SlideShare a Scribd company logo
1 of 132
Download to read offline
FACULTEIT WETENSCHAPPEN
Opleiding Geografie en Geomatica
Master in de Geografie
Analyse van de ontwikkeling en differentiatie van
het landschap langsheen de Belgische taalgrens.
Case studie: Haspengouw: Landen en Hannuit.
Ophélie Goemaere
Aantal woorden in tekst: 20.845
Promotor: Prof. dr. Veerle Van Eetvelde,
Vakgroep Geografie
Academiejaar 2011 – 2012
Masterproef ingediend tot het
behalen van de graad van
Master in de Geografie
2
WOORD VOORAF
De bachelorjaren aan de Université Libre de Bruxelles (ULB) lijken al zo ver. Ik herinner me
nog de periode toen ik besloot om mijn master “ergens anders” te gaan studeren. Ik wou een
andere universiteit zien, andere proffen, een andere opleiding. Ik dacht eerst om naar
Scandinavië te gaan maar het was in februari al te laat om in te schrijven. Gelukkig genoeg
want ik heb soms de neiging om te willen vertrekken terwijl het niet nodig is. Ik ben dus
beginnen opzoeken wat de specificatie van elk Belgische universiteit was voor de Geografie.
Het was de Universiteit Gent die me het meest aantrok. Ik wou met GIS leren werken en
landschapskunde leek me interessant (dit vak hadden we niet aan de ULB). Mensen rondom
mij waren verbaasd. Maar ik wou me niet te veel vragen stellen en dat deed ik eigenlijk ook
niet. Er zijn soms van die beslissingen die vanzelfsprekend lijken zelfs als het over het
“onbekende” gaat. Vandaag kan ik me moeilijk inbeelden een masterproef in het Frans te
schrijven, met een promotor van de ULB. Het lijkt alsof het zo moest gebeuren. Dat wil ook
niet zeggen dat het gemakkelijk geweest is.
Graag wil ik enkele mensen bedanken die hebben geholpen bij het tot stand komen van deze
masterproef. Vooreerst gaat mijn dank uit naar mijn promotor Prof. dr. Veerle Van Eetvelde.
De relatie prof-student kan verschillen volgens de universiteit, de faculteit en zelfs de
vakgroep. Ik wist in het begin niet goed hoe ik moest omgaan met mijn promotor. Prof. dr.
Veerle Van Eetvelde heeft me snel laten begrijpen dat ik altijd mocht afspreken als ik vragen
had en dat ik mijn scriptie “gerust kon doorsturen” voor verbeteringen. Haar menselijke
aanpak van het onderwijs aan de universiteit en haar vakkundige kennis bewonderen mij. Ook
Agnes De Bie wil ik bedanken voor het taalkundige verbeteren van deze masterproef, zonder
haar was deze scriptie niet presentabel geweest. Een zeer grote dank gaat naar Etienne Sonck,
landmeter in Hannuit, die me veel geholpen heeft om administratieve documenten te krijgen
en om mensen op het terrein te ontmoeten. Verder wil ik ook Prof. dr. Mireille Deconinck
bedanken voor de waardevolle informatie en documentatie over het landschapsbeleid in
Wallonië, alsook Gislaine Devillers voor haar antwoord op mijn vragen omtrent het Waalse
patrimonium. Jean Grégoire wil ik ook bedanken voor zijn hartelijke ontvangst in Walsbets en
zijn uitleg bij het veldwerk, alsook Fabienne Descamps van het documentatiecentrum
Geschied- en Heemkundige Kring Landen. Hartelijk bedankt aan Charlotte Verlinden voor
haar steun en hulp. Tot slot gaat ook een grote dank naar mijn familie en vrienden voor hun
volledig vertrouwen.
3
INHOUDSOPGAVE
WOORD VOORAF .................................................................................................................................................2
INHOUDSOPGAVE ...............................................................................................................................................3
LIJST VAN AFKORTINGEN.................................................................................................................................6
LIJST VAN FIGUREN............................................................................................................................................8
LIJST VAN TABELLEN ........................................................................................................................................9
LIJST VAN BIJLAGEN........................................................................................................................................10
1 INLEIDING ................................................................................................................................................11
1.1 Situering van de masterproef................................................................................................................11
1.2 Doelstelling van de masterproef ...........................................................................................................12
1.3 Keuze van het studiegebied...................................................................................................................13
1.4 Opbouw van de Masterproef ................................................................................................................13
2 SITUERING VAN HET STUDIEGEBIED .............................................................................................14
2.1 Afbakening van het studiegebied..........................................................................................................14
2.2 Fysisch-geografische situering van het studiegebied...........................................................................15
2.2.1 Geologie van het studiegebied .......................................................................................................15
2.2.2 Bodemgesteldheid van het studiegebied.........................................................................................15
2.2.3 Hydrologie van het studiegebied....................................................................................................16
2.2.4 Reliëf van het studiegebed..............................................................................................................16
2.3 Landschappelijke situering van het studiegebied ...............................................................................17
2.3.1 Landschapsclassificaties in het studiegebied .................................................................................17
2.3.1.1 De visuele landschappelijke kenmerken van “Droog Haspengouw”....................................17
2.3.1.2 De visuele landschappelijke kenmerken van het “faciès hesbignon brabançon” .................17
2.3.1.3 De visuele landschappelijke kenmerken van het “faciès hesbignon liégeois”......................18
3 METHODEN EN MATERIAAL..............................................................................................................22
3.1 Analyse van de landschapsontwikkeling: landschapsbiografie..........................................................22
3.1.1 Landschapsbiografie: retrospectie op het landschap.....................................................................22
3.1.2 Landschapsbiografie: invloed van het landschapsbeleid op het landschap...................................24
3.2 Kartering van de landschapsontwikkeling: tijdsdiepte en continuïteit.............................................25
3.2.1 Tijdreeks van kaarten.....................................................................................................................25
3.2.1.1 Heterogeniteit en beschikbaarheid van de cartografische bronnen.......................................26
a. De kabinetskaart van de Oostenrijkse Nederlanden opgemaakt door de Ferraris......................26
b. De topografische kaart van België opgemaakt door Vander Maelen ........................................28
c. De eerste basiskaart van België opgemaakt door het Militair Cartografisch Instituut...............28
d. De derde basiskaart van België opgemaakt door het Nationaal Geografisch Instituut..............29
3.2.1.2 Opbouw van een gestandaardiseerde legende.......................................................................29
3.2.2 Verwerking van de tijdreeks van kaarten in een GIS-omgeving.....................................................31
3.2.2.1 De tijdslagen.........................................................................................................................31
3.2.2.2 De tijdsdieptekaart en de continuïteit van het landschap ......................................................32
4
4 RESULTATEN: RETROSPECTIE OP HET LANDSCHAP................................................................34
4.1 Het studiegebied van de IJzertijd tot de Middeleeuwen.....................................................................34
4.1.1 Sporen van de IJzertijd (750 - 50 BCE).........................................................................................34
4.1.2 Sporen van de Romeinse Tijd (54 BCE - 4de
eeuw)........................................................................34
4.1.3 Sporen van de Frankische Tijd (5de
eeuw - 9de
eeuw).....................................................................36
4.1.4 Sporen van de Middeleeuwen (10de
- 15de
eeuw)............................................................................37
4.2 Het studiegebied op de kabinetskaart van de Ferraris (1770-1778)..................................................39
4.3 Het studiegebied op de topografische kaart van Vander Maelen (1846-1854).................................40
4.4 Het studiegebied op de kaart van het Militair Cartografisch Instituut (1935-1938)........................41
4.5 Het studiegebied op de kaart van het Nationaal Geografisch Instituut (2000).................................43
4.6 Synthese van de landschappelijke veranderingen in het studiegebied..............................................44
4.6.1 Tijdsreeks van de vier tijdslagen....................................................................................................44
4.6.2 Tijdsdieptekaart en continuïteit van het landschap........................................................................46
5 RESULTATEN: LANDSCHAPSBELEID IN VLAANDEREN EN WALLONIE...............................53
5.1 Het landschap in het erfgoedbeleid ......................................................................................................53
5.1.1 Wetgeving vóór de federalisering van België.................................................................................53
5.1.1.1 Wet op het behoud van monumenten en landschappen: 7 augustus 1931 ............................53
5.1.2 Wetgeving na de federalisering van 24 december 1970.................................................................54
5.1.2.1 Decreet voor de bescherming van monumenten, stads- en dorpsgezichten: 3 april 1976.....54
Décret relatif à la protection du patrimoine culturel immobilier: 17 juli 1987 .....................54
5.1.3 Wetgeving na federalisering van 8 augustus 1980.........................................................................56
5.1.3.1 Decreet voor de bescherming van het archeologisch patrimonium: 30 juni 1993 ................56
Décret relatif aux monuments, aux sites et aux fouilles: 18 juli 1991 ..................................56
5.1.3.2 Decreet voor de bescherming van landschappen: 16 april 1996...........................................58
Décret relatif à la conservation et à la protection du patrimoine: 1 april 1999 .....................58
5.1.3.3 Decreet tot wijziging van het landschapsdecreet: 21 december 2001...................................59
5.1.3.4 Decreet voor de bescherming van het varend erfgoed: 29 maart 2002 .................................60
5.1.3.5 Decreet voor de bescherming van erfgoedlandschappen: 13 februari 2004..........................60
5.1.4 Synthese van het erfgoedbeleid ......................................................................................................61
5.2 Het landschap in de ruimtelijke ordening ...........................................................................................67
5.2.1 Wetgeving vóór de federalisering van België.................................................................................67
5.2.1.1 Wet over de organisatie van de ruimtelijke ordening en stedenbouw: 29 maart 1962..........67
5.2.2 Wetgeving na de federalisering van 24 december 1970.................................................................68
5.2.2.1 Arrêté Royal sur les périmètres urbains anciens protégés wallons: 13 december 1976........68
5.2.2.2 Loi pour la rénovation des sites d'activité économique désaffectés: 27 juni 1978................68
5.2.3 Wetgeving na federalisering van 8 augustus 1980.........................................................................69
5.2.3.1 Arrêté sur le règlement général sur les bâtisses en site rural: 10 juli 1985 ...........................69
5.2.3.2 Arrêté sur la rénovation urbaine: 6 december 1985 ..............................................................69
5.2.3.3 Décret relatif au développement rural: 6 juni 1991 ..............................................................70
5.2.3.4 Decreet over de ruimtelijke planning: 24 juli 1996 ..............................................................71
Décret de décentralisation et participation en aménagement du territoire: 27 april 1989.....71
5.2.3.5 Décret modifiant le CWATUP: 27 november 1997..............................................................73
5.2.3.6 Decreet over de definitieve vaststelling van het RSV: 23 september 1997 ..........................74
Arrêté adoptant définitivement le SDER: 27 mei 1999 ........................................................75
5.2.3.7 Decreet over de organisatie van de ruimtelijke planning: 18 mei 1999................................76
5.2.4 Synthese van de ruimtelijke ordening.............................................................................................77
5.3 Het landschap in het natuurbeleid .......................................................................................................82
5.3.1 Wetgeving na de federalisering van 24 december 1970.................................................................82
5.3.1.1 De wet op het natuurbehoud: 12 juli 1973............................................................................82
5.3.2 Wetgeving na de federalisering van 8 augustus 1980....................................................................82
5.3.2.1 Besluit over de bermen beheerd door publiekrechtelijke rechtspersonen: 27 juni 1984.......83
5
Arrêté sur l'emploi d'herbicides sur certains biens publics: 27 januari 1984 ........................83
5.3.2.2 Décret relatif aux parcs naturels: 16 juli 1985......................................................................83
5.3.2.3 Arrêté sur la protection des zones humides d'intérêt biologique: 8 juni 1989.......................84
5.3.2.4 Het bosdecreet: 13 juni 1990 ................................................................................................84
5.3.2.5 Besluit over de vergunningsplicht voor de wijziging van vegetatie: 4 december 1991 ........84
Arrêté sur les arbres et haies remarquables: 27 maart 1985..................................................84
5.3.2.6 Arrêté sur la protection des cavités souterraines d’intérêt scientifique: 26 januari 1995......85
5.3.2.7 Decreet over het natuurbehoud en het natuurlijk milieu: 21 november 1997 .......................85
Décret sur la conservation de la nature: 6 april 1995............................................................86
5.3.2.8 Besluit voor de definitieve erkenning van regionale landschappen: 8 december 1998.........88
5.3.2.9 Décret modifiant le décret du 16 juillet 1985 relatif aux parcs naturels: 3 juli 2008............88
5.3.3 Synthese van het natuurbeleid........................................................................................................88
6 DISCUSSIE.................................................................................................................................................95
6.1 Effecten van de ontwikkelingen doorheen de tijd langsheen de taalgrens........................................95
6.2 Effecten van de wetgeving vóór de federalisering op het landschap .................................................97
6.3 Effecten van de wetgeving na de federalisering op het landschap.....................................................97
7 CONCLUSIE ............................................................................................................................................102
8 REFERENTIELIJST...............................................................................................................................104
8.1 Literatuurbronnen...............................................................................................................................104
8.2 Internetbronnen...................................................................................................................................110
8.3 Cartografische bronnen ......................................................................................................................113
9 BIJLAGEN................................................................................................................................................116
6
LIJST VAN AFKORTINGEN
AHREM
BPA
CSIS
CLDR
CCCATM
CPDT
CWATUPE
DNF
ELC
FRW
GEN
GENO
GRS
GRUP
IVON
KLE
MCI
MGI
NGI
NVBG
NVWG
ODR
PCA
PCDN
PCDR
PICHE
PIP
PPVR
PRS
RCU
Arbres et Haies REMarquables
Bijzondere Plannen van Aanleg
Cavités Souterraines d’Intérêt Scientifique
Commission Locale de Développement Rural
Commission Consultative Communale d'Aménagement du
Territoire et de la Mobilité
Conférence Permanente du Développement Territorial
Code wallon de l’Aménagement du Territoire, de
l’Urbanisme, du Patrimoine et de l’Energie
Département de la Nature et des Forêts
Europese LandschapsConventie
Fondation Rurale Wallonië
Grote Eenheden Natuur
Grote eenheden Natuur in Ontwikkeling
Gemeentelijk Ruimtelijk Structuurplan
Gewestelijk Ruimtelijk UitvoeringsPlan
Integraal Verwervings- en Ondersteund Netwerk
Kleine LandschapsElementen
Militair Cartografisch Instituut
Militair Geografisch Instituut
Nationaal Geografisch Instituut
NatuurVerBindingsGebieden
NatuurVerWevingsGebieden
Opération de Développement Rural
Plans Communaux d’Aménagement
Plan Communal de Développement de la Nature
Programme Communal de Développement Rural
Périmètres d’Intérêt Culturel, Historique ou Esthétique
Périmètres d’Intérêt Paysager
Périmètres de Point de Vue Remarquable
Provinciaal Ruimtelijk Structuurplan
Règlement Communal d’Urbanisme
7
RGBSR
RGBZPU
RF
RNA
RND
RSV
RU
RUP
SAED
SAR
SBZ
SDER
SEP
SGIB
SRPE
SSC
VEN
ZC
ZD
ZL
ZHIB
ZPS
Règlement Général sur les Bâtisses en Site Rural
Règlement Général sur les Bâtisses applicable aux Zones
Protégées de certaines communes en matière d'Urbanisme
Réserve Forestière
Réserve Naturelle Agréée
Réserve Naturelle Domaniale
Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen
Rénovation Urbaine
Ruimtelijke UitvoeringsPlannen
Site d'Activité Economique Désaffecté
Site À Réaménager
Speciale BeschermingsZones
Schéma de Développement de l'Espace Régional
Structure Ecologique Principale
Site de Grand Intérêt Biologique
Site de Réhabilitation Paysagère et Environnementale
Schéma de Structure Communal
Vlaams Ecologisch Netwerk
Zones Centrales
Zones de Développement
Zones de Liaison
Zones Humides d'Intérêt Biologique
Zones de Protections Spéciales
8
LIJST VAN FIGUREN
Figuur 1: Afbakening van het studiegebied................................................................................. 19
Figuur 2: Fysisch-geografische situering van het studiegebied ................................................. 20
Figuur 3: Landschappelijke situering van het studiegebied ....................................................... 21
Figuur 4: Vertekend tracé van het wegennet in Walshoutem en Wezeren bij de Ferraris ....... 27
Figuur 5: Tijdreeks van de vier cartografische bronnen............................................................. 33
Figuur 6: Bodembezetting op de kaart van het NGI ................................................................... 45
Figuur 7: Tijdreeks van de vier tijdslagen................................................................................... 47
Figuur 8: Het studiegebied op de kaart van de Ferraris.............................................................. 48
Figuur 9: Het studiegebied op de kaart van Vander Maelen...................................................... 49
Figuur 10: Het studiegebied op de kaart van het MCI................................................................ 50
Figuur 11: Het studiegebied op de kaart van het NGI ................................................................ 51
Figuur 12: Tijdsdiepte en continuïteit van het landschap........................................................... 52
Figuur 13: Beschermd als monument en landschap met de wet van 1931................................ 63
Figuur 14: Beschermd als monument en dorpsgezicht met de decreten van 1976 en 1987..... 64
Figuur 15: Beschermd als archeologische site met de decreten van 1993 en 1991.................. 65
Figuur 16: Aangeduid als ankerplaats met het decreet van 2001............................................... 66
Figuur 17: Het landschap op het gewestplan en plan de secteur............................................... 79
Figuur 18: Stadsvernieuwing in Hannuit - RU............................................................................ 80
Figuur 19: Plattelandsontwikkelingprojecten in Hannuit - PCDR............................................. 81
Figuur 20: Waalse kartering van de wegen waarop het late maaien van toepassing is ............ 91
Figuur 21: Waalse kartering van de uitzonderlijke bomen en hagen - AHREM...................... 92
Figuur 22: Erkend als natuurreservaat met het Vlaamse natuurdecreet van 1997.................... 93
Figuur 23: Het Ecologische netwerk in het studiegebied ........................................................... 94
Figuur 24: Verschillen in de wetgeving van de twee gewesten ............................................... 100
9
LIJST VAN TABELLEN
Tabel 1: Gestandaardiseerde legende........................................................................................... 31
Tabel 2: Vergelijking van het bouwkundige erfgoed ................................................................. 55
Tabel 3: Vergelijking van het archeologische erfgoed ............................................................... 57
Tabel 4: Vergelijking van het landschappelijke erfgoed ............................................................ 59
Tabel 5: Wetgeving betreffende het landschap in het erfgoedbeleid......................................... 62
Tabel 6: Wetgeving over het landschap in de ruimtelijke ordening .......................................... 78
Tabel 7: Wetgeving over het landschap in het natuurbeleid ...................................................... 90
Tabel 8: Vergelijkende organigram van de ruimtelijke ordening............................................ 101
10
LIJST VAN BIJLAGEN
Bijlage 1: De geografische streken van België doorkruist door de taalgrens ......................... 116
Bijlage 2: De Romeinse wegen in België.................................................................................. 116
Bijlage 3: Traditionele ruimtelijke zonering rondom dorpen in de Belgische leemstreken... 117
Bijlage 4: Situering van het studiegebied in de middeleeuwse territoriale versnippering ..... 117
Bijlage 5: Het studiegebied in de tweetalige zone van de 8ste
eeuw........................................ 117
Bijlage 6: De Waalse gemeenten waar een RGBZPU van toepassing is ................................ 118
Bijlage 7: De Waalse gemeenten waar een SAR bestaat.......................................................... 118
Bijlage 8: De Waalse gemeenten waar een RGBSR van toepassing is ................................... 119
Bijlage 9: De Waalse gemeenten waar een RU van toepassing is ........................................... 119
Bijlage 10: De Waalse gemeenten waar een ODR van toepassing is...................................... 120
Bijlage 11: De decentralisatie van de ruimtelijke ordening in Wallonië................................. 120
Bijlage 12: Het noordelijk stuk van Hannuit in het RCU van 1995 ........................................ 121
Bijlage 13: De landschappelijke structuur van Hannuit in het SSC van 2012........................ 122
Bijlage 14: Legendewijziging (1997) van het plan de secteur betreffende het landschap..... 122
Bijlage 15: De gewenste ruimtelijke structuur voor Vlaanderen (RSV) ................................. 123
Bijlage 16: De gewenste ruimtelijke structuur voor Wallonië (SDER) .................................. 123
Bijlage 17: De gewenste landschappelijke structuur voor Landen op gewestelijk niveau..... 124
Bijlage 18: De gewenste landschappelijke structuur voor Landen op provinciaal niveau ..... 125
Bijlage 19: De gewenste landschappelijke structuur voor Landen op gemeentelijk niveau .. 126
Bijlage 20: Herbestemming van een bufferzone in een parkgebied via een GRUP ............... 126
Bijlage 21: De negen natuurparken van Wallonië .................................................................... 127
Bijlage 22: Het Natura 2000-netwerk in Vlaanderen en Wallonië .......................................... 127
Bijlage 23: Opbouw van het VEN en de SEP ........................................................................... 128
Bijlage 24: Het Vlaamse en het Waalse ecologische netwerk – VEN en SEP ....................... 128
Bijlage 25: De Waalse gemeenten waar een PCDN van toepassing is.................................... 129
Bijlage 26: PCDN - Het ecologische netwerk van Hannuit (SEP): ZC en ZD ....................... 130
Bijlage 27: PCDN - Het ecologische netwerk van Hannuit (SEP): ZL ................................... 130
Bijlage 28: De gemeente Landen behoort tot het regionaal landschap “Zuid Hageland” ...... 131
Bijlage 29: Werkingsgebied van het regionaal landschap in de gemeente Landen ................ 131
Bijlage 30: Voorbeelden van statuten van vierkantshoeves in het studiegebied .................... 132
11
1 INLEIDING
1.1 Situering van de masterproef
Het landschap wordt gevormd door de eeuwenlange organisatie van de ruimte door de mens
(Van Hecke et al., 2010). In België is de landschappelijke diversiteit bijzonder groot en is het
resultaat van een grote fysisch-geografische variëteit en een woelige multiculturele
geschiedenis (Van Eetvelde & Antrop, 2011). Deze Belgische landschappelijke diversiteit
werd in 1970 afgebakend in “geografische streken” steunend op de fysisch-geografische en
menselijk-geografische kenmerken (Van Eetvelde, 2007). Sommige van deze geografische
eenheden zijn verdeeld door de Belgische taalgrens (Antrop et al., 2004) (zie Bijlage 1,
p.116).
Bovendien is in België de materie van het landschap sinds de federalisering verdeeld onder de
drie gemeenschappen en gewesten. Sinds 1993 is België een gedecentraliseerde federale staat
geworden. De federalisering gebeurde in verschillende fasen. In 1970 werden de drie
gemeenschappen opgericht. De gemeenschappen zijn gebaseerd op de taal en omdat België
drie officiële talen heeft, zijn er ook drie gemeenschappen, namelijk de Vlaamse
Gemeenschap, de Franse Gemeenschap en de Duitstalige Gemeenschap. Deze zijn
verantwoordelijk voor persoonsgebonden materie zoals taal, cultuur, onderwijs, media,
landschapsinventarisatie en -bescherming. In 1980 werden de drie gewesten opgericht,
namelijk het Vlaams Gewest, het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en het Waals Gewest. De
gewesten zijn verantwoordelijk voor grondgebonden materie zoals landbouw, waterbeleid,
huisvesting, openbare werken, energie, leefmilieu, ruimtelijke ordening, stedenbouw,
natuurbehoud en landschapszorg (Koomen et al., 2002; Marissal et al., 2007). In België zijn
dus elk van de drie gemeenschappen en gewesten bevoegd voor landschapszorg binnen hun
eigen grondgebied waardoor onder andere verschillende visies, prioriteiten, wetgeving en
landschapsclassificaties ontstaan (Van Hecke et al., 2010).
De opmaak van landschapsclassificaties werd door de Europese landschapsconventie (ELC)
gestimuleerd. De lidstaten werden aangemoedigd om de landschappen van hun grondgebied
te identificeren en landschapskwaliteitsdoelstellingen te formuleren (Council of Europe,
2000). België ondertekende de ELC op 20 oktober 2000 maar de conventie werd pas van
kracht op 1 februari 2005, nadat het door de drie gewesten en de drie gemeenschappen
12
geratificeerd werd (Antrop, 2007). De federalisering resulteerde voor België in afzonderlijke
landschapsclassificaties voor Vlaanderen en Wallonië (Van Hecke et al., 2010). In
Vlaanderen werd het grondgebied gedeeld in 23 landschapseenheden, onderverdeeld in 124
“traditionele landschappen” en dit op schaal 1:200.000. Deze classificatie steunt op de
historisch gegroeide cultuurlandschappen in hun situatie van vóór de grote veranderingen van
einde 18de
eeuw (Antrop et al., 2002). In Wallonië werd het grondgebied gedeeld in 13
landschapseenheden, verder onderverdeeld in 79 “territoires paysagers” en “faciès
paysagers” en dit op schaal 1:50.000. Deze classificatie steunt op de morfologische en
visueel-ruimtelijke kenmerken van het actueel landschap (Droeven et al., 2004). Deze twee
landschapsclassificaties vertonen een verschillende aanpak van het landschap. Eenzelfde
geografische streek verdeeld door de taalgrens kan dus in Vlaanderen en Wallonië anders
gedefinieerd worden en andere landschapskwaliteitsdoelstellingen krijgen (Van Eetvelde &
Antrop, 2009a).
1.2 Doelstelling van de masterproef
In deze masterproef zal worden nagegaan of er in een grensoverschrijdend studiegebied een
differentiële landschapsontwikkeling ontstond tussen Vlaanderen en Wallonië, alsook de
drijvende krachten die dit verschil genereerden.
Een differentiële landschapsontwikkeling langsheen de taalgrens, binnen eenzelfde
geografische streek, kan het gevolg zijn van verschillen in fysisch- en sociaal-geografische
omstandigheden alsook van verschillen in het landschapsbeleid (Antrop et al., 2004).
