SlideShare a Scribd company logo
1 of 99
Download to read offline
FACULTEIT WETENSCHAPPEN
Opleiding Geografie en Geomatica
Master in de Geografie
Het betrekken van de lokale gemeenschap
bij de inplanting van windturbines
Kansen voor het beleid in Vlaanderen
Joren Sansen
Aantal woorden in tekst: 21672
Promotor: Prof. dr. B. Derudder,
vakgroep Geografie
Academiejaar 2013 – 2014
Masterproef ingediend tot het
behalen van de graad van
Master in de Geografie
VOORWOORD
Een masterproef schrijven doe je niet alleen. Het is een proces van constante interactie met
experten, medestanders, familie en vrienden waarbij de beste inzichten soms uit de meest
onverwachte hoek kunnen komen. Graag wens ik daarom een woord van dank te richten aan
de personen die hebben meegeholpen bij het tot stand brengen van deze masterproef.
Voornamelijk de hulp bij het maken van fundamentele keuzes, het doorgronden van
complexe materie en het nalezen van de verschillende versies stel ik ten zeerste op prijs.
Mijn dank gaat eerst en vooral uit naar mijn promotor Prof. Dr. Ben Derudder voor zijn
constructieve kritiek, beschikbaarheid en tijd. Mijn familieleden hebben me ook steeds
bijgestaan; vaders basiskennis van bedrijfseconomische kwesties en moeders kritisch oog
voor onduidelijke zinsconstructies hebben mij het leven iets gemakkelijker gemaakt. Hulp is
welgekomen, voornamelijk bij de iets lastigere momenten van een masterproef. De crux1
lag
in mijn geval in de beginstadia van het onderzoek. Mijn criteria voor het vinden van het
geschikte onderwerp waren erg hoog. Het onderzoek moest origineel, actueel en
maatschappelijk relevant zijn, een praktisch nut kunnen dienen en bovendien moest het
passen in mijn ideologisch kader. Ideologieën zijn gevaarlijk wanneer ze de objectiviteit
dreigen te beperken, maar voor het vinden van een uitdagend onderwerp blijken ze
verrassend effectief. Ik moest echter vaststellen dat elk nieuw idee gepaard ging met de
ontdekking dat er reeds wetenschappelijk onderzoek over bestond. Grootse ambities werden
langzaam aan gereduceerd tot haalbare, afgelijnde onderzoeksvragen. Een bijzonder woord
van dank gaat daarom uit naar de toenmalige kotgenoten en vrienden die mijn verzuchtingen
tijdens deze zoektocht hebben moeten doorstaan.
1
klimjargon voor het zwaarste deel van een klimroute
2
INHOUDSOPGAVE
VOORWOORD........................................................................................................................2
INHOUDSOPGAVE................................................................................................................3
LIJST VAN TABELLEN EN FIGUREN...............................................................................7
LIJST VAN AFKORTINGEN................................................................................................8
1. INLEIDING........................................................................................................................10
1.1 Situering van het eigen onderzoek binnen de wetenschappelijke literatuur..............10
1.2 Probleemstelling................................................................................................................10
1.3 Relevantie..........................................................................................................................12
1.4 Doelstelling en onderzoeksvragen...................................................................................12
1.5 Structuur...........................................................................................................................13
1.6 Belangrijkste resultaten...................................................................................................15
2. LITERATUURONDERZOEK..........................................................................................17
2.1 Publieke weerstand bij onshore windenergie.................................................................17
2.1.1 Sociale acceptatie............................................................................................................18
2.1.2 Factoren die de acceptatie door de lokale gemeenschap beïnvloeden...........................19
2.1.3 Het relatieve belang van acceptatiefactoren...................................................................20
2.1.3.1 Positieve beïnvloeding..................................................................................................20
2.1.3.2 Negatieve beïnvloeding................................................................................................21
2.1.3.3 Betrokkenheid als overkoepelende positieve factor.....................................................22
2.2 Windenergie en de gemeenschap.....................................................................................22
2.2.1 Definitie gemeenschap.....................................................................................................22
2.2.2 Voordelen voor de gemeenschap.....................................................................................23
2.2.3 Kwantificeren van voordelen voor de gemeenschap.......................................................24
2.2.4 Participatievormen..........................................................................................................25
2.2.4.1 Ruime definitie betrokkenheid.....................................................................................25
2.2.4.2 Financiële participatie (enge definitie betrokkenheid) ................................................27
2.2.4.3 Meest optimale participatievorm?................................................................................28
2.3 Windenergie in gemeenschapsbezit................................................................................30
2.3.1 Voordelen en nadelen van gemeenschapsbezit................................................................30
2.3.2 Organisatievormen van gemeenschapsbezit....................................................................32
3
2.3.2.1 Stichtingen, Vzw’s........................................................................................................32
2.3.2.2 Besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid..............................................33
2.3.2.3 Deelvennootschappen...................................................................................................34
2.3.2.4 Coöperatieve Vennootschap.........................................................................................35
2.3.2.5 Real estate commune....................................................................................................37
2.3.3 Barrières en incentives voor gemeenschapsbezit bij windenergie..................................38
2.3.3.1 Feed-in tarieven............................................................................................................38
2.3.3.2 Belastingvoordelen.......................................................................................................38
2.3.3.3 Gestandaardiseerde connectieovereenkomsten............................................................39
2.3.3.4 Productiebasis voor windturbines.................................................................................39
2.3.3.5 Familiariteit met vormen van gemeenschapsbezit........................................................40
2.4 Algemeen besluit literatuuronderzoek............................................................................40
3. METHODEN, MATERIALEN EN STUDIEGEBIED...................................................41
3.1 Conceptueel design...........................................................................................................41
3.2 Technisch design...............................................................................................................42
4. RESULTATEN...................................................................................................................45
4.1 Europese Unie...................................................................................................................46
4.1.1 Beschrijving van de situatie in de EU.............................................................................46
4.1.1.1 Algemene situatie windenergie....................................................................................46
4.1.1.2 Gemeenschapsbezit in de EU.......................................................................................47
4.1.1.3 Europese liberaliseringsrichtlijnen van de energiemarkt..............................................48
4.1.1.4 Europese stimuleringsmechanismen voor hernieuwbare energie.................................50
4.1.2 Gevolgen van een geliberaliseerde energiemarkt in Europa..........................................51
4.1.2.1 Algemene gevolgen voor de energiemarkt...................................................................51
4.1.2.2 Gevolgen voor gemeenschapsbezit..............................................................................52
4.2 België..................................................................................................................................53
4.2.1 Beschrijving van Belgische situatie.................................................................................54
4.2.1.1 Praktische formulering van opgelegde EU-doelstellingen...........................................54
4.2.1.2 De liberalisering van de energiemarkt in België..........................................................55
4.2.2 Belangrijkste fiscale beleidsmaatregelen die invloed kunnen hebben op
gemeenschapsbezit....................................................................................................................56
4.2.2.1 Afschrijvingsmethodes.................................................................................................56
4
4.2.2.2 Verhoogde investeringsaftrek voor HE-investeringen.................................................57
4.2.2.3 Belastingvrije productie................................................................................................57
4.2.3 Andere beleidsmaatregelen die invloed kunnen hebben op gemeenschapsbezit.............58
4.2.3.1 Gestandaardiseerde connectieovereenkomsten............................................................58
4.2.3.2 Productiebasis voor windturbines.................................................................................58
4.3 Vlaanderen........................................................................................................................59
4.3.1 Beschrijving Vlaamse situatie.........................................................................................59
4.3.1.1 Algemene situatie windenergie....................................................................................59
4.3.1.2 Situatie voor gemeenschapsbezit..................................................................................60
4.3.2 Belangrijkste fiscale beleidsmaatregelen die invloed kunnen hebben op
gemeenschapsbezit....................................................................................................................63
4.3.2.1 Injectietarievenbeleid....................................................................................................63
4.3.2.2 Groenestroomcertificaten (GSC’s)...............................................................................64
4.3.2.3 Ecologiepremie.............................................................................................................66
4.3.3 Belangrijkste ruimtelijke beleidsmaatregelen die invloed kunnen hebben op
gemeenschapsbezit....................................................................................................................66
4.3.3.1 Omzendbrieven.............................................................................................................67
4.3.3.2 Decreten........................................................................................................................68
4.3.3.3 Relevantie voor gemeenschapsbezit?...........................................................................69
4.3.4 Voorbeeldmodellen en overkoepelende organisaties als stimulans voor
gemeenschapsbezit....................................................................................................................70
4.4 Provinciaal niveau............................................................................................................71
4.4.1 Beschrijving provinciale situatie.....................................................................................72
4.4.1.1 Praktische formulering van opgelegde EU-doelstellingen...........................................72
4.4.1.2 Algemene situatie windenergie....................................................................................73
4.4.1.3 Situatie voor gemeenschapsbezit..................................................................................73
4.4.2 Belangrijkste beleidsmaatregelen die invloed kunnen hebben op gemeenschapsbezit...74
4.5 Gemeentelijk niveau.........................................................................................................77
4.5.1 Beschrijving gemeentelijke situatie.................................................................................78
4.5.1.1 Algemene situatie windenergie....................................................................................78
4.5.1.2 Situatie gemeenschapsbezit..........................................................................................80
4.5.2 Eeklo: een voorbeeld van faciliterend beleid..................................................................80
5
5. BESPREKING....................................................................................................................82
6. BESLUIT.............................................................................................................................87
7. REFERENTIES..................................................................................................................89
7.1 Wetenschappelijke artikels, studies en boeken..............................................................89
7.2 Internetbronnen................................................................................................................94
8. BIJLAGEN..........................................................................................................................97
8.1 Interviews vooronderzoek Friesland..............................................................................97
8.2 Interviews onderzoek Vlaanderen..................................................................................97
8.3 De nucleaire rente: winst voor het buitenland.............................................................98
8.4 Arresten in verband met injectietarieven.....................................................................99
6
LIJST VAN TABELLEN EN FIGUREN
Figuur 1: Begrijpen van community renewable energy in relatie tot het ontwikkelingsproces
en de uitkomst van het project................................................................................................26
Figuur 2: Onderzoekskader.....................................................................................................42
Figuur 3: Het geïnstalleerde vermogen (MW) aan onshore windenergie ten opzichte van de
doelstellingen tegen 2020 voor de EU-landen........................................................................46
Figuur 4: Eigendomsverdeling van de windenergieproductie voor een aantal EU-
lidstaten...................................................................................................................................47
Figuur 5: Stimuleringssystemen voor hernieuwbare energie in de Europese Unie................51
Figuur 6: BAU en PRO-scenario vergeleken met geïnstalleerd vermogen (MW) aan onshore
windenergie in Vlaanderen.....................................................................................................60
Figuur 7: Geïnstalleerd vermogen (MW) ten opzichte van streefcijfers 2020 per
provincie.................................................................................................................................72
Figuur 8: Geïnstalleerd vermogen (MW) per provincie.........................................................73
Figuur 9: Geïnstalleerd (MW) vermogen per gemeente (a) en geïnstalleerd vermogen per
km² (b)....................................................................................................................................79
Tabel 1: Categorisatie van Europese windenergieprojecten in gemeenschapsbezit...............27
Tabel 2: Totale hernieuwbare energie in 2020 in alle scenario’s in vergelijking met 2008...54
Tabel 3: Rangschikken van gemeenschapsmodellen volgens barrières.................................83
7
LIJST VAN AFKORTINGEN
AT – Oostenrijk
BE – België
BG – Bulgarije
CY – Cyprus
CZ – Tsjechië
DE – Duitsland
DK – Denemarken
EE – Estland
EL – Griekenland
FI – Finland
FR – Frankrijk
HU – Hongarije
IE – Ierland
IT – Italië
LU – Litouwen
LV – Letland
MT - Malta
NL – Nederland
PL – Polen
PT – Portugal
SE – Zweden
SK – Slowakije
SL – Slovenië
SP – Spanje
UK – Verenigd Koninkrijk
US – Verenigde Staten
BVBA - Besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BWHI - Bijzondere Wet tot Hervorming der Instellingen
Comm.V - Commanditaire Venootschap
Comm.VA - Commanditaire Venootschap op Aandelen
CREG - Commissie voor de Regulering van de Elektriciteit en het Gas
8
CVBA – Coöperatieve Vennootschap met Beperkte aansprakelijkheid
CVOA - Coöperatieve Vennootschap met Onbeperkte Aansprakelijkheid
DTI - Departement of Trade and Industry
EU – Europese Unie
EWEA - The European Wind Energy Association
FIM - Feed-In Model
GSC – Groenestroomcertificaat
GTM - Green Trading Model
HE - Hernieuwbare energie
ICA - Internationale Coöperatieve Alliantie
KB – Koninklijk Besluit
MIA – Milieu Investeringsaftrek
MW – MegaWatt
MWh – MegaWattuur
NIABY - Not In Any Backyard
NIMBY - Not In My Backyard
NRC - Nationale Raad der Coöperaties
NV – Naamloze Vennootschap
N-VA – Nieuw-Vlaamse Alliantie
ODE - Organisatie Duurzame Energie
OVE - Oost-Vlaanderen Energielandschap
PRUP – Provinciaal Ruimtelijk Uitvoeringsplan
PV – Photovoltaïsch
REScoop - Renewable Energy Sources cooperative
RUP – Ruimtelijk Uitvoeringsplan
US – Verenigde Staten
VAMIL - Willekeurige Afschrijving Milieu-Investeringen
VEA - Vlaams Energie Agentschap
VEA – Vlaams Energieagentschap
VITO - Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek
VOF - Vennootschap Onder Firma
VREG - Vlaamse Regulator van de Elektriciteits- en Gasmarkt
VWEA - Vlaamse Wind Energie Associatie
VZW – Vereniging Zonder Winst
9
1. INLEIDING
1.1 Situering van het eigen onderzoek binnen de wetenschappelijke literatuur
Deze masterproef is te situeren binnen het onderzoeksveld dat de relatie bestudeert tussen
windenergie en de gemeenschap. De term gemeenschap wordt ruim opgevat; het betreft
meestal een groep mensen die op dezelfde plaats wonen of een bepaald kenmerk
gemeenschappelijk hebben. Veel onderzoek is gedaan rond lokale weerstand bij de
inplanting van een windturbine: hoe weerstand zich manifesteert, welke factoren aan de
basis liggen en hoe er een antwoord op kan worden geboden. Een duidelijke focus kan
hierbij worden gevonden op het fenomeen gemeenschapsbezit (financiële participatie s.l.),
dat het hoofd lijkt te kunnen bieden aan lokale tegenstand door het creëren van
betrokkenheid tussen het windenergieproject en de gemeenschap. Tot nu toe heeft enkel
buitenlands onderzoek een bijdrage geleverd aan het onderzoeksonderwerp, mede omdat het
fenomeen er al langer gekend is dan in België. Het gedane onderzoek heeft, hoewel meestal
sterk gefragmenteerd en zeer specifiek, reeds uitvoerig het voorkomen, de voorwaarden, het
hoe en waarom van gemeenschapsbezit bij windturbines behandeld. Deze masterproef tracht
de meest relevante bevindingen van het gedane buitenlandse onderzoek op een begrijpelijke
manier met elkaar te linken om dit geheel vervolgens als basis te gebruiken voor eigen
onderzoek in Vlaanderen.
1.2 Probleemstelling
De Europese richtlijn in verband met hernieuwbare energie2
legt België op om tegen 2020
13% van zijn finaal eindverbruik uit hernieuwbare energie te betrekken. In 2004 was het
aandeel hernieuwbare energie voor België 1,9%, terwijl in 2012 een aandeel van 6,8%
bereikt werd (Eurostat, 2013). In 2012 bevindt het EU27 gemiddelde zich op 14,1%. België
bevindt zich dus ruimschoots onder dit gemiddelde.
Een studie, gepubliceerd in 2010 door de Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek
(VITO) in opdracht van het Vlaams Energie Agentschap (VEA), onderzocht welke
2
Richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het
gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van Richtlijn 2001/77/EG
en Richtlijn 2003/30/EG
10
doelstellingen kunnen worden bereikt onder het bestaand beleid (BAU-scenario) en welke
onder een proactief beleid (PRO-scenario) en koppelt dit aan de opgelegde 2009/28 richtlijn.
Wanneer het BAU-scenario wordt gevolgd, wordt in 2020 slechts 7,7% van het finaal
energieverbruik uit hernieuwbare energie gehaald. Om de Europese doelstellingen te
behalen moet overgegaan worden naar het PRO-scenario, zodat het aandeel 14,4% bedraagt,
1,3% hoger dan het opgelegde doel.
In 2012 stond op het Belgische vasteland 996 MW aan windkrachtcapaciteit geïnstalleerd
(EWEA, 2013). Volgens de studie van het VITO zou er voor onshore windenergie, moest
het PRO-scenario gevolgd worden, in 2020 1905 MW aan vermogen geïnstalleerd zijn, wat
een additionele 909 MW betekent. In 8 jaar zou het geïnstalleerde vermogen in België
moeten verdubbelen wil men de doelstelling van de EU behalen.
In het licht van de beoogde doelstellingen moet worden gekeken hoe die verdubbeling aan
geïnstalleerd vermogen gerealiseerd kan worden. Een zichtbaar probleem is dat er heel wat
weerstand is vanuit lokale bevolkingsgroepen bij de inplanting van windturbines. Volgens
voormalig minister van ruimtelijke ordening Philippe Muyters werd in Vlaanderen in 2011
voor 70% van de toegekende vergunningen voor windturbines (>500 kW) beroep ingesteld
bij de raad van vergunningsbetwistingen. Die weerstand kwam voornamelijk van de
bevolking zelf, en minder vanuit de gemeentebesturen (http://www.vilt.be/, 27 april 2014).
Deze aangetekende beroepen kunnen een windenergieproject sterk doen vertragen en, indien
ontvankelijk verklaard, resulteren in de volledige stillegging van het project.
Onderzoekers poneren verschillende oplossingen om het hoofd te bieden aan lokale
weerstand, waarbij het betrekken van de lokale gemeenschap de gemeenschappelijke factor
schijnt te zijn die deze oplossingen verbindt. De meest bestudeerde en aangehaalde vorm om
betrokkenheid met de lokale gemeenschap te realiseren is gemeenschapsbezit. Wanneer de
gemeenschap in het bezit is van een windenergieproject, kan de gemeenschap maximaal
betrokken worden bij de ontwikkeling van het project alsook later onder de vorm van
financiële participatie. In Vlaanderen zijn vormen van gemeenschapsbezit bij windturbines
echter dun gezaaid. De coöperatieve vennootschap is momenteel de enige rechtsvorm
waaronder gemeenschapsbezit wordt georganiseerd. In 2013 bezat de coöperatieve sector
slechts 6,4% van het totaal geïnstalleerde vermogen aan windturbines in Vlaanderen, de
11
grootste uitbater zijnde Ecopower CVBA met 16 megawatt (MW) (http://www.vwea.be/, 23
april 2014).
1.3 Relevantie
Hoewel gemeenschapsbezit bij windturbines in België een relatief onbekend en
onbestudeerd fenomeen is, neemt het in landen met een succesvolle windenergie-
implementatie vaak een groot deel in van de totale energiemarkt. In Denemarken zijn
ongeveer 80% van de windturbines in handen van de gemeenschap, en gelijkaardige
fenomenen vindt men in Duitsland en Zweden (Bolinger, 2001).
Het betrekken van de lokale gemeenschap bij de inplanting van windturbines onder de vorm
van gemeenschapsbezit kan een antwoord bieden op de groeiende weerstand die ontstaat bij
de lokale bevolking. Indien Vlaanderen het draagvlak voor windenergie wil vergroten, dan
zou ze het gemeenschapsbezit van windturbines als valabel alternatief moeten overwegen.
1.4 Doelstelling en onderzoeksvragen
De doelstelling van dit onderzoek is driedelig:
- Een overzicht geven van de situatie in Vlaanderen in verband met
gemeenschapsbezit bij windenergie.
- Een analyse maken van hoe Vlaanderen tot de huidige situatie is gekomen, met focus
op de beleidsmaatregelen vanuit Europees, federaal, gewestelijk, provinciaal en
gemeentelijk niveau die hiertoe hebben bijgedragen.
- Een vergelijking maken van de situatie in eigen land met buitenlandse voorbeelden,
teneinde een bredere visie te verkrijgen betreffende alternatieve
toepassingsmogelijkheden.
De onderzoeksvragen vloeien voort uit de doelstellingen:
- Beschrijving van de situatie
• Wat is de huidige samenstelling van de elektriciteitsmarkt in Vlaanderen?
12
• Welke participatievormen zijn aanwezig in Vlaanderen en welke mogelijkheden
bestaan er?
• Welke initiatieven bestaan er in Vlaanderen op vlak van gemeenschapsbezit bij
windenergie?
- Analyse van de situatie
• Welke Europese, federale, gewestelijke, provinciale en gemeentelijke
beleidsmaatregelen beïnvloeden gemeenschapsbezit in Vlaanderen?
• Promoten de verschillende beleidsniveaus gemeenschapsbezit, of werken ze de
ontwikkeling ervan juist tegen?
- Vergelijking van de situatie
• In welke mate verschillen de beleidsmaatregelen met die van het buitenland?
• Kunnen aanbevelingen voor het Vlaamse beleid worden gedaan aan de hand van
deze buitenlandse verschillen?
• Wat zijn de toekomstperspectieven voor gemeenschapsbezit in Vlaanderen?
1.5 Structuur
Deze masterproef valt qua structuur op te delen in drie grote delen. Een eerste deel is het
literatuuronderzoek (hoofdstuk 2) dat de basisbeginselen van gemeenschapsbezit tracht weer
te geven aan de hand van het reeds uitgevoerde buitenlands onderzoek. Als tweede deel is er
de bespreking van de onderzoeksmethodologie, de materialen en het studiegebied
(hoofdstuk 3). Het derde en belangrijkste deel bevat het eigenlijke onderzoek (hoofdstuk 4),
dat aan de hand van het literatuuronderzoek de situatie in Vlaanderen wat betreft
gemeenschapsbezit analyseert, en de bespreking van de resultaten (hoofdstuk 5).
Het literatuuronderzoek start bij de essentie van het probleem: de weerstand vanuit lokale
bevolkingsgroepen bij de inplanting van windturbines (hoofdstuk 2.1). Er wordt bekeken
hoe men sociale acceptatie voor hernieuwbare energie en specifiek windenergie definieert,
welke factoren de sociale acceptatie beïnvloeden en in welke mate ze dit doen. Aangezien
betrokkenheid met de gemeenschap gezien wordt als de cruciale factor die sociale acceptatie
vergroot, wordt in hoofdstuk 2.2 gekeken hoe windenergie in relatie staat met de
gemeenschap. Nadat de term gemeenschap verder wordt verduidelijkt, wordt bekeken wat
de voordelen van windenergie voor de gemeenschap precies zijn en hoe deze
13
gekwantificeerd kunnen worden. Betrokkenheid wordt gerealiseerd door het toepassen van
een of meerdere participatievormen; hierbij wordt dan ook gekeken hoe de literatuur
participatie definieert en categoriseert. In het laatste hoofdstuk van het literatuuronderzoek
(2.3) wordt dieper ingegaan op de meest bestudeerde vorm van participatie:
gemeenschapsbezit. De voor- en nadelen van gemeenschapsbezit worden uiteengezet, de
juridische organisatievormen waaronder men gemeenschapsbezit organiseert en de
omstandigheden en beleidsmaatregelen die volgens de literatuur mogelijks
gemeenschapsbezit kunnen beïnvloeden, worden besproken.
In hoofdstuk 3 wordt de onderzoeksmethodologie besproken, waarbij de bijzonderheden van
het onderzoeksdesign aan bod komen. Een onderverdeling wordt gemaakt tussen het
conceptueel design, waar het onderzoeksonderwerp wordt gedefinieerd en afgebakend, en
het technisch design, waar wordt uitgelegd op welke data het onderzoek zich baseert en hoe
de data worden verzameld en geanalyseerd.
Bij de uiteenzetting van de resultaten van het eigenlijke onderzoek (hoofdstuk 4) wordt een
top-down benadering gehanteerd, beginnend vanaf het Europees schaalniveau, om zo via het
federale, gewestelijke en provinciale beleidsniveau, lokaal te eindigen bij de gemeentelijke
overheid. Bij elk schaalniveau wordt, indien relevant, de algemene situatie wat betreft de
energiemarkt, windenergie en gemeenschapsbezit beschreven. Per schaalniveau worden
bovendien de belangrijkste maatregelen die invloed kunnen hebben op gemeenschapsbezit
en de specifieke gevolgen voor gemeenschapsbezit beschreven. Op deze manier wordt per
bestuursniveau een gedetailleerd overzicht gegeven omtrent de algemene situatie en de
maatregelen die hiertoe hebben geleid.
In hoofdstuk 5 worden de resultaten van hoofdstuk 4 besproken. Eerst wordt de situatie en
het beleid van de verschillende schaalniveaus vergeleken om vervolgens de relatie tussen het
beleid en de situatie omtrent gemeenschapsbezit aan de hand van een bestaand theoretisch
model te bestuderen. Als laatste wordt een aanzet tot aanbevelingen gedaan.
De conclusie in hoofdstuk 6 bevat een uiteenzetting van de belangrijkste bevindingen
opgedaan tijdens het onderzoek.
14
1.6 Belangrijkste resultaten
Gemeenschapsbezit bij windenergie heeft het potentieel om een antwoord te bieden tegen de
opkomende lokale weerstand. Zowel bij de start van een gemeenschapsproject als bij de
uitbating ervan kunnen omwonenden, door duidelijke informatieverlening, inspraak en
financiële betrokkenheid, mee participeren. De meest verregaande vorm van
gemeenschapsbezit, de community-led vorm, heeft het meest potentieel om een lokaal
draagvlak te creëren voor windenergie omdat het de verschillende participatiecomponenten
inherent in zijn structuur implementeert. Bij deze vorm wordt een lokaal verankerd project
geïnitieerd door de lokale gemeenschap en blijft tijdens de ontwikkeling en uitbating via
financiële participatie in eigen beheer. Opmerkelijk is dat gemeenschapsbezit in Vlaanderen
niet volgens de community-led vorm georganiseerd wordt maar voornamelijk volgens de
developer-led vorm, waarbij het project geïnitieerd, ontwikkeld en beheerd wordt door
projectontwikkelaars die opereren binnen een nationale context. Participanten hebben wel
volledige zeggenschap over het project, maar spelen meestal slechts een passieve
investeringsrol.
Het voorkomen van gemeenschapsbezit vloeit voornamelijk voort uit beleidsmaatregelen en
beslissingen afkomstig van het bevoegde gewestelijke beleidsniveau. Uit dit onderzoek
blijkt dat Vlaanderen tot nu toe geen specifiek ondersteunende beleidsmaatregelen heeft
genomen ter bevordering van gemeenschapsbezit. Vlaanderen moet rekening houden met
van bovenaf opgelegde EU-doelstellingen en met provincies en gemeenten die via een eigen
beleid gemeenschapsbezit proberen te stimuleren. De wensen van beide niveaus zijn niet
altijd complementair en een structurele visie van Vlaanderen ontbreekt alsnog om deze
verschillende perspectieven te verenigen.
Dit onderzoek bundelt de verschillende barrières die het voorkomen van de verschillende
vormen van gemeenschap verhinderen. De wettelijke, regelgevende, ruimtelijke, belasting-,
markt-, en investeringsgerelateerde barrières worden voor de community-led, developer-led
en de investment fund vorm elk afzonderlijk geanalyseerd. Besloten kan worden dat, binnen
het huidige Vlaams beleid, de barrières voor de community-led vorm te groot zijn; vandaar
de afwezigheid ervan in Vlaanderen. De elektriciteitsmarkt wordt gedomineerd door
commerciële multinationale spelers in handen van het buitenland. Enkel de developer-led
vorm en gemeenschapsbezit via beleggingsfondsen, die een hoger aantal participanten
15
kunnen bereiken door de afwezigheid van een lokale verankering, zijn in staat om te
concurreren met die commerciële projectontwikkelaars. Wil Vlaanderen het draagvlak voor
windenergie vergroten, dan moet het de barrières voor gemeenschapsbezit, en meerbepaald
de community-led vorm, trachten te verkleinen.
16
2. LITERATUURONDERZOEK
De Europese richtlijn in verband met hernieuwbare energie legt de EU-lidstaten op een
welbepaald percentage van hun finaal energieverbruik uit hernieuwbare energie te
betrekken. Windenergie is de meest beschikbare en rendabele vorm van hernieuwbare
energie (Loring, 2007), waardoor staten hiervoor vaak een aanzienlijk deel reserveren om de
beoogde EU-doelstellingen te bereiken (44% van alle hernieuwbare energie (HE) in Europa
(EWEA, 2014)). Beleidsmaatregelen op nationaal niveau voor het stimuleren van
windenergie zijn tot nu toe echter wisselend succesvol gebleken. In tegenstelling tot
conventionele energiebronnen heeft windenergie, net zoals de meeste andere HE-bronnen,
een beperkte energiedichtheid, waardoor het gebruik ervan relatief veel ruimte inneemt
(Bollen, 2011). Evoluties binnen de windturbinetechnologie kenmerken bovendien een
steeds toenemende omvang, voornamelijk in de hoogte. Beide factoren maken dat de
invloedssfeer van een onshore3
windturbine(park) op landschappelijk en maatschappelijk
niveau aanzienlijk kan worden. Voornamelijk in dichtbevolkte regio’s zoals Vlaanderen,
waar vanuit meerdere hoeken aanspraak wordt gemaakt op de beschikbare ruimte, kan de
inplanting van een windturbine op veel lokale weerstand stuiten. Deze weerstand kan een
project sterk vertragen en in sommige gevallen volledig blokkeren. In het licht van de
opgelegde EU-doelstellingen is het daarom van belang te kijken hoe deze weerstand ten
