Beginners Guide to TikTok for Search - Rachel Pearson - We are Tilt __ Bright...
2016 In het klooster. Over het leven van twee Dever dochters
1. Dever Bulletin 27 [2016]
13
H
oewel Clara van Haeften (ca. 1435-ca. 1507)
met wie we al eerder kennis maakten, de
erfopvolgster was van Huis Dever, weten
we veel meer over het leven van haar twee oudere
zussen.1 ’Johanna van Lis’ (ca. 1428- na 1495) bracht
haar leven door in de adellijke vrouwenabdij van
Rijnsburg. [afb. 1] De jongste, ’jouffrou Alijt’ (ca.
1430-ca. 1506-07) kwam terecht in het cisterciënze-
rinnenklooster Leeuwenhorst of Ter Leede - in het
huidige Noordwijkerhout – dat eveneens bedoeld
voor adellijke meisjes.2 [Afb. 2] Beiden staan zij ver-
meld in de huwelijkscontracten van Clara uit 1445 en
1485 als de ontvangers van een jaarlijkse toelage. In
de eerste overeenkomst wordt er nog rekening mee
▲
In het klooster:
over het leven van
twee Dever dochters
gehouden dat zij het klooster konden verlaten en de
erfopvolging van Clara in gevaar konden brengen.3
In dat geval mocht Jan van Duivenvoorde zijn voor-
genomen huwelijk met Clara nog afblazen. Legde
Aleid haar kloostergeloften nog in datzelfde jaar af,
omdat haar kansen op een huwelijk waren verke-
ken?4 Het was destijds gebruikelijk bij de adel om
dochters in een klooster voor adellijke vrouwen
onder te brengen, waar zij onderwijs kregen. Hoe-
wel zij er nog konden weggaan om te trouwen,
lijken de meesten hun geloften te hebben afgelegd.
Zo waren zij voor de rest van hun leven beschermd.
Maar laten we de gang van zaken in de beide
dameskloosters waar Johanna en Aleid hun leven
1 Hendrik de Winter, Abdijruïne in Rijnsburg, tekening, ca. 1729-1790 (Rijksmuseum Amsterdam, inv.nr. RP-T-1921-214; publiek domein)
Dr. Meta Henneke
Noten op pagina 18
2. Dever Bulletin 27 [2016]
14
hebben gesleten eens wat nader bekijken. Wat
maakten zij zoal mee?
In het klooster
De bronnen van Leeuwenhorst vermelden dat Aleid
in 1440-41 novice werd.5 Zij zal toen een jaar of elf
zijn geweest en ging zich nu voorbereiden op het
afleggen van haar kloostergeloften. Haar zus Johan-
na was waarschijnlijk de oudste. Dit blijkt uit het feit
dat zij wordt genoemd als de erfgename van een
leengoed van haar overleden moeder, Clemence
van Oosterwijk. Haar vader, Gijsbrecht van Haeften,
wilde de opbrengsten uit dit leengoed voor haar
beheren en legde in 1440 zijn zaak zonder succes
voor bij de schepenen van Leiden die het leengoed
in bewaring hadden. In deze akte wordt Johanna al
als bewoonster van de abdij in Rijnsburg genoemd.6
De intreeplechtigheid
We mogen aannemen dat beide zussen eerst of-
ficieel waren opgenomen in het klooster. Zo´n cere-
monie heette de ’inkleding’ en werd betaald door
de vader of als deze was overleden, de moeder.
Voor Aleid betaalde haar vader 32 pond, 13 schel-
lingen en 4 denieren en daarmee zat zij ongeveer
10 pond onder het gemiddelde bedrag. Hiervan
werden alleen de opleiding in het klooster en de in-
kledingsplechtigheid betaald. Bij deze plechtigheid
in Leeuwenhorst zal Aleid de sluier opgelegd heb-
ben gekregen door de abt van het klooster Kamp
dat toezicht hield op het vrouwenklooster. Meer
is er niet over bekend, wel werden de kosten van
een inkledingsceremonie in de kloosterrekeningen
van Leeuwenhorst vermeld. Behalve geld stuurden
ouders vaak nog een geschenk naar het klooster.