De federalisering van België heeft als gevolg dat de bevoegdheid voor het landschap verdeeld
is onder de gemeenschappen en gewesten en dat ze elk een afzonderlijk landschapsbeleid
ontwikkelen. Deze situatie zou een differentiatie van de landschapsontwikkeling langsheen de
taalgrens kunnen beïnvloeden. Concreet behoort het landschap tot de beleidsmaatregelen van
landbouw, natuur, ruimtelijke ordening en onroerend erfgoed en elk van deze sectoren richt
zich op een andere visie van het landschap. Deze verschillende beleidsdomeinen met
betrekking tot het landschap maken een integrale holistische benadering van het
landschapsbeheer moeilijk. Dit, samen met de regionalisering van de bevoegdheden, zorgt
voor de complexiteit van de landschapszorg in België (Antrop et al., 2004; Van Hecke et al.,
2010).
13
1.3 Keuze van het studiegebied
Het gekozen studiegebied is een grensoverschrijdend gebied dat het zuidelijk deel van de
gemeente Landen in de provincie Vlaams-Brabant bedekt alsook het noordelijk deel van de
gemeente Hannuit in de provincie Luik. Het is omwille van meerdere redenen goed geschikt
voor de analyse van een landschapsdifferentiatie langsheen de taalgrens.
Ten eerste wordt het studiegebied in zijn midden doorkruist door de Belgische taalgrens. Ten
tweede behoort het studiegebied tot dezelfde geografische streek in Vlaanderen en Wallonië,
namelijk de geografische streek van “Haspengouw”. Ten derde is het studiegebied niet te
groot zodat een gedetailleerde analyse kan gebeuren maar toch groot genoeg om een overzicht
te hebben op het landschap. De steden van Landen en Hannuit bevinden zich op 10 km van
elkaar.
1.4 Opbouw van de Masterproef
De masterproef is uit zeven hoofdstukken opgebouwd. In het voorafgaand hoofdstuk werden
de keuze van het onderwerp, de doelstelling van de masterproef en de keuze van het
studiegebied besproken. In het tweede hoofdstuk wordt het studiegebied gesitueerd en zal
aandacht besteed worden aan zijn fysisch-geografische en landschappelijke eigenschappen.
Het derde hoofdstuk verduidelijkt de gevolgde methoden en het gebruikte bronmateriaal. De
concepten van landschapsbiografie en tijdsdiepte van het landschap werden opgenomen als de
methoden voor de analyse van de landschapsontwikkeling. In hoofdstukken vier en vijf
worden de resultaten voorgesteld. Hoofdstuk vier behandelt de tijd-ruimtelijke
landschapsveranderingen van het studiegebied onder een geschiedkundig perspectief,
namelijk de retrospectie op het landschap. Hoofdstuk vijf behandelt de tijd-ruimtelijke
landschapsveranderingen van het studiegebied onder een recent perspectief, namelijk het
landschapbeleid. In hoofdstuk zes worden de resultaten uit hoofdstuk vier en vijf in verband
gebracht met elkaar. Ten slotte worden in hoofdstuk zeven de voornaamste resultaten
samengevat en wordt de onderzoeksvraag beantwoord.
14
2 SITUERING VAN HET STUDIEGEBIED
2.1 Afbakening van het studiegebied
De afbakening van het studiegebied gebeurde op basis van de twee huidige topografische
kaarten van het Nationaal Geografisch Instituut (NGI) die het studiegebied bedekken. De
bedoeling was om een homogeen studiegebied te kiezen die beide steden van Landen en
Hannuit omvat. Het studiegebied werd afgebakend aan de hand van een rechthoek van 4,01
km op 13,63 km, in Arcview GIS 9.3. De rechthoek wordt in zijn midden doorkruist door de
Belgische taalgrens. De taalgrens ligt op 7,13 km van de noordelijke rand van de rechthoek en
op 6,50 km van de zuidelijke rand. De autosnelweg van Brussel-Luik, de “E40”, loopt parallel
met de taalgrens, ten zuiden van de gemeente Landen, met vlak erlangs de hogesnelheidstrein.
De autosnelweg is een structuurbepalende lijninfrastructuur die in het studiegebied de
taalgrens feitelijk benadrukt.
De grootte van de rechthoek werd gekozen zodat het aantal deelgemeenten in Landen en
Hannuit het meest gelijk was. Het studiegebied telt dertien deelgemeenten, zeven in de
gemeente Landen en zes in de gemeente Hannuit. De deelgemeenten in Landen zijn:
Rumsdorp, Attenhoven, Landen, Walsbets, Waasmont, Wezeren en Walshouthem. De
deelgemeenten in Hannuit zijn: Avernas-le-Baudouin, Betrée, Hannuit, Poucet, Crehen en
Villers-le-Peuplier. “Poucet” ligt aan de oostelijke rand van de afbakening en wordt
doorsneden door de rechthoek waardoor enkel het westelijk stuk van het dorp meegenomen
wordt in het studiegebied (zie Figuur 1, p.19).
De dertien deelgemeenten behoren tot de gemeente Landen en de gemeente Hannuit maar het
studiegebied omvat echter een deel van vier verschillende gemeenten die deel uitmaken van
drie verschillende provincies. Dit is een gevolg van de neutrale afbakening aan de hand van
een rechthoek. Administratief gezien bedekt het studiegebied het zuidoosten van de gemeente
Landen in de provincie Vlaams-Brabant, een westelijk deeltje van de gemeente Gingelom in
de provincie Limburg, het noorden van de gemeente Hannuit en een zuidoostelijk deeltje van
de gemeente Lijsem in de provincie Luik.
15
2.2 Fysisch-geografische situering van het studiegebied
De invloed van het natuurlijke systeem op het uitzicht van de landschappen is groot.
Verschillen in cultuurlandschappen ontstonden omdat in de vroege geschiedenis van de
landontginning, het landgebruik en de teeltkeuze sterk afhankelijk waren van het natuurlijk
systeem (Van Hecke et al., 2010). De geologie conditioneert de bodemgesteldheid van een
gebied en de bodemgesteldheid is een stuwende kracht voor de landbouwactiviteit en wordt
als grondstof gebruikt voor het bouwmateriaal van de huizen (Bruneel, 1989). In België
variëren de geologie, de bodemgesteldheid, de hydrologie en het reliëf grotendeels van noord
naar zuid (Antrop et al., 2004). Deze zuid-noord-gerichte structuur drukt zich ook uit op de
schaal van het studiegebied (zie Figuur 2, p.20).
2.2.1 Geologie van het studiegebied
De geologie van het studiegebied is grotendeels samengesteld uit een Quartaire leemmantel
die op Postpaleozoïsche deklagen rusten. Men vindt echter geologische verschillen tussen
Landen en Hannuit. De Mesozoïsche krijtlagen van de “Formatie van Gulpen” worden
noordwaarts bedekt door Cenozoïsche zandlagen waardoor het krijt enkel ten zuiden van het
studiegebied, in Villers-le-Peuplier, dagzoomt. Ten noorden van het studiegebied in Landen,
werden de Eocene zandlagen van de “Formatie van Hannut” op hun beurt bedekt door
Oligocene kleihoudende zandlagen van de “Formatie van Sint-Huibrechts-Hern”. De
Oligocene kleihoudende zanden bedekken de interfluvia maar werden geërodeerd door de
waterlopen waardoor er Eocene zanden in de dalen dagzomen (Claes & Gullentops, 2001;
Nyssen, 2010).
2.2.2 Bodemgesteldheid van het studiegebied
De vruchtbaarheid van de leembodems wordt bepaald door de geologie, de natuurlijke
drainage, de dikte van de Quartaire leemmantel en de topografie (Van Hecke et al., 2010).
Wanneer de Quartaire leemmantel op Eocene zanden rust zoals ten zuiden van het
studiegebied in Hannuit, kan het water goed doorsijpelen en zijn de leemgronden goed
gedraineerd. De bodems zijn geschikt voor landbouw. Wanneer de Quartaire leemmantel op
16
Oligocene kleihoudende zanden rust zoals ten noorden van het studiegebied in Landen, sijpelt
het water minder goed en is de drainage van de leemgronden middelmatig. Het landschap is er
licht golvend en de bodems zijn volgens de microtopografie geschikt voor landbouw of
weiland (Claes & Gullentops, 2001; De Witte et al., 2009).
De Quartaire leemmantel heeft niet overal dezelfde dikte omdat de eolische löss niet overal
even goed bleef liggen. De maximale leemdikte treft men vooral op de plateaus en de zwakke
dalhellingen aan. De plateaubodems en bodems van zwakke dalhellingen zijn het meest
geschikt voor landbouw. Op de steile dalhellingen werd de leemmantel vaak geërodeerd en
zette zich af aan de voet van de dalen. Op deze gronden vindt men weilanden en bosjes terug
(Bruneel, 1989; Claes & Gullentops, 2001).
2.2.3 Hydrologie van het studiegebied
De Oligocene kleihoudende zanden ten noorden van het studiegebied in Landen, zorgen voor
een slechtere drainage van de leemgronden en dus voor een rijker riviernetwerk. Het
landschap in Landen is ingesneden door vier natuurlijke waterlopen: de Zevenbronnenbeek,
de Zijp, de Sint-Pietersbronbeek en de Molenbeek. Ten zuiden van het studiegebied in
Hannuit, zorgen de zanden voor een betere drainage en een armer riviernetwerk. Er zijn twee
natuurlijke waterlopen te Hannuit: de beken van “Henri Fontaine” en “Poucet”. De “Henri
Fontaine” is de hoofdwaterloop van Hannuit, het stroomt in een oostwestelijke richting en
mondt uit in de Kleine Gete. De hoofdwaterloop van Landen is de Molenbeek, het stroomt in
een zuidnoordelijke richting en mondt uit in de Gete. De samenvloeiing van de Kleine Gete
met de Grote Gete vormt de Gete. De Gete mondt uit in de Demer. De meeste waterlopen in
het studiegebied ontspringen in het studiegebied en maken allemaal deel uit van het Gete
bekken.
2.2.4 Reliëf van het studiegebed
Het reliëf van België daalt geleidelijk naar het noorden toe. Deze reliëfsovergang komt ook
voor in het studiegebied. De hoogste heuveltop van het studiegebied bevindt zich op 149
meter, tussen Crehen en Villers-le-Peuplier, in Hannuit. De laagste heuveltop van het
studiegebied bevindt zich op 70 meter hoog, tussen Rumsdorp en Attenhoven, in Landen.
17
2.3 Landschappelijke situering van het studiegebied
2.3.1 Landschapsclassificaties in het studiegebied
In beide Vlaamse en Waalse landschapsclassificaties behoort het studiegebied tot de
landschapseenheid van Haspengouw. In de Vlaamse landschapsclassificatie van de
traditionele landschappen behoort het studiegebied te Landen tot het traditionele landschap
van het “plateau van Landen”, in de landschapseenheid van “Droog Haspengouw”. In de
Waalse landschapsclassificatie van de territoires paysagers behoort het studiegebied te
Hannuit tot twee faciès paysagers: het “faciès hesbignon brabançon” ten noorden van de beek
“Henri Fontaine” en het “faciès hesbignon liégeois” ten zuiden van de beek, in de
landschapseenheid van het “ensemble paysager des bas-plateaux limoneux brabançon et
hesbignon” (zie Figuur 3, p.21).
2.3.1.1 De visuele landschappelijke kenmerken van “Droog Haspengouw”
De visuele landschappelijke kenmerken van de landschapseenheid “Droog Haspengouw”
werden door Antrop et al. (2002) als volgt beschreven: “Droog Haspengouw is een open
landbouwgebied op golvend plateau, versneden met smalle valleien met gesloten landschap.
Men vindt hoop- en nevelvlekdorpen op korte afstand van elkaar, grote geïsoleerde hoeven en
verspreide bosjes terug. Op de plateaus heb je overal panoramische zichten begrensd door de
topografische skyline, in de valleien zijn de zichten korter en heb je doorkijken. Hoopdorpen
en geïsoleerde (kasteel)hoeven vormen de structurerende beelddragers van de open ruimte. Er
zijn talrijke kleine geomorfologische, cultuurlandschappelijke, archeologische en biotische
elementen met een sterk structurerend vermogen door hun opvallendheid in de open ruimte”.
2.3.1.2 De visuele landschappelijke kenmerken van het “faciès hesbignon brabançon”
De visuele landschappelijke kenmerken van het “faciès hesbignon brabançon” werden door
Droeven et al. (2004) en De Witte et al. (2009) als volgt beschreven: “Het reliëf van het
plateau wisselt tussen vlakke interfluvia en ondiepe valleien. De vlakke interfluvia dienen
voor landbouw terwijl men op de geërodeerde en de natte bodems van de valleien weilanden
18
of loofbosjes vindt. Bosjes vindt men ook in kasteelparken. Deze bosgebieden zijn
structuurbepalende elementen in de panoramische zichten van het plateau. De
nederzettingskernen hebben zich meestal langs valleiwegen ontwikkeld en de afstand tussen
de dorpen van eenzelfde vallei is soms heel kort. De bebouwingsdichtheid in de dorpen is
meestal klein. Het gebied wordt niet onderdrukt door de suburbanisatie vanuit belangrijkere
kernen”.
2.3.1.3 De visuele landschappelijke kenmerken van het “faciès hesbignon liégeois”
De visuele landschappelijke kenmerken van het “faciès hesbignon liégeois” werden door
Droeven et al. (2004) en De Witte et al. (2009) als volgt beschreven: “Het plateau vormt een
vlakke oppervlakte. De ondergrond bestaat grotendeels uit doorlatend krijt waardoor het
riviernetwerk schaars is. Ten gevolge van de ruilverkaveling is de percelering van de akkers
groot en geometrisch en heeft het wegenpatroon de vorm van een rooster. Dit maakt het werk
van de moderne machines gemakkelijker. De panoramische zichten veranderen doorheen de
seizoenen, volgens het gewassentype en zijn kleur. De dorpen zijn zeer dicht bebouwd en
bevinden zich in de (droge) dalen van het plateau. In het landschap verschijnen ze als groene
koepels door de aanwezigheid van boomgaarden of populieren. De pachtboerderijen zijn bijna
nooit geïsoleerd, ze horen meestal tot het dorp. Weilanden zijn vaak beplant met oude
boomgaarden en omringen het dorp. Huizen worden meer en meer aan de plateaurand
gebouwd. De autosnelwegen en nationale wegen zorgen voor de ontsluiting van het gebied
waardoor de druk van de suburbanisatie vanuit belangrijkere kernen hoog is”.
19
Figuur 1: Afbakening van het studiegebied
(bron: NGI, 2002)
20
Figuur 2: Fysisch-geografische situering van het studiegebied
(bron: NASA-USGS, 2000; SPW-DGARNE, 2011)
21
Figuur 3: Landschappelijke situering van het studiegebied
(bron: Antrop et al., 2002; Droeven et al., 2004)
22
3 METHODEN EN MATERIAAL
Twee hoofdmethoden zullen gebruikt worden in dit onderzoek: (1) de landschapsbiografie
steunende op de literatuurstudie en (2) de tijdsdiepte van het landschap steunende op het
cartografische materiaal.
3.1 Analyse van de landschapsontwikkeling: landschapsbiografie
Landschappen bouwen hun eigen biografie doorheen de tijd op (Kolen, 2007). Ieder
landschap heeft zijn eigen verhaal dat het resultaat is van veranderingen uit verschillende
tijdslagen. De landschapsbiografie richt zich op de gelaagdheid en de tijdsdiepte van de
landschappen. De gelaagdheid van landschappen kan worden begrepen als het resultaat van de
wisselwerkingen tussen cultuurspecifieke keuzes en ecologische processen. Op de termijn van
eeuwen laten deze wisselwerkingen sporen na die herkenbaar zijn in het huidige landschap
(Antrop, 2007; Kolen, 2007). In de landschapsbiografie ligt het accent op de verhalen die aan
de landschapscomponenten vasthangen eerder dan op hun beschrijving (Antrop, 2007). Men
richt zich op het veranderen zelf van het landschap en op de drijvende krachten die er achter
liggen (Langran, 1993; Antrop, 2007).
In dit onderzoek zal de landschapsbiografie van het studiegebied op twee luiken steunen: (1)
ten eerste de retrospectie op het landschap die de differentiële landschapsevolutie van het
studiegebied langsheen de taalgrens in een geschiedkundig perspectief zal bekijken en (2) ten
tweede de invloed van het landschapsbeleid op het landschap die de differentiële
landschapsevolutie van het studiegebied langsheen de taalgrens in een recent perspectief zal
bekijken. De retrospectie op het landschap zal gebeuren aan de hand van literatuurstudie en
een kaartanalyse voor kartering van de landschapsontwikkeling (zie hoofdstuk 3.2). De
analyse van de beleidsinvloed op het landschap zal gebeuren aan de hand van literatuurstudie
en zal steunen op de kaartanalyse.
3.1.1 Landschapsbiografie: retrospectie op het landschap
De retrospectieve methode wordt gebruikt om de evolutie tot het hedendaagse landschap te
verklaren via de studie van het oude landschap dat sporen nagelaten heeft (Thoen, 2011).
23
Voor dit luik zullen enerzijds biografieën van het studiegebied geraadpleegd worden en
anderzijds zal bijzonder aandacht worden gericht op de informatie die kaarten aanbiedt,
waaronder de toponiemen.
Toponiemen zijn plaatsnamen die op topografische kaarten, kadasterplannen en naamborden
voorkomen (Antrop, 2007). Ze zijn meestal verbonden aan het landschap waardoor de
toponymie toelaat een inzicht te krijgen op de landschapsbiografie van een gebied.
Toponiemen zijn een interessante bron omdat ze meestal ouder zijn dan de kaart waarop ze
staan. Ze zijn het gevolg van een orale traditie. Toen er nog geen kaarten waren moest alles
benoemd worden, het was de enige vorm van referentie (Thoen, 2011). Thoen (2011)
onderscheidt twee verschillende soorten toponiemen: cultuur- en natuurplaatsnamen.
Cultuurplaatsnamen verklaren de oorsprong van het grondgebruik. Het zijn bijvoorbeeld
namen van wegen, nederzettingen en velden. Natuurplaatsnamen zijn namen van
natuurelementen zoals bergen, bossen, rivieren. Piton (1960) zegt dat plaatsnamen ofwel naar
de eerste eigenaar van het grondgebied wijzen ofwel naar de specifieke topografie van het
gebied.
Elke periode waarin een bepaalde taal algemeen was, heeft geleid tot toponiemen.
Toponiemen kunnen dus gedateerd worden dankzij de geschiedenis van de taal (Thoen,
2011). Het Indo-Europees, de oudste taalgroep die we kennen, heeft zich omstreeks 2500
BCE vanuit zijn stamland Polen uitgebreid over het hele gebied van de Noordzee tot West-
Rusland en zuidwaarts tot de Alpen. Na deze expansie treden in het uitgestrekte Indo-
Europees gebied regionale varianten op. Vanaf de Bronstijd, circa 2000 BCE, vormen de
Nederlanden en Noordwest-Duitsland een dergelijke aparte groep, met het Belgisch als taal.
Het Belgisch wordt onder andere gekenmerkt door persoonsnamen op “-inios” en
nederzettingsnamen op “-iom”. Met de verovering van Gallië vanaf 58 BCE door Caesar
treedt de romanisering van de Belgische taal op en ontwikkelen zich Gallo-Romeinse
nederzettingsnamen op “-iacas”. Omstreeks 445 CE veroveren de Franken, afkomstig uit
Groningen, Noord-Frankrijk tot aan de Somme en ontstonden nederzettingsnamen op “-
ingas”, vaak toegevoegd aan een Germaanse persoonsnaam (Kempeneers, 2000). Drie
volkeren hebben zich dus in België gevestigd: (1) een Keltisch volk, de Belgen, circa 550
BCE, (2) de Romeinen circa 54 BCE en (3) een Germaans volk, de Franken, circa 400 CE
(Thoen, 2011).
24
De Belgische taalgrens zou zich tijdens de val van het Romeinse Rijk in de 5de
eeuw,
geankerd hebben, toen de Franken de verlaten gebieden in Noord-België koloniseerden. In de
Middeleeuwen evolueerde de Germaanse taal van Noord-België tot het Vlaams en de
Romaanse taal van Zuid-België tot het Waals (Van Eetvelde et al., 2010; Thoen, 2011). Deze
vier verschillende taallagen geven een aanvang om toponiemen te dateren. Thoen (2011)
spreekt van gevaren in de toponymie, hier zijn er enkele: een plaatsnaam kan het resultaat zijn
van modeverschijnselen, een naam kan veranderen door bijvoorbeeld de christianisatie,
namen kunnen zich verplaatsen in een gebied en eenzelfde woord kan verschillende
betekenissen hebben.
3.1.2 Landschapsbiografie: invloed van het landschapsbeleid op het landschap
Sinds het einde van de tweede wereldoorlog veroorzaakte de globalisering van de economie
nieuwe landschapsveranderingen gekenmerkt door het uniformeren en het uitwissen van de
landschapsverscheidenheid. Het landschap kreeg toen een groeiende maatschappelijke en
politieke belangstelling. Landschapsbeleid treedt in (Van Hecke et al., 2010).
Landschapsbeleid is: “de formulering door de publieke autoriteiten van algemene beginselen,
strategieën en richtlijnen die het mogelijk maken specifieke maatregelen te treffen gericht op
de bescherming, het beheer en de inrichting van landschappen” (Antrop, 2007).
Het landschapsbeleid kan de evolutie van het landschap beïnvloeden en dus deel uitmaken
van de landschapsbiografie van een gebied. Het landschapsbeleid van Vlaanderen en
Wallonië en hun invloed op de landschapsevolutie langsheen de taalgrens zullen op basis van
een grondige literatuurstudie en terreinwerk vergeleken worden. Er zal voor de Vlaamse
decreten betreffende landschapszorg telkens gezocht worden naar een tegenhanger in de
Waalse wetgeving. De wijzigingsdecreten worden niet vermeld, behalve als ze een
belangrijke vernieuwing in de landschapszorg brengen. Deze vergelijkingen zullen in tabellen
verzameld worden. De Franstalige termen worden cursief geschreven in de tekst omdat een
vertaling de subtiliteit van een begrip soms weghaalt. De Europese conventies worden in de
tabellen vermeld omdat ze de nationale wetgeving van de lidstaten beïnvloeden, maar zullen
niet in de tekst besproken worden. Tot elke wet, decreet, conventie of richtlijn behoren in de
tabellen twee datums: de datum van goedkeuring of ratificatie door de overheid en de datum
wanneer het van kracht werd.
25
3.2 Kartering van de landschapsontwikkeling: tijdsdiepte en continuïteit
Landschappen veranderen doorheen de tijd en de ruimte (Käykhö & Skanes, 2006; Antrop,
2007). Landschapsveranderingen zijn meestal het gevolg van sociale, politieke en
economische veranderingen, zoals nieuwe landbouwtechnieken, nieuwe wetten, nieuwe
ruimtelijke planning, verstedelijking of aanleg van infrastructuren. Kleine
landschapsveranderingen kunnen ook het resultaat zijn van autonome gebeurtenissen (Van
Eetvelde & Antrop, 2009b). Ieder landschap heeft zijn eigen ontwikkelingsverhaal die het
resultaat is van spatio-temporele veranderingen (Antrop, 2007).
Verschillende concepten werden ontwikkeld om het ontwikkelingsverhaal van een landschap
te bestuderen, waaronder de tijdsdiepte en de continuïteit. De tijdsdiepte van het landschap
geeft aan tot welke periode het huidig landschap teruggaat (Antrop, 2007). De continuïteit van
het landschap vertelt iets over zijn stabiliteit of dynamiek doorheen de tijd (Käykhö & Skanes,
2006). Deze concepten zullen in dit onderzoek worden opgenomen.
3.2.1 Tijdreeks van kaarten
De gevolgen van de maatschappelijke veranderingen op het landschap zijn onder andere waar
te nemen op cartografische bronnen en op het terrein (Van Eetvelde & Antrop, 2009b).
Kaarten zijn zeer nuttig omdat ze, afhankelijk van hun kwaliteit en eigenschappen, informatie
geven over het landschap op verschillende tijdsperioden, namelijk over de topografie, het
bodemgebruik, de bodembedekking, de landschapspatronen, de nederzettingspatronen en de
infrastructuur. De tijdsdiepte van een gebied kan cartografisch weergegeven worden door de
opmaak van een tijdreeks van kaarten (Antrop, 2007; Van Eetvelde & Antrop, 2009b). Elke
kaart is een momentopname van een gebied in de periode wanneer de kaart opgemaakt werd.
In een reeks genereren de kaarten een soort strip van de landschapsverandering (Langran,
1993) (zie Figuur 5, p.33).
Om een ontwikkelingsanalyse van het landschap te kunnen uitvoeren moeten de verschillende
kaarten echter vergelijkbaar zijn (Van Hecke et al., 2010). De belangrijkste uitdaging bij de
opmaak van de tijdreeks is de heterogeniteit en de beschikbaarheid van het cartografisch
bronmateriaal (Käykhö & Skanes, 2006). Kaarten zijn door verschillende methoden en
technieken tot stand gekomen (Van Hecke et al., 2010). Om deze verschillen te
26
standaardiseren wordt een uniforme legende opgesteld zodat een gemeenschappelijke
landschapstypering ontstaat voor de tijdreeks en de kaarten vergeleken kunnen worden
(Käykhö & Skanes, 2006; Van Eetvelde & Antrop, 2009b).
3.2.1.1 Heterogeniteit en beschikbaarheid van de cartografische bronnen
Het uitgangspunt van de tijdreeks van kaarten is de kabinetskaart van de Ferraris omdat deze
de eerste systematische, grootschalige, gedetailleerde en gebiedsdekkende topografische kaart
is van België (Antrop et al., 2006; De Maeyer, 2008). Een andere reden is dat de
cartografische bronnen vóór de 18de
eeuw veelal onnauwkeurig en onbetrouwbaar zijn (Van
Eetvelde & Antrop, 2009b; Van Hecke et al., 2010), ze zullen in dit onderzoek als extra
ondersteunende bron dienen.
De kabinetskaart van de Ferraris toont het traditionele landschap van vóór de belangrijke
maatschappelijke veranderingen die het landschap grondig transformeerden eind 18de
eeuw.