opzichte van windturbines vorm krijgt en hoe deze volgens wetenschappelijk onderzoek op
te lossen valt.
2.1 Publieke weerstand bij onshore windenergie
Wil men een antwoord kunnen bieden op de weerstand die zich voordoet bij de inplanting
van een windturbine, dan is het begrijpen van deze weerstand van essentieel belang. Men
heeft trachten te onderzoeken hoe weerstand of acceptatie zich manifesteert en welke
factoren belangrijk zijn bij de ontwikkeling ervan.
3
Op vasteland
17
2.1.1 Sociale acceptatie
Onderzoekers raken het er over eens dat voornamelijk de afwezigheid van sociale acceptatie
voor windenergie een belemmering kan vormen voor het realiseren van de beoogde EU-
doelstellingen. Wustenhagen (2007) deelt sociale acceptatie op in drie dimensies:
sociaalpolitieke acceptatie, acceptatie door de gemeenschap en acceptatie door de markt.
Sociaalpolitieke acceptatie slaat neer op de acceptatie van beleidskaders gericht op het
stimuleren van hernieuwbare energiebronnen alsook op de algemene acceptatie van nieuwe
technologieën. Dit is de meest algemene vorm van sociale acceptatie. De publieke aanhang
voor hernieuwbare technologieën is overal overwegend groot, en dit heeft beleidsmakers
doen geloven dat sociale acceptatie geen rol speelt in het inplanten van onshore
windturbines.
De acceptatie door de markt betreft voornamelijk producenten en investeerders en hun
neiging tot padafhankelijkheid4
(Hirsh, 2003). Investeerders zouden uit gewoonte fossiele
brandstoffen blijven promoten, ook al bestaat er een economische incentive om over te
schakelen naar hernieuwbare technologieën. Acceptatie door de markt betreft echter ook de
consument, wanneer die de beslissing kan nemen om over te schakelen op groene stroom
zonder zelf in contact te komen met de fysische inplanting van de turbine. Zo wordt het
consumeren van ‘ethisch verantwoorde’ energie mogelijk zonder de lasten op lokaal niveau
te moeten ervaren. Hierbij is de marktacceptatie (vraag) gelinkt aan de acceptatie door de
gemeenschap (aanbod). Het gevaar bestaat dat, wanneer protest tegen windturbines het
aantal ingeplande windturbines doet afnemen, de vraag naar groene stroom het aanbod zal
overstijgen.
De acceptatie door de (lokale) gemeenschap kan voor de implementatie van windturbines
een grote barrière vormen. Meestal wordt dit probleem aangesproken als het NIMBY (Not In
My Backyard) -syndroom; het fenomeen wanneer een zekere dienst in principe wordt
waargenomen als gunstig door de meerderheid van de gemeenschap, maar dat de
voorgestelde locaties voor deze diensten in de praktijk vaak grote tegenstand kennen door
lokale residenten (van der Horst, 2007). Het is echter onzeker of het NIMBY-fenomeen een
4
Padafhankelijkheid: het fenomeen waarbij in het verleden gemaakte keuzes andere keuzemogelijkheden in
het heden uitsluiten (http://www.encyclo.nl, 5 augustus 2013)
18
significant effect heeft in het al dan niet slagen van een windenergieproject (van der Horst,
2007; Wolsink, 2000). Een studie samengesteld door Wolsink (2000), waarbij gepeild wordt
naar de redenen tot protest bij residenten, stelt dat slechts 4% van de variantie te verklaren
valt door het NIMBY-fenomeen. Wolsink (2000) argumenteert dat er naast het NIMBY-
fenomeen verschillende andere achterliggende oorzaken zijn zoals het algemeen verwerpen
van windturbine technologie (Not In Any Backyard), het veranderen van een positieve
mening naar een NIABY-mening door informatie opgedaan tijdens het planningsproces, of
het steunen van windtechnologie onder welbepaalde landschappelijke of technische
voorwaarden. Het afdoen van de kritiek op windturbines als louter egoïstisch commentaar is
derhalve onvoldoende om de tegenstand te doorgronden.
Uit het voorgaande blijkt dat sociale acceptatie in verschillende dimensies voorkomt. De
algemene acceptatie voor windenergie is overwegend groot, maar kan op lokaal niveau sterk
verminderen. De acceptatie door de lokale gemeenschap is de belangrijkste indicator om
tegenstand te verklaren, wetende dat dit niet louter als een NIMBY-reactie afgedaan kan
worden. De vraag is vervolgens welke elementen sociale acceptatie beïnvloeden en in welke
mate.
2.1.2 Factoren die de acceptatie door de lokale gemeenschap beïnvloeden
Literatuuronderzoek door Mulvaney et al. (2013) bracht de verschillende redenen voor
lokaal verzet tegen windparken samen. De meest aangehaalde argumenten betreffen
landschapsvervuiling (visuele impact en aantasting van het rurale landschap), geluidshinder
en slagschaduw. Bijkomend zijn er bezorgdheden omtrent de gezondheid en veiligheid van
mens en dier door gevaar van vallende ijspartikels (Dalili et al., 2009) of een vrees voor
massale vogel- of vleermuissterfte. Enkele economische bekommernissen zijn eveneens van
tel; zo betwist men de rendabiliteit van windenergie aan de hand van de vermeende kost of
de onzekere energieproductie (Wolsink, 2000). Voorts kunnen omwonenden wijzen op een
mogelijke depreciatie van de grondwaarde (Hoen et al., 2011) of een oneerlijke
winstverdeling.
19
2.1.3 Het relatieve belang van acceptatiefactoren
Verschillende onderzoeken zijn ondertussen uitgevoerd omtrent het relatieve belang van de
verschillende componenten van sociale acceptatie van specifieke windparken. Onderzoekers
zijn het echter oneens over welke factoren nu het belangrijkst zijn bij het beïnvloeden van de
sociale acceptatie van windparken.
2.1.3.1 Positieve beïnvloeding
Volgens een studie in Indiana (US) uitgevoerd door Mulvaney (2013), zijn financiële baten,
eerder dan bezorgdheden rond het milieu, het belangrijkst voor de aanvaarding van het
windpark. Residenten zitten slechts beperkt in met de impact van geluid of visuele impact
van de windturbines, maar hechten meer belang aan concrete maatregelen, zoals het krijgen
van een vermindering op de energiefactuur. Ook Bidwell (2013) kwam tot dezelfde
conclusie; in Michigan is de verwachting dat windparken de gemeenschap economisch ten
goede zullen komen de belangrijkste factor bij de acceptatie van het windpark. Ander
onderzoek uitgevoerd in de US toont aan dat aanhang voor windparken voornamelijk
geassocieerd is met socio-economische factoren, eerder dan morele of esthetische waarden.
Twee derde van de ondervraagden had de perceptie dat windenergie een wondermiddel kan
zijn tegen economische achteruitgang (Slattery, 2012). De ondervraagden waren in het
algemeen bezorgd over het milieu, maar er moet gezegd worden dat twee derde weinig inzat
met de opwarming van de aarde en geloofde dat fossiele brandstoffen niet schadelijk waren
voor het milieu. Het is gevaarlijk om de situatie in de US te extrapoleren naar Europa,
aangezien beide gemeenschappen vertrekken vanuit verschillende waarden en normen.
Onderzoek gedaan in Europa omtrent de verschillende variabelen die de sociale acceptatie
beïnvloeden, vertoont een meer ambigu beeld.
Cowell et al. (2011) suggereren dat participatie in het planningsproces een belangrijke rol
kan spelen in het scheppen van sociale acceptatie. Dit idee wordt bevestigd met empirisch
onderzoek geleverd door Loring (2007). Van 18 case studies werd de graad van lokale
gemeenschapsparticipatie in het planningsproces en de stabiliteit van het netwerk van
betrokken individuen en organisaties onderzocht. Met deze gegevens kon de relatie tussen
de publieke acceptatie en de uitkomst van het project bepaald worden. De resultaten geven
weer dat projecten met een hoge participatiegraad meer kans hebben op slagen en de
20
waarschijnlijkheid toeneemt dat er stabiele netwerken van aanhangers worden gevormd.
Hoewel stabiele netwerken van aanhangers niet noodzakelijk zijn voor het slagen van een
project is de afwezigheid van netwerken van tegenhangers wel noodzakelijk.
Jobert (2007) identificeerde aan de hand van literatuuronderzoek en vijf case studies de
factoren die de lokale acceptatie van windparken verklaren. De factoren die een belangrijke
rol speelden, varieerden echter sterk afhankelijk van de locatie en situatie van het project. In
Franse case studies speelde zichtbaarheid een grote rol, terwijl in de Duitse gevallen
gemeenschapsbezit de belangrijkste factor bleek bij de aanvaarding van een windpark. In
beide landen bleek echter de integratie van het projectmanagement in de lokale
gemeenschap fundamenteel, zoals de aanwezigheid van een correcte informatieverlening,
overleg met lokale actoren, en de mogelijkheid tot participatie in het planningsproces. Het
verschaffen van aandelen voor de gemeenschap, zodat directe toegang kon verkregen
worden tot de winst van het project, bleek voordelig in het creëren van een netwerk van
voorstanders (Wolsink, 2007). Deze mogelijkheid is echter enkel in Duitsland voldoende
uitgebouwd.
2.1.3.2 Negatieve beïnvloeding
Een studie uitgevoerd in Schotland en Ierland door Warren (2005) claimt dat esthetische
percepties en dan vooral de visuele impact de meest belangrijke factoren zijn in het
verklaren van oppositie tegen windparken. Van de Wardt (1988) stelt bovendien dat, binnen
de esthetische percepties, het type landschap andere factoren domineert. Het design van de
windturbine en de grootte van het park zou bijvoorbeeld van inferieur belang zijn ten
opzichte van de functie van het gebied.
Wolsink (2007) deed onderzoek naar het beslissingsproces bij de lokalisatie van zes
afvalverwerkingsbedrijven. De analyse benadrukt het feit dat oppositie niet verklaard kan
worden aan de hand van egoïstische beweegredenen van lokale residenten. De voornaamste
reden tot oppositie is de oneerlijke aanpak van het beslissingsproces, waarbij anderen de
ondervraagde onrecht konden aandoen zonder dat de persoon in kwestie daarbij inspraak in
had.
21
2.1.3.3 Betrokkenheid als overkoepelende positieve factor
De verschillende onderzoeken laten een onduidelijk beeld achter wat betreft de mogelijke
factoren voor het verklaren van oppositie ten opzichte van windparken. Belangrijker dan de
vraag te stellen wat nu precies tegenstand in de hand werkt, is te kijken hoe de acceptatie
door de gemeenschap positief beïnvloed kan worden. Bovenstaand onderzoek spreekt van
financiële baten voor de gemeenschap, participatie in het planningsproces, correcte
informatieverlening, gemeenschapsbezit en eerlijkheid van het beslissingsproces als
fundamenteel voor een hoge lokale acceptatie. Aan deze opsomming van positieve factoren
kan de overkoepelende term betrokkenheid gekoppeld worden.
In weinig onderzoeken is de globale betrokkenheid van de gemeenschap bij
windenergieprojecten systematisch onderzocht. Er wordt eerder gefocust op financiële
vormen van betrokkenheid zoals gemeenschapsbezit of gemeenschapsfondsen. Anders dan
enkel financiële baten, kan ook deelname in het planningsproces of het correct informeren
van de gemeenschap de sociale acceptatie verhogen. Dergelijke enge definiëring kan doen
geloven dat er slechts één beste oplossing is, terwijl in werkelijkheid een brede waaier aan
participatievormen bestaat. Het is dus belangrijk te bestuderen hoe windenergie in relatie
staat met de gemeenschap en welke participatievormen deze relatie kan vormgeven.
2.2 Windenergie en de gemeenschap
2.2.1 Definitie gemeenschap
De definitie van community volgens the Oxford Dictionary is “a group of people living in
the same place or having a particular characteristic in common”. De definitie van
gemeenschap volgens Van Dale is vager: “een groep mensen die iets gemeenschappelijks
hebben”. In het onderzoek omtrent gemeenschapsbezit van windturbines wordt vaak het
onderscheid gemaakt tussen communities of locality en communities of interest (Walker,
2008; Bolinger, 2001; DTI, 2005). Communities of locality bestaan uit mensen die in een
bepaald geografisch gebied leven, waarbij de grootte van het gebied van ondergeschikt
belang is. Dit geografisch gebied kan dus zowel een klein dorp of een dichtbevolkt gebied
omvatten, of kan begrensd zijn door een administratieve lijn. Communities of interest
bestaan uit individuen afkomstig uit verschillende communities of locality die toch een
22
gemeenschappelijke interesse bezitten. In die zin sluit de definitie van the Oxford Dictionary
beter aan bij het onderscheid dat wordt gemaakt in de literatuur. Beide types
gemeenschappen zijn in staat om in het bezit te zijn van een windenergieproject (Bolinger,
2001). Communities of interest kunnen bestaan uit geografische verspreide investeerders die
gezamenlijk kapitaal besteden in de installatie van een windenergieproject. Communities of
locality kunnen onafhankelijk een project opstarten in eigen streek, of kunnen op de
projectlocatie van de communities of interest de kans krijgen om mee in het project in te
stappen. Er is dus enige overlap mogelijk.
Desalniettemin zorgt de vage definiëring van de geografische omvang voor problemen bij de
vraag waar genererende baten voor de gemeenschap zouden moeten plaatsvinden (DTI,
2005). De participatievorm bepaalt in grote mate het schaalniveau waarop de
gemeenschapsbaten terechtkomen. Ter illustratie: het kapitaal verzameld in een fonds zou
kunnen dienen om faciliteiten binnen kijkafstand van het project te steunen, terwijl baten
gegenereerd door productie van de installatie op regionale schaal kunnen plaatsvinden. Het
is daarom van belang te kijken welke gemeenschapsbaten zich kunnen voordoen en hoe deze
in relatie staan met de gebruikte participatievormen.
2.2.2 Voordelen voor de gemeenschap
Een studie uitgevoerd voor het Departement of Trade and Industry in het Verenigd
Koninkrijk (DTI, 2005) trachtte de mogelijke baten voor de gemeenschap uiteen te zetten.
Aangezien de wetenschappelijke literatuur tot dusver geen poging heeft ondernomen om te
onderzoeken wat de baten van een windenergieproject precies zouden kunnen zijn, wordt de
classificatie van het DTI overgenomen.
In de meeste gevallen komen financiële voordelen enkel ten goede aan de lokale
landeigenaar van wie de projectontwikkelaar het stuk grond huurt. In sommige situaties
heeft een windturbine ook financiële voordelen voor de omliggende gemeenschap. Zo kan
een jaarlijkse geldsom gereserveerd worden voor habitatverbetering of voor investeringen in
lokale faciliteiten of kan er goedkopere elektriciteit worden aangeboden aan omwonenden.
Financiële participatie kan bovendien verwezenlijkt worden door gedeeld bezit, waarbij een
deel of de volledige windturbine in handen is van de gemeenschap. Lokale werkgelegenheid
kan gestimuleerd worden door het in dienst nemen van lokaal personeel voor het beheer van
23
het windpark. Het gebruik van nabij geproduceerd materiaal en plaatselijke aannemers kan
een boost geven aan de lokale economie. Bovendien kunnen schoolbezoeken, activiteiten
voor de gemeenschap en de komst van toeristische faciliteiten een bijkomend niet-financieel
voordeel bieden.
2.2.3 Kwantificeren van voordelen voor de gemeenschap
Het creëren van jobs wordt vaak aangehaald als positief argument om te investeren in
windenergie. EWEA (2009) publiceerde een rapport dat aantoont dat dergelijk argument
gerelativeerd moet worden binnen de nationale context van de energiesector. De creatie van
jobs is voornamelijk gerelateerd aan de productie van windturbines (7,5 fte5
direct en 5 fte
indirect) terwijl het onderhoud, realisatie en bedrijfsvoering een veel kleiner aandeel
inneemt (2,9 fte). Indien dus geen onderzoek en ontwikkeling in een land aanwezig is, moet
dit argument met voorzichtigheid behandeld worden.
Een analyse in Wales verricht door Munday (2011) probeert te achterhalen in welke mate
een windenergieproject in monetaire waarde kan bijdragen tot de economische ontwikkeling
van het betrokken gebied. Het onderzoek onthult dat de vorm en het volume van het bedrag
uitgereikt aan de gemeenschap in de meeste gevallen bepaald wordt door de
projectontwikkelaar. Meestal wordt een geldsom verzameld in een gemeenschapsfonds, die
vervolgens gebruikt kan worden voor het financieren van een verbetering van lokale
faciliteiten. Deze commerciële bedrijven staan gemiddeld zo’n 1000 tot 5000 pond per jaar
per MW af aan het gemeenschapsfonds. Munday (2011) suggereert dat de compensatie
aangeboden door middel van een gemeenschapsfonds vrij laag is in vergelijking met het
bedrag dat wordt verworven wanneer het windpark in het bezit is van de gemeenschap zelf.
Drie turbines op het eiland Gigha in Schotland zouden voor de gegeneerde 0,675 MW een
opbrengst opleveren van 80.000 pond per jaar (Warren et al., 2007). De ‘Fintry wind farm’
in Schotland genereert voor een enkele windturbine van 2,5 MW voor de eerste 15 jaar een
opbrengst van 50.000 tot 70.000 pond per jaar. Wanneer de kapitaalskosten zijn afgelost
liggen de verwachte inkomsten per jaar rond de 400.000 pond (The Southeren Uplands
Partnership, 2011). Duidelijk is dat de potentiële voordelen voor de gemeenschap een pak
hoger liggen wanneer het windpark in gemeenschapsbezit is. Het is echter belangrijk op te
5
Fte staat voor fulltime-equivalent. Het is een rekeneenheid waarmee de omvang van een functie of de
personeelssterkte kan worden uitgedrukt. Eén fte is een volledige werkweek (38 uur). (https://onzetaal.nl, 17
april 2014)
24
merken dat de financiële voordelen van gemeenschapsbezit zich meestal beperken tot de
leden van de organisatie zelf indien geen deel van de winst wordt gereserveerd voor
openbaar nut. Het Mattheuseffect kan hierbij optreden, waarbij de voordelen het minst gaan
naar diegene die het het meest nodig hebben.
2.2.4 Participatievormen
Betrokkenheid kan zich manifesteren op verschillende vlakken. Onderzoekers hebben
theoretische en praktische opdelingen trachten te maken, teneinde de verschillende
participatiemogelijkheden gestructureerd weer te geven. De onderzoeken werden opgesplitst
in 2 categorieën; zij die een ruime definitie van betrokkenheid hanteren en zij die zich enkel
focussen op financiële participatie.
2.2.4.1 Ruime definitie betrokkenheid
Walker et al. (2008) publiceerden een theoretische kijk op community renewable energy. De
twee belangrijkste dimensies werden geïdentificeerd uit onderliggende visies van betrokken
actoren; één dimensie is gerelateerd aan de openheid en participatiemogelijkheid tijdens het
ontwikkelingsproces en een tweede dimensie is gerelateerd aan de lokaliteit en de
collectiviteit van de uitkomst (zie figuur 1).
25
Figuur 1: Begrijpen van community renewable energy in relatie tot het
ontwikkelingsproces en de uitkomst van het project
Bron: Walker et al. (2008)
Visie A focust op de proces gerelateerde dimensie, en beschouwt hoge betrokkenheid in de
planning, ontwikkeling en het besturen van het project door de gemeenschap noodzakelijk.
Visie B focust op de uitkomst van het project, en beschouwt de uiteindelijke verdeling van
baten over de gemeenschap belangrijker dan de manier waarop het proces heeft
plaatsgevonden. Visie C behelst een meer open opvatting, waar minder belang wordt
gehecht aan hoe de gemeenschapsbaten precies worden ingevuld, als deze maar enigszins
aanwezig zijn. Walker et al. stellen wel de vraag of een grote mate aan variabiliteit zoals
voorgesteld in visie C bevorderlijk is.
Een studie uitgevoerd door Jansen (2009) in opdracht van SenterNovem6
hanteert een meer
praktische indeling van participatievormen. Een onderscheid wordt gemaakt tussen de
betrokkenheid bij de ontwikkeling van de plannen (participatie in planning) en financiële
betrokkenheid (financiële participatie):
6
Agentschap voor duurzaamheid en innovatie, Utrecht.
26
- Participatie in planning: gaande van informatieverlening, inspraak tot
medezeggenschap
- Financiële participatie
• Financiële participatie zonder zeggenschap: mogelijk in de vorm van
(beleggings)fondsen, leningen, certificaten van aandelen en obligaties.
• Financiële participatie met zeggenschap: mogelijk in de vorm van
coöperaties, stichtingen, B.V. (bvba), ... .
2.2.4.2 Financiële participatie (enge definitie betrokkenheid)
Onderzoek naar financiële participatie, waarbij de enge definitie van betrokkenheid
gehanteerd wordt, heeft geleid tot volgende categorisatie van participatievormen. Bolinger
(2001) identificeerde drie brede categorieën die allen onder de noemer community owned
vallen. Het onderscheid werd gemaakt tussen community-led, developer-led en investment
funds. De eerder vermelde communities of locality en communities of interest,
geïntroduceerd door Walker (2008), werden mede geïncorporeerd om een beter overzicht te
verkrijgen (zie tabel 1).
Tabel 1: Categorisatie van Europese windenergieprojecten in gemeenschapsbezit
Bron: Bolinger (2001)
De categorie community-led zijn modellen waaronder projecten geïnitieerd, ontwikkeld en
beheerd worden door de lokale gemeenschap (community of locality). Participanten hebben
bij dit model volledige zeggenschap over het project. Denemarken heeft reeds een lange
27
voorgeschiedenis in deze misschien wel meest pure vorm van gemeenschapsbezit, wat een
belangrijk element vormde voor het succes van de Deense windindustrie. Zoals Bolinger
(2001) aanhaalt, liggen factoren als geografische restrictie wat betreft
eigendomsmogelijkheid en taksvoordelen gelinkt aan de mate van consumptie aan de basis
van de explosieve groei van windturbines sinds de jaren ’70. Echter blijken diezelfde
factoren vandaag de dag verdere ontwikkeling van projecten te verhinderen, omdat het
aantal potentiële investeerders stilaan uitgeput raakt. Zweden heeft eveneens het
community-led model succesvol kunnen introduceren door middel van een toepasbare
regelgeving rond gemeenschappelijk goed in de vorm van real estate communes (zie deel
2.3.2 Organisatievormen van gemeenschapsbezit).
Developer-led modellen zijn modellen waaronder projecten geïnitieerd, ontwikkeld en
beheerd worden door projectontwikkelaars. Meestal zijn individuen dan mede-eigenaar van
het bedrijf door middel van een aandeel; de participanten spelen in de meeste gevallen
slechts een passieve investeringsrol maar hebben wel, afhankelijk van het soort aandelen,
volledige zeggenschap. De afwezigheid van een geografische restrictie in Duitsland heeft
investeerders ertoe aangezet om op nationale schaal kapitaal aan te trekken (community of
interest). Zweden en Denemarken stapten geleidelijk aan ook af van die geografische
restrictie omwille van bovengenoemde redenen, waardoor offshore projecten als
Middelgrunden, waarbij een totaal aan 40 MW werd geïnstalleerd aan een kost van 49,5
miljoen euro7
mogelijk worden.
Bij de laatste categorie investment funds wordt een ongedefinieerde hoeveelheid aan kapitaal
van de community of interest verzameld in een fonds, waarna dit kapitaal vervolgens
gebruikt wordt in een niet nader bepaald windenergieproject. Het verschil met het
developer-led model is dat de hoeveelheid aan kapitaal alsook het eigenlijke project niet
gespecificeerd wordt. Bij dit model hebben de participanten slechts beperkt zeggenschap.
2.2.4.3 Meest optimale participatievorm?
Duidelijk is dat er een brede waaier aan participatiemogelijkheden aanwezig is. De vraag
welke vorm zou moeten toegepast worden is moeilijk te beantwoorden, mede omdat dit het
7
Hans Chr. Sørensen, persoonlijke mededeling via mail op 27 juni 2013
28
onderwerp is van subjectieve meningsverschillen en sterk afhankelijk is van de institutionele
en maatschappelijke context waarin een project zich bevindt. Het aanwenden van
commerciële projecten kan gunstig zijn wanneer er vanuit weinig kanten aanspraak wordt
gemaakt op de ruimte, geschikte plaatsen beschikbaar zijn, weinig milieu-impact is en men
geen planning of vergunningsmoeilijkheden verwacht (Bolinger, 2001). Wanneer niet aan
deze criteria is voldaan, kan het project weerstand ondervinden. Tussen de onderzoekers lijkt
de consensus te bestaan dat gemeenschapsbezit een antwoord kan bieden op deze weerstand
Gemeenschapsbezit (financiële participatie) kan gerealiseerd worden via participanten met
volledige zeggenschap (developer-led en community-led) of met beperkte zeggenschap
(investment funds). Zoals Walker (2008) vermeldt, is het niet zo dat een grote mate aan
variabiliteit bevorderlijk werkt voor sociale acceptatie; een project omschrijven als
community kan juist aversie opwekken wanneer het project slechts op een beperkt aantal
vlakken community-gerelateerd is. Zo kan een developer-led project steeds kiezen: alle
participatievormen toepassen of zich enkel toespitsen op de financiële vorm. De meest
verregaande vorm van gemeenschapsbezit, de community-led vorm, bezit daarentegen van
nature uit het meest potentieel om een antwoord te bieden op lokale weerstand. Het project
wordt in dat geval geïnitieerd door de lokale gemeenschap zelf en blijft tijdens de
ontwikkeling en uitbating ook in eigen beheer zodat alle verschillende
participatiecomponenten inherent in de projectstructuur worden verwerkt.
Commerciële projecten hebben het moeilijker bij het realiseren van sociale acceptatie, onder
meer omdat de mogelijkheid tot participatie niet inherent aanwezig is in een commerciële
bedrijfsstructuur. Het streven naar winstmaximalisatie zorgt dat bedrijven minder makkelijk
toegevingen zullen doen naar de gemeenschap toe. Het verlenen van correcte, objectieve
informatie gaat dan ook vaak moeizaam. Commerciële projecten kunnen wel compensaties
verschaffen aan de gemeenschap. Het bedrijf kan bijvoorbeeld aan de omwonenden de
mogelijkheid bieden bedrijfsaandelen te kopen zodat toch een zekere binding wordt
gecreëerd tussen de gemeenschap en de windturbine. Het bedrijf kiest echter in de meeste
gevallen zelf hoe hoog de aandeelrente zal zijn en specificeert vaak niet waar het
geïnvesteerde kapitaal benut zal worden. Een andere mogelijkheid tot financiële participatie
door commerciële bedrijven is het aanbieden van een jaarlijkse compensatiesom in een
omgevingsfonds. Bromley (1989) maakt daarbij een onderscheid tussen property rules en
liability rules. Bij property rules bepaalt men aan de hand van voorafgaande
29
onderhandelingen het bedrag van de vergoeding. Het project wordt stilgelegd indien één van
de partijen niet akkoord gaat. Liability rules impliceren inspanningen om ongemakken recht
te zetten nadat de beslissing genomen is. De vergoeding wordt in dit geval niet bepaald door
het bedrijf maar door een neutrale derde partij. Cowell et al. (2011) menen dat sociale
acceptatie sterk afhangt van het feit of er een vorm van property rule in de institutionele
context is ingebouwd, waarbij de gemeenschap invloed heeft op het beslissingsproces en een
veto kan uitgesproken worden indien bepaalde belangen in het gedrang zijn.
Uit het voorgaande blijkt dat gemeenschapsbezit in staat is om het hoofd te bieden aan
weerstand. Dit onderzoek zal dan ook verder ingaan op deze participatievorm. Specifieke
aandacht gaat echter uit naar de meest verregaande vorm van gemeenschapsbezit, namelijk
de community-led vorm.
2.3 Windenergie in gemeenschapsbezit
2.3.1 Voordelen en nadelen van gemeenschapsbezit
Schreurer (2010) maakte een opsomming van de in de literatuur beschreven motieven die
worden aangewend door beleidsmakers, projectontwikkelaars en burgers bij het opstarten
van een gemeenschapsproject in verband met windenergie. Deze opsomming wordt hier
overgenomen, en aangevuld met extra materiaal waar nodig.
Beleidsmakers hanteren enkele instrumentele argumenten voor het stimuleren van projecten
in gemeenschapsbezit. Het vergroten van de publieke bewustwording en acceptatie voor
hernieuwbare energie om een draagvlak voor windenergie te creëren, behoort tot de meest
gebruikte argumentatie. Zo zou de windturbine een symbool van de gemeenschap worden en
een bron van trots en identiteit. Enkele economische redenen spelen ook een rol: het
geïnvesteerde geld blijft via gemeenschapsbezit in de lokale economie, er worden lange
termijn jobs gecreëerd van hoge kwaliteit en het zou een opstap zijn naar een meer rendabele
windindustrie met meer maturiteit. Overige argumenten zijn rurale regeneratie door steun
aan landbouw en bosbeheer en de bijkomende voordelen door de verspreide productie van
elektriciteit. Kleine gemeenschapsprojecten bevinden zich namelijk vaak dicht bij de
consumptiebron, waardoor transmissiekosten beperkt kunnen worden gehouden.
30
Commerciële, grotere windparken bevinden zich vaak verder van een transmissielijn,
waardoor verbindingskosten een bijkomende rol spelen.
Projectontwikkelaars kunnen ook voordeel halen bij het deels openstellen van een
windenergieproject voor gemeenschapsbezit. Het vergroten van de publieke acceptatie, ook
aangehaald door beleidsmakers, vormt een belangrijk argument. Bovendien kan de
betrokkenheid van de gemeenschap als politieke machtsfactor worden ingezet. Meer
praktische argumenten zijn: een nieuwe bron voor kapitaal, het gebruik kunnen maken van
additioneel lokale kennis en operationele voordelen doordat bewoners ongewone
gebeurtenissen kunnen melden. Lagere kapitaalskosten kunnen ook een reden zijn,
aangezien in de praktijk blijkt dat het rendementspercentage van investeringen door de
gemeenschap beduidend lager ligt dan het percentage dat geëist wordt door commerciële
investeerders. Bovendien zorgt het ‘ethisch’ investeren ervoor dat individuen vaak bereid
zijn een minder hoog rendementspercentage te aanvaarden als dit wordt besteed aan een
goed doel.
Burgers hanteren argumenten van velerlei aard. Burgers kiezen bijvoorbeeld voor
gemeenschapsbezit omdat het een investering is die rendabel of ecologisch verantwoord is.
Prijsstabiliteit kan een bijkomende reden zijn; de mogelijkheid bestaat voor
gemeenschapsprojecten om een vaste elektriciteitsprijs af te spreken om zich af te schermen
tegen ongewenste prijsschommelingen. Algemene argumenten voor gemeenschapsbezit zijn:
het heropleven en het vergroten van de sociale cohesie van de lokale gemeenschap, het
creëren van nieuwe technische en sociale vaardigheden binnen de gemeenschap, het
opbouwen van capaciteit voor toekomstige initiatieven, het verstrekken van opportuniteiten
voor lokale participatie in de gemeenschap en het geven van kansen om zich uit te spreken
over duurzame energie. Meer ideologische argumenten zijn het vergroten van het
democratisch draagvlak, de empowerment van de consument en de bijdrage aan
milieuvriendelijke energieproductie.
Bolinger (2001) merkt op dat er niet enkel voordelen gepaard gaan met gemeenschapsbezit.
In het geval van kleine projecten kunnen geen schaalvoordelen (onderhandelingsvoordelen
en kortingsmogelijkheden) gerealiseerd worden. Een tweede argument tegen
gemeenschapsbezit is de grotere administratieve last. Het beheren van de wensen van een
groot aantal investeerders kan namelijk een tijdrovende bezigheid zijn.
31
2.3.2 Organisatievormen van gemeenschapsbezit
Er is al heel wat onderzoek gedaan rond de verschillende mogelijke juridische
organisatievormen voor gemeenschapsbezit. Het onderzoek situeert zich voornamelijk in het
buitenland (Denemarken, Duitsland, Oostenrijk, Nederland, ...) waar gemeenschapsbezit een
substantiële impact heeft gehad op de ontwikkeling van de nationale windindustrie. De
meeste onderzoeken geven een opsomming van organisatievormen per land, echter voor het
doel van dit onderzoek is het zinvoller een onderverdeling te hanteren over de grenzen heen.
Vele per land gebruikte organisatievormen hebben gemeenschappelijke kenmerken en
kunnen derhalve onder eenzelfde noemer worden geplaatst. Dit overzicht maakt een
onderscheid tussen de meest gebruikte organisatiestructuren bij gemeenschapsbezit,
namelijk: stichtingen, besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid,
deelvennootschapen (samenwerkingsverbanden), coöperaties en real estate communes. Voor
het creëren van dit overzicht werd geput uit onderzoek van Schreuer (2012) en Bolinger
(2001) en een studie uitgevoerd door Jansen (2009) in opdracht van Senternovem.
2.3.2.1 Stichtingen (UK: Foundations), VZW’s (NL: Verenigingen)
Gemeenschapsprojecten in België maken van VZW’s en stichtingen als juridische entiteiten
tot dusver geen gebruik. In Nederland, meer bepaald in Friesland, is het organiseren van
gemeenschapsbezit via stichtingen en ‘verenigingen’ (de Belgische VZW) wel een
ingeburgerd fenomeen. Tussen beide landen is er, afgezien van de benaming, weinig
verschil merkbaar tussen de vormen.
Een stichting wordt onderverdeeld in 2 types; de private stichting en de stichting van
openbaar nut. Om erkend te worden als stichting van openbaar nut moet men kunnen
bewijzen dat de stichting ideële of sociale doeleinden nastreeft. Deze procedure kan tijd en
moeite vergen waardoor een groot deel van de private stichtingen dezelfde doelen nastreeft.
Een stichting heeft geen leden maar bestaat uit een raad van bestuur van meer dan drie
bestuursleden die volledige zeggenschap hebben over de manier waarop de doelstellingen
verwezenlijkt worden. De stichting bezit een eigen rechtspersoonlijkheid waardoor de
bestuursleden slechts beperkt aansprakelijk kunnen worden gesteld in geval van
faillissement (http://justitie.belgium.be/, 24 april 2014).
32
Wanneer de stichting eigenaar is van een windturbine, kan financiële participatie enkel via
een winstdelende lening of via obligaties. De winst kan niet uitgekeerd worden onder de
bestuursleden, maar wordt aangewend voor de statutaire doelstellingen. Aangezien
windenergie als een winstgevende onderneming wordt gezien, valt de stichting wel onder de
regeling van de vennootschapsbelasting.
Aangezien de stichting slechts een beperkt aantal bestuursleden bezit kunnen besluiten
makkelijk en snel genomen worden. De gemeenschap heeft echter in de meeste gevallen
geen of weinig inspraak, tenzij een publieke vertegenwoordiger lid is van de raad van
bestuur. Inspraak door de gemeenschap is dus niet inherent aanwezig in de
organisatiestructuur maar hangt eerder af van informeel gehanteerde methodieken. Meestal
