar ontbeert tot op heden instemming vanuit de
beide politiedepartementen ( hoofdstuk 5).
28 In het algemeen zijn bij het bepalen van de verhouding tussen centraal en decentraal twee begrippen aan de orde: (1)
subsidiariteit: hogere instanties moeten niet iets doen wat ook door lagere instanties kan worden afgehandeld; (2)
proportionaliteit: initiatieven, regels en wetten moeten in overeenstemming zijn (evenredig zijn) met de benodigde actie. Niet
minder, maar ook niet meer.
32
31. Box 5
Van EGKS naar EU
In 1952 richtten zes landen de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal op, vooral
vanwege veiligheidspolitieke redenen. Door samen een supranationale autoriteit op te
richten zou oorlog tussen de lidstaten moeten worden voorkomen. Deze eerste vorm van
economische integratie vond haar vervolg in het EEG-verdrag en het Euratomverdrag
(Verdragen van Rome), beide in 1957.
Vlaggen van de EU-lidstaten in Brussel. De blauwe
vlag met de sterren is de vlag van de Raad van
Europa. Formeel heeft de EU geen vlag.
Foto: Maarten Hartman / HH.
In 1992 werd het Verdrag van Maastricht gesloten, waarmee de Europese Unie werd
gevormd (in werking per 1 november 1993). Hiermee gaven de lidstaten aan dat het om
meer zou moeten gaan, dan louter economische samenwerking. Binnen de EU werden
voortaan drie pijlers onderscheiden.
Onder de eerste pijler (pijler van de Europese Gemeenschappen) vallen de interne markt
(vrij verkeer van goederen, diensten, arbeid en kapitaal), het landbouwbeleid,
handelspolitiek en de Economische en Monetaire Unie. Ook zaken die raken aan de
gemeenschappelijke markt vallen onder de eerste pijler, zoals consumentenbescherming,
milieu, sociaal beleid, asiel- en immigratiebeleid. Het beleid draagt een supranationaal
karakter (communautair) karakter. De Europese commissie heeft hier het voortouw.
Bij de tweede pijler, het Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid (GBVB), gaat
het om het beleid ten opzichte van niet - EU gebieden en het gezamenlijke defensiebeleid.
Kenmerkend hier is dat besluitvorming dient te geschieden op basis van unanimiteit. Het
Europese parlement heeft hier veel minder in te brengen dan bij de eerste pijler. Het GBVB
komt hoofdzakelijk tot uiting in het geven van verklaringen over bijvoorbeeld
mensenrechtensituaties en verkiezingsprocessen. De laatste jaren krijgt het beleid ten
aanzien van defensiemissies meer handen en voeten ( box 6).
De derde pijler betreft de samenwerking op het gebied van Justitie en Binnenlandse Zaken
( hoofdstuk 5). Het gaat bijvoorbeeld om bestrijding van criminaliteit en drugshandel, maar
ook om terrorismebestrijding. Ook hier draagt het beleid een intergouvernementeel karakter.
Asiel- en migratiebeleid zijn echter overgeheveld van de derde naar de eerste pijler. Als het
Verdrag van Lissabon in werking treedt, vervalt mettertijd de pijlerstructuur ( paragraaf
4.3).
Het aantal lidstaten van de EU nam per 1 mei 2004 toe van 15 tot 25. Roemenië en
Bulgarije traden per 1 januari 2007 toe, waarbij specifieke afspraken gemaakt werden met
betrekking tot de bestrijding van de georganiseerde misdaad en de positie van
minderheden. Onderhandelingen worden gevoerd met Kroatië, Macedonië en met Turkije.
Op langere termijn zullen, naar verwachting, onderhandelingen volgen met andere landen in
de westelijke Balkan. De nieuwe lidstaten en de lidstaten die nog gaan volgen
functioneerden langdurig in een geheel andere maatschappelijke en economische context,
dan de West-Europese staten. Dit brengt nieuwe uitdagingen met zich mee voor de EU (
paragraaf 5.4.1).
Ten gevolge van de kredietcrisis heeft zich een nieuwe kandidaat aangediend voor het EU-
lidmaatschap, te weten IJsland (juli 2009). Honorering van de aanvraag lijkt snel te kunnen
plaatsvinden. IJsland neemt al deel aan het Verdrag van Schengen en is in economisch
opzicht nauw verbonden met de EU. Ook behoort IJsland van meet af aan tot de NAVO en
de Organisatie voor Vrede en Veiligheid in Europa ( hoofdstuk 5). De IJslandse bevolking
zal zich echter eerst nog via een referendum positief moeten uitspreken over toetreding.
33