Alle kaarten die na deze periode opgemaakt werden, vormen dus een tijdreeks van
momentopnamen in het veranderingsproces van het landschap (Antrop et al., 2006).
a. De kabinetskaart van de Oostenrijkse Nederlanden opgemaakt door de Ferraris
Tussen 1770 en 1778 werd de kabinetskaart van de Oostenrijkse Nederlanden opgemaakt
onder leiding van Jozef Jean François Graaf de Ferraris generaal bij de Oostenrijkse artillerie,
in opdracht van Keizerin Maria Theresa en Keizer Jozef II. Deze militaire topografische kaart
is een veelkleurige handschriftkaart en werd op schaal 1:11.520 gekarteerd. De kaart bedekt
het volledige territorium van het huidig België. Er werd geen basis triangulatienetwerk
voorzien voor de kartering maar in het zuiden sluit de kartering aan op de Franse triangulatie
van Cassini (Antrop et al., 2006; De Maeyer, 2008).
De aansluiting aan de Franse triangulatie en het gebrek aan een meetkundig-geodetische
grondslag voor de kartering hebben als gevolg dat de nauwkeurigheid van de kabinetskaart
van de Ferraris afneemt naar het noorden en dat de kaart een sterke verschuiving en rotatie
naar het noordwesten toe vertoont. Bovendien gebeurde de kartering door “aanpassen en op
zicht” waardoor lokale karteringsfouten en fantasierijke invullingen ontstonden. Men vindt
27
oriëntatievervormingen van het wegen- en hydrografisch net, oppervlaktevervormingen,
fantasierijke invullingen, vaak op de scheiding van twee kaartbladen, foutieve of vertekende
tracés en overdreven schematisering (zie Figuur 4). De kabinetskaart van de Ferraris vertoont
dus geen constante nauwkeurigheid voor alle planchetten (Antrop et al., 2006; De Maeyer,
2008). Dit allemaal bemoeilijkt de vergelijking van de kabinetskaart van de Ferraris met
recentere topografische kaarten van België.
Figuur 4: Vertekend tracé van het wegennet in Walshoutem en Wezeren bij de Ferraris
De kabinetskaart van de Ferraris is een belangrijke informatiebron voor de historische
landschapskunde. Het stelt een gedetailleerde toestand voor van het landschap aan het einde
van het Ancien Régime, vóór de Franse Revolutie en vóór het begin van de industriële
revolutie. Men kan er de grondgebieden van de Graafschappen, Hertogdommen,
Prinsbisdommen en de enclaves ten tijde van de Oostenrijkse Nederlanden waarnemen. De
weergave van deze administratieve grenzen is echter niet altijd correct omdat het feodaal
bestuur heel complex was (De Coene et al., 2012). Parochies die na de Franse Revolutie de
basis vormden van de gemeenten worden aangegeven door een nummer. Alle militaire
belangrijke elementen worden precies weergegeven, zoals bruggen, molens, wegen, dreven,
gebouwen, constructies, watervlakken, hellingen, hagen, landgebruik, groeven en het reliëf,
aangegeven door schaduwen op de hellingen (Antrop et al., 2006; De Maeyer, 2008). Er werd
veel aandacht besteed aan de weergave van verschillende types vegetatie waardoor de
bodembedekking zeer gedetailleerd weergegeven is, alsook de openheid of geslotenheid van
het landschap. De getekende percelen zijn echter fictief zodat de kabinetskaart van de Ferraris
niet betrouwbaar is op perceelniveau (Thoen, 2011). De kabinetskaart van de Ferraris is rijk
aan toponiemen (Antrop et al., 2006; De Maeyer, 2008). Toponiemen zijn een belangrijke
28
bron voor de landschapsgenese en -biografie daarom zal de toponymie in dit onderzoek als
complementaire methode gebruikt worden.
Op de kabinetskaart van de Ferraris wordt het studiegebied bedekt door drie kaartbladen:
kaartblad 133/2 (Landen), kaartblad 133/4 (Landen) en kaartblad 134/2 (Hannut).
b. De topografische kaart van België opgemaakt door Vander Maelen
Philippe Vander Maelen richtte in 1830, in het onafhankelijk België, het Etablissement
Géographique de Bruxelles op. Daarmee ontplooide hij een belangrijke private cartografische
activiteit, waaronder de opmaak tussen 1846 en 1854 van de monochrome topografische kaart
van België op schaal 1:20.000 (De Maeyer & De Vliegher, 2002).
De kaart toont de aanleg van de eerste spoorwegen in België (Antrop et al., 2006) en
illustreert de eerste herbebossingen van de 19de
eeuw (Van Eetvelde & Antrop, 2009b). Het
reliëf wordt aangegeven door schrapjes op de hellingen (Antrop et al., 2006). De
bodembedekking wordt zeer algemeen aangegeven. De aandacht werd eerder gelegd op de
lokale nijverheden zoals brouwerijen, raffinaderijen of oliepersen, op het wegennet, op de
bruggen en op het riviernet met de bronnen, fonteinen en molens.
Op de topografische kaart van Vander Maelen wordt het studiegebied bedekt door drie
kaartbladen: kaartblad 9 (Léau), kaartblad 14 (Hannut) en kaartblad 18 (Avennes).
c. De eerste basiskaart van België opgemaakt door het Militair Cartografisch Instituut
Het Militair Cartografisch Instituut (MCI) is de opvolger van het Dépôt de la Guerre et de la
Topographie opgericht in 1831 voor de opmaak van de officiële topografische kaarten van
België. In 1878 werd het Dépôt de la Guerre herdoopt in het MCI. Tussen 1865 en 1950
werden er drie edities van de eerste grootschalige basiskaart van België uitgegeven. Op deze
kaarten wordt het reliëf voor het eerst aangegeven door hoogtelijnen (De Maeyer & De
Vliegher, 2002; Antrop et al., 2006). In deze masterproef zal wegens beschikbaarheid enkel
de derde editie, opgemaakt tussen 1910 en 1950 op schaal 1:20.000, gebruikt worden.
29
Op deze kaart wordt de semiologie complex, met een belangrijk aantal categorieën van
wegen, spoorwegen, hydrografie, bodembedekking, omheining, gebouwen,
terreinvoorstellingen en grenzen. De bossen zijn gedetailleerd weergegeven met een
onderscheid tussen onder andere hoogstammen, hoogstammen op kreupelhout, naaldbomen
en gemengde boomsoorten. De gekarteerde omheining laat toe de openheid of geslotenheid
van het landschap af te leiden als het over hagen- of struikenomheining gaat.
IJzerdraadomheining heeft geen invloed op de geslotenheid van het landschap. De
kasteelparken worden ook mooi weergegeven.
Op de topografische kaart van het MCI wordt het studiegebied bedekt door vier kaartbladen:
kaartblad 33/5 (Landen), kaartblad 33/6 (Saint-Trond), kaartblad 41/1 (Hannut) en kaartblad
41/2 (Montenaeken).
d. De derde basiskaart van België opgemaakt door het Nationaal Geografisch Instituut
In 1947 werd het MCI herdoopt in het Militair Geografisch Instituut (MGI) en in 1976 werd
het MGI omgevormd tot een organisme van openbaar nut onder de benaming van Nationaal
Geografisch Instituut (NGI). Het NGI hield zich bezig met de opmaak van de derde
topografische basiskaart van België. De publicatie van deze veelkleurige basiskaart gebeurde
tussen 1995 en 2006 op schaal 1:20.000 (De Maeyer & De Vliegher, 2002; Antrop et al.,
2006).
De semiologie is nog complexer en vollediger dan op de topografische kaart van het MCI.
Kasteelparken zijn niet meer in details gekarteerd, industriegebieden wel.
Op de topografische kaart van het NGI wordt het studiegebied bedekt door twee kaartbladen:
kaartblad 33/5-6 (Landen - Sint-Truiden) en kaartblad 41/1-2 (Hannut-Geer).
3.2.1.2 Opbouw van een gestandaardiseerde legende
Om de kaarten te kunnen vergelijken voor de ontwikkelingsanalyse van het landschap moet er
een gemeenschappelijke legende opgemaakt worden. De heterogeniteit van het cartografisch
materiaal laat echter niet toe zich op de originele legenden van de kaarten te baseren.
30
Inderdaad zijn de legendecategorieën van de verschillende kaarten anders gedefinieerd en zijn
de elementen en structuren van het landschap anders voorgesteld. Bovendien beschikken niet
alle historische kaarten over een gedetailleerde legende (Van Eetvelde & Antrop, 2009b). In
de 18de
eeuw was de legende een instrument dat alleen moest gebruikt worden als de kaart
niet duidelijk genoeg geschematiseerd werd. De symbolen op de kaarten waren bedoeld om
gemakkelijk leesbaar te zijn waardoor veel landschapselementen op een realistische manier
gekarteerd waren (De Coene et al., 2012).
Er bestaat geen originele legende voor de kabinetskaart van de Ferraris en de topografische
kaart van Vander Maelen. De Kabinetskaart van de Ferraris wordt echter vervolledigd door
geschreven rapporten, de “Mémoires” van de Ferraris. Een aantal onderzoekers waaronder De
Coene et al. (2012) bestudeerden de inhoudelijke informatie van de kabinetskaart en de
Mémoires en stelden een legende op. Dit gebeurde niet voor de kaart van Vander Maelen. Aan
de andere kant zijn de legenden van de topografische kaarten van het MCI en NGI zeer
uitgebreid.
Om een gestandaardiseerde legende te krijgen werd er gesteund op de dominante
bodembedekking en bodemgebruik van de verschillende kaarten (Van Eetvelde & Antrop,
2009b). Er werd gekozen voor vijf legendecategorieën: “akkerland”, “ weiland en
boomgaard”, “ bebouwing”, “bos” en “industrieterrein”. Deze categorieën werden gekozen
omdat ze het landschapskarakter van het studiegebied goed illustreren. Het studiegebied is een
landbouwgebied waar de nederzettingen zich concentrisch ontwikkeld hebben. De bebouwing
en de tuinen (“bebouwing”) ontwikkelden zich in hoopdorpen omdat het de meest efficiënte
en productieve manier was om de grond te bewerken. Rondom de hoopdorpen kwamen
boomgaarden en weilanden voor (“weiland & boomgaard”) en verderop kwamen de
akkerlanden (“akkerland”) (Antrop, 2007). Bos (“bos”) is zeer zeldzaam in deze vruchtbare
leemstreek maar niet afwezig. Dit traditioneel landschapspatroon evolueerde doorheen de tijd
maar blijft echter leesbaar op de vier kaarten. Met de industriële revolutie ontstonden nieuwe
landschapscomponenten zoals industrieën ( “industrieterrein”) (zie Tabel 1, p.31).
31
Tabel 1: Gestandaardiseerde legende (eigen verwerking)
3.2.2 Verwerking van de tijdreeks van kaarten in een GIS-omgeving
Geographic Information Systems (GIS) beschikken over tools en technieken die heel handig
zijn voor de uitvoering van ontwikkelingsanalyses van het landschap (Käykhö & Skanes,
2006). Het cartografisch materiaal van dit onderzoek zal in Arcview GIS 9.3 verwerkt worden.
3.2.2.1 De tijdslagen
Eens dat de gestandaardiseerde legende opgesteld is kunnen de vier kaarten in een GIS-
omgeving verwerkt worden om een tijdreeks van vergelijkbare kaarten te krijgen.
In de GIS-omgeving moeten de kaarten eerst gegeorefereerd worden op hetzelfde
coördinatensysteem. Elke kaart wordt afzonderlijk gegeorefereerd op basis van een
referentiekaart. In dit onderzoek diende de recentste kaart, namelijk de topografische kaart
van het NGI van 2000, als referentiekaart. De topografische kaart van het NGI is georiënteerd
op het Belgisch nationaal “Lambert 72” coördinatensysteem. Vervolgens worden per kaart al
de landschapscomponenten van het studiegebied gedigitaliseerd als polygonen. Elke polygoon
kreeg een attribuut die overheen komt met één van de vijf legendecategorieën van de
gestandaardiseerde legende.
Gestandaardiseerde
legende
Legende Ferraris
Legende Vander
Maelen
Legende MCI Legende NGI
Akkerland akkerland akkerland akkerland akkerland
Weiland en
Boomgaard
drassige grasland,
boomgaard
weiland weiland, boomgaard
weiland, boomgaard,
grasland, ruderale
vegetatie,
struikgewas, heide
Bos loofbos bos
hoogstam,
boomkwekerij
hoogstammig
loofhout, gemend loof
en naaldhout,
populierenaanplant
Bebouwing
gebouwen,
moestuin
gebouwen gebouwen, tuin gebouwen, moestuin
Industrieterrein / / nijverheidsindustrie industriële gebouwen
32
Daarmee ontstonden vier gebiedsdekkende tijdslagen die een gemeenschappelijke legende
hebben. Deze tijdslagen zullen als basis gebruikt worden voor de analyse van de
landschapsontwikkeling in het studiegebied.
3.2.2.2 De tijdsdieptekaart en de continuïteit van het landschap
Door de tijdslagen te combineren (overlay) in een GIS-omgeving kan men de tijdsdiepte van
de landschapcomponenten waarnemen evenals het aantal veranderingen dat ze meegemaakt
hebben sinds de oudste gebruikte kaart.
Om dit te realiseren werden de vier vectorlagen omgevormd tot rasterlagen. Bij de rasterlagen
kreeg elke legendecategorie een code volgens zijn ouderdom. Vervolgens werden de
rasterlagen vermenigvuldigd in raster calculator waardoor men voor elke pixel een
afzonderlijke code kreeg waarvan de opeenvolging van cijfers iets vertelt over de tijdsdiepte
en het aantal veranderingen van de pixel.
Een onvermijdelijk gevolg van de overlay zijn slivers. Slivers zijn niet betekenende pixels op
de finale kaart die gevormd worden door het niet samenvallen van gedigitaliseerde polygonen
uit de verschillende tijdslagen (Antrop, 2007). Het wegwerken van de slivers gebeurde in
Arcview GIS 9.3 aan de hand van de tool eliminate.
De tijdsdieptekaart geeft aan tot welke periode de waarneembare landschapscomponenten
teruggaan (Antrop, 2007). Het aantal veranderingen in bodembezetting van de
landschapscomponenten geeft de continuïteit van het landschap weer. Wanneer de
landschapscomponenten niet veel veranderen doorheen de tijd is het landschap stabiel omdat
er een continuïteit bestaat tussen het vroegere landschap, of het traditionele landschap, en het
huidige landschap. Wanneer de landschapscomponenten veel veranderen doorheen de tijd is
het landschap dynamisch, de continuïteit tussen het traditionele landschap en het huidige
landschap is verdwenen (Käykhö & Skanes, 2006; Antrop, 2007).
33
Figuur 5: Tijdreeks van de vier cartografische bronnen
34
4 RESULTATEN: RETROSPECTIE OP HET LANDSCHAP
Ieder landschap heeft zijn eigen verhaal dat het resultaat is van veranderingen uit
verschillende tijdslagen, waarvan sommige meer sporen nalaten dan andere en herkenbaar
zijn op de kaarten en op het terrein (Antrop, 2007). De drijvende krachten van deze
verandering zullen in dit hoofdstuk per tijdslaag onderzocht worden (zie Figuur 7, p.47).
4.1 Het studiegebied van de IJzertijd tot de Middeleeuwen
4.1.1 Sporen van de IJzertijd (750 - 50 BCE)
Circa 550 BCE kwamen de Belgen, een Keltisch volk uit Germanië, over de Rijn tot in de
goed gedraineerde leemgronden. De Nerviërs vestigden zich in Henegouwen en de Eburonen
in Haspengouw. De Kelten introduceerden de rotatielandbouw op de leemplateaus en
bouwden hun huizen in de valleien, waar de nabijheid van water en hooilanden geschikt was
voor veehouderij. Hun nederzettingen waren met elkaar verbonden door valleiwegen langs de
waterlopen (Piton, 1951, 1960; De Witte et al., 2009; Van Hecke et al., 2010).
Volgens Kempeneers (2000) komt het toponiem “Landen” van “Londhiniom”. “Londhiniom”
is gevormd uit de Belgische persoonsnaam “Londhinios” en het suffix “-iom” die op een
nederzettingsnaam wijst. “Londhiniom” zou dus “nederzetting van Londhinios” betekenen.
De persoonsnaam “Londhinios” zou op een wilde man wijzen sinds “london” de grondvorm is
van “Londhinios” en “wild of onbeschaamd” betekent. Deze verklaring vervangt de gangbare
uitleg van onder andere Piton (1951) die de naam “Landen” aan “uitgestrekte gronden”
verwant (Kempeneers, 2000).
4.1.2 Sporen van de Romeinse Tijd (54 BCE - 4de
eeuw)
Met de Romeinse kolonisatie en de verovering van Gallië circa 54 BCE werden de Eburonen
uitgeroeid. Haspengouw, een Romeins koloniaal landbouwgebied, verloor haar arbeidskracht
en lag braak. Om de regio opnieuw te bevolken besloot Keizer Augustus, Keltische volkeren
uit Germanië te laten komen: de Taxandres, de Tongeren en de Baetasii (Piton, 1951). In het
35
toponiem “Walsbets” ziet Piton (1960) het suffix “-bets” dat op een nederzettingsplaats van
de Baetasii zou verwijzen. Kempeneers (2000) geeft een andere etymologische betekenis aan
“Walsbets”. Hij verklaart het toponiem door “Walsbeche” waarvan “beche” de
geromaniseerde vorm is van “baki”, het Germaanse woord voor “beek”. De toegevoegde
“wals” zou op de nabijheid van de taalgrens wijzen. Walsbets is inderdaad gelegen langs de
Molenbeek en vlakbij Wallonië.
De Romeinen bouwden wegen om hun provincies met elkaar te verbinden. Het studiegebied
is gelegen tussen twee Romeinse hoofdwegen: de weg van Tongeren naar de Franse kust en
de weg van Tongeren naar Bavay (Geschied- en Heemkundige Kring van Landen, 1989) (zie
Bijlage 2, p.116). Vertakkingen van deze hoofdwegen lopen oost-west of zuid-noord dwars
door het studiegebied. Piton (1951, 1960) onderscheidt vijf vertakkingen in het studiegebied.
Drie zuid-noord-assen te Landen, namelijk de wegen van Landen-Luik, Landen-Nijvel en
Landen-Hoei. Twee oost-west-assen te Hannuit, namelijk de weg van Nijvel die tussen
Waasmont en Avernas-le-Bauduin liep en de weg van Luik die langs Villers-le-Peuplier liep.
Langs deze wegen ontstonden op hooggelegen gebieden, in de nabijheid van waterlopen,
landbouwdomeinen met villa’s samengesteld door achtereenvolgende gebouwen. Funderingen
van Romeinse villa’s werden over het hele studiegebied opgegraven: in Rumsdorp,
Attenhoven, Landen, Sint-Gertrudis, Walsbets, Waasmont, Wezeren, Avernas-le-Bauduin,
Bertrée en Villers-le-Peuplier. Deze substructies werden blootgesteld maar zijn nu niet meer
zichtbaar. Op de topografische kaart van het NGI wijzen de toponiemen van “Kleine
Hamberg” en “Lazarij” ten westen van Wezeren en het toponiem “Pirette” ten noordwesten
van Bertrée naar substructies van Romeinse villa’s (Piton, 1951, 1960; Geschied- en
Heemkundige Kring van Landen, 1989).
De rijke grondeigenaars richtten grafheuvels op boven hun crematiegraf, de zogenoemde
tumuli (Piton 1951, 1960). Het studiegebied telt twee tumuli: de “Bortombe” (“Tombe de
Betz” bij de Ferraris) gelegen ten oosten van Walsbets en de “Tombe d’Avernas” gelegen ten
noorden van Avernas-le-Bauduin. Het toponiem “Bortombe”, komt van het Germaans “bara”
die “bar, bloot” betekent en dus naar een onbegroeide of niet gekweekte grond zou wijzen
(Kempeneers, 2000) (zie Figuur 8, p.48).
Van de Romeinse periode hebben ook nederzettingsnamen de tijd overleefd. Het toponiem
“Villers-le-Peuplier” komt van “villare” dat op het landgebied van een villa wijst. “Le
36
peuplier” werd later toegevoegd om het van de andere villers-namen te onderscheiden (Piton,
1960). Het toponiem “Bertrée” komt van de nederzettingsnaam “Berhtahariacas” waarin men
het Romeinse suffix “-iacas” herkent. “Berhtahariacas” betekent “eigendom van “Berhtahari”
(Gysseling, 1960). Berhtahari zou een belangrijke grondeigenaar geweest zijn (Piton, 1960).
Volgens Gysseling (1960) zouden de woorden beginnend met “ev” een Romeinse afkomst
hebben en zou “Avernas-le-Bauduin” tot dit type behoren.
4.1.3 Sporen van de Frankische Tijd (5de
eeuw - 9de
eeuw)
Het einde van het Romeinse bestuur in de 4de
- 5de
eeuw bracht het verval en verwildering van
de landbouwdomeinen. De Franken, een Germaans volk aan de grens met het Romeinse Rijk,
profiteerden van de situatie om de verlaten gebieden te koloniseren. Kleine
boerengemeenschappen, georganiseerd in gehuchten, gingen de goed gedraineerde
leembodems ontginnen. Nieuwe nederzettingen werden gesticht (Piton, 1960; Van Hecke et
al., 2010). Het toponiem “Walshoutem” zou van het Germaans “holtheim” komen en betekent
“woning in een bos”. “Holt” is het woord voor bos en “-haim” het woord voor “huis”. De
toegevoegde “wals” zou wijzen op de nabijheid van de taalgrens. Het toponiem “Wezeren”
komt van “wes” het Germaanse woord voor “schitterend, uitbuigend”. Het dorp van Wezeren
ligt inderdaad aan de kronkelende Zevenbronnenbeek. Het toponiem “Waasmont” bestaat uit
het Germaans “wasu” die “drassige grond” betekent en het Romaans “monten” dat “berg”
betekent. Dus een heuvel naast of midden een drassige grond (Gysseling, 1960; Geschied- en
Heemkundige Kring van Landen, 1989; Kempeneers, 2000). Het toponiem “Crehen” komt
van “Crahem” en wijst naar de “hoeve van de raven”. Het toponiem “Hannut” komt van
“Haganuth” waarvan “hagana” het Germaanse woord is voor “omheinde ruimte” en “-uth” het
woord voor “groep”. De toponymie van Hannuit zou dus naar een groep van omheinde
ruimtes wijzen (Piton, 1960).
De Franken liggen aan de basis van het huidige nederzettingspatroon. Ze bouwden
vierkantshoeves in de dalen, langs de waterlopen en introduceerden de rotatielandbouw op de
hoger gelegen leemgronden. Vanaf de 8ste
en 9de
eeuw werd het feodale hofstelsel ingevoerd.
De hofkouters werden geëxploiteerd door machtige grondeigenaars en in de buurt ervan
werden soms kerken gebouwd. Dit vormde de kern van nieuwe dorpsnederzettingen (Piton,
1960; Van Hecke et al., 2010). Het toponiem “Attenhoven” zou een Germaanse afkomst
37
hebben. “Ottan hofum” betekent “boerderij van Otto”. Het toponiem “Rumsdorp” is te
reconstrueren als “Rumas-thorpa” en betekent “dorp van Rumo”. “Roem” is een bekende
Germaanse voornaam. Het toponiem “Rufferdinge” komt van “Hrothifrithingas” waarin men
het Germaanse suffix “-inga” terugvindt. “Roefer” zou de Nederlandse evolutie zijn van de
persoonsnaam “Hrodfried”. De hedendaagse molen van Rufferdinge was dus het domein van
Hrodfried (Kempeneers, 2000). Men vindt de Rufferdingemolen terug op een stadsplan van
Landen opgemaakt door van Deventer tussen 1550 en 1565. Van Deventer kreeg de opdracht
van Karel V en Filips II van Spanje om kaarten te maken van alle steden in de Nederlanden.
Hij tekende 320 plattegronden waarvan er 220 bewaard bleven, die van Landen inbegrepen.
Op deze stadsplannen zijn de poorten, vestingwerken, bebouwing en rivieren rond de steden
nauwkeurig aangegeven (Geschied- en Heemkundige Kring van Landen, s.d.).
De woonsites van de feodale heren werden in de Frankische periode soms versterkt tot
zogenaamde “castrale motten” (De Witte et al., 2009). Het betreft twee te “Sinte-Gitter”: de
“Heynsberg” en de “Tombe van Pepijn” en één te Rumsdorp: “De Mot”. De “Tombe van
Pepijn” heeft niets te maken met de graftombe van de hofmeier Peppijn van Landen (580-
640) omdat deze in 640 in de Sint-Gertrudiskerk tijdelijk werd begraven voordat hij
overgebracht werd naar de abdij van Nijvel, gesticht door zijn vrouw Ida en zijn dochter
Gertrudis (Geschied- en Heemkundige Kring van Landen, 1989; Kempeneers, 2000).
Bovendien werden de doden in de Frankische tijd begraven in begraafplaatsen (Piton, 1960).
Toponiemen zoals “tombeux” of “tombion” verwijzen naar Frankische begraafplaatsen. Ten
noordwesten van Avernas-le-Bauduin vindt men op de topografische kaart van het NGI het
toponiem “Au Tombeu” (Piton, 1960). De “Heynsberg” of de “motte van Karloman”, vader
van Peppijn van Landen, ligt ten noordoosten van de “Tombe van Pepijn” maar wordt niet
meer vermeld sinds de kaart van Deventer, waarop de motte omgeven is door een gracht
opgevuld met water (Kempeneers, 2000) (zie Figuur 8, p.48).
4.1.4 Sporen van de Middeleeuwen (10de
- 15de
eeuw)
De 9de
eeuw is gekenmerkt door invasies door de Noormannen wat tot een sfeer van
onveiligheid bracht. Slottorens, kastelen en verdedigingsmuren werden opgericht. Slottorens
werden in de 12de
eeuw gebouwd om bescherming te bieden aan de plattelandsbevolking. Ze
zijn massief en doorboord met schietgaten. Zulke torens die de tijd overleefden werden
38
omgevormd tot kerktorens. Ze zijn herkenbaar door hun defensieve architectuur. De
kerktorens van Hannuit, Avernas-le-Bauduin, Walsbets en Wezeren behoren tot dit type
(Piton 1960; Geschied- en Heemkundige Kring van Landen, 1989).