wordt het overgrote deel van de winsten aangewend voor doelstellingen van ideële en/of
sociale aard voor de desbetreffende gemeenschap en niet voor individueel gewin door
middel van aandelen. Het Mattheuseffect zal dus minder vlug optreden. De statutaire
doelstellingen worden bij oprichting vrij gekozen en moeten toegepast worden tijdens de
levensduur van de onderneming. De keuze welke maatschappelijke projecten worden
gesteund, hangt dus sterk af van de statutaire doelstellingen.
De VZW is maar beperkt verschillend van een stichting. Het belangrijkste onderscheid is dat
een VZW leden kan hebben en dus ook een algemene ledenvergadering. De algemene
ledenvergadering kan dan beslissen over de maatschappelijke projecten waarin geïnvesteerd
wordt en aldus een vorm van inspraak implementeren.
2.3.2.2 Besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid (US: Limited liability
company - LLC, UK: private limited company – Ltd, DU: Gesellschaft mit beschränkter
Haftung – GmbH, NL: Besloten vennootschap – BV)
Een BVBA is een rechtspersoon waarbij de aandeelhouders slechts aansprakelijk zijn ten
belope van het oorspronkelijk ingelegde kapitaal. Financiële participatie kan via aandelen
die op naam staan en niet kunnen worden overgedragen. De winst kan verdeeld worden
onder de aandeelhouders door middel van een dividend. Een BVBA is onderhevig aan de
vennootschapsbelasting en moet indien het een dividend uitkeert een dividendbelasting
(roerende voorheffing) betalen. De zuivere BVBA-structuur wordt zelden gebruikt voor het
realiseren van gemeenschapsparticipatie.
33
Gemeenschapsparticipatie is niet inherent aanwezig in de organisatiestructuur van een
BVBA. Wel kunnen enkele garanties worden ingebouwd om participatie te realiseren. Zo
zou bepaald kunnen worden dat besluiten van de bestuursvergadering goedgekeurd moeten
worden door de algemene aandeelhoudersvergadering. Alsook zouden de statuten een
geografische restrictie kunnen inbouwen voor de aandeelhouders. Op deze manier kan
inspraak en binding met de omgeving worden geïmplementeerd.
2.3.2.3 Deelvennootschappen (UK: General & Limited Partnerships, DU: Gesellschaft mit
beschränkter Haftung & Compagnie Kommanditgesellschaft - GmbH & Co. KG)
Dit type rechtsvorm kent veel succes in Duitsland (Schreuer, 2012). In Denemarken werd dit
type vaak toegepast omdat de general partnership de enige mogelijke rechtsvorm was onder
de toenmalige legislatuur. De Deense elektriciteitsregelgeving bepaalde dat windturbines
rechtstreeks in het bezit van de consumenten moeten zijn (Helby 1998). Samen met de
geografische restrictie van enkele kilometer kon men enkel een samenwerkingsverband
afsluiten tussen individuele omwonenden, hetgeen men in België een Vennootschap Onder
Firma (VOF) zou noemen. Ook in Nederland kende de VOF-entiteit veel succes; door
middel van de liberalisering van de energiemarkt konden private investeerders (meestal
boeren) in een samenwerkingsverband windenergieprojecten realiseren. De investering
bracht hen een stabiel inkomen op. Van 1989 tot 2002 is in Nederland 74% van het aantal
gerealiseerde projecten op die manier tot stand gekomen (Agterbosch, 2004). In België
wordt dit rechtstype niet toegepast.
Andere mogelijke types van deelvennootschappen zijn de Commanditaire Vennootschappen
(zowel de gewone commanditaire vennootschap – Comm.V, als de Commanditaire
Venootschap op Aandelen – Comm.VA). Het betreft een samenwerkingsverband tussen één
of meerdere beherende vennoten en één of meer stille vennoten die fungeren als
geldschieters en niet hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schulden. Het belangrijkste
verschil van een Comm.VA en een Comm.V is dat het om gedematerialiseerde aandelen8
gaat (http://de-starters-bvba.be, 22/04/2014). In de praktijk (voornamelijk Duitsland) gaat
het vaak om een gemeenschap met genoeg kapitaal, maar zonder expertise op het vlak van
windenergie. De gemeenschap sluit dan een samenwerkingsverband af met een bedrijf die
8
Als houder van een gedematerialiseerd aandeel weet je niet wie de andere aandeelhouders zijn, net zoals bij
een NV (http://www.mijngeldenik.be/ , 22 april 2014)
34
de expertise wel heeft. Meestal gebeurt dit onder de vorm van commanditaire
vennootschappen, vanwege de beperkte aansprakelijkheid.
Alle participanten hebben, naar verhouding van hun inbreng, recht op de winst van de
vennootschap, maar hieromtrent kunnen alternatieve afspraken gemaakt worden (Jansen,
2009). Wat inspraak betreft hangt veel af wat binnen de vennootschap afgesproken wordt. Er
kan een geografische restrictie worden toegepast voor de stille vennoten, waarbij de
vennoten hun aandeel moeten overdragen wanneer er niet meer aan de voorwaarde wordt
voldaan. Of de inbreng meer is dan louter financieel, hangt dus af of de beherende vennoten
(een BVBA, NV, CVBA, ...) de maatschappelijke doelen beoogd door de gemeenschap
willen onderschrijven.
2.3.2.4 Coöperatieve Vennootschap
Een coöperatie is een vereniging van natuurlijke en/of rechtspersonen en is onder te verdelen
in twee types: de coöperatieve vennootschap met onbeperkte aansprakelijkheid (CVOA) en
die met beperkte aansprakelijkheid (CVBA). Hoewel de CVBA strenger is gereglementeerd,
wordt gemeenschapsbezit meestal verwezenlijkt onder deze vorm.
De coöperatie als rechtsvorm wordt slechts bij een klein deel van de windenergie in
gemeenschapsbezit toegepast, maar neemt wel toe aan populariteit (Schreuer, 2010). In
Denemarken is dit type onbestaande, vanwege de geldende eigendomsrestricties (de
Middelgrunden Wind Cooperative is in essentie een general partnership). In Duitsland kent
het type vooral in de PV-sector9
succes, en heeft zijn weerslag op de windindustrie
aangezien sommige PV-coöperatieven doorgroeien naar de windindustrie. In Nederland is
het marktaandeel van coöperatieven in de meeste jaren lager dan 10% (Achterbosch, 2004).
In Vlaanderen is het het enige rechtstype waaronder gemeenschapsbezit wordt gerealiseerd.
In 2013 bezat de coöperatieve sector 6,4% van het totaal geïnstalleerde vermogen aan
windturbines in Vlaanderen. De grootste uitbater is Ecopower CVBA met 16 MW
(http://www.vwea.be/, 23 april 2014).
9
Photovoltaïsche sector (zonnepanelen)
35
Belangrijke verschillen van een coöperatie met een ‘klassieke’ onderneming zijn onder meer
dat het stemrecht en de overdraagbaarheid van aandelen statutair bepaald worden. Zo kan
bepaald worden dat een vennoot slechts één stem bezit, in plaats van één stem per aandeel
en kan men een vrije toegang en uitreding toestaan (http://www.cooperatiefvlaanderen.be/,
23 april 2014). Verder onderscheid vindt men in het feit dat alle leden een aandeel hebben in
de kapitaalstructuur en dus elk afzonderlijk de risico’s delen, ze meestal de voordelen van
haar leden voorop plaatst en er democratische controle is door haar leden.
Een coöperatie heeft het potentieel om participatie statutair in de werking van de vereniging
te implementeren. Dit is echter een mogelijkheid; de keuze of deze al dan niet wordt
toegepast, ligt bij de oprichters. De mogelijke duurzame en democratische waarden die een
coöperatie kan bieden worden geformuleerd door de Internationale Coöperatieve Alliantie
(ICA) in zeven principes:
- vrijwillige toetreding
- democratische besluitvorming
- economische betrokkenheid
- onafhankelijkheid
- permanente leden- en volwassenenvorming
- onderlinge samenwerking
- verantwoordelijkheid tegenover de gemeenschap
Een coöperatie kan er voor kiezen zich aan deze principes te binden. De coöperatie kan lid
worden van de alliantie indien deze principes in de statuten werden opgenomen.
Er kan binding met de omgeving worden gecreëerd door een geografische restrictie bij de
toelatingsvoorwaarden toe te voegen. In Vlaanderen wordt dit maar in beperkte mate
toegepast omdat de groei van het bedrijf hierdoor beperkt kan worden en er misschien te
weinig geïnteresseerden binnen het gebied wonen. Voorbeelden van geografische restricties
toegepast in Vlaanderen zijn de bewonersparticipatie van Storm CVBA en de openstelling
van 25% voor particulieren en bedrijven van Mega Windy CVBA.
Het democratisch concept van de coöperatie kan ervoor zorgen dat de gemeenschap en
voornamelijk de leden goed geïnformeerd blijven. Een nadeel is dat het maken van besluiten
36
soms moeilijker verloopt en langere tijd in beslag kan nemen dan bij ‘klassieke’
ondernemingen.
2.3.2.5 Real estate commune (SE: Vindsamfällighet)
De Vindsamfällighet of real estate commune is een vorm die enkel voorkomt in Zweden ten
gevolge van de traditionele regelgeving inzake gemeenschapsbezit van fysische bronnen,
zoals vis- of graasrechten. De moderne implementatie van deze regel heeft er voor gezorgd
dat publieke faciliteiten zoals parkings, speelplaatsen en nu ook windturbines onder
gemeenschappelijk bezit vallen (Helby, 1998).
Vastgoedeigenaars kunnen erg makkelijk een real estate commune oprichten. Het
geïnvesteerde kapitaal van de verschillende participanten wordt gebundeld om één of meer
windturbines te bouwen. Men heeft recht op belastingvrije productie indien het
geïnvesteerde kapitaal het eigen verbruik aan elektriciteit niet overschrijdt. Dit model wordt
het meest gehanteerd door boeren, die door hun hoog verbruik op die manier een
aanzienlijke hoeveelheid aandelen aan een voordelige taxatie kunnen verwerven. Bovendien
is er geen geografische restrictie waardoor aandeelhouders niet beperkt blijven tot de lokale
gemeenschap en financiering dus in de meeste gevallen geen probleem vormt (Bolinger,
2001). Een kleine proportie van de winst gaat naar onderhoud en management, de rest wordt
pro rata verdeeld onder de aandeelhouders. De aansprakelijkheid beperkt zich tot het
geïnvesteerde bedrag.
Het grootste voordeel van een real estate commune is zijn simpliciteit. Leden hoeven enkel
een formulier in te vullen, waarbij juridische bijstand niet nodig is. De statuten bepalen hoe
beslissingen gemaakt worden. Een groot nadeel is dat de windturbine inherent aan het
landgoed gelinkt blijft. Bij verkoop van het landgoed wordt de windturbine mee verkocht en
aangezien het overdragen van aandelen van een real estate commune complex en duur is,
beperkt dit model zich vaak tot het demografisch beperkte segment van de goedverdienende
boer van middelbare leeftijd.
37
2.3.3 Barrières en incentives voor gemeenschapsbezit bij windenergie
Het onderzoek “Community Wind Power Ownership Schemes in Europe and their
Relevance to the United States” van Bolinger (2001) vergelijkt de verschillende toegepaste
gemeenschapsbezitsmodellen (community-led, developer-led en investment fund) voor
windenergie in verschillende Europese staten en zoekt mogelijke toepassingen voor de
Verenigde Staten. De studie is van belang voor eigen onderzoek omdat het de factoren
opnoemt die de aanwezigheid van gemeenschapsbezit kunnen beïnvloeden. Een analyse van
de instellingen en beleidsmaatregelen die gemeenschapsbezit bij windturbines positief
beïnvloeden, heeft vijf primaire factoren opgeleverd die landen met veel gemeenschapsbezit
(Denemarken, Duitsland en Zweden) onderscheiden van landen met weinig
gemeenschapsbezit (Verenigd Koninkrijk).
2.3.3.1 Feed-in tarieven
Onderzoekers zijn het er over eens dat het systeem van Feed-In tarieven (Feed-In Model –
FIM) in tegenstelling tot het Green Trading Model (GTM) sneller kan leiden tot het creëren
van een goed werkende markt voor windenergie. Het FIM vergoedt elke kWh
geproduceerde hernieuwbare energie. De gegarandeerde winstmarge zorgt voor een stabiel
investeringsklimaat en de gunstige terugverdientarieven maken een ongelimiteerde markt
voor windenergie mogelijk. Het GTM maakt gebruik van een beperkte hoeveelheid
certificaten die worden verhandeld op de markt. Dit zorgt ervoor dat kleinschalige projecten
in gemeenschapsbezit moeilijk voet aan grond krijgen in deze competitieve markt. Grotere,
commerciële bedrijven zijn bovendien beter in staat om de onzekerheid inzake
terugverdientijd in te bouwen. Voor gemeenschapsbezit is het FIM duidelijk voordeliger. De
precieze werking van het GTM en het FIM wordt verder uitgelegd in hoofdstuk 4:
resultaten.
2.3.3.2 Belastingvoordelen
Belastingvoordelen ten gunste van gemeenschapsbezit bestaan in 3 vormen: belastingvrije
productie, energie-investeringsaftrek en gunstige afschrijvingsmethodes.
38
Belastingvrije productie komt voornamelijk voor in Zweden en Denemarken waar men is
vrijgesteld van belasting indien het individuele geïnvesteerde bedrag de jaarlijkse uitgave
aan elektriciteit niet overschrijdt. Zo kan men de taksvoordelen beperken tot particuliere
investeerders. Bij de energie-investeringsaftrek wordt een proportie van de investering
afgetrokken van de belastingen of wordt een deel van de belasting terugbetaald indien het
gaat om milieu-investeringen. Deze regeling is van toepassing in Denemarken, Zweden en
sinds 2009 ook in Nederland (MIA-regeling). Bepaalde afschrijvingsmethodes kunnen
voordelig zijn voor kleine projecten in gemeenschapsbezit met een groter investeringsrisico.
Met behulp van de degressieve methode kan men bij aanvang meer besparen op belastingen,
waardoor geleend kapitaal vlugger afgelost kan worden. Nederland kende het ultieme
afschrijvingsstelsel, waarbij men lange tijd 100% van de investering kon afschrijven in een
willekeurig jaar. Dit bleek zeer aantrekkelijk voor landbouwers, die hun inkomsten van één
gunstig jaar hiermee konden compenseren.
2.3.3.3 Gestandaardiseerde connectieovereenkomsten
In Denemarken en Zweden, in tegenstelling tot het Verenigd Koninkrijk, wordt de
aansluiting van een windturbine uitgevoerd en gefinancierd door de netbeheerder. Indien de
kost voor de connectie met het net niet wordt gedragen door de netbeheerder en er geen
technische en financiële voorschriften aanwezig zijn, is het voor een project in
gemeenschapsbezit moeilijk om de markt te betreden en een betrouwbare kostenraming op
te maken.
2.3.3.4 Productiebasis voor windturbines
Bolinger (2001) meent dat de aanwezigheid van industriële productie van windturbines via
lobbywerk het beleid in de richting van gemeenschapsbezit zou sturen. In Denemarken zijn
vele ontwikkelaars namelijk ontstaan vanuit wind-partnerships (Helby, 1998). In het
Verenigd Koninkrijk, waar de markt gedomineerd wordt door commerciële spelers, is er van
een windenergie-industrie geen sprake.
39
2.3.3.5 Familiariteit met vormen van gemeenschapsbezit
Volgens Bolinger (2001) kent Denemarken sinds het ontstaan van de ‘Folk’-beweging in de
19de
eeuw een sterk gevoel van zelfredzaamheid en samenwerking. Ook Zweden kent een
sterk bewustzijn omtrent de verdeling van publieke bronnen, zo zijn veel parkings,
speelplaatsen en rioleringssystemen in publieke handen. Coöperatieven in het Verenigd
Koninkrijk vindt men daarentegen enkel in de landbouwsector, aldus hun beperkte kennis
over deze juridische organisatievorm.
2.4 Algemeen besluit literatuuronderzoek
Hoewel de algemene acceptatie voor windenergie overwegend hoog is, kan de inplanting
van een windturbine voornamelijk in dichtbevolkte regio’s op veel lokale weerstand stuiten.
Onderzoekers zijn het er nog niet over eens in welke mate de verschillende factoren
(landschapsvervuiling, geluidsoverlast, slagschaduw, ... ) ten gronde liggen aan die
weerstand. Anders dan te kijken wat de sociale acceptatie door de gemeenschap voor een
windturbine precies negatief beïnvloedt, focussen overige onderzoeken op de factoren die de
weerstand zou kunnen verminderen. Het betrekken van de lokale gemeenschap bij het
inplantingsproces en de verder uitbating van de windturbine kan een oplossing bieden voor
het probleem. Participatie kan verwezenlijkt worden langs verschillende kanalen; tijdens het
inplantingsproces kan er betrokkenheid worden gecreëerd door het verlenen van duidelijke
informatie en inspraakmogelijkheden. Tijdens de verdere uitbating van de windturbine kan
de gemeenschap financieel participeren met beperkte of volledige zeggenschap over het
project. Volgens buitenlands onderzoek is gemeenschapsbezit (financiële participatie s.l.) in
staat om beide participatiestadia te incorporeren. Men dient hierbij aan te merken dat een
developer-led project steeds kan kiezen: alle participatievormen toepassen of zich enkel
toespitsen op de financiële vorm. De meest verregaande vorm van gemeenschapsbezit, de
community-led vorm, bezit daarentegen van nature uit het meest potentieel om een antwoord
te bieden op lokale weerstand. Het project wordt in dat geval geïnitieerd door de lokale
gemeenschap zelf en blijft tijdens de ontwikkeling en uitbating ook in eigen beheer zodat
alle verschillende participatiecomponenten inherent in de projectstructuur worden verwerkt.
Gemeenschapsbezit s.l. kan bovendien beïnvloed worden door een aantal omstandigheden
en beleidsmaatregelen.
40
3. METHODEN, MATERIALEN EN STUDIEGEBIED
Verschuren en Doorewaard (1999) bieden een afgelijnd kader voor het opzetten van een
onderzoeksmethodologie. Het boek onderscheidt zich van andere werken omdat het focust
op de initiële stadia van het onderzoek: het onderzoeksdesign.
Verschuren en Doorewaard delen het onderzoeksdesign op in twee categorieën: een
conceptueel en een technisch design. Het conceptueel design definieert het wat, waarom en
de hoeveelheid van het onderzoek, onderverdeeld in enkele sleuteltaken; het bepalen van het
onderzoeksdoel, het –kader en de –vragen. Het technisch design bepaalt de
onderzoeksstrategie, het gebruikte materiaal en de planning. Eens de onderzoeksstrategie is
bepaald, kan overgegaan worden naar andere literatuur voor een meer specifiek kader
omtrent het gebruikte materiaal en de planning van het onderzoek.
3.1 Conceptueel design
Het conceptueel design concentreert zich eerst en vooral op het afbakenen van het
onderzoeksdoel, waarbij de context, voor dit onderzoek de organisatie van decentrale
productie van hernieuwbare energie in Vlaanderen, gereduceerd moet worden tot een
onderwerp dat nuttig, realistisch, haalbaar, helder en informatief is. De implementatie van
windenergie zorgt vanuit beleidsoogpunt voor heel wat controverse, wat een praktisch
georiënteerd onderzoek uitgaande van een specifiek probleem vereist. De kloof tussen de
gewenste situatie in Vlaanderen, namelijk meer windenergie en een groter draagvlak, en de
actuele situatie, namelijk een moeilijke inplanting van windenergie met veel lokale
weerstand, maakt een diagnostic gap analysis toepasselijk, waarbij het bepalen van de
beleidsmaatregelen die hebben geleid tot deze kloof en eventueel het maken van
aanbevelingen ter verandering van het beleid, het voornaamste onderzoeksdoel wordt. Als
studiegebied werd Vlaanderen gekozen, omdat het beleid inzake windenergie voornamelijk
op dat schaalniveau wordt uitgestippeld en om het onderzoek qua tijd en lengte beheersbaar
te houden.
Om uit het onderzoeksdoel de essentiële onderzoeksvragen te bekomen, moet eerst een
onderzoekskader worden opgebouwd (zie figuur 2). Binnen het onderzoeksperspectief tracht
men de specifieke oorzaken en oplossingen voor het probleem te vinden. Voor dit onderzoek
41
werd geput uit bestaande literatuur om te achterhalen waarom de implementatie van
windenergie vertraagd kan worden (door lokale weerstand), wat de oplossingen hiervoor zijn
(een groter draagvlak), en hoe dit kan verwezenlijkt worden (toelaten van participatie). Een
aftoetsing met het huidige beleid zorgt ervoor dat eventuele aanbevelingen kunnen gemaakt
worden. Om kennis te maken met het fenomeen gemeenschapsbezit en participatie, werd
tijdens een terreinonderzoek in Friesland verschillende interviews met stakeholders
afgenomen. Uit het opgestelde onderzoekskader en het vooronderzoek konden de meest
relevante onderzoeksvragen bepaald worden.
Figuur 2: Onderzoekskader
Bron: Verschuren en Doorewaard (1999)
3.2 Technisch design
Een belangrijke stap in het technisch design is het bepalen welke strategie zal worden
gevolgd bij het uitvoeren van het onderzoek. Verschuren en Doorewaard (1999)
onderscheiden vijf onderzoeksstrategieën: survey, experiment, case study, grounded theory
approach en desk research. Drie sleutelbeslissingen dienen te worden genomen bij het
bepalen van de onderzoeksstrategie:
1. Keuze tussen breedte of diepgang: dit onderzoek vereist specifieke data op
een beperkt ruimtelijk schaalniveau binnen een beperkt tijdsinterval, de keuze
gaat dus naar een onderzoek dat focust op diepgang.
42
2. Keuze tussen kwantitatieve of kwalitatieve resultaten: Hoewel dit onderzoek
extra cijfermateriaal gebruikt, legt het eerder de focus op mondeling
overgebrachte informatie en de analyse van beleidsdocumenten.
3. Keuze tussen empirisch onderzoek en bureau-onderzoek: Dit onderzoek
gebruikt voornamelijk bestaande data, maar om meer diepgaande inzichten te
verwerven is bijkomend empirisch onderzoek nodig.
De 3 laatste categorieën (case study, grounded theory approach en desk research) vallen het
best samen met dit onderzoek. Het onderzoek behandelt overheidsdocumenten en
onderzoeksrapporten (desk research), terwijl de argumentering stoelt op theorieën
ontwikkeld in bestaande buitenlandse onderzoeken (grounded theory approach).
Samengevat is het onderzoek een case study, door de kwalitatieve insteek via diepgaande
interviews en de beperking qua tijdsinterval en gebied, aangevuld met desk research en een
grounded theory approach.
De case study komt naar voor als belangrijkste kenmerk van dit onderzoek. Voor de verdere
bepaling van het technisch design kan derhalve overgegaan worden naar het specifiekere
werk van Yin (2003) “Case Study Research: Design and Methods”.
Yin (2003) onderscheidt verschillende types case studies. Voor dit onderzoek werd gekozen
voor de single case study with embedded design. Hoewel het de intentie is om tijdens het
onderzoek meermaals de vergelijking te maken met situaties uit het buitenland, wordt de
situatie hoofdzakelijk geanalyseerd binnen één specifiek gebied, namelijk Vlaanderen. De
implementatie van windenergie kan echter niet alleen op Vlaams niveau worden bekeken
aangezien het beleid inzake windenergie en de uiteindelijk inplanting meerdere
schaalniveaus betreft. De keuze voor een embedded design volgt hieruit, zodat tegelijkertijd
het overkoepelende geheel als onderliggende ingebedde eenheden bestudeerd kunnen
worden. Een multiple case study zou eveneens nuttig kunnen zijn; zo zou de situatie in
Vlaanderen in detail vergeleken kunnen worden met één of twee andere buitenlandse
voorbeelden, maar dit zou dit onderzoek te ver brengen gezien de beperkte middelen van een
masterproef.
Het vooronderzoek om kennis te maken met het fenomeen gemeenschapsbezit werd
uitgevoerd in Friesland. De voornaamste criteria voor de selectie van de pilot cases waren
43
geschiktheid en geografische nabijheid. Het met de fiets bereikbare Friesland en de
aanwezigheid van gemeenschapsbezitsprojecten in hun meest pure vorm, maakte een bezoek
aantrekkelijk. Via brede interviews en losse gesprekken werd inzicht verworven over de
beginselen van gemeenschapsbezit, teneinde te reflecteren over de verdere inhoudelijke
structurering van het technisch design. Bijlage 1 biedt een overzicht van de volbrachte
interviews tijdens het vooronderzoek.
De verzameling van data kan volgens Yin (2003) zes vormen aannemen: documentation,
archival records, interviews, direct observations, participant observation en physical
artefacts. Primaire data werden voor dit onderzoek verzameld met behulp van face-to-face
interviews, waarbij geopteerd werd voor focused interviews van enkele uren waarbij de
geïnterviewde eerder de rol als informant opnam. De non-probabilistic sampling methode
werd gebruikt voor de steekproefselectie, vanwege het feit dat slechts een aantal ‘experten’
in Vlaanderen bestaan die de relevante informatie kunnen verlenen. Meer bepaald werd een
combinatie van de self-selection sampling en de snowball techniek gebruikt. Bij de start van
het selectieproces werden enkele ‘experten’ uitgekozen die een zekere autoriteit bezaten
binnen het onderzoeksgebied. Vervolgens werd gevraagd of er nog andere experten met
relevante informatie waren die geïnterviewd konden worden. Door zelfselectie kon een
voldoende gevarieerde doelgroep bekomen worden, een belangrijk gevaar bij de snowball
techniek (Saunders et al., 2009).
Om de interviews zo objectief mogelijk te verwerken, werd gebruik gemaakt van data
triangulation (Yin, 2003). Hierbij komt het er op neer om de primaire data op fouten te
controleren met behulp van secundaire data, in dit onderzoek voornamelijk in de vorm van
archival records en documentation. Bij de analyse van de interviews werd voor een
inductieve benadering geopteerd, omdat in de interviews, door hun open karakter, soms
andere thema’s aan bod kwamen die niet waren gerelateerd aan de vooropgestelde
theoretische onderzoeksvragen. Door inductie van de data kon zo nieuwe inzichten worden
verworven. Met behulp van de software Nvivo 10 werden alle interviews gecodeerd per
thema. Een overzicht van de uitgevoerde interviews is terug te vinden in bijlage 2.
44
4. RESULTATEN
In het opzicht dat onshore windenergie hoofdzakelijk een gewestelijke materie is, kan
Vlaanderen gezien worden als het centraal bestuursniveau waarbinnen het beleid inzake
windenergie wordt uitgestippeld en uitgevoerd. Vlaanderen fungeert echter als spil tussen
het hogere Europese schaalniveau enerzijds en de gemeenten en provincies anderzijds. Het
moet daarbij rekening houden met van bovenaf opgelegde EU-doelstellingen en richtlijnen
terwijl de inplanting van windturbines zich afspeelt op lokaal niveau. De wensen van beide
niveaus zijn niet altijd complementair en een structurele visie van Vlaanderen ontbreekt
alsnog om deze verschillende perspectieven te verenigen. Het gewest trekt in de eerste plaats
de Europese kaart, omwille van het feit dat de doelstellingen en richtlijnen nu eenmaal
bindend zijn en het wil voldoen aan de Europese visie. De top-down benadering van
Vlaanderen wordt overgenomen in de structuur van deze masterproef, teneinde de
beweegredenen en de aanpak van Vlaanderen te begrijpen binnen de ruimere EU-context.
Eerst volgt een analyse van het Europese beleid om vervolgens het gewestelijke, provinciale
en gemeentelijke bestuursniveau te bespreken. Van internationaal naar lokaal betekent dus
ook van algemeen naar zeer specifiek. Daarbij moet bijzondere aandacht worden besteed aan
de interpretatie van bovenaf opgelegde visies en dus ook de weerslag van deze invulling op
het niveau van impact. Veel van de regelgeving heeft, direct of indirect, een invloed op
gemeenschapsbezit. Het accent van deze masterproef ligt dan ook voornamelijk op de
gevolgen van de regelgeving voor gemeenschapsbezit op lokaal niveau.
Aangezien de definitie van gemeenschapsbezit s.l. meerdere participatievormen bundelt (zie
2.2.4 Participatievormen), is het belangrijk te verduidelijken hoe deze term in het verdere
onderzoek gehanteerd zal worden. Met de term gemeenschapsbezit wordt in dit onderzoek
de ruime definitie gebruikt. Alle vormen van financiële participatie, zowel met volledige of
beperkte zeggenschap, als de community-led, de developer-led en de investment fund vorm,
vallen hieronder. Wanneer een engere definitie van gemeenschapsbezit wordt gehanteerd,
zal dit specifiek vermeld staan.
45
4.1 Europese Unie
Krachtens het artikel 258 van het verdrag betreffende de werking van de Europese Unie kan
de Europese Unie sancties opleggen aan de lidstaten die de EU-wetgeving niet correct
hebben geïmplementeerd in hun nationale wetgeving. De EU heeft zo een effectieve macht
over haar individuele lidstaten en heeft op deze manier, parallel met de visie voor een één
gemaakt Europa, sinds de invoering van de eerste energierichtlijn in 1996 verregaande
hervormingen doorgevoerd op de elektriciteitsmarkt. Of deze hervormingen ook effectief
succesvol zijn gebleken, is het onderwerp van discussie. Specifiek focussend op
gemeenschapsbezit wordt hierop verder ingegaan.
4.1.1 Beschrijving van de situatie in de EU
4.1.1.1 Algemene situatie windenergie
Onderstaande grafiek toont het geïnstalleerde vermogen aan onshore windenergie voor de
verschillende EU-landen voor 2010 ten opzichte van de baseline10
EU-doelstellingen voor
hernieuwbare energie tegen 2020. De landen zijn naar verhouding toe gerangschikt;
Denemarken moet, gezien het reeds geïnstalleerde vermogen in 2010, relatief minder MW
extra installeren om de beoogde doelstelling te halen.
Figuur 3: Het geïnstalleerde vermogen (MW) aan onshore windenergie ten opzichte
van de doelstellingen tegen 2020 voor de EU-landen Bron: EWEA (2011)
10
Minimum dat een land moet halen om te voldoen aan de opgelegde doelstellingen
46
4.1.1.2 Gemeenschapsbezit in de EU
Het inschatten van de bijdrage van gemeenschapsbezit aan het totaal geïnstalleerd vermogen
in een bepaald land is geen makkelijke taak. Eigendomsspecifieke gegevens zijn niet meteen
raadpleegbaar en indien de betreffende overheid niet regelmatig openbare data ter
beschikking stelt, is het moeilijk om de huidige situatie in verband met gemeenschapsbezit
exact weer te geven. In het licht van dit onderzoek is het echter van belang te kijken in
welke mate gemeenschapsbezit wordt toegepast in verschillende EU-lidstaten. In figuur 4
wordt een selectie van landen weergegeven waarover data beschikbaar is. Er dient
opgemerkt te worden dat hoewel EWEA (2013) exacte cijfers geeft over het totaal aantal
geïnstalleerd vermogen per land, de verhoudingen tussen commerciële bedrijven,
particulieren en gemeenschapsbezit eerder als indicatief moet gezien worden.
Figuur 4: Eigendomsverdeling van de windenergieproductie voor een aantal EU-
lidstaten
Bron: zie onderstaande paragraaf
De eigendomsverdeling van de windenergieproductie geeft een sterk gedifferentieerd beeld
weer binnen bovenstaande selectie van EU-lidstaten. Duitsland spant de kroon met een
47
totaal geïnstalleerd vermogen van 31.000 MW in 2012 waarvan iets meer dan 50% in de
handen van de gemeenschap is (Trendresearch, 2013). In Spanje wordt de volledige 22.748
MW geproduceerd door commerciële bedrijven (Toke et al., 2008) en ook in het Verenigd
Koninkrijk wordt het merendeel geproduceerd door commerciële bedrijven, hoewel de
coöperatieve sector samen met particulieren nu met een marktaandeel van 2% aan een
bescheiden opmars bezig zijn (http://www.energy4all.co.uk/, 2 mei 2014). In Denemarken is
slechts een beperkt deel door commerciële bedrijven geïnstalleerd, te danken aan het
historisch gegroeide belang van de coöperatieve sector in de vorm van general partnerships
(Bolinger, 2001). Zweden heeft een klein aandeel van gemeenschapsbezit georganiseerd via
real estate communes en de Nederlandse windenergieproductie is voornamelijk in handen
van particulieren, door een gunstig taksenbeleid (Achterbosch, 2004). In Vlaanderen bezat
de coöperatieve sector in 2012 iets meer dan 6% van de totaal geproduceerde 423 MW
(EWEA, 2013).
Het sterk gedifferentieerd beeld in de verschillende EU-lidstaten doet de vraag rijzen of het
EU-beleid wel van invloed is geweest op de hoeveelheid aan geïnstalleerd vermogen in
handen van de gemeenschap. Onderstaande analyse van het beleid op Europees niveau zal
de belangrijkste trends en beslissingen behandelen om ten slotte een antwoord te kunnen
bieden op deze vraagstelling.
4.1.1.3 Europese liberaliseringsrichtlijnen van de energiemarkt
In de loop van de voorbije decennia heeft de Europese Unie in de energiemarkt verregaande
hervormingen doorgevoerd, waarbij werd gestreefd naar integratie van de veelal op
nationale schaal georganiseerde energiemarkten van de verscheidene EU-lidstaten. De
Europese Unie trachtte door middel van energierichtlijnen11
de lidstaten er toe aan te zetten
de nationale energiemarkten open te stellen voor concurrentie.
De EU is een voorloper op het vlak van liberalisering van de interne energiemarkt, in
tegenstelling tot landen buiten Europa, waar in vele gevallen juist een reductie van het aantal
hervormingen in de energiesector waarneembaar is. Zonder richtlijnen opgelegd vanuit het
overkoepelende beleidsniveau van de EU, zouden markthervormingen veel langer op zich
11
Een richtlijn legt bindende doelstellingen op, maar laat de lidstaat vrij kiezen op welke manier hij deze
verwezenlijkt. (http://ec.europa.eu/, 29 juli 2014)
48
RUG01-002163625_2014_0001_AC
RUG01-002163625_2014_0001_AC
RUG01-002163625_2014_0001_AC
RUG01-002163625_2014_0001_AC
RUG01-002163625_2014_0001_AC
RUG01-002163625_2014_0001_AC
RUG01-002163625_2014_0001_AC
RUG01-002163625_2014_0001_AC
RUG01-002163625_2014_0001_AC
RUG01-002163625_2014_0001_AC
RUG01-002163625_2014_0001_AC
RUG01-002163625_2014_0001_AC
RUG01-002163625_2014_0001_AC
RUG01-002163625_2014_0001_AC
RUG01-002163625_2014_0001_AC
RUG01-002163625_2014_0001_AC
RUG01-002163625_2014_0001_AC
RUG01-002163625_2014_0001_AC
RUG01-002163625_2014_0001_AC
RUG01-002163625_2014_0001_AC
RUG01-002163625_2014_0001_AC
RUG01-002163625_2014_0001_AC
RUG01-002163625_2014_0001_AC
RUG01-002163625_2014_0001_AC
RUG01-002163625_2014_0001_AC
RUG01-002163625_2014_0001_AC
RUG01-002163625_2014_0001_AC
RUG01-002163625_2014_0001_AC
RUG01-002163625_2014_0001_AC
RUG01-002163625_2014_0001_AC
RUG01-002163625_2014_0001_AC
RUG01-002163625_2014_0001_AC
RUG01-002163625_2014_0001_AC
RUG01-002163625_2014_0001_AC
RUG01-002163625_2014_0001_AC
RUG01-002163625_2014_0001_AC
RUG01-002163625_2014_0001_AC
RUG01-002163625_2014_0001_AC
RUG01-002163625_2014_0001_AC
RUG01-002163625_2014_0001_AC
RUG01-002163625_2014_0001_AC
RUG01-002163625_2014_0001_AC
RUG01-002163625_2014_0001_AC
RUG01-002163625_2014_0001_AC
RUG01-002163625_2014_0001_AC
RUG01-002163625_2014_0001_AC
RUG01-002163625_2014_0001_AC
RUG01-002163625_2014_0001_AC
RUG01-002163625_2014_0001_AC
RUG01-002163625_2014_0001_AC
RUG01-002163625_2014_0001_AC