Voorbeelden uit de 15e eeuw zijn een zalm, kaas en
konijnen of een stuk wild, maar ook een zilveren
schaal. Voor Leeuwenhorst zijn ook de leeftijden
van de helft van de ingetreden meisjes bekend.
Soms ging het om een zuigeling, soms om oudere
meisjes tussen vijftien jaar en ouder, maar meestal
waren zij jong tot zeer jong. Zij werden door hun
ouders aan God opgedragen om in het klooster te
worden opgevoed met de mogelijkheid om later te
in te treden als non.7
Na de inkleding volgde een bezoek van de
ouders aan Leeuwenhorst om ’proven te bidden’,
dat wil zeggen dat zij voor hun dochter om een
2Abraham Rademaker, Abdij Leeuwenhorst (detail), ets, 1727-1733 (Rijksmuseum Amsterdam,
inv.nr. RP-P-OB-73.426; publiek domein)
3. Dever Bulletin 27 [2016]
15
inkomen uit een prebende (’prove’) vroegen.
Daarbij kon het gaan om inkomsten uit een
grondstuk dat was geschonken aan het klooster.
Soms was daaraan de verplichting verbonden om
te bidden voor het zielenheil van de schenker,
een taak die werd uitgevoerd door de nonnen.
Leeuwenhorst was een rijke abdij die destijds de
jaarlijkse kosten van kost, inwoning en bediening
van een bewoonster die gemiddeld 20 à 25 pond
zal zijn geweest, gemakkelijk kon opbrengen.8 Bij
de intrede in het klooster kregen de meisjes ook
een uitzet mee van hun ouders die kon bestaan
uit kleding, beddengoed of zelfs een luxueus bed,
zoals in 1376-77 door de graaf van Blois aan zijn
dochter Katrien werd gegeven.
Bij de benedictinessen van Rijnsburg vroegen
de ouders eerst om water en brood voor de
opname van hun dochter voor zolang zij leefde,
daarna boden zij een beurs met zilver, 18 ellen
tafellaken en een gift voor het ziekenhuis aan.
Diezelfde avond was er een feestelijke maaltijd
die met grote plechtigheid werd gehouden.
De gerechten werden opgediend terwijl er
muziek werd gespeeld, bijv. door trompetters
en tamboerijnspelers. In Leeuwenhorst vond ter
gelegenheid van een inkleding een feestelijke,
maar sobere maaltijd plaats waaraan de ouders
bijdroegen met brood, bier en een enkele keer
een dier om te slachten. Voor de aanwezigheid
van de familieleden bij zo’n maaltijd moest er
vooraf toestemming worden gevraagd aan de
bisschop van Utrecht.9 De volgende morgen legde
de jonkvrouw zelf twintig pond op het altaar van
de kloosterkerk en gaf twee pond voor de kerk-
sieraden. Na de inkleding mochten de ouders de
wereldlijke kleding van hun dochter, een tabberd,
hoed en mantel met een sleep van ’’cleyn bont”
(eekhoorn- of marterpels) terugkopen, terwijl de
opgenomen jonkvrouw elk van de nonnen één
pond moest geven. Daarna werden alle kosten
van de ingeklede, ook die van haar professiefeest,
door het klooster betaald.10 En zoals steeds in de
middeleeuwen zien we dat er geschenken worden
uitgedeeld aan de betrokkenen. Een lijst uit ca.