Om het Hertogdom Brabant aan zijn uiteinden te verdedigen tegen het Prinsdom Luik werden
Landen en Hannuit voorzien van stadsmuren waardoor ze de status van stad kregen. Begin
13de
eeuw werd het huidig centrum van Landen gesticht door Hendrik I, Hertog van Brabant,
en voorzien van verdedigingsmuren en grachten. De stad werd strategisch gesticht tussen de
armen van twee waterlopen: de Zijp en de Molenbeek en aan de kruising van de Romeinse
wegen van Landen-Luik en Landen-Nijvel. De hoofdweg van Landen is dus de oude
Romeinse weg van Landen-Luik. Bovendien werd gebruik gemaakt van bronnen om de
grachten van water te voorzien. De omwalling was in de 14de
eeuw nog niet voltooid. De
stadsmuren van Landen hadden drie poorten die de stad met de buitenstad verbonden: de
“Bovenpoort” ten zuidoosten, de “Tiense-poort” ten noordwesten en de “Sint-Truiden-poort”
ten noordoosten. De stichting van het bolwerk van Landen leidde tot het langzaam verval van
de Frankische nederzetting van Sint-Gertrudis die later de “Oude-Plaats”, “Oude-Stad” of
“Oud-Landen” genoemd werd (Piton, 1951; Kempeneers, 2000). Hannuit werd in het jaar
1339 voorzien van stadsmuren. De aarden verdedigingsmuur had drie stenen poorten: in het
noordoosten de poort van “Cheroux” richting Sint-Truiden, in het zuidoosten de poort van
“Hoei” of de poort naar de buitenwijk en in het zuidwesten de poort van “Tombeux” richting
Namen. Het toponiem “Tombeux” wijst naar een Frankische begraafplaats. In de 16de
eeuw
ontstond een vierde deur die tot de hoeve van de zusters van Saint-Victor liep (Piton, 1960)
(zie Figuur 8, p.48).
In Haspengouw evolueerde het feodale hofstelsel naar een systeem van grote pachtboerderijen
die bijna alle landbouwgronden in bezit hadden. De kabinetskaart van de Ferraris vertoont in
het studiegebied talrijke grote vierkantshoeves die meestal geïntegreerd zijn in het
dorpsweefsel. Het verwijst echter enkel naar één pachtboerderij: de “Cense Jeandrain” in
Walsbets. Het is de enige geïsoleerde vierkantshoeve van het studiegebied (zie Figuur 8,
p.48).
Rondom de nederzettingen was de ruimte concentrisch ontwikkeld: moestuinen, boomgaarden
en huisweiden het dichtst bij de woonplaats en akkerlanden verderop (zie Bijlage 3, p.117).
De landbouwgronden van de rijken en de armen werden gemeenschappelijk bewerkt onder de
vorm van het drieslagstelsel. Het drieslagstelsel is gebaseerd op een collectief
39
landbouwsysteem waarbij het cultuurland in drie slagen verdeeld is: één bestemd voor
wintergewassen zoals tarwe en rogge, één voor zomergewassen zoals haver en één voor
braakland. Jaarlijks werd van teelt gewisseld. Dit landbouwsysteem rust ook op de nauwe
betrokkenheid van cultuur en veeteelt. Haspengouw was in de 13de
eeuw volledig ontgonnen,
er waren weinig weiden of bossen voor het vee om te grazen. De braakliggende slag was dus
belangrijk voor de extensieve teelt. De dieren graasden onder de hoede van een herder. Het
afsluiten van de akkers met hagen was verboden. Daardoor was het drieslagstelsel mede de
oorzaak van het openfield karakter van het Haspengouwse landschap (Antrop et al., 1985; De
Witte et al., 2009).
Vanaf de 12de
eeuw wordt de watermolen een typisch element in het landschap. Het gebruik
ervan voor het malen van de granen is verplicht en betalend. De Molenbeek wijst naar de
talrijke watermolens op zijn oevers: molen “Tultea” in Walshoutem, de twee molens van
Walsbets, molen “Rufferdinge” in Landen-centrum, molen “Tilkens” in Attenhoven en molen
“Pitsaer” in Rumsdorp (Geschied- en Heemkundige Kring van Landen, 1989) (zie Figuur 8,
p.48). Tot in 1774 bestond er op het grondgebied van Hannuit geen molen. De inwoners
gingen hun graan malen aan de molen van “Grand-Hallet” op de beek van “Henri Fontaine”.
De toponiemen “campagne de Molhin” en “pont de Molhin” verwijzen naar deze situatie: in
het Germaans betekent “mulh”, molen en “heim”, huis (Piton, 1960).
Vanaf de 14de
eeuw begon een agrarische crisis. Het zou duren tot de Oostenrijkse Tijd
voordat de Zuidelijke Nederlanden weer een periode van vrede en rust kenden (Van Hecke et
al., 2010).
4.2 Het studiegebied op de kabinetskaart van de Ferraris (1770-1778)
De kabinetskaart van de Ferraris werd tussen 1770 en 1778 opgesteld en toont het landschap
van de Oostenrijkse tijd (1713-1795). In die tijd behoorde het studiegebied deels tot het
Hertogdom van Brabant en het Prinsbisdom van Luik (zie Bijlage 4, p.117). De kaart is een
momentopname op het einde van het Ancien Regime (16de
- 18de
eeuw), vóór de grote
veranderingen van de industriële revolutie. Het toont een in hoopdorp geconcentreerde
bewoning waarin de grote vierkantshoeves opvallen. De dorpen zijn omringd door akkerland.
Het gebied is bosvrij. De aarden wegen die naar de akkers van de plateaus leiden zijn tot holle
wegen uitgesleten (Van Hecke et al., 2010).
40
De kastelen hielden hun defensief karakter tot in de 17de
eeuw. Ze waren vaak verbonden met
een aangrenzende boerderij die ook verdedigd was met torens. Deze kastelen werden
vervolgens omgevormd tot woningen met een siertuin, terwijl vroeger de directe omgeving
van een kasteel naakt gehouden werd om de vijand te kunnen bewaken (De Witte et al.,
2009). Er bestaan op de kabinetskaart van de Ferraris meerdere grote constructies met een
siertuin maar enkel één wordt als kasteel vermeldt: het kasteel van Villers-le-Peuplier (zie
Figuur 8, p.48).
De stad van Hannuit werd voorzien van twee nieuwe wegen gaande tot de voorstad, ten
zuidoosten van het centrum. De ene loopt tot het kasteel van Hannuit, de andere tot de
hofboerderij van de Zusters van Saint-Victor gesticht in 999 (Piton, 1960) (zie Figuur 8, p.48).
In 1758 werd de nieuwe Sint-Gertrudiskerk en begraafplaats van Landen gesticht omdat die
van de site Sinte-Gitter, gebouwd tussen 658 en 676, te oud, te klein en te ver van het nieuw
centrum was. In 1759 werden de wegen van de binnenstad en de weg naar de
Rufferdingemolen bestraat. De deuren van de stadspoorten van Landen zijn verdwenen alsook
de grachten, maar de stadsmuren zijn nog niet helemaal genivelleerd. De nivellering van de
stadsmuren van Hannuit gebeurde in 1825 (Piton, 1951, 1960).
4.3 Het studiegebied op de topografische kaart van Vander Maelen (1846-1854)
De topografische kaart van Vander Maelen is de eerste topografische kaart van het
onafhankelijke België. Het vertoont de veranderingen veroorzaakt door de industriële
revolutie (Van Eetvelde & Antrop, 2009b; Van Hecke et al., 2010).
Met de industriële revolutie begon de landbouw zich te specialiseren. In de leemstreek werd
gestart met de industriële teelt van suikerbieten. Verkeerswegen en spoorwegen werden
aangelegd (Van Hecke et al., 2010).
In het begin van de 19de
eeuw ontwikkelden zich op het platteland kleine boerderijen. Men
had arbeidskracht nodig. Het verlaten van het drieslagstelsel, de intensivering van de
landbouw en de nog afwezige landbouwmechanisatie veroorzaakten deze drukte op de
landbouwgronden. In 1846 bedekten akkerlanden in Haspengouw 95 tot 99% van de
landbouwgronden terwijl weilanden en boomgaarden gereduceerd waren tot 5 à 1% (Bruneel,
41
1989). In het studiegebied op de topografische kaart van Vander Maelen bedekken de akkers
90% van het grondgebied (tegen 88% bij de Ferraris) terwijl weilanden en boomgaarden 7%
bedekken (tegen 9% bij de Ferraris).
In 1838 passeerde de spoorweg van Brussel-Luik door Landen. In 1839, met de inhuldiging
van de lijn van Landen-Sint-Truiden, werd de stad voorzien van een houten station. Om het
station te bereiken werd er in 1839 een nieuwe weg aangelegd: de Stationsstraat. In 1840
werd die verlengd naar Hannuit en kreeg de naam van de Hannuitsesteenweg. Het station
werd in 1858 in steen gebouwd en in 1920 nog verbouwd. Het huidige station dateert van
1967 (Geschied- en Heemkundige Kring van Landen, 1989). Tussen 1840 en 1845 werden zes
nieuwe steenwegen stervormig uit Hannuit aangelegd: de Tiensesteenweg in 1842, de
Landensesteenweg in 1843, de Waversesteenweg in 1844, de Hoeisesteenweg, de
Namensesteenweg en de Luiksesteenweg (Piton, 1960). Deze nieuwe aangelegde
infrastructuren beïnvloedden vaak de richting van de stadsuitbreiding (Bruneel, 1989).
Hannuit heeft zich uitgebreid langs de Hoeisesteenweg en Landen langs de
Hannuitsesteenweg (zie Figuur 9, p.49).
Met de introductie van de suikerbiet in de 19de
eeuw konden de grotere exploitaties overleven
en werden suikerfabrieken gevestigd. In 1848 werd de suikerfabriek van Waasmont in
verlenging van het kasteel gebouwd. De suikerfabriek hield stand tot in 1918 (Geschied- en
Heemkundige Kring van Landen, 1989) (zie Figuur 9, p.49). De velden van vóór de
industriële revolutie waren bedekt door een grote diversiteit aan graangewassen: rogge, spelt,
gerst en haver. Dit was belangrijk voor zelfvoorzienende gemeenschappen. In de 19de
eeuw
ziet men alleen maar tarwe en suikerbieten meer in de velden (Piton, 1960; Bruneel, 1989).
4.4 Het studiegebied op de kaart van het Militair Cartografisch Instituut (1935-1938)
De topografische kaart van het MCI geeft de situatie vlak voor de boem van de suburbanisatie
in de jaren 1960 (Van Eetvelde & Antrop, 2009b). Het vertoont het verloop van de
veranderingen door de industriële revolutie en vervolgens de veranderingen veroorzaakt door
de landbouwcrisis sinds het einde van de 19de
eeuw.
In 1860 werd de suikerfabriek “Raymaeckers” opgericht aan de Betsveld, het bedrijfsterrein
tussen de twee spoorlijnen van Landen. In 1893 kreeg de suikerfabriek “Raymaeckers” zijn
42
eigen lijn. Met de komst van de lijn van Landen-Statte die door Hannuit passeerde, werd in
1875 het station van Hannuit gebouwd. Een halte werd ook voorzien in Waasmont voor de
suikerfabriek (Piton, 1951, 1960) (zie Figuur 10, p.50).
De exploitatie van de spoorweg vereiste arbeiders waardoor een stationswijk zich ontwikkelde
in Landen. Stad Landen is verbonden gebleven met de landbouw terwijl de nieuwe
stationswijk, de Sint-Norbertuswijk, de woonwijk van de spoorwegagenten was. In 1908
werden de Sint-Norbertuskerk en een nieuwe markt opgericht. Dit trok mensen en huizen aan
(Piton, 1951) (zie Figuur 10, p.50).
Rond 1880 gaf de landbouwcrisis, veroorzaakt door de graanimport vanuit Oost-Europa, de
Verenigde Staten en Australië vanaf 1870, aanleiding tot de bloei van veeteelt en de toename
van de weilanden, omring met ijzerdraad. De traditionele boomgaarden werden vervangen
door graslanden (Bruneel, 1989; Van Hecke et al., 2010). De oppervlakte aan weiland in het
studiegebied steeg tot 11% (tegen 7% bij Vander Maelen) ten koste van het akkerland dat tot
84% daalde (tegen 90% bij Vander Maelen).
De nijverheidsgewassen waren ontwikkeld rond suikerbieten en voedergewassen. In 1885
werd een aankoopcoöperatie voor meststoffen en veevoeders, “S.A. du syndicat agricole de
Landen”, opgericht te Landen eveneens op het Betsveld. De bedoeling was om voor de
laagste prijs en met de beste garantie, meststoffen, veevoedsel en zaden te behalen. De
gebouwen bevatten de winkels, de meststoffenfabriek, het onderzoekslaboratorium en de
drukkerij. Stad Landen telde een suikerfabriek, een meststoffenfabriek en twee werkplaatsen
voor landbouwmachines. Na de tweede wereldoorlog werden de aankoopcoöperatie en de
suikerfabriek afgebroken om plaats te maken voor sociale woningen (Piton, 1951; Donni,
1972; Bruneel, 1989; Van Hecke et al., 2010).
Men ziet drie bosjes in het studiegebied, het “Sonvalbos” middenin de akkers, dat op de
kabinetskaart van de Ferraris al bestond, en twee nieuwe Engelse kasteelparken: dat van
“kasteel Holijk” tussen Rumsdorp en Landen en dat van het kasteel van Villers-le-Peuplier.
Allebei werden in Louis-XIV stijl gebouwd. Het kasteel van Villers-le-Peuplier bestond al bij
de Ferraris maar werd in 1873 verbouwd. Het was in het bezit van verschillende families
totdat het in 1934 de eigendom werd van het Sanatorium van Haspengouw en als ziekenhuis
diende. Tegenwoordig kan men enkel de toren van het voormalige kasteel bewonderen
(Vilken, 1995). Kasteel Holijk werd gebouwd in de periode van 1885. Het ligt tegenwoordig
43
nog midden een Engels park (Geschied- en Heemkundige Kring van Landen, 1989) (zie
Figuur 10, p.50).
4.5 Het studiegebied op de kaart van het Nationaal Geografisch Instituut (2000)
De economische welvaart van de 20ste
eeuw bracht tot maatschappelijke veranderingen die het
traditionele landschap, tot nu toe stabiel gebleven, grondig en snel veranderde (Antrop et al.,
2004).
De boem van de suburbanisatie in de jaren 1960 kwam onder andere tot stand door de aanleg
van nieuwe autosnelwegen (Antrop et al., 2004; Van Hecke et al., 2010). De autosnelweg van
Brussel-Luik (E40), die dwars door het studiegebied loopt, werd in 1956 aangelegd. Sociale
woonwijken worden gebouwd aan de rand van de stad Landen en Hannuit en nieuwe huizen
langs de wegen waardoor de dorpen hun traditionele morfologie en beeld verliezen. De
spoorweg van Landen-Statte werd afgeschaft. Het tracé maakt vandaag deel uit van het
Waalse netwerk voor trage gebruikers zoals fietsers, voetgangers en ruiters: de “RAVeL” die
voor “réseau autonome de voies lentes” staat (zie Figuur 11, p.51).
De wet op de ruilverkaveling van landeigendommen van 22 juli 1970 had tot doelstellingen
het aanpassen van de perceelstructuur aan de moderne landbouwmechanisatie. Dit gebeurde
door het vergroten van de percelen en het rechttrekken van de wegen. Een tweede doelstelling
was de landbouwgronden dichter bij het landbouwbedrijf te brengen. Dit gebeurde door de
herverdeling van de gronden (Neuray et al., 2004). Het geheel van het studiegebied, behalve
Crehen, werd verkaveld (Agora, 2012; http://geo-vlaanderen.agiv.be, 29 mei 2012) (zie
Figuur 11, p.51).
Bossen zijn talrijker dan gedurende de vorige eeuwen. Het studiegebied op de topografische
kaart van het NGI telt 3% bossen (tegen 0% gedurende de vorige eeuwen). Ze worden vaak
voor recreatie- of natuurgebied bestemd. Boomgaarden zijn terug maar onder een andere
vorm dan de traditionele versie ervan. Ze komen voor onder de vorm van rechthoekige
kwekerijen van laagstambomen, aan de rand van de dorpen, op de landbouwplateaus (zie
Figuur 11, p.51).
44
4.6 Synthese van de landschappelijke veranderingen in het studiegebied
4.6.1 Tijdsreeks van de vier tijdslagen
Men kan op de kabinetskaart van de Ferraris sporen van een eeuwenlange organisatie van de
ruimte door de mens terugvinden. Piton (1960) zegt dat Hannuit en Landen hun
middeleeuwse fysionomie gedurende meer dan vijf eeuwen behielden. Op Figuur 8 (p.48) ziet
men dat de Romeinse toponiemen, namelijk “Avernas-le-Bauduin”, “Bertrée” en “Villers-le-
Peuplier”, ten zuiden van de taalgrens voorkomen. Voor de rest hebben de
nederzettingsnamen voornamelijk een Frankische afkomst. “Hannuit” en “Crehen” hebben
ook Germaanse wortels. Inderdaad was in het verleden de taalgrens meer diffuus waardoor een
brede tweetalige zone bestond tussen de Germaanse en Romeinse talen (Van Eetvelde et al.,
2010) (zie Bijlage 5, p.117). Landen is de enigste nederzettingskern van Keltische oorsprong.
Romeinse tumuli vindt men in het studiegebied beide in Hannuit en Landen. Frankische
castrale motten komen in het studiegebied enkel voor in Landen. In de Middeleeuwen werden
slottorens opgericht. Die van Walsbets, Wezeren, Avernas-le-Bauduin en Hannuit bestaan nog
en werden omgevormd tot klokkentoren. De steden van Hannuit en Landen werden allebei in
de Middeleeuwen gesticht, Landen als eerste. De nivellering van de stadsmuren en de
opvulling van de grachten begon in Landen in de 18de
eeuw, de nivellering van Hannuit
gebeurde een eeuw later. Hannuit heeft geen molen op haar grondgebieden, het studiegebied
te Landen telt er zeven. De belangrijkste pachtboerderij van het studiegebied bevindt zich in
Walsbets, namelijk de boerderij “Janshoven”. In het Ancien Regime ontwikkelde zich de
voorstad van Hannuit ten zuidoosten van de stad. Ferraris vermeld één 18de
-eeuws kasteel met
siertuin in het studiegebied, die van Villers-le-Peuplier.
Op Figuur 9 (p.49) ziet men dat vooral de plateaunederzettingen, namelijk Hannuit en Crehen,
in het begin van de 19de
eeuw getroffen werden door de afname in weilanden ten gunste van
de akkerlanden. De hellingsgronden van de valleinederzettingen zijn inderdaad niet geschikt
voor landbouw. De stad Landen werd voorzien van een station, terwijl Hannuit voorzien werd
van steenwegen. De stadsuitbreiding wordt beïnvloed door deze nieuwe infrastructuren. Een
suikerfabriek werd in Landen bij het kasteel van Waasmont opgericht.
Op Figuur 10 (p.50) ziet men dat einde 19de
eeuw vooral de valleinederzettingen te Landen
getroffen werden door de landbouwcrisis en de toename in weiland. De hellingsgronden van
45
de valleinederzettingen zijn inderdaad geschikt voor weiland. De spoorweg van Landen-Statte
loopt door Hannuit die dus voorzien wordt van een station. De suikerfabriek van Landen
wordt opgericht op het industrieterrein ten zuiden van Landen-centrum. De stad Landen kent
als het ware drie kernzones: de Frankische woonsite “Sint-Gertrudis”, de middeleeuwse stad
van Landen-centrum en de industriële stationswijk “Sint-Norbertus”. Een nieuw kasteel met
Engels park wordt gebouwd tussen Landen en Rumsdorp, “kasteel Holijk”. Het kasteel van
Villers-le-Peuplier wordt ook voorzien van een Engels park.
Op Figuren 6 (p.45) en 11 (p.51) ziet men dat de stadsuitbreiding van Landen meer omvang
heeft gehad dan Hannuit. Dit zou een gevolg zijn van de aanwezigheid voor Landen van drie
kernzones: Sint-Gertrudis, Landen-centrum en Sint-Norbertus. De suburbanisatie in Landen
gebeurde vanuit deze drie kernen. De industrieterreinen van Landen werden verplaatst buiten
de stad, langs het zuidwesten. Het aandeel aan bossen is groter in Landen (4%) dan in Hannuit
(1%).
Figuur 6: Bodembezetting op de kaart van het NGI (eigen verwerking)
46
4.6.2 Tijdsdieptekaart en continuïteit van het landschap
De landschappelijke evolutie van Landen is woeliger dan die van Hannuit. Dit drukt zich ook
uit op Figuur 12 (p.52) waar men kan zien dat het studiegebied te Hannuit stabieler is dan te
Landen. Circa drie vierde (74%) van de bodembezetting te Hannuit is niet veranderd
doorheen de tijd en is terug te vinden op de kabinetskaart van de Ferraris van eind 18de
eeuw.
Het studiegebied te Landen heeft ook een stabiel karakter, met 66 % onveranderde
bodembezetting die teruggaat tot de kabinetskaart van de Ferraris. Deze
bodembezettingsstabiliteit betreft vooral de akkerlanden en de historische
nederzettingskernen. Verder ziet men dat de percelen die één keer veranderd zijn (19% in
Hannuit en 23% in Landen) meestal overeenkomen met de stadsuitbreiding die men op de
topografische kaart van het NGI terugvindt (22% in Hannuit en 29% in Landen). Het
studiegebied vertoont in Hannuit alsook in Landen een klein aandeel bodembezetting (1%)
die drie keer veranderd is doorheen de tijd. Het studiegebied is op de kaarten van Vander
Maelen en het MCI niet veel veranderd (van 0 tot 2% in Hannuit en Landen).
47
Figuur 7: Tijdreeks van de vier tijdslagen
48
Figuur 8: Het studiegebied op de kaart van de Ferraris
(bron: van Deventer, 1550-1565; de Ferraris, 1770-1778; NGI, 2000)
49
Figuur 9: Het studiegebied op de kaart van Vander Maelen
(bron: de Ferraris, 1770-1778; Vander Maelen, 1846-1854; NGI, 2000)
50
Figuur 10: Het studiegebied op de kaart van het MCI
(bron: MCI, 1935-1938; NGI, 2000; VLM, 2002; Catalogue des services ArcGIS, 2009-2010)
51
Figuur 11: Het studiegebied op de kaart van het NGI
(bron: MCI, 1935; NGI, 2000; VLM, 2002; Catalogue des services ArcGIS, 2009-2010)
52
Figuur 12: Tijdsdiepte en continuïteit van het landschap
53
5 RESULTATEN: LANDSCHAPSBELEID IN VLAANDEREN EN WALLONIE
In België wordt het landschap beheerd door de nationale en internationale wetgeving vanuit
verschillende beleidsdomeinen (Koomen et al., 2002). Landschapsbeleid in België gebeurt
zowel in het erfgoedbeleid, als in de ruimtelijke ordening, het natuurbeleid en het
landbouwbeleid. De bevoegdheid van deze sectoren is in België sinds de federalisering echter
verspreid tussen de drie gewesten waardoor de nationale wetgeving soms verschillen kan
verstonen tussen het Vlaamse en het Waalse Gewest. Het Belgisch landschapsbeleid is dus
complex enerzijds doordat landschapsbeheer zich in de schemerzone tussen verschillende
beleidsdomeinen bevindt, anderzijds door de federalisering van de bevoegdheden (Antrop et
al., 2004; Van Hecke et al., 2010).
Voor elk beleidsdomein, namelijk erfgoedbeleid, ruimtelijke ordening en natuurbehoud, werd
een samenvattende en vergelijkende tabel gemaakt. Landbouwbeleid zal in dit onderzoek niet
uitgediept worden omdat de wetgeving van het Vlaamse en Waalse Gewest niet veel verschil
vertoont, het landbouwbeleid volgt hoofdzakelijk de Europese richtlijnen.
5.1 Het landschap in het erfgoedbeleid
Dit deel beschrijft de positie van het landschap in het erfgoedbeleid zoals samengevat in
Tabel 5 (p.62).
5.1.1 Wetgeving vóór de federalisering van België
5.1.1.1 Wet op het behoud van monumenten en landschappen: 7 augustus 1931
De wet maakte het mogelijk de monumenten (monuments) en landschappen (sites) van
historische, esthetische of wetenschappelijke waarde te rangschikken bij Koninklijk Besluit.
Deze monumenten en landschappen zijn dan ten opzichte van het nationaal belang, onder de
bescherming van de Staat gesteld. Met deze wet werd het juridisch mogelijk monumenten en
landschappen van private eigendommen te beschermen door rechten en plichten vast te stellen
voor de eigenaars (Van Hoorick, 2000) (zie Figuur 13, p.63).