More Related Content

Featured

2024 State of Marketing Report – by Hubspot
2024 State of Marketing Report – by Hubspot2024 State of Marketing Report – by Hubspot
2024 State of Marketing Report – by HubspotMarius Sescu
 
Everything You Need To Know About ChatGPT
Everything You Need To Know About ChatGPTEverything You Need To Know About ChatGPT
Everything You Need To Know About ChatGPTExpeed Software
 
Product Design Trends in 2024 | Teenage Engineerings
Product Design Trends in 2024 | Teenage EngineeringsProduct Design Trends in 2024 | Teenage Engineerings
Product Design Trends in 2024 | Teenage EngineeringsPixeldarts
 
How Race, Age and Gender Shape Attitudes Towards Mental Health
How Race, Age and Gender Shape Attitudes Towards Mental HealthHow Race, Age and Gender Shape Attitudes Towards Mental Health
How Race, Age and Gender Shape Attitudes Towards Mental HealthThinkNow
 
AI Trends in Creative Operations 2024 by Artwork Flow.pdf
AI Trends in Creative Operations 2024 by Artwork Flow.pdfAI Trends in Creative Operations 2024 by Artwork Flow.pdf
AI Trends in Creative Operations 2024 by Artwork Flow.pdfmarketingartwork
 
PEPSICO Presentation to CAGNY Conference Feb 2024
PEPSICO Presentation to CAGNY Conference Feb 2024PEPSICO Presentation to CAGNY Conference Feb 2024
PEPSICO Presentation to CAGNY Conference Feb 2024Neil Kimberley
 
Content Methodology: A Best Practices Report (Webinar)
Content Methodology: A Best Practices Report (Webinar)Content Methodology: A Best Practices Report (Webinar)
Content Methodology: A Best Practices Report (Webinar)contently
 
How to Prepare For a Successful Job Search for 2024
How to Prepare For a Successful Job Search for 2024How to Prepare For a Successful Job Search for 2024
How to Prepare For a Successful Job Search for 2024Albert Qian
 