1420 vermeldt dat in Rijnsburg de abdis een of
twee stukken zilver, fijn linnen en een ring ontving
en haar kapelaanster (assistente), de priorin (haar
vervangster), twee andere nonnen met een
leidinggevende functie, de portierster, de school-
juffrouwen en de kapelaans (de priesters die de
kapel bedienden en de abdis bijstonden) en ande-
ren kregen ook geschenken aangeboden.11
School, noviciaat en kloostergelofte
Voordat Johanna en Aleid hun kloostergeloften
aflegden hadden zij in het klooster godsdienst
onderwijs gehad, schrijven en lezen geleerd, waren
zij onderwezen in zang en andere muzikale vorming
en in Latijn en handwerken. In Leeuwenhorst was
een aparte ruimte die school werd genoemd (in
1420-21 is sprake van de inrichting van deze ruimte)
en in 1424-25 wordt voor het eerst een zekere Huge
als schoolmeester genoemd in de rentmeesterre-
keningen. Misschien was hij, net als andere school-
meesters in het 15e-eeuwse Leeuwenhorst, ook een
priester die zijn wijding nog niet had ontvangen.12
Uit laat 15e-eeuwse rekeningen van Rijnsburg
blijkt dat de meisjes na hun schoolopleiding
novice werden. Na een jaar traden zij dan in en
ontvingen de sluier of ’’wijle” [spreek uit: ’wiele’]
en waren ’’gewielde” vrouwen die nog in de
wereld konden terugkeren. Een vroeg 16e-eeuws
miniatuur van een cisterciënzerinnennovice laat
dit moment zien.13 Ongeveer een jaar later legden
zij hun eeuwige kloostergeloften af, meestal als er
meerdere jonkvrouwen waren die zover waren. In
1484 kwam de abt van het benedictijnerklooster
Egmond voor deze feestelijke plechtigheid.
Hij kreeg toen een zilveren kroes aangeboden
en de leden van zijn gevolg ontvingen ringen,
handschoenen en geldgeschenken. De jonk-
vrouwen legden tegenover hem hun geloften
af en ontvingen hun gewaad, een zwart habijt,
een witte halsdoek, witte kap en een grijze sluier.
Voor Leeuwenhorst zijn over de uitvoering van dit
ritueel geen gegevens voorhanden.14
Bid en werk: de plichten van de nonnen
De belangrijkste taak in elke contemplatieve kloos-
tergemeenschap was om Gods lof te zingen of te
bidden. Dit heette het koorgebed, getijdengebed
of Goddelijk Officie. Daarvoor kwamen de nonnen
zevenmaal per etmaal bijeen in de kloosterkerk. Ook
de novicen namen daaraan deel, zoals blijkt uit de
bronnen van Rijnsburg.15 Het betekende opstaan en
aankleden om middernacht en op houten trippen
4. Dever Bulletin 27 [2016]
16
met de voeten in zeemleren schoentjes door de ijs-
koude gangen naar de kerk lopen voor de ’metten’,
gevolgd door de ’lauden’ bij zonsopgang en dan
elke paar uur tot aan de ’completen’ rond acht uur ’s
avonds.16 [Afb. 3]
’Opus Dei’
In Leeuwenhorst werden volgens de cisterciënzer
traditie psalmen, antifonen, lezingen en hymnen ge-
zongen. Volgens de regels moesten in één week alle
150 psalmen zijn gezongen.17 Dit werk Gods (Opus
Dei) werd aangevuld met het voorlezen uit religi-
euze boeken tijdens de dagelijkse, gezamenlijke
maaltijden en mediteren. Zo werden de acht uur
van elk etmaal die volgens de regels van Benedictus
van Nursia, de grondlegger van het kloosterleven
in de westerse kerk, aan het gebed moesten zijn
gewijd, vervuld. Een dagelijks ritme dat het leven
van Johanna en Aleid zal hebben bepaald. Kenden
ook zij alle psalmen uit hun hoofd, zoals gebruikelijk
was en lazen zij voor uit een stichtelijk boek tijdens
dagelijkse, gezamenlijke maaltijden op aanwijzing
van de cantrix? Het naleven van de strenge regels in
beide kloosters was in de loop der eeuwen steeds
verder afgezwakt. In de jaren tussen 1488 en 1493
toen in Leeuwenhorst hervormingen plaatsvonden,
kregen de nonnen het bevel om bij de koorgebe-
den aanwezig te zijn (!) en werd het meenemen van
’vogels, honden of andere huisdieren’ gestraft met
geseling.18 En ook werd er vaak niet gezamenlijk
gegeten.