Thesis_Ophelie.Goemaere
Thesis_Ophelie.Goemaere
Thesis_Ophelie.Goemaere
Thesis_Ophelie.Goemaere
Thesis_Ophelie.Goemaere
Thesis_Ophelie.Goemaere
Thesis_Ophelie.Goemaere
Thesis_Ophelie.Goemaere
Thesis_Ophelie.Goemaere
Thesis_Ophelie.Goemaere
Thesis_Ophelie.Goemaere
Thesis_Ophelie.Goemaere
Thesis_Ophelie.Goemaere
Thesis_Ophelie.Goemaere
Thesis_Ophelie.Goemaere
Thesis_Ophelie.Goemaere
Thesis_Ophelie.Goemaere
Thesis_Ophelie.Goemaere
Thesis_Ophelie.Goemaere
Thesis_Ophelie.Goemaere
Thesis_Ophelie.Goemaere
Thesis_Ophelie.Goemaere
Thesis_Ophelie.Goemaere
Thesis_Ophelie.Goemaere
Thesis_Ophelie.Goemaere
Thesis_Ophelie.Goemaere
Thesis_Ophelie.Goemaere
Thesis_Ophelie.Goemaere
Thesis_Ophelie.Goemaere
Thesis_Ophelie.Goemaere
Thesis_Ophelie.Goemaere
Thesis_Ophelie.Goemaere
Thesis_Ophelie.Goemaere
Thesis_Ophelie.Goemaere
Thesis_Ophelie.Goemaere
Thesis_Ophelie.Goemaere
Thesis_Ophelie.Goemaere
Thesis_Ophelie.Goemaere
Thesis_Ophelie.Goemaere
Thesis_Ophelie.Goemaere
Thesis_Ophelie.Goemaere
Thesis_Ophelie.Goemaere
Thesis_Ophelie.Goemaere
Thesis_Ophelie.Goemaere
Thesis_Ophelie.Goemaere
Thesis_Ophelie.Goemaere
Thesis_Ophelie.Goemaere
Thesis_Ophelie.Goemaere
Thesis_Ophelie.Goemaere
Thesis_Ophelie.Goemaere
Thesis_Ophelie.Goemaere
Thesis_Ophelie.Goemaere
Thesis_Ophelie.Goemaere
Thesis_Ophelie.Goemaere
Thesis_Ophelie.Goemaere
Thesis_Ophelie.Goemaere
Thesis_Ophelie.Goemaere
Thesis_Ophelie.Goemaere
Thesis_Ophelie.Goemaere
Thesis_Ophelie.Goemaere
Thesis_Ophelie.Goemaere
Thesis_Ophelie.Goemaere
Thesis_Ophelie.Goemaere
Thesis_Ophelie.Goemaere
Thesis_Ophelie.Goemaere
Thesis_Ophelie.Goemaere
Thesis_Ophelie.Goemaere
Thesis_Ophelie.Goemaere
Thesis_Ophelie.Goemaere
Thesis_Ophelie.Goemaere
Thesis_Ophelie.Goemaere
Thesis_Ophelie.Goemaere
Thesis_Ophelie.Goemaere
Thesis_Ophelie.Goemaere
Thesis_Ophelie.Goemaere
Thesis_Ophelie.Goemaere
Thesis_Ophelie.Goemaere
Thesis_Ophelie.Goemaere
Thesis_Ophelie.Goemaere

More Related Content

Viewers also liked (9)

Stem staff p pt
Stem staff p ptStem staff p pt
Stem staff p pt
 
2005 prado J$1.00
2005 prado J$1.002005 prado J$1.00
2005 prado J$1.00
 
Revised resume 2015
Revised resume 2015Revised resume 2015
Revised resume 2015
 
Case1 sonoco section s3_group4_v2
Case1 sonoco section s3_group4_v2Case1 sonoco section s3_group4_v2
Case1 sonoco section s3_group4_v2
 
Antiga lenda egípcia do peixinho vermelho
Antiga lenda egípcia do peixinho vermelhoAntiga lenda egípcia do peixinho vermelho
Antiga lenda egípcia do peixinho vermelho
 
بـــــلاغ انتـــــداب
بـــــلاغ انتـــــداببـــــلاغ انتـــــداب
بـــــلاغ انتـــــداب
 
Get to know linux - First steps with Ubuntu
Get to know linux - First steps with UbuntuGet to know linux - First steps with Ubuntu
Get to know linux - First steps with Ubuntu
 
Case analysis-sonoco-products-company(1)
Case analysis-sonoco-products-company(1)Case analysis-sonoco-products-company(1)
Case analysis-sonoco-products-company(1)
 
Accountability
AccountabilityAccountability
Accountability
 

Thesis_Ophelie.Goemaere

  • 1. FACULTEIT WETENSCHAPPEN Opleiding Geografie en Geomatica Master in de Geografie Analyse van de ontwikkeling en differentiatie van het landschap langsheen de Belgische taalgrens. Case studie: Haspengouw: Landen en Hannuit. Ophélie Goemaere Aantal woorden in tekst: 20.845 Promotor: Prof. dr. Veerle Van Eetvelde, Vakgroep Geografie Academiejaar 2011 – 2012 Masterproef ingediend tot het behalen van de graad van Master in de Geografie
  • 2. 2 WOORD VOORAF De bachelorjaren aan de Université Libre de Bruxelles (ULB) lijken al zo ver. Ik herinner me nog de periode toen ik besloot om mijn master “ergens anders” te gaan studeren. Ik wou een andere universiteit zien, andere proffen, een andere opleiding. Ik dacht eerst om naar Scandinavië te gaan maar het was in februari al te laat om in te schrijven. Gelukkig genoeg want ik heb soms de neiging om te willen vertrekken terwijl het niet nodig is. Ik ben dus beginnen opzoeken wat de specificatie van elk Belgische universiteit was voor de Geografie. Het was de Universiteit Gent die me het meest aantrok. Ik wou met GIS leren werken en landschapskunde leek me interessant (dit vak hadden we niet aan de ULB). Mensen rondom mij waren verbaasd. Maar ik wou me niet te veel vragen stellen en dat deed ik eigenlijk ook niet. Er zijn soms van die beslissingen die vanzelfsprekend lijken zelfs als het over het “onbekende” gaat. Vandaag kan ik me moeilijk inbeelden een masterproef in het Frans te schrijven, met een promotor van de ULB. Het lijkt alsof het zo moest gebeuren. Dat wil ook niet zeggen dat het gemakkelijk geweest is. Graag wil ik enkele mensen bedanken die hebben geholpen bij het tot stand komen van deze masterproef. Vooreerst gaat mijn dank uit naar mijn promotor Prof. dr. Veerle Van Eetvelde. De relatie prof-student kan verschillen volgens de universiteit, de faculteit en zelfs de vakgroep. Ik wist in het begin niet goed hoe ik moest omgaan met mijn promotor. Prof. dr. Veerle Van Eetvelde heeft me snel laten begrijpen dat ik altijd mocht afspreken als ik vragen had en dat ik mijn scriptie “gerust kon doorsturen” voor verbeteringen. Haar menselijke aanpak van het onderwijs aan de universiteit en haar vakkundige kennis bewonderen mij. Ook Agnes De Bie wil ik bedanken voor het taalkundige verbeteren van deze masterproef, zonder haar was deze scriptie niet presentabel geweest. Een zeer grote dank gaat naar Etienne Sonck, landmeter in Hannuit, die me veel geholpen heeft om administratieve documenten te krijgen en om mensen op het terrein te ontmoeten. Verder wil ik ook Prof. dr. Mireille Deconinck bedanken voor de waardevolle informatie en documentatie over het landschapsbeleid in Wallonië, alsook Gislaine Devillers voor haar antwoord op mijn vragen omtrent het Waalse patrimonium. Jean Grégoire wil ik ook bedanken voor zijn hartelijke ontvangst in Walsbets en zijn uitleg bij het veldwerk, alsook Fabienne Descamps van het documentatiecentrum Geschied- en Heemkundige Kring Landen. Hartelijk bedankt aan Charlotte Verlinden voor haar steun en hulp. Tot slot gaat ook een grote dank naar mijn familie en vrienden voor hun volledig vertrouwen.
  • 3. 3 INHOUDSOPGAVE WOORD VOORAF .................................................................................................................................................2 INHOUDSOPGAVE ...............................................................................................................................................3 LIJST VAN AFKORTINGEN.................................................................................................................................6 LIJST VAN FIGUREN............................................................................................................................................8 LIJST VAN TABELLEN ........................................................................................................................................9 LIJST VAN BIJLAGEN........................................................................................................................................10 1 INLEIDING ................................................................................................................................................11 1.1 Situering van de masterproef................................................................................................................11 1.2 Doelstelling van de masterproef ...........................................................................................................12 1.3 Keuze van het studiegebied...................................................................................................................13 1.4 Opbouw van de Masterproef ................................................................................................................13 2 SITUERING VAN HET STUDIEGEBIED .............................................................................................14 2.1 Afbakening van het studiegebied..........................................................................................................14 2.2 Fysisch-geografische situering van het studiegebied...........................................................................15 2.2.1 Geologie van het studiegebied .......................................................................................................15 2.2.2 Bodemgesteldheid van het studiegebied.........................................................................................15 2.2.3 Hydrologie van het studiegebied....................................................................................................16 2.2.4 Reliëf van het studiegebed..............................................................................................................16 2.3 Landschappelijke situering van het studiegebied ...............................................................................17 2.3.1 Landschapsclassificaties in het studiegebied .................................................................................17 2.3.1.1 De visuele landschappelijke kenmerken van “Droog Haspengouw”....................................17 2.3.1.2 De visuele landschappelijke kenmerken van het “faciès hesbignon brabançon” .................17 2.3.1.3 De visuele landschappelijke kenmerken van het “faciès hesbignon liégeois”......................18 3 METHODEN EN MATERIAAL..............................................................................................................22 3.1 Analyse van de landschapsontwikkeling: landschapsbiografie..........................................................22 3.1.1 Landschapsbiografie: retrospectie op het landschap.....................................................................22 3.1.2 Landschapsbiografie: invloed van het landschapsbeleid op het landschap...................................24 3.2 Kartering van de landschapsontwikkeling: tijdsdiepte en continuïteit.............................................25 3.2.1 Tijdreeks van kaarten.....................................................................................................................25 3.2.1.1 Heterogeniteit en beschikbaarheid van de cartografische bronnen.......................................26 a. De kabinetskaart van de Oostenrijkse Nederlanden opgemaakt door de Ferraris......................26 b. De topografische kaart van België opgemaakt door Vander Maelen ........................................28 c. De eerste basiskaart van België opgemaakt door het Militair Cartografisch Instituut...............28 d. De derde basiskaart van België opgemaakt door het Nationaal Geografisch Instituut..............29 3.2.1.2 Opbouw van een gestandaardiseerde legende.......................................................................29 3.2.2 Verwerking van de tijdreeks van kaarten in een GIS-omgeving.....................................................31 3.2.2.1 De tijdslagen.........................................................................................................................31 3.2.2.2 De tijdsdieptekaart en de continuïteit van het landschap ......................................................32
  • 4. 4 4 RESULTATEN: RETROSPECTIE OP HET LANDSCHAP................................................................34 4.1 Het studiegebied van de IJzertijd tot de Middeleeuwen.....................................................................34 4.1.1 Sporen van de IJzertijd (750 - 50 BCE).........................................................................................34 4.1.2 Sporen van de Romeinse Tijd (54 BCE - 4de eeuw)........................................................................34 4.1.3 Sporen van de Frankische Tijd (5de eeuw - 9de eeuw).....................................................................36 4.1.4 Sporen van de Middeleeuwen (10de - 15de eeuw)............................................................................37 4.2 Het studiegebied op de kabinetskaart van de Ferraris (1770-1778)..................................................39 4.3 Het studiegebied op de topografische kaart van Vander Maelen (1846-1854).................................40 4.4 Het studiegebied op de kaart van het Militair Cartografisch Instituut (1935-1938)........................41 4.5 Het studiegebied op de kaart van het Nationaal Geografisch Instituut (2000).................................43 4.6 Synthese van de landschappelijke veranderingen in het studiegebied..............................................44 4.6.1 Tijdsreeks van de vier tijdslagen....................................................................................................44 4.6.2 Tijdsdieptekaart en continuïteit van het landschap........................................................................46 5 RESULTATEN: LANDSCHAPSBELEID IN VLAANDEREN EN WALLONIE...............................53 5.1 Het landschap in het erfgoedbeleid ......................................................................................................53 5.1.1 Wetgeving vóór de federalisering van België.................................................................................53 5.1.1.1 Wet op het behoud van monumenten en landschappen: 7 augustus 1931 ............................53 5.1.2 Wetgeving na de federalisering van 24 december 1970.................................................................54 5.1.2.1 Decreet voor de bescherming van monumenten, stads- en dorpsgezichten: 3 april 1976.....54 Décret relatif à la protection du patrimoine culturel immobilier: 17 juli 1987 .....................54 5.1.3 Wetgeving na federalisering van 8 augustus 1980.........................................................................56 5.1.3.1 Decreet voor de bescherming van het archeologisch patrimonium: 30 juni 1993 ................56 Décret relatif aux monuments, aux sites et aux fouilles: 18 juli 1991 ..................................56 5.1.3.2 Decreet voor de bescherming van landschappen: 16 april 1996...........................................58 Décret relatif à la conservation et à la protection du patrimoine: 1 april 1999 .....................58 5.1.3.3 Decreet tot wijziging van het landschapsdecreet: 21 december 2001...................................59 5.1.3.4 Decreet voor de bescherming van het varend erfgoed: 29 maart 2002 .................................60 5.1.3.5 Decreet voor de bescherming van erfgoedlandschappen: 13 februari 2004..........................60 5.1.4 Synthese van het erfgoedbeleid ......................................................................................................61 5.2 Het landschap in de ruimtelijke ordening ...........................................................................................67 5.2.1 Wetgeving vóór de federalisering van België.................................................................................67 5.2.1.1 Wet over de organisatie van de ruimtelijke ordening en stedenbouw: 29 maart 1962..........67 5.2.2 Wetgeving na de federalisering van 24 december 1970.................................................................68 5.2.2.1 Arrêté Royal sur les périmètres urbains anciens protégés wallons: 13 december 1976........68 5.2.2.2 Loi pour la rénovation des sites d'activité économique désaffectés: 27 juni 1978................68 5.2.3 Wetgeving na federalisering van 8 augustus 1980.........................................................................69 5.2.3.1 Arrêté sur le règlement général sur les bâtisses en site rural: 10 juli 1985 ...........................69 5.2.3.2 Arrêté sur la rénovation urbaine: 6 december 1985 ..............................................................69 5.2.3.3 Décret relatif au développement rural: 6 juni 1991 ..............................................................70 5.2.3.4 Decreet over de ruimtelijke planning: 24 juli 1996 ..............................................................71 Décret de décentralisation et participation en aménagement du territoire: 27 april 1989.....71 5.2.3.5 Décret modifiant le CWATUP: 27 november 1997..............................................................73 5.2.3.6 Decreet over de definitieve vaststelling van het RSV: 23 september 1997 ..........................74 Arrêté adoptant définitivement le SDER: 27 mei 1999 ........................................................75 5.2.3.7 Decreet over de organisatie van de ruimtelijke planning: 18 mei 1999................................76 5.2.4 Synthese van de ruimtelijke ordening.............................................................................................77 5.3 Het landschap in het natuurbeleid .......................................................................................................82 5.3.1 Wetgeving na de federalisering van 24 december 1970.................................................................82 5.3.1.1 De wet op het natuurbehoud: 12 juli 1973............................................................................82 5.3.2 Wetgeving na de federalisering van 8 augustus 1980....................................................................82 5.3.2.1 Besluit over de bermen beheerd door publiekrechtelijke rechtspersonen: 27 juni 1984.......83
  • 5. 5 Arrêté sur l'emploi d'herbicides sur certains biens publics: 27 januari 1984 ........................83 5.3.2.2 Décret relatif aux parcs naturels: 16 juli 1985......................................................................83 5.3.2.3 Arrêté sur la protection des zones humides d'intérêt biologique: 8 juni 1989.......................84 5.3.2.4 Het bosdecreet: 13 juni 1990 ................................................................................................84 5.3.2.5 Besluit over de vergunningsplicht voor de wijziging van vegetatie: 4 december 1991 ........84 Arrêté sur les arbres et haies remarquables: 27 maart 1985..................................................84 5.3.2.6 Arrêté sur la protection des cavités souterraines d’intérêt scientifique: 26 januari 1995......85 5.3.2.7 Decreet over het natuurbehoud en het natuurlijk milieu: 21 november 1997 .......................85 Décret sur la conservation de la nature: 6 april 1995............................................................86 5.3.2.8 Besluit voor de definitieve erkenning van regionale landschappen: 8 december 1998.........88 5.3.2.9 Décret modifiant le décret du 16 juillet 1985 relatif aux parcs naturels: 3 juli 2008............88 5.3.3 Synthese van het natuurbeleid........................................................................................................88 6 DISCUSSIE.................................................................................................................................................95 6.1 Effecten van de ontwikkelingen doorheen de tijd langsheen de taalgrens........................................95 6.2 Effecten van de wetgeving vóór de federalisering op het landschap .................................................97 6.3 Effecten van de wetgeving na de federalisering op het landschap.....................................................97 7 CONCLUSIE ............................................................................................................................................102 8 REFERENTIELIJST...............................................................................................................................104 8.1 Literatuurbronnen...............................................................................................................................104 8.2 Internetbronnen...................................................................................................................................110 8.3 Cartografische bronnen ......................................................................................................................113 9 BIJLAGEN................................................................................................................................................116
  • 6. 6 LIJST VAN AFKORTINGEN AHREM BPA CSIS CLDR CCCATM CPDT CWATUPE DNF ELC FRW GEN GENO GRS GRUP IVON KLE MCI MGI NGI NVBG NVWG ODR PCA PCDN PCDR PICHE PIP PPVR PRS RCU Arbres et Haies REMarquables Bijzondere Plannen van Aanleg Cavités Souterraines d’Intérêt Scientifique Commission Locale de Développement Rural Commission Consultative Communale d'Aménagement du Territoire et de la Mobilité Conférence Permanente du Développement Territorial Code wallon de l’Aménagement du Territoire, de l’Urbanisme, du Patrimoine et de l’Energie Département de la Nature et des Forêts Europese LandschapsConventie Fondation Rurale Wallonië Grote Eenheden Natuur Grote eenheden Natuur in Ontwikkeling Gemeentelijk Ruimtelijk Structuurplan Gewestelijk Ruimtelijk UitvoeringsPlan Integraal Verwervings- en Ondersteund Netwerk Kleine LandschapsElementen Militair Cartografisch Instituut Militair Geografisch Instituut Nationaal Geografisch Instituut NatuurVerBindingsGebieden NatuurVerWevingsGebieden Opération de Développement Rural Plans Communaux d’Aménagement Plan Communal de Développement de la Nature Programme Communal de Développement Rural Périmètres d’Intérêt Culturel, Historique ou Esthétique Périmètres d’Intérêt Paysager Périmètres de Point de Vue Remarquable Provinciaal Ruimtelijk Structuurplan Règlement Communal d’Urbanisme
  • 7. 7 RGBSR RGBZPU RF RNA RND RSV RU RUP SAED SAR SBZ SDER SEP SGIB SRPE SSC VEN ZC ZD ZL ZHIB ZPS Règlement Général sur les Bâtisses en Site Rural Règlement Général sur les Bâtisses applicable aux Zones Protégées de certaines communes en matière d'Urbanisme Réserve Forestière Réserve Naturelle Agréée Réserve Naturelle Domaniale Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen Rénovation Urbaine Ruimtelijke UitvoeringsPlannen Site d'Activité Economique Désaffecté Site À Réaménager Speciale BeschermingsZones Schéma de Développement de l'Espace Régional Structure Ecologique Principale Site de Grand Intérêt Biologique Site de Réhabilitation Paysagère et Environnementale Schéma de Structure Communal Vlaams Ecologisch Netwerk Zones Centrales Zones de Développement Zones de Liaison Zones Humides d'Intérêt Biologique Zones de Protections Spéciales
  • 8. 8 LIJST VAN FIGUREN Figuur 1: Afbakening van het studiegebied................................................................................. 19 Figuur 2: Fysisch-geografische situering van het studiegebied ................................................. 20 Figuur 3: Landschappelijke situering van het studiegebied ....................................................... 21 Figuur 4: Vertekend tracé van het wegennet in Walshoutem en Wezeren bij de Ferraris ....... 27 Figuur 5: Tijdreeks van de vier cartografische bronnen............................................................. 33 Figuur 6: Bodembezetting op de kaart van het NGI ................................................................... 45 Figuur 7: Tijdreeks van de vier tijdslagen................................................................................... 47 Figuur 8: Het studiegebied op de kaart van de Ferraris.............................................................. 48 Figuur 9: Het studiegebied op de kaart van Vander Maelen...................................................... 49 Figuur 10: Het studiegebied op de kaart van het MCI................................................................ 50 Figuur 11: Het studiegebied op de kaart van het NGI ................................................................ 51 Figuur 12: Tijdsdiepte en continuïteit van het landschap........................................................... 52 Figuur 13: Beschermd als monument en landschap met de wet van 1931................................ 63 Figuur 14: Beschermd als monument en dorpsgezicht met de decreten van 1976 en 1987..... 64 Figuur 15: Beschermd als archeologische site met de decreten van 1993 en 1991.................. 65 Figuur 16: Aangeduid als ankerplaats met het decreet van 2001............................................... 66 Figuur 17: Het landschap op het gewestplan en plan de secteur............................................... 79 Figuur 18: Stadsvernieuwing in Hannuit - RU............................................................................ 80 Figuur 19: Plattelandsontwikkelingprojecten in Hannuit - PCDR............................................. 81 Figuur 20: Waalse kartering van de wegen waarop het late maaien van toepassing is ............ 91 Figuur 21: Waalse kartering van de uitzonderlijke bomen en hagen - AHREM...................... 92 Figuur 22: Erkend als natuurreservaat met het Vlaamse natuurdecreet van 1997.................... 93 Figuur 23: Het Ecologische netwerk in het studiegebied ........................................................... 94 Figuur 24: Verschillen in de wetgeving van de twee gewesten ............................................... 100
  • 9. 9 LIJST VAN TABELLEN Tabel 1: Gestandaardiseerde legende........................................................................................... 31 Tabel 2: Vergelijking van het bouwkundige erfgoed ................................................................. 55 Tabel 3: Vergelijking van het archeologische erfgoed ............................................................... 57 Tabel 4: Vergelijking van het landschappelijke erfgoed ............................................................ 59 Tabel 5: Wetgeving betreffende het landschap in het erfgoedbeleid......................................... 62 Tabel 6: Wetgeving over het landschap in de ruimtelijke ordening .......................................... 78 Tabel 7: Wetgeving over het landschap in het natuurbeleid ...................................................... 90 Tabel 8: Vergelijkende organigram van de ruimtelijke ordening............................................ 101
  • 10. 10 LIJST VAN BIJLAGEN Bijlage 1: De geografische streken van België doorkruist door de taalgrens ......................... 116 Bijlage 2: De Romeinse wegen in België.................................................................................. 116 Bijlage 3: Traditionele ruimtelijke zonering rondom dorpen in de Belgische leemstreken... 117 Bijlage 4: Situering van het studiegebied in de middeleeuwse territoriale versnippering ..... 117 Bijlage 5: Het studiegebied in de tweetalige zone van de 8ste eeuw........................................ 117 Bijlage 6: De Waalse gemeenten waar een RGBZPU van toepassing is ................................ 118 Bijlage 7: De Waalse gemeenten waar een SAR bestaat.......................................................... 118 Bijlage 8: De Waalse gemeenten waar een RGBSR van toepassing is ................................... 119 Bijlage 9: De Waalse gemeenten waar een RU van toepassing is ........................................... 119 Bijlage 10: De Waalse gemeenten waar een ODR van toepassing is...................................... 120 Bijlage 11: De decentralisatie van de ruimtelijke ordening in Wallonië................................. 120 Bijlage 12: Het noordelijk stuk van Hannuit in het RCU van 1995 ........................................ 121 Bijlage 13: De landschappelijke structuur van Hannuit in het SSC van 2012........................ 122 Bijlage 14: Legendewijziging (1997) van het plan de secteur betreffende het landschap..... 122 Bijlage 15: De gewenste ruimtelijke structuur voor Vlaanderen (RSV) ................................. 123 Bijlage 16: De gewenste ruimtelijke structuur voor Wallonië (SDER) .................................. 123 Bijlage 17: De gewenste landschappelijke structuur voor Landen op gewestelijk niveau..... 124 Bijlage 18: De gewenste landschappelijke structuur voor Landen op provinciaal niveau ..... 125 Bijlage 19: De gewenste landschappelijke structuur voor Landen op gemeentelijk niveau .. 126 Bijlage 20: Herbestemming van een bufferzone in een parkgebied via een GRUP ............... 126 Bijlage 21: De negen natuurparken van Wallonië .................................................................... 127 Bijlage 22: Het Natura 2000-netwerk in Vlaanderen en Wallonië .......................................... 127 Bijlage 23: Opbouw van het VEN en de SEP ........................................................................... 128 Bijlage 24: Het Vlaamse en het Waalse ecologische netwerk – VEN en SEP ....................... 128 Bijlage 25: De Waalse gemeenten waar een PCDN van toepassing is.................................... 129 Bijlage 26: PCDN - Het ecologische netwerk van Hannuit (SEP): ZC en ZD ....................... 130 Bijlage 27: PCDN - Het ecologische netwerk van Hannuit (SEP): ZL ................................... 130 Bijlage 28: De gemeente Landen behoort tot het regionaal landschap “Zuid Hageland” ...... 131 Bijlage 29: Werkingsgebied van het regionaal landschap in de gemeente Landen ................ 131 Bijlage 30: Voorbeelden van statuten van vierkantshoeves in het studiegebied .................... 132
  • 11. 11 1 INLEIDING 1.1 Situering van de masterproef Het landschap wordt gevormd door de eeuwenlange organisatie van de ruimte door de mens (Van Hecke et al., 2010). In België is de landschappelijke diversiteit bijzonder groot en is het resultaat van een grote fysisch-geografische variëteit en een woelige multiculturele geschiedenis (Van Eetvelde & Antrop, 2011). Deze Belgische landschappelijke diversiteit werd in 1970 afgebakend in “geografische streken” steunend op de fysisch-geografische en menselijk-geografische kenmerken (Van Eetvelde, 2007). Sommige van deze geografische eenheden zijn verdeeld door de Belgische taalgrens (Antrop et al., 2004) (zie Bijlage 1, p.116). Bovendien is in België de materie van het landschap sinds de federalisering verdeeld onder de drie gemeenschappen en gewesten. Sinds 1993 is België een gedecentraliseerde federale staat geworden. De federalisering gebeurde in verschillende fasen. In 1970 werden de drie gemeenschappen opgericht. De gemeenschappen zijn gebaseerd op de taal en omdat België drie officiële talen heeft, zijn er ook drie gemeenschappen, namelijk de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap en de Duitstalige Gemeenschap. Deze zijn verantwoordelijk voor persoonsgebonden materie zoals taal, cultuur, onderwijs, media, landschapsinventarisatie en -bescherming. In 1980 werden de drie gewesten opgericht, namelijk het Vlaams Gewest, het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en het Waals Gewest. De gewesten zijn verantwoordelijk voor grondgebonden materie zoals landbouw, waterbeleid, huisvesting, openbare werken, energie, leefmilieu, ruimtelijke ordening, stedenbouw, natuurbehoud en landschapszorg (Koomen et al., 2002; Marissal et al., 2007). In België zijn dus elk van de drie gemeenschappen en gewesten bevoegd voor landschapszorg binnen hun eigen grondgebied waardoor onder andere verschillende visies, prioriteiten, wetgeving en landschapsclassificaties ontstaan (Van Hecke et al., 2010). De opmaak van landschapsclassificaties werd door de Europese landschapsconventie (ELC) gestimuleerd. De lidstaten werden aangemoedigd om de landschappen van hun grondgebied te identificeren en landschapskwaliteitsdoelstellingen te formuleren (Council of Europe, 2000). België ondertekende de ELC op 20 oktober 2000 maar de conventie werd pas van kracht op 1 februari 2005, nadat het door de drie gewesten en de drie gemeenschappen
  • 12. 12 geratificeerd werd (Antrop, 2007). De federalisering resulteerde voor België in afzonderlijke landschapsclassificaties voor Vlaanderen en Wallonië (Van Hecke et al., 2010). In Vlaanderen werd het grondgebied gedeeld in 23 landschapseenheden, onderverdeeld in 124 “traditionele landschappen” en dit op schaal 1:200.000. Deze classificatie steunt op de historisch gegroeide cultuurlandschappen in hun situatie van vóór de grote veranderingen van einde 18de eeuw (Antrop et al., 2002). In Wallonië werd het grondgebied gedeeld in 13 landschapseenheden, verder onderverdeeld in 79 “territoires paysagers” en “faciès paysagers” en dit op schaal 1:50.000. Deze classificatie steunt op de morfologische en visueel-ruimtelijke kenmerken van het actueel landschap (Droeven et al., 2004). Deze twee landschapsclassificaties vertonen een verschillende aanpak van het landschap. Eenzelfde geografische streek verdeeld door de taalgrens kan dus in Vlaanderen en Wallonië anders gedefinieerd worden en andere landschapskwaliteitsdoelstellingen krijgen (Van Eetvelde & Antrop, 2009a). 1.2 Doelstelling van de masterproef In deze masterproef zal worden nagegaan of er in een grensoverschrijdend studiegebied een differentiële landschapsontwikkeling ontstond tussen Vlaanderen en Wallonië, alsook de drijvende krachten die dit verschil genereerden. Een differentiële landschapsontwikkeling langsheen de taalgrens, binnen eenzelfde geografische streek, kan het gevolg zijn van verschillen in fysisch- en sociaal-geografische omstandigheden alsook van verschillen in het landschapsbeleid (Antrop et al., 2004). De federalisering van België heeft als gevolg dat de bevoegdheid voor het landschap verdeeld is onder de gemeenschappen en gewesten en dat ze elk een afzonderlijk landschapsbeleid ontwikkelen. Deze situatie zou een differentiatie van de landschapsontwikkeling langsheen de taalgrens kunnen beïnvloeden. Concreet behoort het landschap tot de beleidsmaatregelen van landbouw, natuur, ruimtelijke ordening en onroerend erfgoed en elk van deze sectoren richt zich op een andere visie van het landschap. Deze verschillende beleidsdomeinen met betrekking tot het landschap maken een integrale holistische benadering van het landschapsbeheer moeilijk. Dit, samen met de regionalisering van de bevoegdheden, zorgt voor de complexiteit van de landschapszorg in België (Antrop et al., 2004; Van Hecke et al., 2010).