Social Media Marketing Trends 2024 // The Global Indie Insights
Social Media Marketing Trends 2024 // The Global Indie InsightsSocial Media Marketing Trends 2024 // The Global Indie Insights
Social Media Marketing Trends 2024 // The Global Indie InsightsKurio // The Social Media Age(ncy)
 
Trends In Paid Search: Navigating The Digital Landscape In 2024
Trends In Paid Search: Navigating The Digital Landscape In 2024Trends In Paid Search: Navigating The Digital Landscape In 2024
Trends In Paid Search: Navigating The Digital Landscape In 2024Search Engine Journal
 
5 Public speaking tips from TED - Visualized summary
5 Public speaking tips from TED - Visualized summary5 Public speaking tips from TED - Visualized summary
5 Public speaking tips from TED - Visualized summarySpeakerHub
 
ChatGPT and the Future of Work - Clark Boyd
ChatGPT and the Future of Work - Clark Boyd ChatGPT and the Future of Work - Clark Boyd
ChatGPT and the Future of Work - Clark Boyd Clark Boyd
 
Getting into the tech field. what next
Getting into the tech field. what next Getting into the tech field. what next
Getting into the tech field. what next Tessa Mero
 
Google's Just Not That Into You: Understanding Core Updates & Search Intent
Google's Just Not That Into You: Understanding Core Updates & Search IntentGoogle's Just Not That Into You: Understanding Core Updates & Search Intent
Google's Just Not That Into You: Understanding Core Updates & Search IntentLily Ray
 
Time Management & Productivity - Best Practices
Time Management & Productivity -  Best PracticesTime Management & Productivity -  Best Practices
Time Management & Productivity - Best PracticesVit Horky
 
The six step guide to practical project management
The six step guide to practical project managementThe six step guide to practical project management
The six step guide to practical project managementMindGenius
 
Beginners Guide to TikTok for Search - Rachel Pearson - We are Tilt __ Bright...
Beginners Guide to TikTok for Search - Rachel Pearson - We are Tilt __ Bright...Beginners Guide to TikTok for Search - Rachel Pearson - We are Tilt __ Bright...
Beginners Guide to TikTok for Search - Rachel Pearson - We are Tilt __ Bright...RachelPearson36
 

Featured (20)

2024 State of Marketing Report – by Hubspot
2024 State of Marketing Report – by Hubspot2024 State of Marketing Report – by Hubspot
2024 State of Marketing Report – by Hubspot
 
Everything You Need To Know About ChatGPT
Everything You Need To Know About ChatGPTEverything You Need To Know About ChatGPT
Everything You Need To Know About ChatGPT
 
Product Design Trends in 2024 | Teenage Engineerings
Product Design Trends in 2024 | Teenage EngineeringsProduct Design Trends in 2024 | Teenage Engineerings
Product Design Trends in 2024 | Teenage Engineerings
 
How Race, Age and Gender Shape Attitudes Towards Mental Health
How Race, Age and Gender Shape Attitudes Towards Mental HealthHow Race, Age and Gender Shape Attitudes Towards Mental Health
How Race, Age and Gender Shape Attitudes Towards Mental Health
 
AI Trends in Creative Operations 2024 by Artwork Flow.pdf
AI Trends in Creative Operations 2024 by Artwork Flow.pdfAI Trends in Creative Operations 2024 by Artwork Flow.pdf
AI Trends in Creative Operations 2024 by Artwork Flow.pdf
 
Skeleton Culture Code
Skeleton Culture CodeSkeleton Culture Code
Skeleton Culture Code
 
PEPSICO Presentation to CAGNY Conference Feb 2024
PEPSICO Presentation to CAGNY Conference Feb 2024PEPSICO Presentation to CAGNY Conference Feb 2024
PEPSICO Presentation to CAGNY Conference Feb 2024
 
Content Methodology: A Best Practices Report (Webinar)
Content Methodology: A Best Practices Report (Webinar)Content Methodology: A Best Practices Report (Webinar)
Content Methodology: A Best Practices Report (Webinar)
 
How to Prepare For a Successful Job Search for 2024
How to Prepare For a Successful Job Search for 2024How to Prepare For a Successful Job Search for 2024
How to Prepare For a Successful Job Search for 2024
 
Social Media Marketing Trends 2024 // The Global Indie Insights
Social Media Marketing Trends 2024 // The Global Indie InsightsSocial Media Marketing Trends 2024 // The Global Indie Insights
Social Media Marketing Trends 2024 // The Global Indie Insights
 
Trends In Paid Search: Navigating The Digital Landscape In 2024
Trends In Paid Search: Navigating The Digital Landscape In 2024Trends In Paid Search: Navigating The Digital Landscape In 2024
Trends In Paid Search: Navigating The Digital Landscape In 2024
 
5 Public speaking tips from TED - Visualized summary
5 Public speaking tips from TED - Visualized summary5 Public speaking tips from TED - Visualized summary
5 Public speaking tips from TED - Visualized summary
 
ChatGPT and the Future of Work - Clark Boyd
ChatGPT and the Future of Work - Clark Boyd ChatGPT and the Future of Work - Clark Boyd
ChatGPT and the Future of Work - Clark Boyd
 
Getting into the tech field. what next
Getting into the tech field. what next Getting into the tech field. what next
Getting into the tech field. what next
 
Google's Just Not That Into You: Understanding Core Updates & Search Intent
Google's Just Not That Into You: Understanding Core Updates & Search IntentGoogle's Just Not That Into You: Understanding Core Updates & Search Intent
Google's Just Not That Into You: Understanding Core Updates & Search Intent
 
How to have difficult conversations
How to have difficult conversations How to have difficult conversations
How to have difficult conversations
 
Introduction to Data Science
Introduction to Data ScienceIntroduction to Data Science
Introduction to Data Science
 
Time Management & Productivity - Best Practices
Time Management & Productivity -  Best PracticesTime Management & Productivity -  Best Practices
Time Management & Productivity - Best Practices
 
The six step guide to practical project management
The six step guide to practical project managementThe six step guide to practical project management
The six step guide to practical project management
 
Beginners Guide to TikTok for Search - Rachel Pearson - We are Tilt __ Bright...
Beginners Guide to TikTok for Search - Rachel Pearson - We are Tilt __ Bright...Beginners Guide to TikTok for Search - Rachel Pearson - We are Tilt __ Bright...
Beginners Guide to TikTok for Search - Rachel Pearson - We are Tilt __ Bright...
 