Behalve dit werk Gods hoorden klooster-
lingen acht uur van elk etmaal te wijden aan
lichamelijke arbeid. Dit bestond voor de nonnen
van Rijnsburg en Leeuwenhorst uit het typische
vrouwenwerk dat ook door adellijke dames werd
gedaan als spinnen, weven, naaien en borduren
van kleding of het borduren van tapijten om de
kerk mee te versieren, maar ook uit het verzorgen
van zieken en het uitdelen van aalmoezen en het
herbergen van vreemdelingen. Immers, in de per-
soon van een zieke of behoeftige werd Christus
zelf geëerd en verzorgd. In Leeuwenhorst had één
van de nonnen de leiding over het ziekenzaaltje
dat in de rekeningen ’siekencoer’ of ’infirmarie’
wordt genoemd en waar waarschijnlijk alleen de
bewoonsters van het klooster werden verzorgd.19
In Rijnsburg was het verplegen van zieken in de
tijd van Johanna al overgenomen door artsen.
Toen Aleid in het klooster verbleef was er een
barbier in dienst van het klooster voor aderlaten,
kiezen trekken en chirurgische ingrepen, ook voor
het lekenpersoneel. Was er een arts nodig, dan
moesten de nonnen zulke kosten zelf dragen.20
Hoewel persoonlijk bezit van kloosterlingen ver-
boden was, hadden de nonnen wel degelijk eigen
inkomsten en bezittingen naast hetgeen zij van
het klooster ontvingen. Het feit dat dit zowel in de
abdij van Rijnsburg als van Leeuwenhorst moge-
lijk was zegt iets over de verwereldlijking van deze
kloosters in deze periode.
Verslapping van de kloostertucht
Johanna kreeg in 1445 vijf nobels per jaar toegewe-
zen afkomstig uit de opbrengst van een stuk grond
gelegen bij de ridderhofstede Dever. Een bedrag
dat in 1485 bij het tweede huwelijkscontract van
Clara, werd verlaagd tot twee nobels. Aleid behield
steeds drie nobels, hetgeen gelijk stond aan 11 pond
en 12 stuivers en een goede toelage was in verge-
lijking met wat andere zusters toen ontvingen.21 Zij
kon daar een comfortabel leven mee leiden met een
dienstbode om haar kleren te wassen, haar gasten
te bedienen en haar te begeleiden als zij uitging
en hoewel deze posten later in de rekeningen van
Leeuwenhorst ontbreken, kon dit ook betekenen
dat de nonnen dit uit eigen zak betaalden. Nog een
andere bron van inkomsten en van vrijheden waren
de verschillende functies die de nonnen konden
bekleden. In 1480-81 was Aleid kosteres, hetgeen
inhield dat zij de kerk, het gewijde vaatwerk en de
liturgische gewaden moest verzorgen, maar ook
elke morgen en avond de verlichting in de slaapza-
len, kerk en het klooster, de klokken moest luiden
en toezicht houden op het bakken van de hosties.