  • 13. 13 1.3 Keuze van het studiegebied Het gekozen studiegebied is een grensoverschrijdend gebied dat het zuidelijk deel van de gemeente Landen in de provincie Vlaams-Brabant bedekt alsook het noordelijk deel van de gemeente Hannuit in de provincie Luik. Het is omwille van meerdere redenen goed geschikt voor de analyse van een landschapsdifferentiatie langsheen de taalgrens. Ten eerste wordt het studiegebied in zijn midden doorkruist door de Belgische taalgrens. Ten tweede behoort het studiegebied tot dezelfde geografische streek in Vlaanderen en Wallonië, namelijk de geografische streek van “Haspengouw”. Ten derde is het studiegebied niet te groot zodat een gedetailleerde analyse kan gebeuren maar toch groot genoeg om een overzicht te hebben op het landschap. De steden van Landen en Hannuit bevinden zich op 10 km van elkaar. 1.4 Opbouw van de Masterproef De masterproef is uit zeven hoofdstukken opgebouwd. In het voorafgaand hoofdstuk werden de keuze van het onderwerp, de doelstelling van de masterproef en de keuze van het studiegebied besproken. In het tweede hoofdstuk wordt het studiegebied gesitueerd en zal aandacht besteed worden aan zijn fysisch-geografische en landschappelijke eigenschappen. Het derde hoofdstuk verduidelijkt de gevolgde methoden en het gebruikte bronmateriaal. De concepten van landschapsbiografie en tijdsdiepte van het landschap werden opgenomen als de methoden voor de analyse van de landschapsontwikkeling. In hoofdstukken vier en vijf worden de resultaten voorgesteld. Hoofdstuk vier behandelt de tijd-ruimtelijke landschapsveranderingen van het studiegebied onder een geschiedkundig perspectief, namelijk de retrospectie op het landschap. Hoofdstuk vijf behandelt de tijd-ruimtelijke landschapsveranderingen van het studiegebied onder een recent perspectief, namelijk het landschapbeleid. In hoofdstuk zes worden de resultaten uit hoofdstuk vier en vijf in verband gebracht met elkaar. Ten slotte worden in hoofdstuk zeven de voornaamste resultaten samengevat en wordt de onderzoeksvraag beantwoord.
  • 14. 14 2 SITUERING VAN HET STUDIEGEBIED 2.1 Afbakening van het studiegebied De afbakening van het studiegebied gebeurde op basis van de twee huidige topografische kaarten van het Nationaal Geografisch Instituut (NGI) die het studiegebied bedekken. De bedoeling was om een homogeen studiegebied te kiezen die beide steden van Landen en Hannuit omvat. Het studiegebied werd afgebakend aan de hand van een rechthoek van 4,01 km op 13,63 km, in Arcview GIS 9.3. De rechthoek wordt in zijn midden doorkruist door de Belgische taalgrens. De taalgrens ligt op 7,13 km van de noordelijke rand van de rechthoek en op 6,50 km van de zuidelijke rand. De autosnelweg van Brussel-Luik, de “E40”, loopt parallel met de taalgrens, ten zuiden van de gemeente Landen, met vlak erlangs de hogesnelheidstrein. De autosnelweg is een structuurbepalende lijninfrastructuur die in het studiegebied de taalgrens feitelijk benadrukt. De grootte van de rechthoek werd gekozen zodat het aantal deelgemeenten in Landen en Hannuit het meest gelijk was. Het studiegebied telt dertien deelgemeenten, zeven in de gemeente Landen en zes in de gemeente Hannuit. De deelgemeenten in Landen zijn: Rumsdorp, Attenhoven, Landen, Walsbets, Waasmont, Wezeren en Walshouthem. De deelgemeenten in Hannuit zijn: Avernas-le-Baudouin, Betrée, Hannuit, Poucet, Crehen en Villers-le-Peuplier. “Poucet” ligt aan de oostelijke rand van de afbakening en wordt doorsneden door de rechthoek waardoor enkel het westelijk stuk van het dorp meegenomen wordt in het studiegebied (zie Figuur 1, p.19). De dertien deelgemeenten behoren tot de gemeente Landen en de gemeente Hannuit maar het studiegebied omvat echter een deel van vier verschillende gemeenten die deel uitmaken van drie verschillende provincies. Dit is een gevolg van de neutrale afbakening aan de hand van een rechthoek. Administratief gezien bedekt het studiegebied het zuidoosten van de gemeente Landen in de provincie Vlaams-Brabant, een westelijk deeltje van de gemeente Gingelom in de provincie Limburg, het noorden van de gemeente Hannuit en een zuidoostelijk deeltje van de gemeente Lijsem in de provincie Luik.
  • 15. 15 2.2 Fysisch-geografische situering van het studiegebied De invloed van het natuurlijke systeem op het uitzicht van de landschappen is groot. Verschillen in cultuurlandschappen ontstonden omdat in de vroege geschiedenis van de landontginning, het landgebruik en de teeltkeuze sterk afhankelijk waren van het natuurlijk systeem (Van Hecke et al., 2010). De geologie conditioneert de bodemgesteldheid van een gebied en de bodemgesteldheid is een stuwende kracht voor de landbouwactiviteit en wordt als grondstof gebruikt voor het bouwmateriaal van de huizen (Bruneel, 1989). In België variëren de geologie, de bodemgesteldheid, de hydrologie en het reliëf grotendeels van noord naar zuid (Antrop et al., 2004). Deze zuid-noord-gerichte structuur drukt zich ook uit op de schaal van het studiegebied (zie Figuur 2, p.20). 2.2.1 Geologie van het studiegebied De geologie van het studiegebied is grotendeels samengesteld uit een Quartaire leemmantel die op Postpaleozoïsche deklagen rusten. Men vindt echter geologische verschillen tussen Landen en Hannuit. De Mesozoïsche krijtlagen van de “Formatie van Gulpen” worden noordwaarts bedekt door Cenozoïsche zandlagen waardoor het krijt enkel ten zuiden van het studiegebied, in Villers-le-Peuplier, dagzoomt. Ten noorden van het studiegebied in Landen, werden de Eocene zandlagen van de “Formatie van Hannut” op hun beurt bedekt door Oligocene kleihoudende zandlagen van de “Formatie van Sint-Huibrechts-Hern”. De Oligocene kleihoudende zanden bedekken de interfluvia maar werden geërodeerd door de waterlopen waardoor er Eocene zanden in de dalen dagzomen (Claes & Gullentops, 2001; Nyssen, 2010). 2.2.2 Bodemgesteldheid van het studiegebied De vruchtbaarheid van de leembodems wordt bepaald door de geologie, de natuurlijke drainage, de dikte van de Quartaire leemmantel en de topografie (Van Hecke et al., 2010). Wanneer de Quartaire leemmantel op Eocene zanden rust zoals ten zuiden van het studiegebied in Hannuit, kan het water goed doorsijpelen en zijn de leemgronden goed gedraineerd. De bodems zijn geschikt voor landbouw. Wanneer de Quartaire leemmantel op
  • 16. 16 Oligocene kleihoudende zanden rust zoals ten noorden van het studiegebied in Landen, sijpelt het water minder goed en is de drainage van de leemgronden middelmatig. Het landschap is er licht golvend en de bodems zijn volgens de microtopografie geschikt voor landbouw of weiland (Claes & Gullentops, 2001; De Witte et al., 2009). De Quartaire leemmantel heeft niet overal dezelfde dikte omdat de eolische löss niet overal even goed bleef liggen. De maximale leemdikte treft men vooral op de plateaus en de zwakke dalhellingen aan. De plateaubodems en bodems van zwakke dalhellingen zijn het meest geschikt voor landbouw. Op de steile dalhellingen werd de leemmantel vaak geërodeerd en zette zich af aan de voet van de dalen. Op deze gronden vindt men weilanden en bosjes terug (Bruneel, 1989; Claes & Gullentops, 2001). 2.2.3 Hydrologie van het studiegebied De Oligocene kleihoudende zanden ten noorden van het studiegebied in Landen, zorgen voor een slechtere drainage van de leemgronden en dus voor een rijker riviernetwerk. Het landschap in Landen is ingesneden door vier natuurlijke waterlopen: de Zevenbronnenbeek, de Zijp, de Sint-Pietersbronbeek en de Molenbeek. Ten zuiden van het studiegebied in Hannuit, zorgen de zanden voor een betere drainage en een armer riviernetwerk. Er zijn twee natuurlijke waterlopen te Hannuit: de beken van “Henri Fontaine” en “Poucet”. De “Henri Fontaine” is de hoofdwaterloop van Hannuit, het stroomt in een oostwestelijke richting en mondt uit in de Kleine Gete. De hoofdwaterloop van Landen is de Molenbeek, het stroomt in een zuidnoordelijke richting en mondt uit in de Gete. De samenvloeiing van de Kleine Gete met de Grote Gete vormt de Gete. De Gete mondt uit in de Demer. De meeste waterlopen in het studiegebied ontspringen in het studiegebied en maken allemaal deel uit van het Gete bekken. 2.2.4 Reliëf van het studiegebed Het reliëf van België daalt geleidelijk naar het noorden toe. Deze reliëfsovergang komt ook voor in het studiegebied. De hoogste heuveltop van het studiegebied bevindt zich op 149 meter, tussen Crehen en Villers-le-Peuplier, in Hannuit. De laagste heuveltop van het studiegebied bevindt zich op 70 meter hoog, tussen Rumsdorp en Attenhoven, in Landen.
  • 17. 17 2.3 Landschappelijke situering van het studiegebied 2.3.1 Landschapsclassificaties in het studiegebied In beide Vlaamse en Waalse landschapsclassificaties behoort het studiegebied tot de landschapseenheid van Haspengouw. In de Vlaamse landschapsclassificatie van de traditionele landschappen behoort het studiegebied te Landen tot het traditionele landschap van het “plateau van Landen”, in de landschapseenheid van “Droog Haspengouw”. In de Waalse landschapsclassificatie van de territoires paysagers behoort het studiegebied te Hannuit tot twee faciès paysagers: het “faciès hesbignon brabançon” ten noorden van de beek “Henri Fontaine” en het “faciès hesbignon liégeois” ten zuiden van de beek, in de landschapseenheid van het “ensemble paysager des bas-plateaux limoneux brabançon et hesbignon” (zie Figuur 3, p.21). 2.3.1.1 De visuele landschappelijke kenmerken van “Droog Haspengouw” De visuele landschappelijke kenmerken van de landschapseenheid “Droog Haspengouw” werden door Antrop et al. (2002) als volgt beschreven: “Droog Haspengouw is een open landbouwgebied op golvend plateau, versneden met smalle valleien met gesloten landschap. Men vindt hoop- en nevelvlekdorpen op korte afstand van elkaar, grote geïsoleerde hoeven en verspreide bosjes terug. Op de plateaus heb je overal panoramische zichten begrensd door de topografische skyline, in de valleien zijn de zichten korter en heb je doorkijken. Hoopdorpen en geïsoleerde (kasteel)hoeven vormen de structurerende beelddragers van de open ruimte. Er zijn talrijke kleine geomorfologische, cultuurlandschappelijke, archeologische en biotische elementen met een sterk structurerend vermogen door hun opvallendheid in de open ruimte”. 2.3.1.2 De visuele landschappelijke kenmerken van het “faciès hesbignon brabançon” De visuele landschappelijke kenmerken van het “faciès hesbignon brabançon” werden door Droeven et al. (2004) en De Witte et al. (2009) als volgt beschreven: “Het reliëf van het plateau wisselt tussen vlakke interfluvia en ondiepe valleien. De vlakke interfluvia dienen voor landbouw terwijl men op de geërodeerde en de natte bodems van de valleien weilanden
  • 18. 18 of loofbosjes vindt. Bosjes vindt men ook in kasteelparken. Deze bosgebieden zijn structuurbepalende elementen in de panoramische zichten van het plateau. De nederzettingskernen hebben zich meestal langs valleiwegen ontwikkeld en de afstand tussen de dorpen van eenzelfde vallei is soms heel kort. De bebouwingsdichtheid in de dorpen is meestal klein. Het gebied wordt niet onderdrukt door de suburbanisatie vanuit belangrijkere kernen”. 2.3.1.3 De visuele landschappelijke kenmerken van het “faciès hesbignon liégeois” De visuele landschappelijke kenmerken van het “faciès hesbignon liégeois” werden door Droeven et al. (2004) en De Witte et al. (2009) als volgt beschreven: “Het plateau vormt een vlakke oppervlakte. De ondergrond bestaat grotendeels uit doorlatend krijt waardoor het riviernetwerk schaars is. Ten gevolge van de ruilverkaveling is de percelering van de akkers groot en geometrisch en heeft het wegenpatroon de vorm van een rooster. Dit maakt het werk van de moderne machines gemakkelijker. De panoramische zichten veranderen doorheen de seizoenen, volgens het gewassentype en zijn kleur. De dorpen zijn zeer dicht bebouwd en bevinden zich in de (droge) dalen van het plateau. In het landschap verschijnen ze als groene koepels door de aanwezigheid van boomgaarden of populieren. De pachtboerderijen zijn bijna nooit geïsoleerd, ze horen meestal tot het dorp. Weilanden zijn vaak beplant met oude boomgaarden en omringen het dorp. Huizen worden meer en meer aan de plateaurand gebouwd. De autosnelwegen en nationale wegen zorgen voor de ontsluiting van het gebied waardoor de druk van de suburbanisatie vanuit belangrijkere kernen hoog is”.
  • 19. 19 Figuur 1: Afbakening van het studiegebied (bron: NGI, 2002)
  • 20. 20 Figuur 2: Fysisch-geografische situering van het studiegebied (bron: NASA-USGS, 2000; SPW-DGARNE, 2011)
  • 21. 21 Figuur 3: Landschappelijke situering van het studiegebied (bron: Antrop et al., 2002; Droeven et al., 2004)
  • 22. 22 3 METHODEN EN MATERIAAL Twee hoofdmethoden zullen gebruikt worden in dit onderzoek: (1) de landschapsbiografie steunende op de literatuurstudie en (2) de tijdsdiepte van het landschap steunende op het cartografische materiaal. 3.1 Analyse van de landschapsontwikkeling: landschapsbiografie Landschappen bouwen hun eigen biografie doorheen de tijd op (Kolen, 2007). Ieder landschap heeft zijn eigen verhaal dat het resultaat is van veranderingen uit verschillende tijdslagen. De landschapsbiografie richt zich op de gelaagdheid en de tijdsdiepte van de landschappen. De gelaagdheid van landschappen kan worden begrepen als het resultaat van de wisselwerkingen tussen cultuurspecifieke keuzes en ecologische processen. Op de termijn van eeuwen laten deze wisselwerkingen sporen na die herkenbaar zijn in het huidige landschap (Antrop, 2007; Kolen, 2007). In de landschapsbiografie ligt het accent op de verhalen die aan de landschapscomponenten vasthangen eerder dan op hun beschrijving (Antrop, 2007). Men richt zich op het veranderen zelf van het landschap en op de drijvende krachten die er achter liggen (Langran, 1993; Antrop, 2007). In dit onderzoek zal de landschapsbiografie van het studiegebied op twee luiken steunen: (1) ten eerste de retrospectie op het landschap die de differentiële landschapsevolutie van het studiegebied langsheen de taalgrens in een geschiedkundig perspectief zal bekijken en (2) ten tweede de invloed van het landschapsbeleid op het landschap die de differentiële landschapsevolutie van het studiegebied langsheen de taalgrens in een recent perspectief zal bekijken. De retrospectie op het landschap zal gebeuren aan de hand van literatuurstudie en een kaartanalyse voor kartering van de landschapsontwikkeling (zie hoofdstuk 3.2). De analyse van de beleidsinvloed op het landschap zal gebeuren aan de hand van literatuurstudie en zal steunen op de kaartanalyse. 3.1.1 Landschapsbiografie: retrospectie op het landschap De retrospectieve methode wordt gebruikt om de evolutie tot het hedendaagse landschap te verklaren via de studie van het oude landschap dat sporen nagelaten heeft (Thoen, 2011).
  • 23. 23 Voor dit luik zullen enerzijds biografieën van het studiegebied geraadpleegd worden en anderzijds zal bijzonder aandacht worden gericht op de informatie die kaarten aanbiedt, waaronder de toponiemen. Toponiemen zijn plaatsnamen die op topografische kaarten, kadasterplannen en naamborden voorkomen (Antrop, 2007). Ze zijn meestal verbonden aan het landschap waardoor de toponymie toelaat een inzicht te krijgen op de landschapsbiografie van een gebied. Toponiemen zijn een interessante bron omdat ze meestal ouder zijn dan de kaart waarop ze staan. Ze zijn het gevolg van een orale traditie. Toen er nog geen kaarten waren moest alles benoemd worden, het was de enige vorm van referentie (Thoen, 2011). Thoen (2011) onderscheidt twee verschillende soorten toponiemen: cultuur- en natuurplaatsnamen. Cultuurplaatsnamen verklaren de oorsprong van het grondgebruik. Het zijn bijvoorbeeld namen van wegen, nederzettingen en velden. Natuurplaatsnamen zijn namen van natuurelementen zoals bergen, bossen, rivieren. Piton (1960) zegt dat plaatsnamen ofwel naar de eerste eigenaar van het grondgebied wijzen ofwel naar de specifieke topografie van het gebied. Elke periode waarin een bepaalde taal algemeen was, heeft geleid tot toponiemen. Toponiemen kunnen dus gedateerd worden dankzij de geschiedenis van de taal (Thoen, 2011). Het Indo-Europees, de oudste taalgroep die we kennen, heeft zich omstreeks 2500 BCE vanuit zijn stamland Polen uitgebreid over het hele gebied van de Noordzee tot West- Rusland en zuidwaarts tot de Alpen. Na deze expansie treden in het uitgestrekte Indo- Europees gebied regionale varianten op. Vanaf de Bronstijd, circa 2000 BCE, vormen de Nederlanden en Noordwest-Duitsland een dergelijke aparte groep, met het Belgisch als taal. Het Belgisch wordt onder andere gekenmerkt door persoonsnamen op “-inios” en nederzettingsnamen op “-iom”. Met de verovering van Gallië vanaf 58 BCE door Caesar treedt de romanisering van de Belgische taal op en ontwikkelen zich Gallo-Romeinse nederzettingsnamen op “-iacas”. Omstreeks 445 CE veroveren de Franken, afkomstig uit Groningen, Noord-Frankrijk tot aan de Somme en ontstonden nederzettingsnamen op “- ingas”, vaak toegevoegd aan een Germaanse persoonsnaam (Kempeneers, 2000). Drie volkeren hebben zich dus in België gevestigd: (1) een Keltisch volk, de Belgen, circa 550 BCE, (2) de Romeinen circa 54 BCE en (3) een Germaans volk, de Franken, circa 400 CE (Thoen, 2011).
  • 24. 24 De Belgische taalgrens zou zich tijdens de val van het Romeinse Rijk in de 5de eeuw, geankerd hebben, toen de Franken de verlaten gebieden in Noord-België koloniseerden. In de Middeleeuwen evolueerde de Germaanse taal van Noord-België tot het Vlaams en de Romaanse taal van Zuid-België tot het Waals (Van Eetvelde et al., 2010; Thoen, 2011). Deze vier verschillende taallagen geven een aanvang om toponiemen te dateren. Thoen (2011) spreekt van gevaren in de toponymie, hier zijn er enkele: een plaatsnaam kan het resultaat zijn van modeverschijnselen, een naam kan veranderen door bijvoorbeeld de christianisatie, namen kunnen zich verplaatsen in een gebied en eenzelfde woord kan verschillende betekenissen hebben. 3.1.2 Landschapsbiografie: invloed van het landschapsbeleid op het landschap Sinds het einde van de tweede wereldoorlog veroorzaakte de globalisering van de economie nieuwe landschapsveranderingen gekenmerkt door het uniformeren en het uitwissen van de landschapsverscheidenheid. Het landschap kreeg toen een groeiende maatschappelijke en politieke belangstelling. Landschapsbeleid treedt in (Van Hecke et al., 2010). Landschapsbeleid is: “de formulering door de publieke autoriteiten van algemene beginselen, strategieën en richtlijnen die het mogelijk maken specifieke maatregelen te treffen gericht op de bescherming, het beheer en de inrichting van landschappen” (Antrop, 2007). Het landschapsbeleid kan de evolutie van het landschap beïnvloeden en dus deel uitmaken van de landschapsbiografie van een gebied. Het landschapsbeleid van Vlaanderen en Wallonië en hun invloed op de landschapsevolutie langsheen de taalgrens zullen op basis van een grondige literatuurstudie en terreinwerk vergeleken worden. Er zal voor de Vlaamse decreten betreffende landschapszorg telkens gezocht worden naar een tegenhanger in de Waalse wetgeving. De wijzigingsdecreten worden niet vermeld, behalve als ze een belangrijke vernieuwing in de landschapszorg brengen. Deze vergelijkingen zullen in tabellen verzameld worden. De Franstalige termen worden cursief geschreven in de tekst omdat een vertaling de subtiliteit van een begrip soms weghaalt. De Europese conventies worden in de tabellen vermeld omdat ze de nationale wetgeving van de lidstaten beïnvloeden, maar zullen niet in de tekst besproken worden. Tot elke wet, decreet, conventie of richtlijn behoren in de tabellen twee datums: de datum van goedkeuring of ratificatie door de overheid en de datum wanneer het van kracht werd.