RUG01-002163625_2014_0001_AC

  • 1. FACULTEIT WETENSCHAPPEN Opleiding Geografie en Geomatica Master in de Geografie Het betrekken van de lokale gemeenschap bij de inplanting van windturbines Kansen voor het beleid in Vlaanderen Joren Sansen Aantal woorden in tekst: 21672 Promotor: Prof. dr. B. Derudder, vakgroep Geografie Academiejaar 2013 – 2014 Masterproef ingediend tot het behalen van de graad van Master in de Geografie
  • 2. VOORWOORD Een masterproef schrijven doe je niet alleen. Het is een proces van constante interactie met experten, medestanders, familie en vrienden waarbij de beste inzichten soms uit de meest onverwachte hoek kunnen komen. Graag wens ik daarom een woord van dank te richten aan de personen die hebben meegeholpen bij het tot stand brengen van deze masterproef. Voornamelijk de hulp bij het maken van fundamentele keuzes, het doorgronden van complexe materie en het nalezen van de verschillende versies stel ik ten zeerste op prijs. Mijn dank gaat eerst en vooral uit naar mijn promotor Prof. Dr. Ben Derudder voor zijn constructieve kritiek, beschikbaarheid en tijd. Mijn familieleden hebben me ook steeds bijgestaan; vaders basiskennis van bedrijfseconomische kwesties en moeders kritisch oog voor onduidelijke zinsconstructies hebben mij het leven iets gemakkelijker gemaakt. Hulp is welgekomen, voornamelijk bij de iets lastigere momenten van een masterproef. De crux1 lag in mijn geval in de beginstadia van het onderzoek. Mijn criteria voor het vinden van het geschikte onderwerp waren erg hoog. Het onderzoek moest origineel, actueel en maatschappelijk relevant zijn, een praktisch nut kunnen dienen en bovendien moest het passen in mijn ideologisch kader. Ideologieën zijn gevaarlijk wanneer ze de objectiviteit dreigen te beperken, maar voor het vinden van een uitdagend onderwerp blijken ze verrassend effectief. Ik moest echter vaststellen dat elk nieuw idee gepaard ging met de ontdekking dat er reeds wetenschappelijk onderzoek over bestond. Grootse ambities werden langzaam aan gereduceerd tot haalbare, afgelijnde onderzoeksvragen. Een bijzonder woord van dank gaat daarom uit naar de toenmalige kotgenoten en vrienden die mijn verzuchtingen tijdens deze zoektocht hebben moeten doorstaan. 1 klimjargon voor het zwaarste deel van een klimroute 2
  • 3. INHOUDSOPGAVE VOORWOORD........................................................................................................................2 INHOUDSOPGAVE................................................................................................................3 LIJST VAN TABELLEN EN FIGUREN...............................................................................7 LIJST VAN AFKORTINGEN................................................................................................8 1. INLEIDING........................................................................................................................10 1.1 Situering van het eigen onderzoek binnen de wetenschappelijke literatuur..............10 1.2 Probleemstelling................................................................................................................10 1.3 Relevantie..........................................................................................................................12 1.4 Doelstelling en onderzoeksvragen...................................................................................12 1.5 Structuur...........................................................................................................................13 1.6 Belangrijkste resultaten...................................................................................................15 2. LITERATUURONDERZOEK..........................................................................................17 2.1 Publieke weerstand bij onshore windenergie.................................................................17 2.1.1 Sociale acceptatie............................................................................................................18 2.1.2 Factoren die de acceptatie door de lokale gemeenschap beïnvloeden...........................19 2.1.3 Het relatieve belang van acceptatiefactoren...................................................................20 2.1.3.1 Positieve beïnvloeding..................................................................................................20 2.1.3.2 Negatieve beïnvloeding................................................................................................21 2.1.3.3 Betrokkenheid als overkoepelende positieve factor.....................................................22 2.2 Windenergie en de gemeenschap.....................................................................................22 2.2.1 Definitie gemeenschap.....................................................................................................22 2.2.2 Voordelen voor de gemeenschap.....................................................................................23 2.2.3 Kwantificeren van voordelen voor de gemeenschap.......................................................24 2.2.4 Participatievormen..........................................................................................................25 2.2.4.1 Ruime definitie betrokkenheid.....................................................................................25 2.2.4.2 Financiële participatie (enge definitie betrokkenheid) ................................................27 2.2.4.3 Meest optimale participatievorm?................................................................................28 2.3 Windenergie in gemeenschapsbezit................................................................................30 2.3.1 Voordelen en nadelen van gemeenschapsbezit................................................................30 2.3.2 Organisatievormen van gemeenschapsbezit....................................................................32 3
  • 4. 2.3.2.1 Stichtingen, Vzw’s........................................................................................................32 2.3.2.2 Besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid..............................................33 2.3.2.3 Deelvennootschappen...................................................................................................34 2.3.2.4 Coöperatieve Vennootschap.........................................................................................35 2.3.2.5 Real estate commune....................................................................................................37 2.3.3 Barrières en incentives voor gemeenschapsbezit bij windenergie..................................38 2.3.3.1 Feed-in tarieven............................................................................................................38 2.3.3.2 Belastingvoordelen.......................................................................................................38 2.3.3.3 Gestandaardiseerde connectieovereenkomsten............................................................39 2.3.3.4 Productiebasis voor windturbines.................................................................................39 2.3.3.5 Familiariteit met vormen van gemeenschapsbezit........................................................40 2.4 Algemeen besluit literatuuronderzoek............................................................................40 3. METHODEN, MATERIALEN EN STUDIEGEBIED...................................................41 3.1 Conceptueel design...........................................................................................................41 3.2 Technisch design...............................................................................................................42 4. RESULTATEN...................................................................................................................45 4.1 Europese Unie...................................................................................................................46 4.1.1 Beschrijving van de situatie in de EU.............................................................................46 4.1.1.1 Algemene situatie windenergie....................................................................................46 4.1.1.2 Gemeenschapsbezit in de EU.......................................................................................47 4.1.1.3 Europese liberaliseringsrichtlijnen van de energiemarkt..............................................48 4.1.1.4 Europese stimuleringsmechanismen voor hernieuwbare energie.................................50 4.1.2 Gevolgen van een geliberaliseerde energiemarkt in Europa..........................................51 4.1.2.1 Algemene gevolgen voor de energiemarkt...................................................................51 4.1.2.2 Gevolgen voor gemeenschapsbezit..............................................................................52 4.2 België..................................................................................................................................53 4.2.1 Beschrijving van Belgische situatie.................................................................................54 4.2.1.1 Praktische formulering van opgelegde EU-doelstellingen...........................................54 4.2.1.2 De liberalisering van de energiemarkt in België..........................................................55 4.2.2 Belangrijkste fiscale beleidsmaatregelen die invloed kunnen hebben op gemeenschapsbezit....................................................................................................................56 4.2.2.1 Afschrijvingsmethodes.................................................................................................56 4
  • 5. 4.2.2.2 Verhoogde investeringsaftrek voor HE-investeringen.................................................57 4.2.2.3 Belastingvrije productie................................................................................................57 4.2.3 Andere beleidsmaatregelen die invloed kunnen hebben op gemeenschapsbezit.............58 4.2.3.1 Gestandaardiseerde connectieovereenkomsten............................................................58 4.2.3.2 Productiebasis voor windturbines.................................................................................58 4.3 Vlaanderen........................................................................................................................59 4.3.1 Beschrijving Vlaamse situatie.........................................................................................59 4.3.1.1 Algemene situatie windenergie....................................................................................59 4.3.1.2 Situatie voor gemeenschapsbezit..................................................................................60 4.3.2 Belangrijkste fiscale beleidsmaatregelen die invloed kunnen hebben op gemeenschapsbezit....................................................................................................................63 4.3.2.1 Injectietarievenbeleid....................................................................................................63 4.3.2.2 Groenestroomcertificaten (GSC’s)...............................................................................64 4.3.2.3 Ecologiepremie.............................................................................................................66 4.3.3 Belangrijkste ruimtelijke beleidsmaatregelen die invloed kunnen hebben op gemeenschapsbezit....................................................................................................................66 4.3.3.1 Omzendbrieven.............................................................................................................67 4.3.3.2 Decreten........................................................................................................................68 4.3.3.3 Relevantie voor gemeenschapsbezit?...........................................................................69 4.3.4 Voorbeeldmodellen en overkoepelende organisaties als stimulans voor gemeenschapsbezit....................................................................................................................70 4.4 Provinciaal niveau............................................................................................................71 4.4.1 Beschrijving provinciale situatie.....................................................................................72 4.4.1.1 Praktische formulering van opgelegde EU-doelstellingen...........................................72 4.4.1.2 Algemene situatie windenergie....................................................................................73 4.4.1.3 Situatie voor gemeenschapsbezit..................................................................................73 4.4.2 Belangrijkste beleidsmaatregelen die invloed kunnen hebben op gemeenschapsbezit...74 4.5 Gemeentelijk niveau.........................................................................................................77 4.5.1 Beschrijving gemeentelijke situatie.................................................................................78 4.5.1.1 Algemene situatie windenergie....................................................................................78 4.5.1.2 Situatie gemeenschapsbezit..........................................................................................80 4.5.2 Eeklo: een voorbeeld van faciliterend beleid..................................................................80 5
  • 6. 5. BESPREKING....................................................................................................................82 6. BESLUIT.............................................................................................................................87 7. REFERENTIES..................................................................................................................89 7.1 Wetenschappelijke artikels, studies en boeken..............................................................89 7.2 Internetbronnen................................................................................................................94 8. BIJLAGEN..........................................................................................................................97 8.1 Interviews vooronderzoek Friesland..............................................................................97 8.2 Interviews onderzoek Vlaanderen..................................................................................97 8.3 De nucleaire rente: winst voor het buitenland.............................................................98 8.4 Arresten in verband met injectietarieven.....................................................................99 6
  • 7. LIJST VAN TABELLEN EN FIGUREN Figuur 1: Begrijpen van community renewable energy in relatie tot het ontwikkelingsproces en de uitkomst van het project................................................................................................26 Figuur 2: Onderzoekskader.....................................................................................................42 Figuur 3: Het geïnstalleerde vermogen (MW) aan onshore windenergie ten opzichte van de doelstellingen tegen 2020 voor de EU-landen........................................................................46 Figuur 4: Eigendomsverdeling van de windenergieproductie voor een aantal EU- lidstaten...................................................................................................................................47 Figuur 5: Stimuleringssystemen voor hernieuwbare energie in de Europese Unie................51 Figuur 6: BAU en PRO-scenario vergeleken met geïnstalleerd vermogen (MW) aan onshore windenergie in Vlaanderen.....................................................................................................60 Figuur 7: Geïnstalleerd vermogen (MW) ten opzichte van streefcijfers 2020 per provincie.................................................................................................................................72 Figuur 8: Geïnstalleerd vermogen (MW) per provincie.........................................................73 Figuur 9: Geïnstalleerd (MW) vermogen per gemeente (a) en geïnstalleerd vermogen per km² (b)....................................................................................................................................79 Tabel 1: Categorisatie van Europese windenergieprojecten in gemeenschapsbezit...............27 Tabel 2: Totale hernieuwbare energie in 2020 in alle scenario’s in vergelijking met 2008...54 Tabel 3: Rangschikken van gemeenschapsmodellen volgens barrières.................................83 7
  • 8. LIJST VAN AFKORTINGEN AT – Oostenrijk BE – België BG – Bulgarije CY – Cyprus CZ – Tsjechië DE – Duitsland DK – Denemarken EE – Estland EL – Griekenland FI – Finland FR – Frankrijk HU – Hongarije IE – Ierland IT – Italië LU – Litouwen LV – Letland MT - Malta NL – Nederland PL – Polen PT – Portugal SE – Zweden SK – Slowakije SL – Slovenië SP – Spanje UK – Verenigd Koninkrijk US – Verenigde Staten BVBA - Besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid BWHI - Bijzondere Wet tot Hervorming der Instellingen Comm.V - Commanditaire Venootschap Comm.VA - Commanditaire Venootschap op Aandelen CREG - Commissie voor de Regulering van de Elektriciteit en het Gas 8
  • 9. CVBA – Coöperatieve Vennootschap met Beperkte aansprakelijkheid CVOA - Coöperatieve Vennootschap met Onbeperkte Aansprakelijkheid DTI - Departement of Trade and Industry EU – Europese Unie EWEA - The European Wind Energy Association FIM - Feed-In Model GSC – Groenestroomcertificaat GTM - Green Trading Model HE - Hernieuwbare energie ICA - Internationale Coöperatieve Alliantie KB – Koninklijk Besluit MIA – Milieu Investeringsaftrek MW – MegaWatt MWh – MegaWattuur NIABY - Not In Any Backyard NIMBY - Not In My Backyard NRC - Nationale Raad der Coöperaties NV – Naamloze Vennootschap N-VA – Nieuw-Vlaamse Alliantie ODE - Organisatie Duurzame Energie OVE - Oost-Vlaanderen Energielandschap PRUP – Provinciaal Ruimtelijk Uitvoeringsplan PV – Photovoltaïsch REScoop - Renewable Energy Sources cooperative RUP – Ruimtelijk Uitvoeringsplan US – Verenigde Staten VAMIL - Willekeurige Afschrijving Milieu-Investeringen VEA - Vlaams Energie Agentschap VEA – Vlaams Energieagentschap VITO - Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek VOF - Vennootschap Onder Firma VREG - Vlaamse Regulator van de Elektriciteits- en Gasmarkt VWEA - Vlaamse Wind Energie Associatie VZW – Vereniging Zonder Winst 9
  • 10. 1. INLEIDING 1.1 Situering van het eigen onderzoek binnen de wetenschappelijke literatuur Deze masterproef is te situeren binnen het onderzoeksveld dat de relatie bestudeert tussen windenergie en de gemeenschap. De term gemeenschap wordt ruim opgevat; het betreft meestal een groep mensen die op dezelfde plaats wonen of een bepaald kenmerk gemeenschappelijk hebben. Veel onderzoek is gedaan rond lokale weerstand bij de inplanting van een windturbine: hoe weerstand zich manifesteert, welke factoren aan de basis liggen en hoe er een antwoord op kan worden geboden. Een duidelijke focus kan hierbij worden gevonden op het fenomeen gemeenschapsbezit (financiële participatie s.l.), dat het hoofd lijkt te kunnen bieden aan lokale tegenstand door het creëren van betrokkenheid tussen het windenergieproject en de gemeenschap. Tot nu toe heeft enkel buitenlands onderzoek een bijdrage geleverd aan het onderzoeksonderwerp, mede omdat het fenomeen er al langer gekend is dan in België. Het gedane onderzoek heeft, hoewel meestal sterk gefragmenteerd en zeer specifiek, reeds uitvoerig het voorkomen, de voorwaarden, het hoe en waarom van gemeenschapsbezit bij windturbines behandeld. Deze masterproef tracht de meest relevante bevindingen van het gedane buitenlandse onderzoek op een begrijpelijke manier met elkaar te linken om dit geheel vervolgens als basis te gebruiken voor eigen onderzoek in Vlaanderen. 1.2 Probleemstelling De Europese richtlijn in verband met hernieuwbare energie2 legt België op om tegen 2020 13% van zijn finaal eindverbruik uit hernieuwbare energie te betrekken. In 2004 was het aandeel hernieuwbare energie voor België 1,9%, terwijl in 2012 een aandeel van 6,8% bereikt werd (Eurostat, 2013). In 2012 bevindt het EU27 gemiddelde zich op 14,1%. België bevindt zich dus ruimschoots onder dit gemiddelde. Een studie, gepubliceerd in 2010 door de Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek (VITO) in opdracht van het Vlaams Energie Agentschap (VEA), onderzocht welke 2 Richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van Richtlijn 2001/77/EG en Richtlijn 2003/30/EG 10
  • 11. doelstellingen kunnen worden bereikt onder het bestaand beleid (BAU-scenario) en welke onder een proactief beleid (PRO-scenario) en koppelt dit aan de opgelegde 2009/28 richtlijn. Wanneer het BAU-scenario wordt gevolgd, wordt in 2020 slechts 7,7% van het finaal energieverbruik uit hernieuwbare energie gehaald. Om de Europese doelstellingen te behalen moet overgegaan worden naar het PRO-scenario, zodat het aandeel 14,4% bedraagt, 1,3% hoger dan het opgelegde doel. In 2012 stond op het Belgische vasteland 996 MW aan windkrachtcapaciteit geïnstalleerd (EWEA, 2013). Volgens de studie van het VITO zou er voor onshore windenergie, moest het PRO-scenario gevolgd worden, in 2020 1905 MW aan vermogen geïnstalleerd zijn, wat een additionele 909 MW betekent. In 8 jaar zou het geïnstalleerde vermogen in België moeten verdubbelen wil men de doelstelling van de EU behalen. In het licht van de beoogde doelstellingen moet worden gekeken hoe die verdubbeling aan geïnstalleerd vermogen gerealiseerd kan worden. Een zichtbaar probleem is dat er heel wat weerstand is vanuit lokale bevolkingsgroepen bij de inplanting van windturbines. Volgens voormalig minister van ruimtelijke ordening Philippe Muyters werd in Vlaanderen in 2011 voor 70% van de toegekende vergunningen voor windturbines (>500 kW) beroep ingesteld bij de raad van vergunningsbetwistingen. Die weerstand kwam voornamelijk van de bevolking zelf, en minder vanuit de gemeentebesturen (http://www.vilt.be/, 27 april 2014). Deze aangetekende beroepen kunnen een windenergieproject sterk doen vertragen en, indien ontvankelijk verklaard, resulteren in de volledige stillegging van het project. Onderzoekers poneren verschillende oplossingen om het hoofd te bieden aan lokale weerstand, waarbij het betrekken van de lokale gemeenschap de gemeenschappelijke factor schijnt te zijn die deze oplossingen verbindt. De meest bestudeerde en aangehaalde vorm om betrokkenheid met de lokale gemeenschap te realiseren is gemeenschapsbezit. Wanneer de gemeenschap in het bezit is van een windenergieproject, kan de gemeenschap maximaal betrokken worden bij de ontwikkeling van het project alsook later onder de vorm van financiële participatie. In Vlaanderen zijn vormen van gemeenschapsbezit bij windturbines echter dun gezaaid. De coöperatieve vennootschap is momenteel de enige rechtsvorm waaronder gemeenschapsbezit wordt georganiseerd. In 2013 bezat de coöperatieve sector slechts 6,4% van het totaal geïnstalleerde vermogen aan windturbines in Vlaanderen, de 11
  • 12. grootste uitbater zijnde Ecopower CVBA met 16 megawatt (MW) (http://www.vwea.be/, 23 april 2014). 1.3 Relevantie Hoewel gemeenschapsbezit bij windturbines in België een relatief onbekend en onbestudeerd fenomeen is, neemt het in landen met een succesvolle windenergie- implementatie vaak een groot deel in van de totale energiemarkt. In Denemarken zijn ongeveer 80% van de windturbines in handen van de gemeenschap, en gelijkaardige fenomenen vindt men in Duitsland en Zweden (Bolinger, 2001). Het betrekken van de lokale gemeenschap bij de inplanting van windturbines onder de vorm van gemeenschapsbezit kan een antwoord bieden op de groeiende weerstand die ontstaat bij de lokale bevolking. Indien Vlaanderen het draagvlak voor windenergie wil vergroten, dan zou ze het gemeenschapsbezit van windturbines als valabel alternatief moeten overwegen. 1.4 Doelstelling en onderzoeksvragen De doelstelling van dit onderzoek is driedelig: - Een overzicht geven van de situatie in Vlaanderen in verband met gemeenschapsbezit bij windenergie. - Een analyse maken van hoe Vlaanderen tot de huidige situatie is gekomen, met focus op de beleidsmaatregelen vanuit Europees, federaal, gewestelijk, provinciaal en gemeentelijk niveau die hiertoe hebben bijgedragen. - Een vergelijking maken van de situatie in eigen land met buitenlandse voorbeelden, teneinde een bredere visie te verkrijgen betreffende alternatieve toepassingsmogelijkheden. De onderzoeksvragen vloeien voort uit de doelstellingen: - Beschrijving van de situatie • Wat is de huidige samenstelling van de elektriciteitsmarkt in Vlaanderen? 12
  • 13. • Welke participatievormen zijn aanwezig in Vlaanderen en welke mogelijkheden bestaan er? • Welke initiatieven bestaan er in Vlaanderen op vlak van gemeenschapsbezit bij windenergie? - Analyse van de situatie • Welke Europese, federale, gewestelijke, provinciale en gemeentelijke beleidsmaatregelen beïnvloeden gemeenschapsbezit in Vlaanderen? • Promoten de verschillende beleidsniveaus gemeenschapsbezit, of werken ze de ontwikkeling ervan juist tegen? - Vergelijking van de situatie • In welke mate verschillen de beleidsmaatregelen met die van het buitenland? • Kunnen aanbevelingen voor het Vlaamse beleid worden gedaan aan de hand van deze buitenlandse verschillen? • Wat zijn de toekomstperspectieven voor gemeenschapsbezit in Vlaanderen? 1.5 Structuur Deze masterproef valt qua structuur op te delen in drie grote delen. Een eerste deel is het literatuuronderzoek (hoofdstuk 2) dat de basisbeginselen van gemeenschapsbezit tracht weer te geven aan de hand van het reeds uitgevoerde buitenlands onderzoek. Als tweede deel is er de bespreking van de onderzoeksmethodologie, de materialen en het studiegebied (hoofdstuk 3). Het derde en belangrijkste deel bevat het eigenlijke onderzoek (hoofdstuk 4), dat aan de hand van het literatuuronderzoek de situatie in Vlaanderen wat betreft gemeenschapsbezit analyseert, en de bespreking van de resultaten (hoofdstuk 5). Het literatuuronderzoek start bij de essentie van het probleem: de weerstand vanuit lokale bevolkingsgroepen bij de inplanting van windturbines (hoofdstuk 2.1). Er wordt bekeken hoe men sociale acceptatie voor hernieuwbare energie en specifiek windenergie definieert, welke factoren de sociale acceptatie beïnvloeden en in welke mate ze dit doen. Aangezien betrokkenheid met de gemeenschap gezien wordt als de cruciale factor die sociale acceptatie vergroot, wordt in hoofdstuk 2.2 gekeken hoe windenergie in relatie staat met de gemeenschap. Nadat de term gemeenschap verder wordt verduidelijkt, wordt bekeken wat de voordelen van windenergie voor de gemeenschap precies zijn en hoe deze 13
  • 14. gekwantificeerd kunnen worden. Betrokkenheid wordt gerealiseerd door het toepassen van een of meerdere participatievormen; hierbij wordt dan ook gekeken hoe de literatuur participatie definieert en categoriseert. In het laatste hoofdstuk van het literatuuronderzoek (2.3) wordt dieper ingegaan op de meest bestudeerde vorm van participatie: gemeenschapsbezit. De voor- en nadelen van gemeenschapsbezit worden uiteengezet, de juridische organisatievormen waaronder men gemeenschapsbezit organiseert en de omstandigheden en beleidsmaatregelen die volgens de literatuur mogelijks gemeenschapsbezit kunnen beïnvloeden, worden besproken. In hoofdstuk 3 wordt de onderzoeksmethodologie besproken, waarbij de bijzonderheden van het onderzoeksdesign aan bod komen. Een onderverdeling wordt gemaakt tussen het conceptueel design, waar het onderzoeksonderwerp wordt gedefinieerd en afgebakend, en het technisch design, waar wordt uitgelegd op welke data het onderzoek zich baseert en hoe de data worden verzameld en geanalyseerd. Bij de uiteenzetting van de resultaten van het eigenlijke onderzoek (hoofdstuk 4) wordt een top-down benadering gehanteerd, beginnend vanaf het Europees schaalniveau, om zo via het federale, gewestelijke en provinciale beleidsniveau, lokaal te eindigen bij de gemeentelijke overheid. Bij elk schaalniveau wordt, indien relevant, de algemene situatie wat betreft de energiemarkt, windenergie en gemeenschapsbezit beschreven. Per schaalniveau worden bovendien de belangrijkste maatregelen die invloed kunnen hebben op gemeenschapsbezit en de specifieke gevolgen voor gemeenschapsbezit beschreven. Op deze manier wordt per bestuursniveau een gedetailleerd overzicht gegeven omtrent de algemene situatie en de maatregelen die hiertoe hebben geleid. In hoofdstuk 5 worden de resultaten van hoofdstuk 4 besproken. Eerst wordt de situatie en het beleid van de verschillende schaalniveaus vergeleken om vervolgens de relatie tussen het beleid en de situatie omtrent gemeenschapsbezit aan de hand van een bestaand theoretisch model te bestuderen. Als laatste wordt een aanzet tot aanbevelingen gedaan. De conclusie in hoofdstuk 6 bevat een uiteenzetting van de belangrijkste bevindingen opgedaan tijdens het onderzoek. 14
  • 15. 1.6 Belangrijkste resultaten Gemeenschapsbezit bij windenergie heeft het potentieel om een antwoord te bieden tegen de opkomende lokale weerstand. Zowel bij de start van een gemeenschapsproject als bij de uitbating ervan kunnen omwonenden, door duidelijke informatieverlening, inspraak en financiële betrokkenheid, mee participeren. De meest verregaande vorm van gemeenschapsbezit, de community-led vorm, heeft het meest potentieel om een lokaal draagvlak te creëren voor windenergie omdat het de verschillende participatiecomponenten inherent in zijn structuur implementeert. Bij deze vorm wordt een lokaal verankerd project geïnitieerd door de lokale gemeenschap en blijft tijdens de ontwikkeling en uitbating via financiële participatie in eigen beheer. Opmerkelijk is dat gemeenschapsbezit in Vlaanderen niet volgens de community-led vorm georganiseerd wordt maar voornamelijk volgens de developer-led vorm, waarbij het project geïnitieerd, ontwikkeld en beheerd wordt door projectontwikkelaars die opereren binnen een nationale context. Participanten hebben wel volledige zeggenschap over het project, maar spelen meestal slechts een passieve investeringsrol. Het voorkomen van gemeenschapsbezit vloeit voornamelijk voort uit beleidsmaatregelen en beslissingen afkomstig van het bevoegde gewestelijke beleidsniveau. Uit dit onderzoek blijkt dat Vlaanderen tot nu toe geen specifiek ondersteunende beleidsmaatregelen heeft genomen ter bevordering van gemeenschapsbezit. Vlaanderen moet rekening houden met van bovenaf opgelegde EU-doelstellingen en met provincies en gemeenten die via een eigen beleid gemeenschapsbezit proberen te stimuleren. De wensen van beide niveaus zijn niet altijd complementair en een structurele visie van Vlaanderen ontbreekt alsnog om deze verschillende perspectieven te verenigen. Dit onderzoek bundelt de verschillende barrières die het voorkomen van de verschillende vormen van gemeenschap verhinderen. De wettelijke, regelgevende, ruimtelijke, belasting-, markt-, en investeringsgerelateerde barrières worden voor de community-led, developer-led en de investment fund vorm elk afzonderlijk geanalyseerd. Besloten kan worden dat, binnen het huidige Vlaams beleid, de barrières voor de community-led vorm te groot zijn; vandaar de afwezigheid ervan in Vlaanderen. De elektriciteitsmarkt wordt gedomineerd door commerciële multinationale spelers in handen van het buitenland. Enkel de developer-led vorm en gemeenschapsbezit via beleggingsfondsen, die een hoger aantal participanten 15
  • 16. kunnen bereiken door de afwezigheid van een lokale verankering, zijn in staat om te concurreren met die commerciële projectontwikkelaars. Wil Vlaanderen het draagvlak voor windenergie vergroten, dan moet het de barrières voor gemeenschapsbezit, en meerbepaald de community-led vorm, trachten te verkleinen. 16
  • 17. 2. LITERATUURONDERZOEK De Europese richtlijn in verband met hernieuwbare energie legt de EU-lidstaten op een welbepaald percentage van hun finaal energieverbruik uit hernieuwbare energie te betrekken. Windenergie is de meest beschikbare en rendabele vorm van hernieuwbare energie (Loring, 2007), waardoor staten hiervoor vaak een aanzienlijk deel reserveren om de beoogde EU-doelstellingen te bereiken (44% van alle hernieuwbare energie (HE) in Europa (EWEA, 2014)). Beleidsmaatregelen op nationaal niveau voor het stimuleren van windenergie zijn tot nu toe echter wisselend succesvol gebleken. In tegenstelling tot conventionele energiebronnen heeft windenergie, net zoals de meeste andere HE-bronnen, een beperkte energiedichtheid, waardoor het gebruik ervan relatief veel ruimte inneemt (Bollen, 2011). Evoluties binnen de windturbinetechnologie kenmerken bovendien een steeds toenemende omvang, voornamelijk in de hoogte. Beide factoren maken dat de invloedssfeer van een onshore3 windturbine(park) op landschappelijk en maatschappelijk niveau aanzienlijk kan worden. Voornamelijk in dichtbevolkte regio’s zoals Vlaanderen, waar vanuit meerdere hoeken aanspraak wordt gemaakt op de beschikbare ruimte, kan de inplanting van een windturbine op veel lokale weerstand stuiten. Deze weerstand kan een project sterk vertragen en in sommige gevallen volledig blokkeren. In het licht van de opgelegde EU-doelstellingen is het daarom van belang te kijken hoe deze weerstand ten opzichte van windturbines vorm krijgt en hoe deze volgens wetenschappelijk onderzoek op te lossen valt. 2.1 Publieke weerstand bij onshore windenergie Wil men een antwoord kunnen bieden op de weerstand die zich voordoet bij de inplanting van een windturbine, dan is het begrijpen van deze weerstand van essentieel belang. Men heeft trachten te onderzoeken hoe weerstand of acceptatie zich manifesteert en welke factoren belangrijk zijn bij de ontwikkeling ervan. 3 Op vasteland 17