In 1483-84 was zij als vinaria belast met de zorg
voor wijn net als haar zuster. Ook Johanna van Lis
wordt als ’wijnvrouw’ genoemd en wel van 1484-85
tot 1494-95. Verder was Aleid van1486-87 tot 1489-
90 ’kelwairster’ of keldermeesteres en als zodanig
verantwoordelijk voor de aankoop van voedsel en
drank en mocht daarvoor buiten het klooster ko-
men.22
Rond 1400 werd onder invloed van de
Moderne Devotie het gebrek aan kloostertucht
bekritiseerd en in Leeuwenhorst werden al
3 Trippen, detail uit Jan van
Eyck, Portret van het Arnolfi-
nipaar, 1434 (Londen, National
Gallery, inv.nr. NG186; publiek
domein)
5. Dever Bulletin 27 [2016]
17
hervormingspogingen gedaan.23 Onder de her-
vormingsgezinde paus Nicolaas V werd er echt
ernst mee gemaakt. In 1450 werden op zijn bevel
de kloosters in de Nederlanden gevisiteerd door
kardinaal Nicolaes van Kues. Over een bezoek aan
Leeuwenhorst is niets bekend, maar op 13 sep-
tember 1451 kwam hij in Rijnsburg. Daar werd nog
dezelfde dag een oorkonde bij de notaris onderte-
kend, waarin de nonnen bij de paus protesteerden
tegen het bevel van Kues aan alle kloosters in het
bisdom Utrecht om hun orderegels streng na te
leven. De kardinaal vaardigde diezelfde dag nog
voorschriften speciaal voor de abdij uit, want
de nonnen hielden zich niet aan het verbod op
persoonlijk bezit, aan de regel gezamenlijk te eten
en te slapen, allemaal het ordekleed te dragen
en binnen het klooster te blijven. Dit blijkt uit de
tweede oorkonde die de nonnen vier dagen later
opstelden tegen deze voorschriften. De protesten
leidden tot een nieuwe visitatie van Rijnsburg in
1453 en gematigder hervormingsmaatregelen.24 In
Leeuwenhorst vonden toen vooral interne hervor-
mingen plaats die echter binnen een jaar of tien
alweer waren afgezwakt.25
Een heel belangrijk hervormingspunt betrof
de clausuur of het kloosterslot. Deze regel van
Benedictus gold in de meeste middeleeuwse
kloosters: kloosterlingen mochten vooral bij stren-
gere kloosterordes zelden buiten het klooster
komen. Daaraan hield men zich in Leeuwenhorst
noch Rijnsburg. De abdis van Leeuwenhorst
stopte na ca. 1450 plotseling met haar reizen
wegens priesterwijdingen, bedevaarten, dok-
tersbezoek, familiebezoek of doopfeesten en in
1457-58 werden er traliehekken aangebracht in de
spreekkamer waar het bezoek werd ontvangen,
want bezoek hoorde niet verder in het klooster te
komen. Maar al snel maakte de abdis weer haar
gebruikelijke reizen en ondernamen de nonnen
weer hun gebruikelijke dagtochtjes naar zee.26
Regels aangescherpt
Uit de regels die in 1488 werden aangescherpt door
abt Henricus van der Heyden van het klooster Kamp
dat toezicht hield op Leeuwenhorst, blijkt dat de
nonnen buiten het klooster kwamen, op bezoek
gingen bij de biechtvader, kapelaans of rentmeester
die op het kloosterterrein woonden of mannen op
ziekenzaal toelieten om daar te eten, niet op een
slaapzaal sliepen en zelfs kermissen bezochten. Vijf
jaar later werden dezelfde maatregelen opnieuw
opgelegd, maar nu kwam de helft van de zusters
ertegen in verzet en stapte naar de plaatsvervanger
4 Omgeving van Jan
Cornelisz. van Oostsanen,
Laatste Avondmaal, ca.
1525-30 (Rijksmuseum
Amsterdam,
inv.nr. SK-A-4294; publiek
domein)
6. Dever Bulletin 27 [2016]
18
van de bisschop van Utrecht, Herman van Lokhorst
toe. Met veel moeite werden zij overgehaald om te
gehoorzamen met de belofte dat er hier en daar
concessies zouden worden gedaan, maar dat viel
nogal tegen.27 Terwijl in Rijnsburg de hervormingen
zelfs aan het eind van de eeuw nog niet erg slaag-
den, werd tussen 1494 en 1528 in Leeuwenhorst wel
degelijk hervormd. Eindelijk droegen de nonnen nu
hun ordekleed in plaats van hun eigen kleding.28
Het zwart-witte habijt is te zien op een drie-
luikje dat achter glas werd geschilderd in opdracht
van abdis Adriana van Roon en haar kapelaan mr.