  • 25. 25 3.2 Kartering van de landschapsontwikkeling: tijdsdiepte en continuïteit Landschappen veranderen doorheen de tijd en de ruimte (Käykhö & Skanes, 2006; Antrop, 2007). Landschapsveranderingen zijn meestal het gevolg van sociale, politieke en economische veranderingen, zoals nieuwe landbouwtechnieken, nieuwe wetten, nieuwe ruimtelijke planning, verstedelijking of aanleg van infrastructuren. Kleine landschapsveranderingen kunnen ook het resultaat zijn van autonome gebeurtenissen (Van Eetvelde & Antrop, 2009b). Ieder landschap heeft zijn eigen ontwikkelingsverhaal die het resultaat is van spatio-temporele veranderingen (Antrop, 2007). Verschillende concepten werden ontwikkeld om het ontwikkelingsverhaal van een landschap te bestuderen, waaronder de tijdsdiepte en de continuïteit. De tijdsdiepte van het landschap geeft aan tot welke periode het huidig landschap teruggaat (Antrop, 2007). De continuïteit van het landschap vertelt iets over zijn stabiliteit of dynamiek doorheen de tijd (Käykhö & Skanes, 2006). Deze concepten zullen in dit onderzoek worden opgenomen. 3.2.1 Tijdreeks van kaarten De gevolgen van de maatschappelijke veranderingen op het landschap zijn onder andere waar te nemen op cartografische bronnen en op het terrein (Van Eetvelde & Antrop, 2009b). Kaarten zijn zeer nuttig omdat ze, afhankelijk van hun kwaliteit en eigenschappen, informatie geven over het landschap op verschillende tijdsperioden, namelijk over de topografie, het bodemgebruik, de bodembedekking, de landschapspatronen, de nederzettingspatronen en de infrastructuur. De tijdsdiepte van een gebied kan cartografisch weergegeven worden door de opmaak van een tijdreeks van kaarten (Antrop, 2007; Van Eetvelde & Antrop, 2009b). Elke kaart is een momentopname van een gebied in de periode wanneer de kaart opgemaakt werd. In een reeks genereren de kaarten een soort strip van de landschapsverandering (Langran, 1993) (zie Figuur 5, p.33). Om een ontwikkelingsanalyse van het landschap te kunnen uitvoeren moeten de verschillende kaarten echter vergelijkbaar zijn (Van Hecke et al., 2010). De belangrijkste uitdaging bij de opmaak van de tijdreeks is de heterogeniteit en de beschikbaarheid van het cartografisch bronmateriaal (Käykhö & Skanes, 2006). Kaarten zijn door verschillende methoden en technieken tot stand gekomen (Van Hecke et al., 2010). Om deze verschillen te
  • 26. 26 standaardiseren wordt een uniforme legende opgesteld zodat een gemeenschappelijke landschapstypering ontstaat voor de tijdreeks en de kaarten vergeleken kunnen worden (Käykhö & Skanes, 2006; Van Eetvelde & Antrop, 2009b). 3.2.1.1 Heterogeniteit en beschikbaarheid van de cartografische bronnen Het uitgangspunt van de tijdreeks van kaarten is de kabinetskaart van de Ferraris omdat deze de eerste systematische, grootschalige, gedetailleerde en gebiedsdekkende topografische kaart is van België (Antrop et al., 2006; De Maeyer, 2008). Een andere reden is dat de cartografische bronnen vóór de 18de eeuw veelal onnauwkeurig en onbetrouwbaar zijn (Van Eetvelde & Antrop, 2009b; Van Hecke et al., 2010), ze zullen in dit onderzoek als extra ondersteunende bron dienen. De kabinetskaart van de Ferraris toont het traditionele landschap van vóór de belangrijke maatschappelijke veranderingen die het landschap grondig transformeerden eind 18de eeuw. Alle kaarten die na deze periode opgemaakt werden, vormen dus een tijdreeks van momentopnamen in het veranderingsproces van het landschap (Antrop et al., 2006). a. De kabinetskaart van de Oostenrijkse Nederlanden opgemaakt door de Ferraris Tussen 1770 en 1778 werd de kabinetskaart van de Oostenrijkse Nederlanden opgemaakt onder leiding van Jozef Jean François Graaf de Ferraris generaal bij de Oostenrijkse artillerie, in opdracht van Keizerin Maria Theresa en Keizer Jozef II. Deze militaire topografische kaart is een veelkleurige handschriftkaart en werd op schaal 1:11.520 gekarteerd. De kaart bedekt het volledige territorium van het huidig België. Er werd geen basis triangulatienetwerk voorzien voor de kartering maar in het zuiden sluit de kartering aan op de Franse triangulatie van Cassini (Antrop et al., 2006; De Maeyer, 2008). De aansluiting aan de Franse triangulatie en het gebrek aan een meetkundig-geodetische grondslag voor de kartering hebben als gevolg dat de nauwkeurigheid van de kabinetskaart van de Ferraris afneemt naar het noorden en dat de kaart een sterke verschuiving en rotatie naar het noordwesten toe vertoont. Bovendien gebeurde de kartering door “aanpassen en op zicht” waardoor lokale karteringsfouten en fantasierijke invullingen ontstonden. Men vindt
  • 27. 27 oriëntatievervormingen van het wegen- en hydrografisch net, oppervlaktevervormingen, fantasierijke invullingen, vaak op de scheiding van twee kaartbladen, foutieve of vertekende tracés en overdreven schematisering (zie Figuur 4). De kabinetskaart van de Ferraris vertoont dus geen constante nauwkeurigheid voor alle planchetten (Antrop et al., 2006; De Maeyer, 2008). Dit allemaal bemoeilijkt de vergelijking van de kabinetskaart van de Ferraris met recentere topografische kaarten van België. Figuur 4: Vertekend tracé van het wegennet in Walshoutem en Wezeren bij de Ferraris De kabinetskaart van de Ferraris is een belangrijke informatiebron voor de historische landschapskunde. Het stelt een gedetailleerde toestand voor van het landschap aan het einde van het Ancien Régime, vóór de Franse Revolutie en vóór het begin van de industriële revolutie. Men kan er de grondgebieden van de Graafschappen, Hertogdommen, Prinsbisdommen en de enclaves ten tijde van de Oostenrijkse Nederlanden waarnemen. De weergave van deze administratieve grenzen is echter niet altijd correct omdat het feodaal bestuur heel complex was (De Coene et al., 2012). Parochies die na de Franse Revolutie de basis vormden van de gemeenten worden aangegeven door een nummer. Alle militaire belangrijke elementen worden precies weergegeven, zoals bruggen, molens, wegen, dreven, gebouwen, constructies, watervlakken, hellingen, hagen, landgebruik, groeven en het reliëf, aangegeven door schaduwen op de hellingen (Antrop et al., 2006; De Maeyer, 2008). Er werd veel aandacht besteed aan de weergave van verschillende types vegetatie waardoor de bodembedekking zeer gedetailleerd weergegeven is, alsook de openheid of geslotenheid van het landschap. De getekende percelen zijn echter fictief zodat de kabinetskaart van de Ferraris niet betrouwbaar is op perceelniveau (Thoen, 2011). De kabinetskaart van de Ferraris is rijk aan toponiemen (Antrop et al., 2006; De Maeyer, 2008). Toponiemen zijn een belangrijke
  • 28. 28 bron voor de landschapsgenese en -biografie daarom zal de toponymie in dit onderzoek als complementaire methode gebruikt worden. Op de kabinetskaart van de Ferraris wordt het studiegebied bedekt door drie kaartbladen: kaartblad 133/2 (Landen), kaartblad 133/4 (Landen) en kaartblad 134/2 (Hannut). b. De topografische kaart van België opgemaakt door Vander Maelen Philippe Vander Maelen richtte in 1830, in het onafhankelijk België, het Etablissement Géographique de Bruxelles op. Daarmee ontplooide hij een belangrijke private cartografische activiteit, waaronder de opmaak tussen 1846 en 1854 van de monochrome topografische kaart van België op schaal 1:20.000 (De Maeyer & De Vliegher, 2002). De kaart toont de aanleg van de eerste spoorwegen in België (Antrop et al., 2006) en illustreert de eerste herbebossingen van de 19de eeuw (Van Eetvelde & Antrop, 2009b). Het reliëf wordt aangegeven door schrapjes op de hellingen (Antrop et al., 2006). De bodembedekking wordt zeer algemeen aangegeven. De aandacht werd eerder gelegd op de lokale nijverheden zoals brouwerijen, raffinaderijen of oliepersen, op het wegennet, op de bruggen en op het riviernet met de bronnen, fonteinen en molens. Op de topografische kaart van Vander Maelen wordt het studiegebied bedekt door drie kaartbladen: kaartblad 9 (Léau), kaartblad 14 (Hannut) en kaartblad 18 (Avennes). c. De eerste basiskaart van België opgemaakt door het Militair Cartografisch Instituut Het Militair Cartografisch Instituut (MCI) is de opvolger van het Dépôt de la Guerre et de la Topographie opgericht in 1831 voor de opmaak van de officiële topografische kaarten van België. In 1878 werd het Dépôt de la Guerre herdoopt in het MCI. Tussen 1865 en 1950 werden er drie edities van de eerste grootschalige basiskaart van België uitgegeven. Op deze kaarten wordt het reliëf voor het eerst aangegeven door hoogtelijnen (De Maeyer & De Vliegher, 2002; Antrop et al., 2006). In deze masterproef zal wegens beschikbaarheid enkel de derde editie, opgemaakt tussen 1910 en 1950 op schaal 1:20.000, gebruikt worden.
  • 29. 29 Op deze kaart wordt de semiologie complex, met een belangrijk aantal categorieën van wegen, spoorwegen, hydrografie, bodembedekking, omheining, gebouwen, terreinvoorstellingen en grenzen. De bossen zijn gedetailleerd weergegeven met een onderscheid tussen onder andere hoogstammen, hoogstammen op kreupelhout, naaldbomen en gemengde boomsoorten. De gekarteerde omheining laat toe de openheid of geslotenheid van het landschap af te leiden als het over hagen- of struikenomheining gaat. IJzerdraadomheining heeft geen invloed op de geslotenheid van het landschap. De kasteelparken worden ook mooi weergegeven. Op de topografische kaart van het MCI wordt het studiegebied bedekt door vier kaartbladen: kaartblad 33/5 (Landen), kaartblad 33/6 (Saint-Trond), kaartblad 41/1 (Hannut) en kaartblad 41/2 (Montenaeken). d. De derde basiskaart van België opgemaakt door het Nationaal Geografisch Instituut In 1947 werd het MCI herdoopt in het Militair Geografisch Instituut (MGI) en in 1976 werd het MGI omgevormd tot een organisme van openbaar nut onder de benaming van Nationaal Geografisch Instituut (NGI). Het NGI hield zich bezig met de opmaak van de derde topografische basiskaart van België. De publicatie van deze veelkleurige basiskaart gebeurde tussen 1995 en 2006 op schaal 1:20.000 (De Maeyer & De Vliegher, 2002; Antrop et al., 2006). De semiologie is nog complexer en vollediger dan op de topografische kaart van het MCI. Kasteelparken zijn niet meer in details gekarteerd, industriegebieden wel. Op de topografische kaart van het NGI wordt het studiegebied bedekt door twee kaartbladen: kaartblad 33/5-6 (Landen - Sint-Truiden) en kaartblad 41/1-2 (Hannut-Geer). 3.2.1.2 Opbouw van een gestandaardiseerde legende Om de kaarten te kunnen vergelijken voor de ontwikkelingsanalyse van het landschap moet er een gemeenschappelijke legende opgemaakt worden. De heterogeniteit van het cartografisch materiaal laat echter niet toe zich op de originele legenden van de kaarten te baseren.
  • 30. 30 Inderdaad zijn de legendecategorieën van de verschillende kaarten anders gedefinieerd en zijn de elementen en structuren van het landschap anders voorgesteld. Bovendien beschikken niet alle historische kaarten over een gedetailleerde legende (Van Eetvelde & Antrop, 2009b). In de 18de eeuw was de legende een instrument dat alleen moest gebruikt worden als de kaart niet duidelijk genoeg geschematiseerd werd. De symbolen op de kaarten waren bedoeld om gemakkelijk leesbaar te zijn waardoor veel landschapselementen op een realistische manier gekarteerd waren (De Coene et al., 2012). Er bestaat geen originele legende voor de kabinetskaart van de Ferraris en de topografische kaart van Vander Maelen. De Kabinetskaart van de Ferraris wordt echter vervolledigd door geschreven rapporten, de “Mémoires” van de Ferraris. Een aantal onderzoekers waaronder De Coene et al. (2012) bestudeerden de inhoudelijke informatie van de kabinetskaart en de Mémoires en stelden een legende op. Dit gebeurde niet voor de kaart van Vander Maelen. Aan de andere kant zijn de legenden van de topografische kaarten van het MCI en NGI zeer uitgebreid. Om een gestandaardiseerde legende te krijgen werd er gesteund op de dominante bodembedekking en bodemgebruik van de verschillende kaarten (Van Eetvelde & Antrop, 2009b). Er werd gekozen voor vijf legendecategorieën: “akkerland”, “ weiland en boomgaard”, “ bebouwing”, “bos” en “industrieterrein”. Deze categorieën werden gekozen omdat ze het landschapskarakter van het studiegebied goed illustreren. Het studiegebied is een landbouwgebied waar de nederzettingen zich concentrisch ontwikkeld hebben. De bebouwing en de tuinen (“bebouwing”) ontwikkelden zich in hoopdorpen omdat het de meest efficiënte en productieve manier was om de grond te bewerken. Rondom de hoopdorpen kwamen boomgaarden en weilanden voor (“weiland & boomgaard”) en verderop kwamen de akkerlanden (“akkerland”) (Antrop, 2007). Bos (“bos”) is zeer zeldzaam in deze vruchtbare leemstreek maar niet afwezig. Dit traditioneel landschapspatroon evolueerde doorheen de tijd maar blijft echter leesbaar op de vier kaarten. Met de industriële revolutie ontstonden nieuwe landschapscomponenten zoals industrieën ( “industrieterrein”) (zie Tabel 1, p.31).
  • 31. 31 Tabel 1: Gestandaardiseerde legende (eigen verwerking) 3.2.2 Verwerking van de tijdreeks van kaarten in een GIS-omgeving Geographic Information Systems (GIS) beschikken over tools en technieken die heel handig zijn voor de uitvoering van ontwikkelingsanalyses van het landschap (Käykhö & Skanes, 2006). Het cartografisch materiaal van dit onderzoek zal in Arcview GIS 9.3 verwerkt worden. 3.2.2.1 De tijdslagen Eens dat de gestandaardiseerde legende opgesteld is kunnen de vier kaarten in een GIS- omgeving verwerkt worden om een tijdreeks van vergelijkbare kaarten te krijgen. In de GIS-omgeving moeten de kaarten eerst gegeorefereerd worden op hetzelfde coördinatensysteem. Elke kaart wordt afzonderlijk gegeorefereerd op basis van een referentiekaart. In dit onderzoek diende de recentste kaart, namelijk de topografische kaart van het NGI van 2000, als referentiekaart. De topografische kaart van het NGI is georiënteerd op het Belgisch nationaal “Lambert 72” coördinatensysteem. Vervolgens worden per kaart al de landschapscomponenten van het studiegebied gedigitaliseerd als polygonen. Elke polygoon kreeg een attribuut die overheen komt met één van de vijf legendecategorieën van de gestandaardiseerde legende. Gestandaardiseerde legende Legende Ferraris Legende Vander Maelen Legende MCI Legende NGI Akkerland akkerland akkerland akkerland akkerland Weiland en Boomgaard drassige grasland, boomgaard weiland weiland, boomgaard weiland, boomgaard, grasland, ruderale vegetatie, struikgewas, heide Bos loofbos bos hoogstam, boomkwekerij hoogstammig loofhout, gemend loof en naaldhout, populierenaanplant Bebouwing gebouwen, moestuin gebouwen gebouwen, tuin gebouwen, moestuin Industrieterrein / / nijverheidsindustrie industriële gebouwen
  • 32. 32 Daarmee ontstonden vier gebiedsdekkende tijdslagen die een gemeenschappelijke legende hebben. Deze tijdslagen zullen als basis gebruikt worden voor de analyse van de landschapsontwikkeling in het studiegebied. 3.2.2.2 De tijdsdieptekaart en de continuïteit van het landschap Door de tijdslagen te combineren (overlay) in een GIS-omgeving kan men de tijdsdiepte van de landschapcomponenten waarnemen evenals het aantal veranderingen dat ze meegemaakt hebben sinds de oudste gebruikte kaart. Om dit te realiseren werden de vier vectorlagen omgevormd tot rasterlagen. Bij de rasterlagen kreeg elke legendecategorie een code volgens zijn ouderdom. Vervolgens werden de rasterlagen vermenigvuldigd in raster calculator waardoor men voor elke pixel een afzonderlijke code kreeg waarvan de opeenvolging van cijfers iets vertelt over de tijdsdiepte en het aantal veranderingen van de pixel. Een onvermijdelijk gevolg van de overlay zijn slivers. Slivers zijn niet betekenende pixels op de finale kaart die gevormd worden door het niet samenvallen van gedigitaliseerde polygonen uit de verschillende tijdslagen (Antrop, 2007). Het wegwerken van de slivers gebeurde in Arcview GIS 9.3 aan de hand van de tool eliminate. De tijdsdieptekaart geeft aan tot welke periode de waarneembare landschapscomponenten teruggaan (Antrop, 2007). Het aantal veranderingen in bodembezetting van de landschapscomponenten geeft de continuïteit van het landschap weer. Wanneer de landschapscomponenten niet veel veranderen doorheen de tijd is het landschap stabiel omdat er een continuïteit bestaat tussen het vroegere landschap, of het traditionele landschap, en het huidige landschap. Wanneer de landschapscomponenten veel veranderen doorheen de tijd is het landschap dynamisch, de continuïteit tussen het traditionele landschap en het huidige landschap is verdwenen (Käykhö & Skanes, 2006; Antrop, 2007).
  • 33. 33 Figuur 5: Tijdreeks van de vier cartografische bronnen
  • 34. 34 4 RESULTATEN: RETROSPECTIE OP HET LANDSCHAP Ieder landschap heeft zijn eigen verhaal dat het resultaat is van veranderingen uit verschillende tijdslagen, waarvan sommige meer sporen nalaten dan andere en herkenbaar zijn op de kaarten en op het terrein (Antrop, 2007). De drijvende krachten van deze verandering zullen in dit hoofdstuk per tijdslaag onderzocht worden (zie Figuur 7, p.47). 4.1 Het studiegebied van de IJzertijd tot de Middeleeuwen 4.1.1 Sporen van de IJzertijd (750 - 50 BCE) Circa 550 BCE kwamen de Belgen, een Keltisch volk uit Germanië, over de Rijn tot in de goed gedraineerde leemgronden. De Nerviërs vestigden zich in Henegouwen en de Eburonen in Haspengouw. De Kelten introduceerden de rotatielandbouw op de leemplateaus en bouwden hun huizen in de valleien, waar de nabijheid van water en hooilanden geschikt was voor veehouderij. Hun nederzettingen waren met elkaar verbonden door valleiwegen langs de waterlopen (Piton, 1951, 1960; De Witte et al., 2009; Van Hecke et al., 2010). Volgens Kempeneers (2000) komt het toponiem “Landen” van “Londhiniom”. “Londhiniom” is gevormd uit de Belgische persoonsnaam “Londhinios” en het suffix “-iom” die op een nederzettingsnaam wijst. “Londhiniom” zou dus “nederzetting van Londhinios” betekenen. De persoonsnaam “Londhinios” zou op een wilde man wijzen sinds “london” de grondvorm is van “Londhinios” en “wild of onbeschaamd” betekent. Deze verklaring vervangt de gangbare uitleg van onder andere Piton (1951) die de naam “Landen” aan “uitgestrekte gronden” verwant (Kempeneers, 2000). 4.1.2 Sporen van de Romeinse Tijd (54 BCE - 4de eeuw) Met de Romeinse kolonisatie en de verovering van Gallië circa 54 BCE werden de Eburonen uitgeroeid. Haspengouw, een Romeins koloniaal landbouwgebied, verloor haar arbeidskracht en lag braak. Om de regio opnieuw te bevolken besloot Keizer Augustus, Keltische volkeren uit Germanië te laten komen: de Taxandres, de Tongeren en de Baetasii (Piton, 1951). In het
  • 35. 35 toponiem “Walsbets” ziet Piton (1960) het suffix “-bets” dat op een nederzettingsplaats van de Baetasii zou verwijzen. Kempeneers (2000) geeft een andere etymologische betekenis aan “Walsbets”. Hij verklaart het toponiem door “Walsbeche” waarvan “beche” de geromaniseerde vorm is van “baki”, het Germaanse woord voor “beek”. De toegevoegde “wals” zou op de nabijheid van de taalgrens wijzen. Walsbets is inderdaad gelegen langs de Molenbeek en vlakbij Wallonië. De Romeinen bouwden wegen om hun provincies met elkaar te verbinden. Het studiegebied is gelegen tussen twee Romeinse hoofdwegen: de weg van Tongeren naar de Franse kust en de weg van Tongeren naar Bavay (Geschied- en Heemkundige Kring van Landen, 1989) (zie Bijlage 2, p.116). Vertakkingen van deze hoofdwegen lopen oost-west of zuid-noord dwars door het studiegebied. Piton (1951, 1960) onderscheidt vijf vertakkingen in het studiegebied. Drie zuid-noord-assen te Landen, namelijk de wegen van Landen-Luik, Landen-Nijvel en Landen-Hoei. Twee oost-west-assen te Hannuit, namelijk de weg van Nijvel die tussen Waasmont en Avernas-le-Bauduin liep en de weg van Luik die langs Villers-le-Peuplier liep. Langs deze wegen ontstonden op hooggelegen gebieden, in de nabijheid van waterlopen, landbouwdomeinen met villa’s samengesteld door achtereenvolgende gebouwen. Funderingen van Romeinse villa’s werden over het hele studiegebied opgegraven: in Rumsdorp, Attenhoven, Landen, Sint-Gertrudis, Walsbets, Waasmont, Wezeren, Avernas-le-Bauduin, Bertrée en Villers-le-Peuplier. Deze substructies werden blootgesteld maar zijn nu niet meer zichtbaar. Op de topografische kaart van het NGI wijzen de toponiemen van “Kleine Hamberg” en “Lazarij” ten westen van Wezeren en het toponiem “Pirette” ten noordwesten van Bertrée naar substructies van Romeinse villa’s (Piton, 1951, 1960; Geschied- en Heemkundige Kring van Landen, 1989). De rijke grondeigenaars richtten grafheuvels op boven hun crematiegraf, de zogenoemde tumuli (Piton 1951, 1960). Het studiegebied telt twee tumuli: de “Bortombe” (“Tombe de Betz” bij de Ferraris) gelegen ten oosten van Walsbets en de “Tombe d’Avernas” gelegen ten noorden van Avernas-le-Bauduin. Het toponiem “Bortombe”, komt van het Germaans “bara” die “bar, bloot” betekent en dus naar een onbegroeide of niet gekweekte grond zou wijzen (Kempeneers, 2000) (zie Figuur 8, p.48). Van de Romeinse periode hebben ook nederzettingsnamen de tijd overleefd. Het toponiem “Villers-le-Peuplier” komt van “villare” dat op het landgebied van een villa wijst. “Le
  • 36. 36 peuplier” werd later toegevoegd om het van de andere villers-namen te onderscheiden (Piton, 1960). Het toponiem “Bertrée” komt van de nederzettingsnaam “Berhtahariacas” waarin men het Romeinse suffix “-iacas” herkent. “Berhtahariacas” betekent “eigendom van “Berhtahari” (Gysseling, 1960). Berhtahari zou een belangrijke grondeigenaar geweest zijn (Piton, 1960). Volgens Gysseling (1960) zouden de woorden beginnend met “ev” een Romeinse afkomst hebben en zou “Avernas-le-Bauduin” tot dit type behoren. 4.1.3 Sporen van de Frankische Tijd (5de eeuw - 9de eeuw) Het einde van het Romeinse bestuur in de 4de - 5de eeuw bracht het verval en verwildering van de landbouwdomeinen. De Franken, een Germaans volk aan de grens met het Romeinse Rijk, profiteerden van de situatie om de verlaten gebieden te koloniseren. Kleine boerengemeenschappen, georganiseerd in gehuchten, gingen de goed gedraineerde leembodems ontginnen. Nieuwe nederzettingen werden gesticht (Piton, 1960; Van Hecke et al., 2010). Het toponiem “Walshoutem” zou van het Germaans “holtheim” komen en betekent “woning in een bos”. “Holt” is het woord voor bos en “-haim” het woord voor “huis”. De toegevoegde “wals” zou wijzen op de nabijheid van de taalgrens. Het toponiem “Wezeren” komt van “wes” het Germaanse woord voor “schitterend, uitbuigend”. Het dorp van Wezeren ligt inderdaad aan de kronkelende Zevenbronnenbeek. Het toponiem “Waasmont” bestaat uit het Germaans “wasu” die “drassige grond” betekent en het Romaans “monten” dat “berg” betekent. Dus een heuvel naast of midden een drassige grond (Gysseling, 1960; Geschied- en Heemkundige Kring van Landen, 1989; Kempeneers, 2000). Het toponiem “Crehen” komt van “Crahem” en wijst naar de “hoeve van de raven”. Het toponiem “Hannut” komt van “Haganuth” waarvan “hagana” het Germaanse woord is voor “omheinde ruimte” en “-uth” het woord voor “groep”. De toponymie van Hannuit zou dus naar een groep van omheinde ruimtes wijzen (Piton, 1960). De Franken liggen aan de basis van het huidige nederzettingspatroon. Ze bouwden vierkantshoeves in de dalen, langs de waterlopen en introduceerden de rotatielandbouw op de hoger gelegen leemgronden. Vanaf de 8ste en 9de eeuw werd het feodale hofstelsel ingevoerd. De hofkouters werden geëxploiteerd door machtige grondeigenaars en in de buurt ervan werden soms kerken gebouwd. Dit vormde de kern van nieuwe dorpsnederzettingen (Piton, 1960; Van Hecke et al., 2010). Het toponiem “Attenhoven” zou een Germaanse afkomst
  • 37. 37 hebben. “Ottan hofum” betekent “boerderij van Otto”. Het toponiem “Rumsdorp” is te reconstrueren als “Rumas-thorpa” en betekent “dorp van Rumo”. “Roem” is een bekende Germaanse voornaam. Het toponiem “Rufferdinge” komt van “Hrothifrithingas” waarin men het Germaanse suffix “-inga” terugvindt. “Roefer” zou de Nederlandse evolutie zijn van de persoonsnaam “Hrodfried”. De hedendaagse molen van Rufferdinge was dus het domein van Hrodfried (Kempeneers, 2000). Men vindt de Rufferdingemolen terug op een stadsplan van Landen opgemaakt door van Deventer tussen 1550 en 1565. Van Deventer kreeg de opdracht van Karel V en Filips II van Spanje om kaarten te maken van alle steden in de Nederlanden. Hij tekende 320 plattegronden waarvan er 220 bewaard bleven, die van Landen inbegrepen. Op deze stadsplannen zijn de poorten, vestingwerken, bebouwing en rivieren rond de steden nauwkeurig aangegeven (Geschied- en Heemkundige Kring van Landen, s.d.). De woonsites van de feodale heren werden in de Frankische periode soms versterkt tot zogenaamde “castrale motten” (De Witte et al., 2009). Het betreft twee te “Sinte-Gitter”: de “Heynsberg” en de “Tombe van Pepijn” en één te Rumsdorp: “De Mot”. De “Tombe van Pepijn” heeft niets te maken met de graftombe van de hofmeier Peppijn van Landen (580- 640) omdat deze in 640 in de Sint-Gertrudiskerk tijdelijk werd begraven voordat hij overgebracht werd naar de abdij van Nijvel, gesticht door zijn vrouw Ida en zijn dochter Gertrudis (Geschied- en Heemkundige Kring van Landen, 1989; Kempeneers, 2000). Bovendien werden de doden in de Frankische tijd begraven in begraafplaatsen (Piton, 1960). Toponiemen zoals “tombeux” of “tombion” verwijzen naar Frankische begraafplaatsen. Ten noordwesten van Avernas-le-Bauduin vindt men op de topografische kaart van het NGI het toponiem “Au Tombeu” (Piton, 1960). De “Heynsberg” of de “motte van Karloman”, vader van Peppijn van Landen, ligt ten noordoosten van de “Tombe van Pepijn” maar wordt niet meer vermeld sinds de kaart van Deventer, waarop de motte omgeven is door een gracht opgevuld met water (Kempeneers, 2000) (zie Figuur 8, p.48). 4.1.4 Sporen van de Middeleeuwen (10de - 15de eeuw) De 9de eeuw is gekenmerkt door invasies door de Noormannen wat tot een sfeer van onveiligheid bracht. Slottorens, kastelen en verdedigingsmuren werden opgericht. Slottorens werden in de 12de eeuw gebouwd om bescherming te bieden aan de plattelandsbevolking. Ze zijn massief en doorboord met schietgaten. Zulke torens die de tijd overleefden werden
  • 38. 38 omgevormd tot kerktorens. Ze zijn herkenbaar door hun defensieve architectuur. De kerktorens van Hannuit, Avernas-le-Bauduin, Walsbets en Wezeren behoren tot dit type (Piton 1960; Geschied- en Heemkundige Kring van Landen, 1989). Om het Hertogdom Brabant aan zijn uiteinden te verdedigen tegen het Prinsdom Luik werden Landen en Hannuit voorzien van stadsmuren waardoor ze de status van stad kregen. Begin 13de eeuw werd het huidig centrum van Landen gesticht door Hendrik I, Hertog van Brabant, en voorzien van verdedigingsmuren en grachten. De stad werd strategisch gesticht tussen de armen van twee waterlopen: de Zijp en de Molenbeek en aan de kruising van de Romeinse wegen van Landen-Luik en Landen-Nijvel. De hoofdweg van Landen is dus de oude Romeinse weg van Landen-Luik. Bovendien werd gebruik gemaakt van bronnen om de grachten van water te voorzien. De omwalling was in de 14de eeuw nog niet voltooid. De stadsmuren van Landen hadden drie poorten die de stad met de buitenstad verbonden: de “Bovenpoort” ten zuidoosten, de “Tiense-poort” ten noordwesten en de “Sint-Truiden-poort” ten noordoosten. De stichting van het bolwerk van Landen leidde tot het langzaam verval van de Frankische nederzetting van Sint-Gertrudis die later de “Oude-Plaats”, “Oude-Stad” of “Oud-Landen” genoemd werd (Piton, 1951; Kempeneers, 2000). Hannuit werd in het jaar 1339 voorzien van stadsmuren. De aarden verdedigingsmuur had drie stenen poorten: in het noordoosten de poort van “Cheroux” richting Sint-Truiden, in het zuidoosten de poort van “Hoei” of de poort naar de buitenwijk en in het zuidwesten de poort van “Tombeux” richting Namen. Het toponiem “Tombeux” wijst naar een Frankische begraafplaats. In de 16de eeuw ontstond een vierde deur die tot de hoeve van de zusters van Saint-Victor liep (Piton, 1960) (zie Figuur 8, p.48). In Haspengouw evolueerde het feodale hofstelsel naar een systeem van grote pachtboerderijen die bijna alle landbouwgronden in bezit hadden. De kabinetskaart van de Ferraris vertoont in het studiegebied talrijke grote vierkantshoeves die meestal geïntegreerd zijn in het dorpsweefsel. Het verwijst echter enkel naar één pachtboerderij: de “Cense Jeandrain” in Walsbets. Het is de enige geïsoleerde vierkantshoeve van het studiegebied (zie Figuur 8, p.48). Rondom de nederzettingen was de ruimte concentrisch ontwikkeld: moestuinen, boomgaarden en huisweiden het dichtst bij de woonplaats en akkerlanden verderop (zie Bijlage 3, p.117). De landbouwgronden van de rijken en de armen werden gemeenschappelijk bewerkt onder de vorm van het drieslagstelsel. Het drieslagstelsel is gebaseerd op een collectief
  • 39. 39 landbouwsysteem waarbij het cultuurland in drie slagen verdeeld is: één bestemd voor wintergewassen zoals tarwe en rogge, één voor zomergewassen zoals haver en één voor braakland. Jaarlijks werd van teelt gewisseld. Dit landbouwsysteem rust ook op de nauwe betrokkenheid van cultuur en veeteelt. Haspengouw was in de 13de eeuw volledig ontgonnen, er waren weinig weiden of bossen voor het vee om te grazen. De braakliggende slag was dus belangrijk voor de extensieve teelt. De dieren graasden onder de hoede van een herder. Het afsluiten van de akkers met hagen was verboden. Daardoor was het drieslagstelsel mede de oorzaak van het openfield karakter van het Haspengouwse landschap (Antrop et al., 1985; De Witte et al., 2009). Vanaf de 12de eeuw wordt de watermolen een typisch element in het landschap. Het gebruik ervan voor het malen van de granen is verplicht en betalend. De Molenbeek wijst naar de talrijke watermolens op zijn oevers: molen “Tultea” in Walshoutem, de twee molens van Walsbets, molen “Rufferdinge” in Landen-centrum, molen “Tilkens” in Attenhoven en molen “Pitsaer” in Rumsdorp (Geschied- en Heemkundige Kring van Landen, 1989) (zie Figuur 8, p.48). Tot in 1774 bestond er op het grondgebied van Hannuit geen molen. De inwoners gingen hun graan malen aan de molen van “Grand-Hallet” op de beek van “Henri Fontaine”. De toponiemen “campagne de Molhin” en “pont de Molhin” verwijzen naar deze situatie: in het Germaans betekent “mulh”, molen en “heim”, huis (Piton, 1960). Vanaf de 14de eeuw begon een agrarische crisis. Het zou duren tot de Oostenrijkse Tijd voordat de Zuidelijke Nederlanden weer een periode van vrede en rust kenden (Van Hecke et al., 2010). 4.2 Het studiegebied op de kabinetskaart van de Ferraris (1770-1778) De kabinetskaart van de Ferraris werd tussen 1770 en 1778 opgesteld en toont het landschap van de Oostenrijkse tijd (1713-1795). In die tijd behoorde het studiegebied deels tot het Hertogdom van Brabant en het Prinsbisdom van Luik (zie Bijlage 4, p.117). De kaart is een momentopname op het einde van het Ancien Regime (16de - 18de eeuw), vóór de grote veranderingen van de industriële revolutie. Het toont een in hoopdorp geconcentreerde bewoning waarin de grote vierkantshoeves opvallen. De dorpen zijn omringd door akkerland. Het gebied is bosvrij. De aarden wegen die naar de akkers van de plateaus leiden zijn tot holle wegen uitgesleten (Van Hecke et al., 2010).