  • 18. 2.1.1 Sociale acceptatie Onderzoekers raken het er over eens dat voornamelijk de afwezigheid van sociale acceptatie voor windenergie een belemmering kan vormen voor het realiseren van de beoogde EU- doelstellingen. Wustenhagen (2007) deelt sociale acceptatie op in drie dimensies: sociaalpolitieke acceptatie, acceptatie door de gemeenschap en acceptatie door de markt. Sociaalpolitieke acceptatie slaat neer op de acceptatie van beleidskaders gericht op het stimuleren van hernieuwbare energiebronnen alsook op de algemene acceptatie van nieuwe technologieën. Dit is de meest algemene vorm van sociale acceptatie. De publieke aanhang voor hernieuwbare technologieën is overal overwegend groot, en dit heeft beleidsmakers doen geloven dat sociale acceptatie geen rol speelt in het inplanten van onshore windturbines. De acceptatie door de markt betreft voornamelijk producenten en investeerders en hun neiging tot padafhankelijkheid4 (Hirsh, 2003). Investeerders zouden uit gewoonte fossiele brandstoffen blijven promoten, ook al bestaat er een economische incentive om over te schakelen naar hernieuwbare technologieën. Acceptatie door de markt betreft echter ook de consument, wanneer die de beslissing kan nemen om over te schakelen op groene stroom zonder zelf in contact te komen met de fysische inplanting van de turbine. Zo wordt het consumeren van ‘ethisch verantwoorde’ energie mogelijk zonder de lasten op lokaal niveau te moeten ervaren. Hierbij is de marktacceptatie (vraag) gelinkt aan de acceptatie door de gemeenschap (aanbod). Het gevaar bestaat dat, wanneer protest tegen windturbines het aantal ingeplande windturbines doet afnemen, de vraag naar groene stroom het aanbod zal overstijgen. De acceptatie door de (lokale) gemeenschap kan voor de implementatie van windturbines een grote barrière vormen. Meestal wordt dit probleem aangesproken als het NIMBY (Not In My Backyard) -syndroom; het fenomeen wanneer een zekere dienst in principe wordt waargenomen als gunstig door de meerderheid van de gemeenschap, maar dat de voorgestelde locaties voor deze diensten in de praktijk vaak grote tegenstand kennen door lokale residenten (van der Horst, 2007). Het is echter onzeker of het NIMBY-fenomeen een 4 Padafhankelijkheid: het fenomeen waarbij in het verleden gemaakte keuzes andere keuzemogelijkheden in het heden uitsluiten (http://www.encyclo.nl, 5 augustus 2013) 18
  • 19. significant effect heeft in het al dan niet slagen van een windenergieproject (van der Horst, 2007; Wolsink, 2000). Een studie samengesteld door Wolsink (2000), waarbij gepeild wordt naar de redenen tot protest bij residenten, stelt dat slechts 4% van de variantie te verklaren valt door het NIMBY-fenomeen. Wolsink (2000) argumenteert dat er naast het NIMBY- fenomeen verschillende andere achterliggende oorzaken zijn zoals het algemeen verwerpen van windturbine technologie (Not In Any Backyard), het veranderen van een positieve mening naar een NIABY-mening door informatie opgedaan tijdens het planningsproces, of het steunen van windtechnologie onder welbepaalde landschappelijke of technische voorwaarden. Het afdoen van de kritiek op windturbines als louter egoïstisch commentaar is derhalve onvoldoende om de tegenstand te doorgronden. Uit het voorgaande blijkt dat sociale acceptatie in verschillende dimensies voorkomt. De algemene acceptatie voor windenergie is overwegend groot, maar kan op lokaal niveau sterk verminderen. De acceptatie door de lokale gemeenschap is de belangrijkste indicator om tegenstand te verklaren, wetende dat dit niet louter als een NIMBY-reactie afgedaan kan worden. De vraag is vervolgens welke elementen sociale acceptatie beïnvloeden en in welke mate. 2.1.2 Factoren die de acceptatie door de lokale gemeenschap beïnvloeden Literatuuronderzoek door Mulvaney et al. (2013) bracht de verschillende redenen voor lokaal verzet tegen windparken samen. De meest aangehaalde argumenten betreffen landschapsvervuiling (visuele impact en aantasting van het rurale landschap), geluidshinder en slagschaduw. Bijkomend zijn er bezorgdheden omtrent de gezondheid en veiligheid van mens en dier door gevaar van vallende ijspartikels (Dalili et al., 2009) of een vrees voor massale vogel- of vleermuissterfte. Enkele economische bekommernissen zijn eveneens van tel; zo betwist men de rendabiliteit van windenergie aan de hand van de vermeende kost of de onzekere energieproductie (Wolsink, 2000). Voorts kunnen omwonenden wijzen op een mogelijke depreciatie van de grondwaarde (Hoen et al., 2011) of een oneerlijke winstverdeling. 19
  • 20. 2.1.3 Het relatieve belang van acceptatiefactoren Verschillende onderzoeken zijn ondertussen uitgevoerd omtrent het relatieve belang van de verschillende componenten van sociale acceptatie van specifieke windparken. Onderzoekers zijn het echter oneens over welke factoren nu het belangrijkst zijn bij het beïnvloeden van de sociale acceptatie van windparken. 2.1.3.1 Positieve beïnvloeding Volgens een studie in Indiana (US) uitgevoerd door Mulvaney (2013), zijn financiële baten, eerder dan bezorgdheden rond het milieu, het belangrijkst voor de aanvaarding van het windpark. Residenten zitten slechts beperkt in met de impact van geluid of visuele impact van de windturbines, maar hechten meer belang aan concrete maatregelen, zoals het krijgen van een vermindering op de energiefactuur. Ook Bidwell (2013) kwam tot dezelfde conclusie; in Michigan is de verwachting dat windparken de gemeenschap economisch ten goede zullen komen de belangrijkste factor bij de acceptatie van het windpark. Ander onderzoek uitgevoerd in de US toont aan dat aanhang voor windparken voornamelijk geassocieerd is met socio-economische factoren, eerder dan morele of esthetische waarden. Twee derde van de ondervraagden had de perceptie dat windenergie een wondermiddel kan zijn tegen economische achteruitgang (Slattery, 2012). De ondervraagden waren in het algemeen bezorgd over het milieu, maar er moet gezegd worden dat twee derde weinig inzat met de opwarming van de aarde en geloofde dat fossiele brandstoffen niet schadelijk waren voor het milieu. Het is gevaarlijk om de situatie in de US te extrapoleren naar Europa, aangezien beide gemeenschappen vertrekken vanuit verschillende waarden en normen. Onderzoek gedaan in Europa omtrent de verschillende variabelen die de sociale acceptatie beïnvloeden, vertoont een meer ambigu beeld. Cowell et al. (2011) suggereren dat participatie in het planningsproces een belangrijke rol kan spelen in het scheppen van sociale acceptatie. Dit idee wordt bevestigd met empirisch onderzoek geleverd door Loring (2007). Van 18 case studies werd de graad van lokale gemeenschapsparticipatie in het planningsproces en de stabiliteit van het netwerk van betrokken individuen en organisaties onderzocht. Met deze gegevens kon de relatie tussen de publieke acceptatie en de uitkomst van het project bepaald worden. De resultaten geven weer dat projecten met een hoge participatiegraad meer kans hebben op slagen en de 20
  • 21. waarschijnlijkheid toeneemt dat er stabiele netwerken van aanhangers worden gevormd. Hoewel stabiele netwerken van aanhangers niet noodzakelijk zijn voor het slagen van een project is de afwezigheid van netwerken van tegenhangers wel noodzakelijk. Jobert (2007) identificeerde aan de hand van literatuuronderzoek en vijf case studies de factoren die de lokale acceptatie van windparken verklaren. De factoren die een belangrijke rol speelden, varieerden echter sterk afhankelijk van de locatie en situatie van het project. In Franse case studies speelde zichtbaarheid een grote rol, terwijl in de Duitse gevallen gemeenschapsbezit de belangrijkste factor bleek bij de aanvaarding van een windpark. In beide landen bleek echter de integratie van het projectmanagement in de lokale gemeenschap fundamenteel, zoals de aanwezigheid van een correcte informatieverlening, overleg met lokale actoren, en de mogelijkheid tot participatie in het planningsproces. Het verschaffen van aandelen voor de gemeenschap, zodat directe toegang kon verkregen worden tot de winst van het project, bleek voordelig in het creëren van een netwerk van voorstanders (Wolsink, 2007). Deze mogelijkheid is echter enkel in Duitsland voldoende uitgebouwd. 2.1.3.2 Negatieve beïnvloeding Een studie uitgevoerd in Schotland en Ierland door Warren (2005) claimt dat esthetische percepties en dan vooral de visuele impact de meest belangrijke factoren zijn in het verklaren van oppositie tegen windparken. Van de Wardt (1988) stelt bovendien dat, binnen de esthetische percepties, het type landschap andere factoren domineert. Het design van de windturbine en de grootte van het park zou bijvoorbeeld van inferieur belang zijn ten opzichte van de functie van het gebied. Wolsink (2007) deed onderzoek naar het beslissingsproces bij de lokalisatie van zes afvalverwerkingsbedrijven. De analyse benadrukt het feit dat oppositie niet verklaard kan worden aan de hand van egoïstische beweegredenen van lokale residenten. De voornaamste reden tot oppositie is de oneerlijke aanpak van het beslissingsproces, waarbij anderen de ondervraagde onrecht konden aandoen zonder dat de persoon in kwestie daarbij inspraak in had. 21
  • 22. 2.1.3.3 Betrokkenheid als overkoepelende positieve factor De verschillende onderzoeken laten een onduidelijk beeld achter wat betreft de mogelijke factoren voor het verklaren van oppositie ten opzichte van windparken. Belangrijker dan de vraag te stellen wat nu precies tegenstand in de hand werkt, is te kijken hoe de acceptatie door de gemeenschap positief beïnvloed kan worden. Bovenstaand onderzoek spreekt van financiële baten voor de gemeenschap, participatie in het planningsproces, correcte informatieverlening, gemeenschapsbezit en eerlijkheid van het beslissingsproces als fundamenteel voor een hoge lokale acceptatie. Aan deze opsomming van positieve factoren kan de overkoepelende term betrokkenheid gekoppeld worden. In weinig onderzoeken is de globale betrokkenheid van de gemeenschap bij windenergieprojecten systematisch onderzocht. Er wordt eerder gefocust op financiële vormen van betrokkenheid zoals gemeenschapsbezit of gemeenschapsfondsen. Anders dan enkel financiële baten, kan ook deelname in het planningsproces of het correct informeren van de gemeenschap de sociale acceptatie verhogen. Dergelijke enge definiëring kan doen geloven dat er slechts één beste oplossing is, terwijl in werkelijkheid een brede waaier aan participatievormen bestaat. Het is dus belangrijk te bestuderen hoe windenergie in relatie staat met de gemeenschap en welke participatievormen deze relatie kan vormgeven. 2.2 Windenergie en de gemeenschap 2.2.1 Definitie gemeenschap De definitie van community volgens the Oxford Dictionary is “a group of people living in the same place or having a particular characteristic in common”. De definitie van gemeenschap volgens Van Dale is vager: “een groep mensen die iets gemeenschappelijks hebben”. In het onderzoek omtrent gemeenschapsbezit van windturbines wordt vaak het onderscheid gemaakt tussen communities of locality en communities of interest (Walker, 2008; Bolinger, 2001; DTI, 2005). Communities of locality bestaan uit mensen die in een bepaald geografisch gebied leven, waarbij de grootte van het gebied van ondergeschikt belang is. Dit geografisch gebied kan dus zowel een klein dorp of een dichtbevolkt gebied omvatten, of kan begrensd zijn door een administratieve lijn. Communities of interest bestaan uit individuen afkomstig uit verschillende communities of locality die toch een 22
  • 23. gemeenschappelijke interesse bezitten. In die zin sluit de definitie van the Oxford Dictionary beter aan bij het onderscheid dat wordt gemaakt in de literatuur. Beide types gemeenschappen zijn in staat om in het bezit te zijn van een windenergieproject (Bolinger, 2001). Communities of interest kunnen bestaan uit geografische verspreide investeerders die gezamenlijk kapitaal besteden in de installatie van een windenergieproject. Communities of locality kunnen onafhankelijk een project opstarten in eigen streek, of kunnen op de projectlocatie van de communities of interest de kans krijgen om mee in het project in te stappen. Er is dus enige overlap mogelijk. Desalniettemin zorgt de vage definiëring van de geografische omvang voor problemen bij de vraag waar genererende baten voor de gemeenschap zouden moeten plaatsvinden (DTI, 2005). De participatievorm bepaalt in grote mate het schaalniveau waarop de gemeenschapsbaten terechtkomen. Ter illustratie: het kapitaal verzameld in een fonds zou kunnen dienen om faciliteiten binnen kijkafstand van het project te steunen, terwijl baten gegenereerd door productie van de installatie op regionale schaal kunnen plaatsvinden. Het is daarom van belang te kijken welke gemeenschapsbaten zich kunnen voordoen en hoe deze in relatie staan met de gebruikte participatievormen. 2.2.2 Voordelen voor de gemeenschap Een studie uitgevoerd voor het Departement of Trade and Industry in het Verenigd Koninkrijk (DTI, 2005) trachtte de mogelijke baten voor de gemeenschap uiteen te zetten. Aangezien de wetenschappelijke literatuur tot dusver geen poging heeft ondernomen om te onderzoeken wat de baten van een windenergieproject precies zouden kunnen zijn, wordt de classificatie van het DTI overgenomen. In de meeste gevallen komen financiële voordelen enkel ten goede aan de lokale landeigenaar van wie de projectontwikkelaar het stuk grond huurt. In sommige situaties heeft een windturbine ook financiële voordelen voor de omliggende gemeenschap. Zo kan een jaarlijkse geldsom gereserveerd worden voor habitatverbetering of voor investeringen in lokale faciliteiten of kan er goedkopere elektriciteit worden aangeboden aan omwonenden. Financiële participatie kan bovendien verwezenlijkt worden door gedeeld bezit, waarbij een deel of de volledige windturbine in handen is van de gemeenschap. Lokale werkgelegenheid kan gestimuleerd worden door het in dienst nemen van lokaal personeel voor het beheer van 23
  • 24. het windpark. Het gebruik van nabij geproduceerd materiaal en plaatselijke aannemers kan een boost geven aan de lokale economie. Bovendien kunnen schoolbezoeken, activiteiten voor de gemeenschap en de komst van toeristische faciliteiten een bijkomend niet-financieel voordeel bieden. 2.2.3 Kwantificeren van voordelen voor de gemeenschap Het creëren van jobs wordt vaak aangehaald als positief argument om te investeren in windenergie. EWEA (2009) publiceerde een rapport dat aantoont dat dergelijk argument gerelativeerd moet worden binnen de nationale context van de energiesector. De creatie van jobs is voornamelijk gerelateerd aan de productie van windturbines (7,5 fte5 direct en 5 fte indirect) terwijl het onderhoud, realisatie en bedrijfsvoering een veel kleiner aandeel inneemt (2,9 fte). Indien dus geen onderzoek en ontwikkeling in een land aanwezig is, moet dit argument met voorzichtigheid behandeld worden. Een analyse in Wales verricht door Munday (2011) probeert te achterhalen in welke mate een windenergieproject in monetaire waarde kan bijdragen tot de economische ontwikkeling van het betrokken gebied. Het onderzoek onthult dat de vorm en het volume van het bedrag uitgereikt aan de gemeenschap in de meeste gevallen bepaald wordt door de projectontwikkelaar. Meestal wordt een geldsom verzameld in een gemeenschapsfonds, die vervolgens gebruikt kan worden voor het financieren van een verbetering van lokale faciliteiten. Deze commerciële bedrijven staan gemiddeld zo’n 1000 tot 5000 pond per jaar per MW af aan het gemeenschapsfonds. Munday (2011) suggereert dat de compensatie aangeboden door middel van een gemeenschapsfonds vrij laag is in vergelijking met het bedrag dat wordt verworven wanneer het windpark in het bezit is van de gemeenschap zelf. Drie turbines op het eiland Gigha in Schotland zouden voor de gegeneerde 0,675 MW een opbrengst opleveren van 80.000 pond per jaar (Warren et al., 2007). De ‘Fintry wind farm’ in Schotland genereert voor een enkele windturbine van 2,5 MW voor de eerste 15 jaar een opbrengst van 50.000 tot 70.000 pond per jaar. Wanneer de kapitaalskosten zijn afgelost liggen de verwachte inkomsten per jaar rond de 400.000 pond (The Southeren Uplands Partnership, 2011). Duidelijk is dat de potentiële voordelen voor de gemeenschap een pak hoger liggen wanneer het windpark in gemeenschapsbezit is. Het is echter belangrijk op te 5 Fte staat voor fulltime-equivalent. Het is een rekeneenheid waarmee de omvang van een functie of de personeelssterkte kan worden uitgedrukt. Eén fte is een volledige werkweek (38 uur). (https://onzetaal.nl, 17 april 2014) 24
  • 25. merken dat de financiële voordelen van gemeenschapsbezit zich meestal beperken tot de leden van de organisatie zelf indien geen deel van de winst wordt gereserveerd voor openbaar nut. Het Mattheuseffect kan hierbij optreden, waarbij de voordelen het minst gaan naar diegene die het het meest nodig hebben. 2.2.4 Participatievormen Betrokkenheid kan zich manifesteren op verschillende vlakken. Onderzoekers hebben theoretische en praktische opdelingen trachten te maken, teneinde de verschillende participatiemogelijkheden gestructureerd weer te geven. De onderzoeken werden opgesplitst in 2 categorieën; zij die een ruime definitie van betrokkenheid hanteren en zij die zich enkel focussen op financiële participatie. 2.2.4.1 Ruime definitie betrokkenheid Walker et al. (2008) publiceerden een theoretische kijk op community renewable energy. De twee belangrijkste dimensies werden geïdentificeerd uit onderliggende visies van betrokken actoren; één dimensie is gerelateerd aan de openheid en participatiemogelijkheid tijdens het ontwikkelingsproces en een tweede dimensie is gerelateerd aan de lokaliteit en de collectiviteit van de uitkomst (zie figuur 1). 25
  • 26. Figuur 1: Begrijpen van community renewable energy in relatie tot het ontwikkelingsproces en de uitkomst van het project Bron: Walker et al. (2008) Visie A focust op de proces gerelateerde dimensie, en beschouwt hoge betrokkenheid in de planning, ontwikkeling en het besturen van het project door de gemeenschap noodzakelijk. Visie B focust op de uitkomst van het project, en beschouwt de uiteindelijke verdeling van baten over de gemeenschap belangrijker dan de manier waarop het proces heeft plaatsgevonden. Visie C behelst een meer open opvatting, waar minder belang wordt gehecht aan hoe de gemeenschapsbaten precies worden ingevuld, als deze maar enigszins aanwezig zijn. Walker et al. stellen wel de vraag of een grote mate aan variabiliteit zoals voorgesteld in visie C bevorderlijk is. Een studie uitgevoerd door Jansen (2009) in opdracht van SenterNovem6 hanteert een meer praktische indeling van participatievormen. Een onderscheid wordt gemaakt tussen de betrokkenheid bij de ontwikkeling van de plannen (participatie in planning) en financiële betrokkenheid (financiële participatie): 6 Agentschap voor duurzaamheid en innovatie, Utrecht. 26
  • 27. - Participatie in planning: gaande van informatieverlening, inspraak tot medezeggenschap - Financiële participatie • Financiële participatie zonder zeggenschap: mogelijk in de vorm van (beleggings)fondsen, leningen, certificaten van aandelen en obligaties. • Financiële participatie met zeggenschap: mogelijk in de vorm van coöperaties, stichtingen, B.V. (bvba), ... . 2.2.4.2 Financiële participatie (enge definitie betrokkenheid) Onderzoek naar financiële participatie, waarbij de enge definitie van betrokkenheid gehanteerd wordt, heeft geleid tot volgende categorisatie van participatievormen. Bolinger (2001) identificeerde drie brede categorieën die allen onder de noemer community owned vallen. Het onderscheid werd gemaakt tussen community-led, developer-led en investment funds. De eerder vermelde communities of locality en communities of interest, geïntroduceerd door Walker (2008), werden mede geïncorporeerd om een beter overzicht te verkrijgen (zie tabel 1). Tabel 1: Categorisatie van Europese windenergieprojecten in gemeenschapsbezit Bron: Bolinger (2001) De categorie community-led zijn modellen waaronder projecten geïnitieerd, ontwikkeld en beheerd worden door de lokale gemeenschap (community of locality). Participanten hebben bij dit model volledige zeggenschap over het project. Denemarken heeft reeds een lange 27
  • 28. voorgeschiedenis in deze misschien wel meest pure vorm van gemeenschapsbezit, wat een belangrijk element vormde voor het succes van de Deense windindustrie. Zoals Bolinger (2001) aanhaalt, liggen factoren als geografische restrictie wat betreft eigendomsmogelijkheid en taksvoordelen gelinkt aan de mate van consumptie aan de basis van de explosieve groei van windturbines sinds de jaren ’70. Echter blijken diezelfde factoren vandaag de dag verdere ontwikkeling van projecten te verhinderen, omdat het aantal potentiële investeerders stilaan uitgeput raakt. Zweden heeft eveneens het community-led model succesvol kunnen introduceren door middel van een toepasbare regelgeving rond gemeenschappelijk goed in de vorm van real estate communes (zie deel 2.3.2 Organisatievormen van gemeenschapsbezit). Developer-led modellen zijn modellen waaronder projecten geïnitieerd, ontwikkeld en beheerd worden door projectontwikkelaars. Meestal zijn individuen dan mede-eigenaar van het bedrijf door middel van een aandeel; de participanten spelen in de meeste gevallen slechts een passieve investeringsrol maar hebben wel, afhankelijk van het soort aandelen, volledige zeggenschap. De afwezigheid van een geografische restrictie in Duitsland heeft investeerders ertoe aangezet om op nationale schaal kapitaal aan te trekken (community of interest). Zweden en Denemarken stapten geleidelijk aan ook af van die geografische restrictie omwille van bovengenoemde redenen, waardoor offshore projecten als Middelgrunden, waarbij een totaal aan 40 MW werd geïnstalleerd aan een kost van 49,5 miljoen euro7 mogelijk worden. Bij de laatste categorie investment funds wordt een ongedefinieerde hoeveelheid aan kapitaal van de community of interest verzameld in een fonds, waarna dit kapitaal vervolgens gebruikt wordt in een niet nader bepaald windenergieproject. Het verschil met het developer-led model is dat de hoeveelheid aan kapitaal alsook het eigenlijke project niet gespecificeerd wordt. Bij dit model hebben de participanten slechts beperkt zeggenschap. 2.2.4.3 Meest optimale participatievorm? Duidelijk is dat er een brede waaier aan participatiemogelijkheden aanwezig is. De vraag welke vorm zou moeten toegepast worden is moeilijk te beantwoorden, mede omdat dit het 7 Hans Chr. Sørensen, persoonlijke mededeling via mail op 27 juni 2013 28
  • 29. onderwerp is van subjectieve meningsverschillen en sterk afhankelijk is van de institutionele en maatschappelijke context waarin een project zich bevindt. Het aanwenden van commerciële projecten kan gunstig zijn wanneer er vanuit weinig kanten aanspraak wordt gemaakt op de ruimte, geschikte plaatsen beschikbaar zijn, weinig milieu-impact is en men geen planning of vergunningsmoeilijkheden verwacht (Bolinger, 2001). Wanneer niet aan deze criteria is voldaan, kan het project weerstand ondervinden. Tussen de onderzoekers lijkt de consensus te bestaan dat gemeenschapsbezit een antwoord kan bieden op deze weerstand Gemeenschapsbezit (financiële participatie) kan gerealiseerd worden via participanten met volledige zeggenschap (developer-led en community-led) of met beperkte zeggenschap (investment funds). Zoals Walker (2008) vermeldt, is het niet zo dat een grote mate aan variabiliteit bevorderlijk werkt voor sociale acceptatie; een project omschrijven als community kan juist aversie opwekken wanneer het project slechts op een beperkt aantal vlakken community-gerelateerd is. Zo kan een developer-led project steeds kiezen: alle participatievormen toepassen of zich enkel toespitsen op de financiële vorm. De meest verregaande vorm van gemeenschapsbezit, de community-led vorm, bezit daarentegen van nature uit het meest potentieel om een antwoord te bieden op lokale weerstand. Het project wordt in dat geval geïnitieerd door de lokale gemeenschap zelf en blijft tijdens de ontwikkeling en uitbating ook in eigen beheer zodat alle verschillende participatiecomponenten inherent in de projectstructuur worden verwerkt. Commerciële projecten hebben het moeilijker bij het realiseren van sociale acceptatie, onder meer omdat de mogelijkheid tot participatie niet inherent aanwezig is in een commerciële bedrijfsstructuur. Het streven naar winstmaximalisatie zorgt dat bedrijven minder makkelijk toegevingen zullen doen naar de gemeenschap toe. Het verlenen van correcte, objectieve informatie gaat dan ook vaak moeizaam. Commerciële projecten kunnen wel compensaties verschaffen aan de gemeenschap. Het bedrijf kan bijvoorbeeld aan de omwonenden de mogelijkheid bieden bedrijfsaandelen te kopen zodat toch een zekere binding wordt gecreëerd tussen de gemeenschap en de windturbine. Het bedrijf kiest echter in de meeste gevallen zelf hoe hoog de aandeelrente zal zijn en specificeert vaak niet waar het geïnvesteerde kapitaal benut zal worden. Een andere mogelijkheid tot financiële participatie door commerciële bedrijven is het aanbieden van een jaarlijkse compensatiesom in een omgevingsfonds. Bromley (1989) maakt daarbij een onderscheid tussen property rules en liability rules. Bij property rules bepaalt men aan de hand van voorafgaande 29
  • 30. onderhandelingen het bedrag van de vergoeding. Het project wordt stilgelegd indien één van de partijen niet akkoord gaat. Liability rules impliceren inspanningen om ongemakken recht te zetten nadat de beslissing genomen is. De vergoeding wordt in dit geval niet bepaald door het bedrijf maar door een neutrale derde partij. Cowell et al. (2011) menen dat sociale acceptatie sterk afhangt van het feit of er een vorm van property rule in de institutionele context is ingebouwd, waarbij de gemeenschap invloed heeft op het beslissingsproces en een veto kan uitgesproken worden indien bepaalde belangen in het gedrang zijn. Uit het voorgaande blijkt dat gemeenschapsbezit in staat is om het hoofd te bieden aan weerstand. Dit onderzoek zal dan ook verder ingaan op deze participatievorm. Specifieke aandacht gaat echter uit naar de meest verregaande vorm van gemeenschapsbezit, namelijk de community-led vorm. 2.3 Windenergie in gemeenschapsbezit 2.3.1 Voordelen en nadelen van gemeenschapsbezit Schreurer (2010) maakte een opsomming van de in de literatuur beschreven motieven die worden aangewend door beleidsmakers, projectontwikkelaars en burgers bij het opstarten van een gemeenschapsproject in verband met windenergie. Deze opsomming wordt hier overgenomen, en aangevuld met extra materiaal waar nodig. Beleidsmakers hanteren enkele instrumentele argumenten voor het stimuleren van projecten in gemeenschapsbezit. Het vergroten van de publieke bewustwording en acceptatie voor hernieuwbare energie om een draagvlak voor windenergie te creëren, behoort tot de meest gebruikte argumentatie. Zo zou de windturbine een symbool van de gemeenschap worden en een bron van trots en identiteit. Enkele economische redenen spelen ook een rol: het geïnvesteerde geld blijft via gemeenschapsbezit in de lokale economie, er worden lange termijn jobs gecreëerd van hoge kwaliteit en het zou een opstap zijn naar een meer rendabele windindustrie met meer maturiteit. Overige argumenten zijn rurale regeneratie door steun aan landbouw en bosbeheer en de bijkomende voordelen door de verspreide productie van elektriciteit. Kleine gemeenschapsprojecten bevinden zich namelijk vaak dicht bij de consumptiebron, waardoor transmissiekosten beperkt kunnen worden gehouden. 30
  • 31. Commerciële, grotere windparken bevinden zich vaak verder van een transmissielijn, waardoor verbindingskosten een bijkomende rol spelen. Projectontwikkelaars kunnen ook voordeel halen bij het deels openstellen van een windenergieproject voor gemeenschapsbezit. Het vergroten van de publieke acceptatie, ook aangehaald door beleidsmakers, vormt een belangrijk argument. Bovendien kan de betrokkenheid van de gemeenschap als politieke machtsfactor worden ingezet. Meer praktische argumenten zijn: een nieuwe bron voor kapitaal, het gebruik kunnen maken van additioneel lokale kennis en operationele voordelen doordat bewoners ongewone gebeurtenissen kunnen melden. Lagere kapitaalskosten kunnen ook een reden zijn, aangezien in de praktijk blijkt dat het rendementspercentage van investeringen door de gemeenschap beduidend lager ligt dan het percentage dat geëist wordt door commerciële investeerders. Bovendien zorgt het ‘ethisch’ investeren ervoor dat individuen vaak bereid zijn een minder hoog rendementspercentage te aanvaarden als dit wordt besteed aan een goed doel. Burgers hanteren argumenten van velerlei aard. Burgers kiezen bijvoorbeeld voor gemeenschapsbezit omdat het een investering is die rendabel of ecologisch verantwoord is. Prijsstabiliteit kan een bijkomende reden zijn; de mogelijkheid bestaat voor gemeenschapsprojecten om een vaste elektriciteitsprijs af te spreken om zich af te schermen tegen ongewenste prijsschommelingen. Algemene argumenten voor gemeenschapsbezit zijn: het heropleven en het vergroten van de sociale cohesie van de lokale gemeenschap, het creëren van nieuwe technische en sociale vaardigheden binnen de gemeenschap, het opbouwen van capaciteit voor toekomstige initiatieven, het verstrekken van opportuniteiten voor lokale participatie in de gemeenschap en het geven van kansen om zich uit te spreken over duurzame energie. Meer ideologische argumenten zijn het vergroten van het democratisch draagvlak, de empowerment van de consument en de bijdrage aan milieuvriendelijke energieproductie. Bolinger (2001) merkt op dat er niet enkel voordelen gepaard gaan met gemeenschapsbezit. In het geval van kleine projecten kunnen geen schaalvoordelen (onderhandelingsvoordelen en kortingsmogelijkheden) gerealiseerd worden. Een tweede argument tegen gemeenschapsbezit is de grotere administratieve last. Het beheren van de wensen van een groot aantal investeerders kan namelijk een tijdrovende bezigheid zijn. 31
  • 32. 2.3.2 Organisatievormen van gemeenschapsbezit Er is al heel wat onderzoek gedaan rond de verschillende mogelijke juridische organisatievormen voor gemeenschapsbezit. Het onderzoek situeert zich voornamelijk in het buitenland (Denemarken, Duitsland, Oostenrijk, Nederland, ...) waar gemeenschapsbezit een substantiële impact heeft gehad op de ontwikkeling van de nationale windindustrie. De meeste onderzoeken geven een opsomming van organisatievormen per land, echter voor het doel van dit onderzoek is het zinvoller een onderverdeling te hanteren over de grenzen heen. Vele per land gebruikte organisatievormen hebben gemeenschappelijke kenmerken en kunnen derhalve onder eenzelfde noemer worden geplaatst. Dit overzicht maakt een onderscheid tussen de meest gebruikte organisatiestructuren bij gemeenschapsbezit, namelijk: stichtingen, besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid, deelvennootschapen (samenwerkingsverbanden), coöperaties en real estate communes. Voor het creëren van dit overzicht werd geput uit onderzoek van Schreuer (2012) en Bolinger (2001) en een studie uitgevoerd door Jansen (2009) in opdracht van Senternovem. 2.3.2.1 Stichtingen (UK: Foundations), VZW’s (NL: Verenigingen) Gemeenschapsprojecten in België maken van VZW’s en stichtingen als juridische entiteiten tot dusver geen gebruik. In Nederland, meer bepaald in Friesland, is het organiseren van gemeenschapsbezit via stichtingen en ‘verenigingen’ (de Belgische VZW) wel een ingeburgerd fenomeen. Tussen beide landen is er, afgezien van de benaming, weinig verschil merkbaar tussen de vormen. Een stichting wordt onderverdeeld in 2 types; de private stichting en de stichting van openbaar nut. Om erkend te worden als stichting van openbaar nut moet men kunnen bewijzen dat de stichting ideële of sociale doeleinden nastreeft. Deze procedure kan tijd en moeite vergen waardoor een groot deel van de private stichtingen dezelfde doelen nastreeft. Een stichting heeft geen leden maar bestaat uit een raad van bestuur van meer dan drie bestuursleden die volledige zeggenschap hebben over de manier waarop de doelstellingen verwezenlijkt worden. De stichting bezit een eigen rechtspersoonlijkheid waardoor de bestuursleden slechts beperkt aansprakelijk kunnen worden gesteld in geval van faillissement (http://justitie.belgium.be/, 24 april 2014). 32