Dirk Pietersz. Spangert.29 [Afb. 4]
Aleid en Johanna hebben dus zeer lang in
relatieve vrijheid en luxe geleefd met de moge-
lijkheid om hun zuster in Dever te bezoeken,
bijvoorbeeld ter gelegenheid van de geboorte
van hun nichtje Maria van Duvenvoorde. Aleid zal
in de laatste tien jaar van haar leven haar familie
niet meer hebben mogen bezoeken, omdat de
clausuur strenger werd gehandhaafd. Misschien
kreeg zij bezoek van haar zus Clara, want het was
vrouwen uit de wereld het zonder meer toege-
staan om het klooster te bezoeken.30 Inmiddels
waren Aleid en Johanna, als zij toen nog leefde –
zij komt na 1495 niet meer in de rekeningen voor –
oude vrouwen die misschien wel tevreden waren
met eenmaal per maand een middagwandeling
langs de Zwet of, volgens de nieuwe statuten van
1498 voor Rijnsburg, met elke week wandelen op
woensdag, vrijdag en zaterdag in de zomermaan-
den. n
1 Zie mijn artikel in het Jaarbulletin
van 2015. Clara’s geboortedatum lijkt
rond 1435 te hebben gelegen en niet
in 1417 zoals vermeld in Hulkenberg.
Zij had in 1445 nog niet de huwbare
leeftijd bereikt. In 1447 wordt zij als
erfopvolgster van de eerste leengoe-
deren en husfrou (echtgenote) van
Jan van Duivenvoorde genoemd. Zij
zal dan twaalf jaar zijn geweest (Hul-
kenberg Huis Dever, resp. 52 en 57).
2 Over heel veel aspecten van het
leven in deze kloosters worden we
uitvoerig ingelicht door de volgende
studies: Maria Hüffer, De adellijke
vrouwenabdij van Rijnsburg, 1133-
1574, Nijmegen: Dekker en Van de
Vegt, 1923; Idem, Die Reformen in der
Abtei Rijnsburg im 15.Jahrhundert,
Münster (Westf.): Aschendorf, 1937;
Idem, Bronnen van de geschiedenis
der abdij Rijnsburg 1140-1620 [RGP
Kleine Serie, nr. 31 en 32], 2 dln., ’s-Gra-
venhage: Martinus Nijhoff, 1951, dat
ook online is te vinden op de website
van het Huygens Instituut. [http://
resources.huygens.knaw.nl/retroboe-
ken/rijnsburg]; Geertruida de Moor,
Verborgen en geborgen. Het cister-
ciënzerinnenklooster Leeuwenhorst
In de Noordwijkse regio (1261-1574)
[Middeleeuwse studies en bronnen:
XLI], Hilversum: Verloren, 1994.
3 Hoewel meestal het oudste kind
als erfopvolgster werd aangewezen,
laten de gegevens geen andere con-
clusie toe dat in dit geval het jongste
kind deze eer te beurt viel. Zie ook:
Hulkenberg Huis Dever, 57.
4 In 1445 wordt zij ’geprofeste
moniale’ en zal toen zestien jaar of
ouder zijn geweest, want eerder was
volgens kerkelijk recht niet toege-
staan. Jammer genoeg komt zij niet
voor in de lijst van novicen van wie de
leeftijd bij opname bekend is. Zie De
Moor Leeuwenhorst, Lijst 17 Leeftijd
opname novicen, 579-580. Voor het
jaar van haar overlijden en andere
data betreffende haar leven in het
klooster: De Moor Leeuwenhorst, Lijst
1 Religieuzen, 565.
5 De kloosterrekeningen liepen van
10 augustus tot 10 augustus, vandaar
dat twee kalenderjaren kunnen zijn
vermeld bij een gebeurtenis.