  • 33. Wanneer de stichting eigenaar is van een windturbine, kan financiële participatie enkel via een winstdelende lening of via obligaties. De winst kan niet uitgekeerd worden onder de bestuursleden, maar wordt aangewend voor de statutaire doelstellingen. Aangezien windenergie als een winstgevende onderneming wordt gezien, valt de stichting wel onder de regeling van de vennootschapsbelasting. Aangezien de stichting slechts een beperkt aantal bestuursleden bezit kunnen besluiten makkelijk en snel genomen worden. De gemeenschap heeft echter in de meeste gevallen geen of weinig inspraak, tenzij een publieke vertegenwoordiger lid is van de raad van bestuur. Inspraak door de gemeenschap is dus niet inherent aanwezig in de organisatiestructuur maar hangt eerder af van informeel gehanteerde methodieken. Meestal wordt het overgrote deel van de winsten aangewend voor doelstellingen van ideële en/of sociale aard voor de desbetreffende gemeenschap en niet voor individueel gewin door middel van aandelen. Het Mattheuseffect zal dus minder vlug optreden. De statutaire doelstellingen worden bij oprichting vrij gekozen en moeten toegepast worden tijdens de levensduur van de onderneming. De keuze welke maatschappelijke projecten worden gesteund, hangt dus sterk af van de statutaire doelstellingen. De VZW is maar beperkt verschillend van een stichting. Het belangrijkste onderscheid is dat een VZW leden kan hebben en dus ook een algemene ledenvergadering. De algemene ledenvergadering kan dan beslissen over de maatschappelijke projecten waarin geïnvesteerd wordt en aldus een vorm van inspraak implementeren. 2.3.2.2 Besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid (US: Limited liability company - LLC, UK: private limited company – Ltd, DU: Gesellschaft mit beschränkter Haftung – GmbH, NL: Besloten vennootschap – BV) Een BVBA is een rechtspersoon waarbij de aandeelhouders slechts aansprakelijk zijn ten belope van het oorspronkelijk ingelegde kapitaal. Financiële participatie kan via aandelen die op naam staan en niet kunnen worden overgedragen. De winst kan verdeeld worden onder de aandeelhouders door middel van een dividend. Een BVBA is onderhevig aan de vennootschapsbelasting en moet indien het een dividend uitkeert een dividendbelasting (roerende voorheffing) betalen. De zuivere BVBA-structuur wordt zelden gebruikt voor het realiseren van gemeenschapsparticipatie. 33
  • 34. Gemeenschapsparticipatie is niet inherent aanwezig in de organisatiestructuur van een BVBA. Wel kunnen enkele garanties worden ingebouwd om participatie te realiseren. Zo zou bepaald kunnen worden dat besluiten van de bestuursvergadering goedgekeurd moeten worden door de algemene aandeelhoudersvergadering. Alsook zouden de statuten een geografische restrictie kunnen inbouwen voor de aandeelhouders. Op deze manier kan inspraak en binding met de omgeving worden geïmplementeerd. 2.3.2.3 Deelvennootschappen (UK: General & Limited Partnerships, DU: Gesellschaft mit beschränkter Haftung & Compagnie Kommanditgesellschaft - GmbH & Co. KG) Dit type rechtsvorm kent veel succes in Duitsland (Schreuer, 2012). In Denemarken werd dit type vaak toegepast omdat de general partnership de enige mogelijke rechtsvorm was onder de toenmalige legislatuur. De Deense elektriciteitsregelgeving bepaalde dat windturbines rechtstreeks in het bezit van de consumenten moeten zijn (Helby 1998). Samen met de geografische restrictie van enkele kilometer kon men enkel een samenwerkingsverband afsluiten tussen individuele omwonenden, hetgeen men in België een Vennootschap Onder Firma (VOF) zou noemen. Ook in Nederland kende de VOF-entiteit veel succes; door middel van de liberalisering van de energiemarkt konden private investeerders (meestal boeren) in een samenwerkingsverband windenergieprojecten realiseren. De investering bracht hen een stabiel inkomen op. Van 1989 tot 2002 is in Nederland 74% van het aantal gerealiseerde projecten op die manier tot stand gekomen (Agterbosch, 2004). In België wordt dit rechtstype niet toegepast. Andere mogelijke types van deelvennootschappen zijn de Commanditaire Vennootschappen (zowel de gewone commanditaire vennootschap – Comm.V, als de Commanditaire Venootschap op Aandelen – Comm.VA). Het betreft een samenwerkingsverband tussen één of meerdere beherende vennoten en één of meer stille vennoten die fungeren als geldschieters en niet hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schulden. Het belangrijkste verschil van een Comm.VA en een Comm.V is dat het om gedematerialiseerde aandelen8 gaat (http://de-starters-bvba.be, 22/04/2014). In de praktijk (voornamelijk Duitsland) gaat het vaak om een gemeenschap met genoeg kapitaal, maar zonder expertise op het vlak van windenergie. De gemeenschap sluit dan een samenwerkingsverband af met een bedrijf die 8 Als houder van een gedematerialiseerd aandeel weet je niet wie de andere aandeelhouders zijn, net zoals bij een NV (http://www.mijngeldenik.be/ , 22 april 2014) 34
  • 35. de expertise wel heeft. Meestal gebeurt dit onder de vorm van commanditaire vennootschappen, vanwege de beperkte aansprakelijkheid. Alle participanten hebben, naar verhouding van hun inbreng, recht op de winst van de vennootschap, maar hieromtrent kunnen alternatieve afspraken gemaakt worden (Jansen, 2009). Wat inspraak betreft hangt veel af wat binnen de vennootschap afgesproken wordt. Er kan een geografische restrictie worden toegepast voor de stille vennoten, waarbij de vennoten hun aandeel moeten overdragen wanneer er niet meer aan de voorwaarde wordt voldaan. Of de inbreng meer is dan louter financieel, hangt dus af of de beherende vennoten (een BVBA, NV, CVBA, ...) de maatschappelijke doelen beoogd door de gemeenschap willen onderschrijven. 2.3.2.4 Coöperatieve Vennootschap Een coöperatie is een vereniging van natuurlijke en/of rechtspersonen en is onder te verdelen in twee types: de coöperatieve vennootschap met onbeperkte aansprakelijkheid (CVOA) en die met beperkte aansprakelijkheid (CVBA). Hoewel de CVBA strenger is gereglementeerd, wordt gemeenschapsbezit meestal verwezenlijkt onder deze vorm. De coöperatie als rechtsvorm wordt slechts bij een klein deel van de windenergie in gemeenschapsbezit toegepast, maar neemt wel toe aan populariteit (Schreuer, 2010). In Denemarken is dit type onbestaande, vanwege de geldende eigendomsrestricties (de Middelgrunden Wind Cooperative is in essentie een general partnership). In Duitsland kent het type vooral in de PV-sector9 succes, en heeft zijn weerslag op de windindustrie aangezien sommige PV-coöperatieven doorgroeien naar de windindustrie. In Nederland is het marktaandeel van coöperatieven in de meeste jaren lager dan 10% (Achterbosch, 2004). In Vlaanderen is het het enige rechtstype waaronder gemeenschapsbezit wordt gerealiseerd. In 2013 bezat de coöperatieve sector 6,4% van het totaal geïnstalleerde vermogen aan windturbines in Vlaanderen. De grootste uitbater is Ecopower CVBA met 16 MW (http://www.vwea.be/, 23 april 2014). 9 Photovoltaïsche sector (zonnepanelen) 35
  • 36. Belangrijke verschillen van een coöperatie met een ‘klassieke’ onderneming zijn onder meer dat het stemrecht en de overdraagbaarheid van aandelen statutair bepaald worden. Zo kan bepaald worden dat een vennoot slechts één stem bezit, in plaats van één stem per aandeel en kan men een vrije toegang en uitreding toestaan (http://www.cooperatiefvlaanderen.be/, 23 april 2014). Verder onderscheid vindt men in het feit dat alle leden een aandeel hebben in de kapitaalstructuur en dus elk afzonderlijk de risico’s delen, ze meestal de voordelen van haar leden voorop plaatst en er democratische controle is door haar leden. Een coöperatie heeft het potentieel om participatie statutair in de werking van de vereniging te implementeren. Dit is echter een mogelijkheid; de keuze of deze al dan niet wordt toegepast, ligt bij de oprichters. De mogelijke duurzame en democratische waarden die een coöperatie kan bieden worden geformuleerd door de Internationale Coöperatieve Alliantie (ICA) in zeven principes: - vrijwillige toetreding - democratische besluitvorming - economische betrokkenheid - onafhankelijkheid - permanente leden- en volwassenenvorming - onderlinge samenwerking - verantwoordelijkheid tegenover de gemeenschap Een coöperatie kan er voor kiezen zich aan deze principes te binden. De coöperatie kan lid worden van de alliantie indien deze principes in de statuten werden opgenomen. Er kan binding met de omgeving worden gecreëerd door een geografische restrictie bij de toelatingsvoorwaarden toe te voegen. In Vlaanderen wordt dit maar in beperkte mate toegepast omdat de groei van het bedrijf hierdoor beperkt kan worden en er misschien te weinig geïnteresseerden binnen het gebied wonen. Voorbeelden van geografische restricties toegepast in Vlaanderen zijn de bewonersparticipatie van Storm CVBA en de openstelling van 25% voor particulieren en bedrijven van Mega Windy CVBA. Het democratisch concept van de coöperatie kan ervoor zorgen dat de gemeenschap en voornamelijk de leden goed geïnformeerd blijven. Een nadeel is dat het maken van besluiten 36
  • 37. soms moeilijker verloopt en langere tijd in beslag kan nemen dan bij ‘klassieke’ ondernemingen. 2.3.2.5 Real estate commune (SE: Vindsamfällighet) De Vindsamfällighet of real estate commune is een vorm die enkel voorkomt in Zweden ten gevolge van de traditionele regelgeving inzake gemeenschapsbezit van fysische bronnen, zoals vis- of graasrechten. De moderne implementatie van deze regel heeft er voor gezorgd dat publieke faciliteiten zoals parkings, speelplaatsen en nu ook windturbines onder gemeenschappelijk bezit vallen (Helby, 1998). Vastgoedeigenaars kunnen erg makkelijk een real estate commune oprichten. Het geïnvesteerde kapitaal van de verschillende participanten wordt gebundeld om één of meer windturbines te bouwen. Men heeft recht op belastingvrije productie indien het geïnvesteerde kapitaal het eigen verbruik aan elektriciteit niet overschrijdt. Dit model wordt het meest gehanteerd door boeren, die door hun hoog verbruik op die manier een aanzienlijke hoeveelheid aandelen aan een voordelige taxatie kunnen verwerven. Bovendien is er geen geografische restrictie waardoor aandeelhouders niet beperkt blijven tot de lokale gemeenschap en financiering dus in de meeste gevallen geen probleem vormt (Bolinger, 2001). Een kleine proportie van de winst gaat naar onderhoud en management, de rest wordt pro rata verdeeld onder de aandeelhouders. De aansprakelijkheid beperkt zich tot het geïnvesteerde bedrag. Het grootste voordeel van een real estate commune is zijn simpliciteit. Leden hoeven enkel een formulier in te vullen, waarbij juridische bijstand niet nodig is. De statuten bepalen hoe beslissingen gemaakt worden. Een groot nadeel is dat de windturbine inherent aan het landgoed gelinkt blijft. Bij verkoop van het landgoed wordt de windturbine mee verkocht en aangezien het overdragen van aandelen van een real estate commune complex en duur is, beperkt dit model zich vaak tot het demografisch beperkte segment van de goedverdienende boer van middelbare leeftijd. 37
  • 38. 2.3.3 Barrières en incentives voor gemeenschapsbezit bij windenergie Het onderzoek “Community Wind Power Ownership Schemes in Europe and their Relevance to the United States” van Bolinger (2001) vergelijkt de verschillende toegepaste gemeenschapsbezitsmodellen (community-led, developer-led en investment fund) voor windenergie in verschillende Europese staten en zoekt mogelijke toepassingen voor de Verenigde Staten. De studie is van belang voor eigen onderzoek omdat het de factoren opnoemt die de aanwezigheid van gemeenschapsbezit kunnen beïnvloeden. Een analyse van de instellingen en beleidsmaatregelen die gemeenschapsbezit bij windturbines positief beïnvloeden, heeft vijf primaire factoren opgeleverd die landen met veel gemeenschapsbezit (Denemarken, Duitsland en Zweden) onderscheiden van landen met weinig gemeenschapsbezit (Verenigd Koninkrijk). 2.3.3.1 Feed-in tarieven Onderzoekers zijn het er over eens dat het systeem van Feed-In tarieven (Feed-In Model – FIM) in tegenstelling tot het Green Trading Model (GTM) sneller kan leiden tot het creëren van een goed werkende markt voor windenergie. Het FIM vergoedt elke kWh geproduceerde hernieuwbare energie. De gegarandeerde winstmarge zorgt voor een stabiel investeringsklimaat en de gunstige terugverdientarieven maken een ongelimiteerde markt voor windenergie mogelijk. Het GTM maakt gebruik van een beperkte hoeveelheid certificaten die worden verhandeld op de markt. Dit zorgt ervoor dat kleinschalige projecten in gemeenschapsbezit moeilijk voet aan grond krijgen in deze competitieve markt. Grotere, commerciële bedrijven zijn bovendien beter in staat om de onzekerheid inzake terugverdientijd in te bouwen. Voor gemeenschapsbezit is het FIM duidelijk voordeliger. De precieze werking van het GTM en het FIM wordt verder uitgelegd in hoofdstuk 4: resultaten. 2.3.3.2 Belastingvoordelen Belastingvoordelen ten gunste van gemeenschapsbezit bestaan in 3 vormen: belastingvrije productie, energie-investeringsaftrek en gunstige afschrijvingsmethodes. 38
  • 39. Belastingvrije productie komt voornamelijk voor in Zweden en Denemarken waar men is vrijgesteld van belasting indien het individuele geïnvesteerde bedrag de jaarlijkse uitgave aan elektriciteit niet overschrijdt. Zo kan men de taksvoordelen beperken tot particuliere investeerders. Bij de energie-investeringsaftrek wordt een proportie van de investering afgetrokken van de belastingen of wordt een deel van de belasting terugbetaald indien het gaat om milieu-investeringen. Deze regeling is van toepassing in Denemarken, Zweden en sinds 2009 ook in Nederland (MIA-regeling). Bepaalde afschrijvingsmethodes kunnen voordelig zijn voor kleine projecten in gemeenschapsbezit met een groter investeringsrisico. Met behulp van de degressieve methode kan men bij aanvang meer besparen op belastingen, waardoor geleend kapitaal vlugger afgelost kan worden. Nederland kende het ultieme afschrijvingsstelsel, waarbij men lange tijd 100% van de investering kon afschrijven in een willekeurig jaar. Dit bleek zeer aantrekkelijk voor landbouwers, die hun inkomsten van één gunstig jaar hiermee konden compenseren. 2.3.3.3 Gestandaardiseerde connectieovereenkomsten In Denemarken en Zweden, in tegenstelling tot het Verenigd Koninkrijk, wordt de aansluiting van een windturbine uitgevoerd en gefinancierd door de netbeheerder. Indien de kost voor de connectie met het net niet wordt gedragen door de netbeheerder en er geen technische en financiële voorschriften aanwezig zijn, is het voor een project in gemeenschapsbezit moeilijk om de markt te betreden en een betrouwbare kostenraming op te maken. 2.3.3.4 Productiebasis voor windturbines Bolinger (2001) meent dat de aanwezigheid van industriële productie van windturbines via lobbywerk het beleid in de richting van gemeenschapsbezit zou sturen. In Denemarken zijn vele ontwikkelaars namelijk ontstaan vanuit wind-partnerships (Helby, 1998). In het Verenigd Koninkrijk, waar de markt gedomineerd wordt door commerciële spelers, is er van een windenergie-industrie geen sprake. 39
  • 40. 2.3.3.5 Familiariteit met vormen van gemeenschapsbezit Volgens Bolinger (2001) kent Denemarken sinds het ontstaan van de ‘Folk’-beweging in de 19de eeuw een sterk gevoel van zelfredzaamheid en samenwerking. Ook Zweden kent een sterk bewustzijn omtrent de verdeling van publieke bronnen, zo zijn veel parkings, speelplaatsen en rioleringssystemen in publieke handen. Coöperatieven in het Verenigd Koninkrijk vindt men daarentegen enkel in de landbouwsector, aldus hun beperkte kennis over deze juridische organisatievorm. 2.4 Algemeen besluit literatuuronderzoek Hoewel de algemene acceptatie voor windenergie overwegend hoog is, kan de inplanting van een windturbine voornamelijk in dichtbevolkte regio’s op veel lokale weerstand stuiten. Onderzoekers zijn het er nog niet over eens in welke mate de verschillende factoren (landschapsvervuiling, geluidsoverlast, slagschaduw, ... ) ten gronde liggen aan die weerstand. Anders dan te kijken wat de sociale acceptatie door de gemeenschap voor een windturbine precies negatief beïnvloedt, focussen overige onderzoeken op de factoren die de weerstand zou kunnen verminderen. Het betrekken van de lokale gemeenschap bij het inplantingsproces en de verder uitbating van de windturbine kan een oplossing bieden voor het probleem. Participatie kan verwezenlijkt worden langs verschillende kanalen; tijdens het inplantingsproces kan er betrokkenheid worden gecreëerd door het verlenen van duidelijke informatie en inspraakmogelijkheden. Tijdens de verdere uitbating van de windturbine kan de gemeenschap financieel participeren met beperkte of volledige zeggenschap over het project. Volgens buitenlands onderzoek is gemeenschapsbezit (financiële participatie s.l.) in staat om beide participatiestadia te incorporeren. Men dient hierbij aan te merken dat een developer-led project steeds kan kiezen: alle participatievormen toepassen of zich enkel toespitsen op de financiële vorm. De meest verregaande vorm van gemeenschapsbezit, de community-led vorm, bezit daarentegen van nature uit het meest potentieel om een antwoord te bieden op lokale weerstand. Het project wordt in dat geval geïnitieerd door de lokale gemeenschap zelf en blijft tijdens de ontwikkeling en uitbating ook in eigen beheer zodat alle verschillende participatiecomponenten inherent in de projectstructuur worden verwerkt. Gemeenschapsbezit s.l. kan bovendien beïnvloed worden door een aantal omstandigheden en beleidsmaatregelen. 40
  • 41. 3. METHODEN, MATERIALEN EN STUDIEGEBIED Verschuren en Doorewaard (1999) bieden een afgelijnd kader voor het opzetten van een onderzoeksmethodologie. Het boek onderscheidt zich van andere werken omdat het focust op de initiële stadia van het onderzoek: het onderzoeksdesign. Verschuren en Doorewaard delen het onderzoeksdesign op in twee categorieën: een conceptueel en een technisch design. Het conceptueel design definieert het wat, waarom en de hoeveelheid van het onderzoek, onderverdeeld in enkele sleuteltaken; het bepalen van het onderzoeksdoel, het –kader en de –vragen. Het technisch design bepaalt de onderzoeksstrategie, het gebruikte materiaal en de planning. Eens de onderzoeksstrategie is bepaald, kan overgegaan worden naar andere literatuur voor een meer specifiek kader omtrent het gebruikte materiaal en de planning van het onderzoek. 3.1 Conceptueel design Het conceptueel design concentreert zich eerst en vooral op het afbakenen van het onderzoeksdoel, waarbij de context, voor dit onderzoek de organisatie van decentrale productie van hernieuwbare energie in Vlaanderen, gereduceerd moet worden tot een onderwerp dat nuttig, realistisch, haalbaar, helder en informatief is. De implementatie van windenergie zorgt vanuit beleidsoogpunt voor heel wat controverse, wat een praktisch georiënteerd onderzoek uitgaande van een specifiek probleem vereist. De kloof tussen de gewenste situatie in Vlaanderen, namelijk meer windenergie en een groter draagvlak, en de actuele situatie, namelijk een moeilijke inplanting van windenergie met veel lokale weerstand, maakt een diagnostic gap analysis toepasselijk, waarbij het bepalen van de beleidsmaatregelen die hebben geleid tot deze kloof en eventueel het maken van aanbevelingen ter verandering van het beleid, het voornaamste onderzoeksdoel wordt. Als studiegebied werd Vlaanderen gekozen, omdat het beleid inzake windenergie voornamelijk op dat schaalniveau wordt uitgestippeld en om het onderzoek qua tijd en lengte beheersbaar te houden. Om uit het onderzoeksdoel de essentiële onderzoeksvragen te bekomen, moet eerst een onderzoekskader worden opgebouwd (zie figuur 2). Binnen het onderzoeksperspectief tracht men de specifieke oorzaken en oplossingen voor het probleem te vinden. Voor dit onderzoek 41
  • 42. werd geput uit bestaande literatuur om te achterhalen waarom de implementatie van windenergie vertraagd kan worden (door lokale weerstand), wat de oplossingen hiervoor zijn (een groter draagvlak), en hoe dit kan verwezenlijkt worden (toelaten van participatie). Een aftoetsing met het huidige beleid zorgt ervoor dat eventuele aanbevelingen kunnen gemaakt worden. Om kennis te maken met het fenomeen gemeenschapsbezit en participatie, werd tijdens een terreinonderzoek in Friesland verschillende interviews met stakeholders afgenomen. Uit het opgestelde onderzoekskader en het vooronderzoek konden de meest relevante onderzoeksvragen bepaald worden. Figuur 2: Onderzoekskader Bron: Verschuren en Doorewaard (1999) 3.2 Technisch design Een belangrijke stap in het technisch design is het bepalen welke strategie zal worden gevolgd bij het uitvoeren van het onderzoek. Verschuren en Doorewaard (1999) onderscheiden vijf onderzoeksstrategieën: survey, experiment, case study, grounded theory approach en desk research. Drie sleutelbeslissingen dienen te worden genomen bij het bepalen van de onderzoeksstrategie: 1. Keuze tussen breedte of diepgang: dit onderzoek vereist specifieke data op een beperkt ruimtelijk schaalniveau binnen een beperkt tijdsinterval, de keuze gaat dus naar een onderzoek dat focust op diepgang. 42
  • 43. 2. Keuze tussen kwantitatieve of kwalitatieve resultaten: Hoewel dit onderzoek extra cijfermateriaal gebruikt, legt het eerder de focus op mondeling overgebrachte informatie en de analyse van beleidsdocumenten. 3. Keuze tussen empirisch onderzoek en bureau-onderzoek: Dit onderzoek gebruikt voornamelijk bestaande data, maar om meer diepgaande inzichten te verwerven is bijkomend empirisch onderzoek nodig. De 3 laatste categorieën (case study, grounded theory approach en desk research) vallen het best samen met dit onderzoek. Het onderzoek behandelt overheidsdocumenten en onderzoeksrapporten (desk research), terwijl de argumentering stoelt op theorieën ontwikkeld in bestaande buitenlandse onderzoeken (grounded theory approach). Samengevat is het onderzoek een case study, door de kwalitatieve insteek via diepgaande interviews en de beperking qua tijdsinterval en gebied, aangevuld met desk research en een grounded theory approach. De case study komt naar voor als belangrijkste kenmerk van dit onderzoek. Voor de verdere bepaling van het technisch design kan derhalve overgegaan worden naar het specifiekere werk van Yin (2003) “Case Study Research: Design and Methods”. Yin (2003) onderscheidt verschillende types case studies. Voor dit onderzoek werd gekozen voor de single case study with embedded design. Hoewel het de intentie is om tijdens het onderzoek meermaals de vergelijking te maken met situaties uit het buitenland, wordt de situatie hoofdzakelijk geanalyseerd binnen één specifiek gebied, namelijk Vlaanderen. De implementatie van windenergie kan echter niet alleen op Vlaams niveau worden bekeken aangezien het beleid inzake windenergie en de uiteindelijk inplanting meerdere schaalniveaus betreft. De keuze voor een embedded design volgt hieruit, zodat tegelijkertijd het overkoepelende geheel als onderliggende ingebedde eenheden bestudeerd kunnen worden. Een multiple case study zou eveneens nuttig kunnen zijn; zo zou de situatie in Vlaanderen in detail vergeleken kunnen worden met één of twee andere buitenlandse voorbeelden, maar dit zou dit onderzoek te ver brengen gezien de beperkte middelen van een masterproef. Het vooronderzoek om kennis te maken met het fenomeen gemeenschapsbezit werd uitgevoerd in Friesland. De voornaamste criteria voor de selectie van de pilot cases waren 43
  • 44. geschiktheid en geografische nabijheid. Het met de fiets bereikbare Friesland en de aanwezigheid van gemeenschapsbezitsprojecten in hun meest pure vorm, maakte een bezoek aantrekkelijk. Via brede interviews en losse gesprekken werd inzicht verworven over de beginselen van gemeenschapsbezit, teneinde te reflecteren over de verdere inhoudelijke structurering van het technisch design. Bijlage 1 biedt een overzicht van de volbrachte interviews tijdens het vooronderzoek. De verzameling van data kan volgens Yin (2003) zes vormen aannemen: documentation, archival records, interviews, direct observations, participant observation en physical artefacts. Primaire data werden voor dit onderzoek verzameld met behulp van face-to-face interviews, waarbij geopteerd werd voor focused interviews van enkele uren waarbij de geïnterviewde eerder de rol als informant opnam. De non-probabilistic sampling methode werd gebruikt voor de steekproefselectie, vanwege het feit dat slechts een aantal ‘experten’ in Vlaanderen bestaan die de relevante informatie kunnen verlenen. Meer bepaald werd een combinatie van de self-selection sampling en de snowball techniek gebruikt. Bij de start van het selectieproces werden enkele ‘experten’ uitgekozen die een zekere autoriteit bezaten binnen het onderzoeksgebied. Vervolgens werd gevraagd of er nog andere experten met relevante informatie waren die geïnterviewd konden worden. Door zelfselectie kon een voldoende gevarieerde doelgroep bekomen worden, een belangrijk gevaar bij de snowball techniek (Saunders et al., 2009). Om de interviews zo objectief mogelijk te verwerken, werd gebruik gemaakt van data triangulation (Yin, 2003). Hierbij komt het er op neer om de primaire data op fouten te controleren met behulp van secundaire data, in dit onderzoek voornamelijk in de vorm van archival records en documentation. Bij de analyse van de interviews werd voor een inductieve benadering geopteerd, omdat in de interviews, door hun open karakter, soms andere thema’s aan bod kwamen die niet waren gerelateerd aan de vooropgestelde theoretische onderzoeksvragen. Door inductie van de data kon zo nieuwe inzichten worden verworven. Met behulp van de software Nvivo 10 werden alle interviews gecodeerd per thema. Een overzicht van de uitgevoerde interviews is terug te vinden in bijlage 2. 44
  • 45. 4. RESULTATEN In het opzicht dat onshore windenergie hoofdzakelijk een gewestelijke materie is, kan Vlaanderen gezien worden als het centraal bestuursniveau waarbinnen het beleid inzake windenergie wordt uitgestippeld en uitgevoerd. Vlaanderen fungeert echter als spil tussen het hogere Europese schaalniveau enerzijds en de gemeenten en provincies anderzijds. Het moet daarbij rekening houden met van bovenaf opgelegde EU-doelstellingen en richtlijnen terwijl de inplanting van windturbines zich afspeelt op lokaal niveau. De wensen van beide niveaus zijn niet altijd complementair en een structurele visie van Vlaanderen ontbreekt alsnog om deze verschillende perspectieven te verenigen. Het gewest trekt in de eerste plaats de Europese kaart, omwille van het feit dat de doelstellingen en richtlijnen nu eenmaal bindend zijn en het wil voldoen aan de Europese visie. De top-down benadering van Vlaanderen wordt overgenomen in de structuur van deze masterproef, teneinde de beweegredenen en de aanpak van Vlaanderen te begrijpen binnen de ruimere EU-context. Eerst volgt een analyse van het Europese beleid om vervolgens het gewestelijke, provinciale en gemeentelijke bestuursniveau te bespreken. Van internationaal naar lokaal betekent dus ook van algemeen naar zeer specifiek. Daarbij moet bijzondere aandacht worden besteed aan de interpretatie van bovenaf opgelegde visies en dus ook de weerslag van deze invulling op het niveau van impact. Veel van de regelgeving heeft, direct of indirect, een invloed op gemeenschapsbezit. Het accent van deze masterproef ligt dan ook voornamelijk op de gevolgen van de regelgeving voor gemeenschapsbezit op lokaal niveau. Aangezien de definitie van gemeenschapsbezit s.l. meerdere participatievormen bundelt (zie 2.2.4 Participatievormen), is het belangrijk te verduidelijken hoe deze term in het verdere onderzoek gehanteerd zal worden. Met de term gemeenschapsbezit wordt in dit onderzoek de ruime definitie gebruikt. Alle vormen van financiële participatie, zowel met volledige of beperkte zeggenschap, als de community-led, de developer-led en de investment fund vorm, vallen hieronder. Wanneer een engere definitie van gemeenschapsbezit wordt gehanteerd, zal dit specifiek vermeld staan. 45
  • 46. 4.1 Europese Unie Krachtens het artikel 258 van het verdrag betreffende de werking van de Europese Unie kan de Europese Unie sancties opleggen aan de lidstaten die de EU-wetgeving niet correct hebben geïmplementeerd in hun nationale wetgeving. De EU heeft zo een effectieve macht over haar individuele lidstaten en heeft op deze manier, parallel met de visie voor een één gemaakt Europa, sinds de invoering van de eerste energierichtlijn in 1996 verregaande hervormingen doorgevoerd op de elektriciteitsmarkt. Of deze hervormingen ook effectief succesvol zijn gebleken, is het onderwerp van discussie. Specifiek focussend op gemeenschapsbezit wordt hierop verder ingegaan. 4.1.1 Beschrijving van de situatie in de EU 4.1.1.1 Algemene situatie windenergie Onderstaande grafiek toont het geïnstalleerde vermogen aan onshore windenergie voor de verschillende EU-landen voor 2010 ten opzichte van de baseline10 EU-doelstellingen voor hernieuwbare energie tegen 2020. De landen zijn naar verhouding toe gerangschikt; Denemarken moet, gezien het reeds geïnstalleerde vermogen in 2010, relatief minder MW extra installeren om de beoogde doelstelling te halen. Figuur 3: Het geïnstalleerde vermogen (MW) aan onshore windenergie ten opzichte van de doelstellingen tegen 2020 voor de EU-landen Bron: EWEA (2011) 10 Minimum dat een land moet halen om te voldoen aan de opgelegde doelstellingen 46
  • 47. 4.1.1.2 Gemeenschapsbezit in de EU Het inschatten van de bijdrage van gemeenschapsbezit aan het totaal geïnstalleerd vermogen in een bepaald land is geen makkelijke taak. Eigendomsspecifieke gegevens zijn niet meteen raadpleegbaar en indien de betreffende overheid niet regelmatig openbare data ter beschikking stelt, is het moeilijk om de huidige situatie in verband met gemeenschapsbezit exact weer te geven. In het licht van dit onderzoek is het echter van belang te kijken in welke mate gemeenschapsbezit wordt toegepast in verschillende EU-lidstaten. In figuur 4 wordt een selectie van landen weergegeven waarover data beschikbaar is. Er dient opgemerkt te worden dat hoewel EWEA (2013) exacte cijfers geeft over het totaal aantal geïnstalleerd vermogen per land, de verhoudingen tussen commerciële bedrijven, particulieren en gemeenschapsbezit eerder als indicatief moet gezien worden. Figuur 4: Eigendomsverdeling van de windenergieproductie voor een aantal EU- lidstaten Bron: zie onderstaande paragraaf De eigendomsverdeling van de windenergieproductie geeft een sterk gedifferentieerd beeld weer binnen bovenstaande selectie van EU-lidstaten. Duitsland spant de kroon met een 47
  • 48. totaal geïnstalleerd vermogen van 31.000 MW in 2012 waarvan iets meer dan 50% in de handen van de gemeenschap is (Trendresearch, 2013). In Spanje wordt de volledige 22.748 MW geproduceerd door commerciële bedrijven (Toke et al., 2008) en ook in het Verenigd Koninkrijk wordt het merendeel geproduceerd door commerciële bedrijven, hoewel de coöperatieve sector samen met particulieren nu met een marktaandeel van 2% aan een bescheiden opmars bezig zijn (http://www.energy4all.co.uk/, 2 mei 2014). In Denemarken is slechts een beperkt deel door commerciële bedrijven geïnstalleerd, te danken aan het historisch gegroeide belang van de coöperatieve sector in de vorm van general partnerships (Bolinger, 2001). Zweden heeft een klein aandeel van gemeenschapsbezit georganiseerd via real estate communes en de Nederlandse windenergieproductie is voornamelijk in handen van particulieren, door een gunstig taksenbeleid (Achterbosch, 2004). In Vlaanderen bezat de coöperatieve sector in 2012 iets meer dan 6% van de totaal geproduceerde 423 MW (EWEA, 2013). Het sterk gedifferentieerd beeld in de verschillende EU-lidstaten doet de vraag rijzen of het EU-beleid wel van invloed is geweest op de hoeveelheid aan geïnstalleerd vermogen in handen van de gemeenschap. Onderstaande analyse van het beleid op Europees niveau zal de belangrijkste trends en beslissingen behandelen om ten slotte een antwoord te kunnen bieden op deze vraagstelling. 4.1.1.3 Europese liberaliseringsrichtlijnen van de energiemarkt In de loop van de voorbije decennia heeft de Europese Unie in de energiemarkt verregaande hervormingen doorgevoerd, waarbij werd gestreefd naar integratie van de veelal op nationale schaal georganiseerde energiemarkten van de verscheidene EU-lidstaten. De Europese Unie trachtte door middel van energierichtlijnen11 de lidstaten er toe aan te zetten de nationale energiemarkten open te stellen voor concurrentie. De EU is een voorloper op het vlak van liberalisering van de interne energiemarkt, in tegenstelling tot landen buiten Europa, waar in vele gevallen juist een reductie van het aantal hervormingen in de energiesector waarneembaar is. Zonder richtlijnen opgelegd vanuit het overkoepelende beleidsniveau van de EU, zouden markthervormingen veel langer op zich 11 Een richtlijn legt bindende doelstellingen op, maar laat de lidstaat vrij kiezen op welke manier hij deze verwezenlijkt. (http://ec.europa.eu/, 29 juli 2014) 48