6 Kenningboek A, p. 150 vso, in:
Archief Erfgoed Leiden en Omstreken
(ELO); Hulkenberg, 57-58.
7 Over de leeftijden en de ceremonie:
De Moor Leeuwenhorst, 87-97. Over
het intreegeld: Idem, Lijst 16 Betaald
intreegeld novicen, 578. Voor de om-
rekeningen van deze muntwaarden:
Idem, 15-17.
8 Over de financiële situatie van het
klooster: De Moor Leeuwenhorst,
hoofdstuk 4. Zie over de rijkdom van
het klooster in de 15de eeuw: Idem,
47.
9 De Moor Leeuwenhorst, 97.
10 Hüffer Rijnsburg, 164-165, 182-183.
11 Hüffer Rijnsburg, 129-130.
12 Ook de kapelaan of biechtvader
van het klooster kunnen onderwijs
hebben gegeven. Geertruida de
Moor, “Het onderwijs in Leeuwen-
horst”, Holland, regionaal-historisch
tijdschrift, 14 (1982), 92-96. Over het
onderwijs in de abdij van Rijnsburg:
Hüffer Rijnsburg, 1923,107-109; Hüffer
Reformen, 30-33, 52, 150. Hüffer (Rijns-
burg, 107) vermeldt dat in de oudste
volledige rekening van de abdij van
Rijnsburg uit 1382-83 de meisjes die
waren opgenomen in het klooster
schoolkinderen worden genoemd.
13 Zie: http://memo.hum.uu.nl/kloos-
terkleding/Cistercienzer_orde.html.
14 Hüffer Rijnsburg, 164-165; De Moor
Leeuwenhorst, 96.
15 Hüffer Rijnsburg, 108.
16 In 1498-99 wordt in de bronnen
van Rijnsburg een uitgave vermeld
voor zeemleren schoeisel voor de
nonnen. Hüffer Bronnen, 1025.
17 Over het officie in Leeuwenhorst
en Rijnsburg resp.: De Moor 183-186;
Hüffer Rijnsburg, 28-30.
18 De Moor Leeuwenhorst, 71.
19 De Moor Leeuwenhorst, 110.
20 Over de ziekenverzorging in
Leeuwenhorst en Rijnsburg resp.: De
Moor, 255-299; Hüffer Rijnsburg, 31,
over de ontwikkeling van ziekenzorg
in vrouwenkloosters in het algemeen
50-51.
21 Hulkenberg Huis Dever, 57-58; Zie
De Moor, Lijst 24 Inkomsten religieu-
zen, nr. 42, p. 589.
22 De Moor Leeuwenhorst, 565. Over
de inhoud van deze functies: Geer-
truida de Moor, “Het cisterciënzerin-
nenklooster Leeuwenhorst (1261-1574)
en de familie Van Poelgeest”, De
Nederlandsche Leeuw. Maandblad
van het Koninklijk Genootschap voor
Geslacht- en Wapenkunde, 105 (1988),
kol, 180.
23 De Moor Leeuwenhorst, 162-165.
24 Voor de details: Hüffer Rijnsburg,
132-150.
25 De Moor Leeuwenhorst, 166-167.
26 De Moor Leeuwenhorst, 164-165.
27 De Moor Leeuwenhorst, 170-173.
28 Moor “Onderwijs”, 110; De Moor
Leeuwenhorst, 193.
29 Op de buitenzijde van zijluiken
staan de familiewapens van de abdis
en haar kapelaan. Zie J.P. Filedt Kok
(ed.), Early Netherlandish Paintings in
the Rijksmuseum, online coll. cat. Am-
sterdam 2009: hdl.handle.net/10934/
RM0001.COLLECT.10193 (consulted 06
July 2016).
30 De Moor Leeuwenhorst, 172.
Noten