  • 40. 40 De kastelen hielden hun defensief karakter tot in de 17de eeuw. Ze waren vaak verbonden met een aangrenzende boerderij die ook verdedigd was met torens. Deze kastelen werden vervolgens omgevormd tot woningen met een siertuin, terwijl vroeger de directe omgeving van een kasteel naakt gehouden werd om de vijand te kunnen bewaken (De Witte et al., 2009). Er bestaan op de kabinetskaart van de Ferraris meerdere grote constructies met een siertuin maar enkel één wordt als kasteel vermeldt: het kasteel van Villers-le-Peuplier (zie Figuur 8, p.48). De stad van Hannuit werd voorzien van twee nieuwe wegen gaande tot de voorstad, ten zuidoosten van het centrum. De ene loopt tot het kasteel van Hannuit, de andere tot de hofboerderij van de Zusters van Saint-Victor gesticht in 999 (Piton, 1960) (zie Figuur 8, p.48). In 1758 werd de nieuwe Sint-Gertrudiskerk en begraafplaats van Landen gesticht omdat die van de site Sinte-Gitter, gebouwd tussen 658 en 676, te oud, te klein en te ver van het nieuw centrum was. In 1759 werden de wegen van de binnenstad en de weg naar de Rufferdingemolen bestraat. De deuren van de stadspoorten van Landen zijn verdwenen alsook de grachten, maar de stadsmuren zijn nog niet helemaal genivelleerd. De nivellering van de stadsmuren van Hannuit gebeurde in 1825 (Piton, 1951, 1960). 4.3 Het studiegebied op de topografische kaart van Vander Maelen (1846-1854) De topografische kaart van Vander Maelen is de eerste topografische kaart van het onafhankelijke België. Het vertoont de veranderingen veroorzaakt door de industriële revolutie (Van Eetvelde & Antrop, 2009b; Van Hecke et al., 2010). Met de industriële revolutie begon de landbouw zich te specialiseren. In de leemstreek werd gestart met de industriële teelt van suikerbieten. Verkeerswegen en spoorwegen werden aangelegd (Van Hecke et al., 2010). In het begin van de 19de eeuw ontwikkelden zich op het platteland kleine boerderijen. Men had arbeidskracht nodig. Het verlaten van het drieslagstelsel, de intensivering van de landbouw en de nog afwezige landbouwmechanisatie veroorzaakten deze drukte op de landbouwgronden. In 1846 bedekten akkerlanden in Haspengouw 95 tot 99% van de landbouwgronden terwijl weilanden en boomgaarden gereduceerd waren tot 5 à 1% (Bruneel,
  • 41. 41 1989). In het studiegebied op de topografische kaart van Vander Maelen bedekken de akkers 90% van het grondgebied (tegen 88% bij de Ferraris) terwijl weilanden en boomgaarden 7% bedekken (tegen 9% bij de Ferraris). In 1838 passeerde de spoorweg van Brussel-Luik door Landen. In 1839, met de inhuldiging van de lijn van Landen-Sint-Truiden, werd de stad voorzien van een houten station. Om het station te bereiken werd er in 1839 een nieuwe weg aangelegd: de Stationsstraat. In 1840 werd die verlengd naar Hannuit en kreeg de naam van de Hannuitsesteenweg. Het station werd in 1858 in steen gebouwd en in 1920 nog verbouwd. Het huidige station dateert van 1967 (Geschied- en Heemkundige Kring van Landen, 1989). Tussen 1840 en 1845 werden zes nieuwe steenwegen stervormig uit Hannuit aangelegd: de Tiensesteenweg in 1842, de Landensesteenweg in 1843, de Waversesteenweg in 1844, de Hoeisesteenweg, de Namensesteenweg en de Luiksesteenweg (Piton, 1960). Deze nieuwe aangelegde infrastructuren beïnvloedden vaak de richting van de stadsuitbreiding (Bruneel, 1989). Hannuit heeft zich uitgebreid langs de Hoeisesteenweg en Landen langs de Hannuitsesteenweg (zie Figuur 9, p.49). Met de introductie van de suikerbiet in de 19de eeuw konden de grotere exploitaties overleven en werden suikerfabrieken gevestigd. In 1848 werd de suikerfabriek van Waasmont in verlenging van het kasteel gebouwd. De suikerfabriek hield stand tot in 1918 (Geschied- en Heemkundige Kring van Landen, 1989) (zie Figuur 9, p.49). De velden van vóór de industriële revolutie waren bedekt door een grote diversiteit aan graangewassen: rogge, spelt, gerst en haver. Dit was belangrijk voor zelfvoorzienende gemeenschappen. In de 19de eeuw ziet men alleen maar tarwe en suikerbieten meer in de velden (Piton, 1960; Bruneel, 1989). 4.4 Het studiegebied op de kaart van het Militair Cartografisch Instituut (1935-1938) De topografische kaart van het MCI geeft de situatie vlak voor de boem van de suburbanisatie in de jaren 1960 (Van Eetvelde & Antrop, 2009b). Het vertoont het verloop van de veranderingen door de industriële revolutie en vervolgens de veranderingen veroorzaakt door de landbouwcrisis sinds het einde van de 19de eeuw. In 1860 werd de suikerfabriek “Raymaeckers” opgericht aan de Betsveld, het bedrijfsterrein tussen de twee spoorlijnen van Landen. In 1893 kreeg de suikerfabriek “Raymaeckers” zijn
  • 42. 42 eigen lijn. Met de komst van de lijn van Landen-Statte die door Hannuit passeerde, werd in 1875 het station van Hannuit gebouwd. Een halte werd ook voorzien in Waasmont voor de suikerfabriek (Piton, 1951, 1960) (zie Figuur 10, p.50). De exploitatie van de spoorweg vereiste arbeiders waardoor een stationswijk zich ontwikkelde in Landen. Stad Landen is verbonden gebleven met de landbouw terwijl de nieuwe stationswijk, de Sint-Norbertuswijk, de woonwijk van de spoorwegagenten was. In 1908 werden de Sint-Norbertuskerk en een nieuwe markt opgericht. Dit trok mensen en huizen aan (Piton, 1951) (zie Figuur 10, p.50). Rond 1880 gaf de landbouwcrisis, veroorzaakt door de graanimport vanuit Oost-Europa, de Verenigde Staten en Australië vanaf 1870, aanleiding tot de bloei van veeteelt en de toename van de weilanden, omring met ijzerdraad. De traditionele boomgaarden werden vervangen door graslanden (Bruneel, 1989; Van Hecke et al., 2010). De oppervlakte aan weiland in het studiegebied steeg tot 11% (tegen 7% bij Vander Maelen) ten koste van het akkerland dat tot 84% daalde (tegen 90% bij Vander Maelen). De nijverheidsgewassen waren ontwikkeld rond suikerbieten en voedergewassen. In 1885 werd een aankoopcoöperatie voor meststoffen en veevoeders, “S.A. du syndicat agricole de Landen”, opgericht te Landen eveneens op het Betsveld. De bedoeling was om voor de laagste prijs en met de beste garantie, meststoffen, veevoedsel en zaden te behalen. De gebouwen bevatten de winkels, de meststoffenfabriek, het onderzoekslaboratorium en de drukkerij. Stad Landen telde een suikerfabriek, een meststoffenfabriek en twee werkplaatsen voor landbouwmachines. Na de tweede wereldoorlog werden de aankoopcoöperatie en de suikerfabriek afgebroken om plaats te maken voor sociale woningen (Piton, 1951; Donni, 1972; Bruneel, 1989; Van Hecke et al., 2010). Men ziet drie bosjes in het studiegebied, het “Sonvalbos” middenin de akkers, dat op de kabinetskaart van de Ferraris al bestond, en twee nieuwe Engelse kasteelparken: dat van “kasteel Holijk” tussen Rumsdorp en Landen en dat van het kasteel van Villers-le-Peuplier. Allebei werden in Louis-XIV stijl gebouwd. Het kasteel van Villers-le-Peuplier bestond al bij de Ferraris maar werd in 1873 verbouwd. Het was in het bezit van verschillende families totdat het in 1934 de eigendom werd van het Sanatorium van Haspengouw en als ziekenhuis diende. Tegenwoordig kan men enkel de toren van het voormalige kasteel bewonderen (Vilken, 1995). Kasteel Holijk werd gebouwd in de periode van 1885. Het ligt tegenwoordig
  • 43. 43 nog midden een Engels park (Geschied- en Heemkundige Kring van Landen, 1989) (zie Figuur 10, p.50). 4.5 Het studiegebied op de kaart van het Nationaal Geografisch Instituut (2000) De economische welvaart van de 20ste eeuw bracht tot maatschappelijke veranderingen die het traditionele landschap, tot nu toe stabiel gebleven, grondig en snel veranderde (Antrop et al., 2004). De boem van de suburbanisatie in de jaren 1960 kwam onder andere tot stand door de aanleg van nieuwe autosnelwegen (Antrop et al., 2004; Van Hecke et al., 2010). De autosnelweg van Brussel-Luik (E40), die dwars door het studiegebied loopt, werd in 1956 aangelegd. Sociale woonwijken worden gebouwd aan de rand van de stad Landen en Hannuit en nieuwe huizen langs de wegen waardoor de dorpen hun traditionele morfologie en beeld verliezen. De spoorweg van Landen-Statte werd afgeschaft. Het tracé maakt vandaag deel uit van het Waalse netwerk voor trage gebruikers zoals fietsers, voetgangers en ruiters: de “RAVeL” die voor “réseau autonome de voies lentes” staat (zie Figuur 11, p.51). De wet op de ruilverkaveling van landeigendommen van 22 juli 1970 had tot doelstellingen het aanpassen van de perceelstructuur aan de moderne landbouwmechanisatie. Dit gebeurde door het vergroten van de percelen en het rechttrekken van de wegen. Een tweede doelstelling was de landbouwgronden dichter bij het landbouwbedrijf te brengen. Dit gebeurde door de herverdeling van de gronden (Neuray et al., 2004). Het geheel van het studiegebied, behalve Crehen, werd verkaveld (Agora, 2012; http://geo-vlaanderen.agiv.be, 29 mei 2012) (zie Figuur 11, p.51). Bossen zijn talrijker dan gedurende de vorige eeuwen. Het studiegebied op de topografische kaart van het NGI telt 3% bossen (tegen 0% gedurende de vorige eeuwen). Ze worden vaak voor recreatie- of natuurgebied bestemd. Boomgaarden zijn terug maar onder een andere vorm dan de traditionele versie ervan. Ze komen voor onder de vorm van rechthoekige kwekerijen van laagstambomen, aan de rand van de dorpen, op de landbouwplateaus (zie Figuur 11, p.51).
  • 44. 44 4.6 Synthese van de landschappelijke veranderingen in het studiegebied 4.6.1 Tijdsreeks van de vier tijdslagen Men kan op de kabinetskaart van de Ferraris sporen van een eeuwenlange organisatie van de ruimte door de mens terugvinden. Piton (1960) zegt dat Hannuit en Landen hun middeleeuwse fysionomie gedurende meer dan vijf eeuwen behielden. Op Figuur 8 (p.48) ziet men dat de Romeinse toponiemen, namelijk “Avernas-le-Bauduin”, “Bertrée” en “Villers-le- Peuplier”, ten zuiden van de taalgrens voorkomen. Voor de rest hebben de nederzettingsnamen voornamelijk een Frankische afkomst. “Hannuit” en “Crehen” hebben ook Germaanse wortels. Inderdaad was in het verleden de taalgrens meer diffuus waardoor een brede tweetalige zone bestond tussen de Germaanse en Romeinse talen (Van Eetvelde et al., 2010) (zie Bijlage 5, p.117). Landen is de enigste nederzettingskern van Keltische oorsprong. Romeinse tumuli vindt men in het studiegebied beide in Hannuit en Landen. Frankische castrale motten komen in het studiegebied enkel voor in Landen. In de Middeleeuwen werden slottorens opgericht. Die van Walsbets, Wezeren, Avernas-le-Bauduin en Hannuit bestaan nog en werden omgevormd tot klokkentoren. De steden van Hannuit en Landen werden allebei in de Middeleeuwen gesticht, Landen als eerste. De nivellering van de stadsmuren en de opvulling van de grachten begon in Landen in de 18de eeuw, de nivellering van Hannuit gebeurde een eeuw later. Hannuit heeft geen molen op haar grondgebieden, het studiegebied te Landen telt er zeven. De belangrijkste pachtboerderij van het studiegebied bevindt zich in Walsbets, namelijk de boerderij “Janshoven”. In het Ancien Regime ontwikkelde zich de voorstad van Hannuit ten zuidoosten van de stad. Ferraris vermeld één 18de -eeuws kasteel met siertuin in het studiegebied, die van Villers-le-Peuplier. Op Figuur 9 (p.49) ziet men dat vooral de plateaunederzettingen, namelijk Hannuit en Crehen, in het begin van de 19de eeuw getroffen werden door de afname in weilanden ten gunste van de akkerlanden. De hellingsgronden van de valleinederzettingen zijn inderdaad niet geschikt voor landbouw. De stad Landen werd voorzien van een station, terwijl Hannuit voorzien werd van steenwegen. De stadsuitbreiding wordt beïnvloed door deze nieuwe infrastructuren. Een suikerfabriek werd in Landen bij het kasteel van Waasmont opgericht. Op Figuur 10 (p.50) ziet men dat einde 19de eeuw vooral de valleinederzettingen te Landen getroffen werden door de landbouwcrisis en de toename in weiland. De hellingsgronden van
  • 45. 45 de valleinederzettingen zijn inderdaad geschikt voor weiland. De spoorweg van Landen-Statte loopt door Hannuit die dus voorzien wordt van een station. De suikerfabriek van Landen wordt opgericht op het industrieterrein ten zuiden van Landen-centrum. De stad Landen kent als het ware drie kernzones: de Frankische woonsite “Sint-Gertrudis”, de middeleeuwse stad van Landen-centrum en de industriële stationswijk “Sint-Norbertus”. Een nieuw kasteel met Engels park wordt gebouwd tussen Landen en Rumsdorp, “kasteel Holijk”. Het kasteel van Villers-le-Peuplier wordt ook voorzien van een Engels park. Op Figuren 6 (p.45) en 11 (p.51) ziet men dat de stadsuitbreiding van Landen meer omvang heeft gehad dan Hannuit. Dit zou een gevolg zijn van de aanwezigheid voor Landen van drie kernzones: Sint-Gertrudis, Landen-centrum en Sint-Norbertus. De suburbanisatie in Landen gebeurde vanuit deze drie kernen. De industrieterreinen van Landen werden verplaatst buiten de stad, langs het zuidwesten. Het aandeel aan bossen is groter in Landen (4%) dan in Hannuit (1%). Figuur 6: Bodembezetting op de kaart van het NGI (eigen verwerking)
  • 46. 46 4.6.2 Tijdsdieptekaart en continuïteit van het landschap De landschappelijke evolutie van Landen is woeliger dan die van Hannuit. Dit drukt zich ook uit op Figuur 12 (p.52) waar men kan zien dat het studiegebied te Hannuit stabieler is dan te Landen. Circa drie vierde (74%) van de bodembezetting te Hannuit is niet veranderd doorheen de tijd en is terug te vinden op de kabinetskaart van de Ferraris van eind 18de eeuw. Het studiegebied te Landen heeft ook een stabiel karakter, met 66 % onveranderde bodembezetting die teruggaat tot de kabinetskaart van de Ferraris. Deze bodembezettingsstabiliteit betreft vooral de akkerlanden en de historische nederzettingskernen. Verder ziet men dat de percelen die één keer veranderd zijn (19% in Hannuit en 23% in Landen) meestal overeenkomen met de stadsuitbreiding die men op de topografische kaart van het NGI terugvindt (22% in Hannuit en 29% in Landen). Het studiegebied vertoont in Hannuit alsook in Landen een klein aandeel bodembezetting (1%) die drie keer veranderd is doorheen de tijd. Het studiegebied is op de kaarten van Vander Maelen en het MCI niet veel veranderd (van 0 tot 2% in Hannuit en Landen).
  • 47. 47 Figuur 7: Tijdreeks van de vier tijdslagen
  • 48. 48 Figuur 8: Het studiegebied op de kaart van de Ferraris (bron: van Deventer, 1550-1565; de Ferraris, 1770-1778; NGI, 2000)
  • 49. 49 Figuur 9: Het studiegebied op de kaart van Vander Maelen (bron: de Ferraris, 1770-1778; Vander Maelen, 1846-1854; NGI, 2000)
  • 50. 50 Figuur 10: Het studiegebied op de kaart van het MCI (bron: MCI, 1935-1938; NGI, 2000; VLM, 2002; Catalogue des services ArcGIS, 2009-2010)
  • 51. 51 Figuur 11: Het studiegebied op de kaart van het NGI (bron: MCI, 1935; NGI, 2000; VLM, 2002; Catalogue des services ArcGIS, 2009-2010)
  • 52. 52 Figuur 12: Tijdsdiepte en continuïteit van het landschap
  • 53. 53 5 RESULTATEN: LANDSCHAPSBELEID IN VLAANDEREN EN WALLONIE In België wordt het landschap beheerd door de nationale en internationale wetgeving vanuit verschillende beleidsdomeinen (Koomen et al., 2002). Landschapsbeleid in België gebeurt zowel in het erfgoedbeleid, als in de ruimtelijke ordening, het natuurbeleid en het landbouwbeleid. De bevoegdheid van deze sectoren is in België sinds de federalisering echter verspreid tussen de drie gewesten waardoor de nationale wetgeving soms verschillen kan verstonen tussen het Vlaamse en het Waalse Gewest. Het Belgisch landschapsbeleid is dus complex enerzijds doordat landschapsbeheer zich in de schemerzone tussen verschillende beleidsdomeinen bevindt, anderzijds door de federalisering van de bevoegdheden (Antrop et al., 2004; Van Hecke et al., 2010). Voor elk beleidsdomein, namelijk erfgoedbeleid, ruimtelijke ordening en natuurbehoud, werd een samenvattende en vergelijkende tabel gemaakt. Landbouwbeleid zal in dit onderzoek niet uitgediept worden omdat de wetgeving van het Vlaamse en Waalse Gewest niet veel verschil vertoont, het landbouwbeleid volgt hoofdzakelijk de Europese richtlijnen. 5.1 Het landschap in het erfgoedbeleid Dit deel beschrijft de positie van het landschap in het erfgoedbeleid zoals samengevat in Tabel 5 (p.62). 5.1.1 Wetgeving vóór de federalisering van België 5.1.1.1 Wet op het behoud van monumenten en landschappen: 7 augustus 1931 De wet maakte het mogelijk de monumenten (monuments) en landschappen (sites) van historische, esthetische of wetenschappelijke waarde te rangschikken bij Koninklijk Besluit. Deze monumenten en landschappen zijn dan ten opzichte van het nationaal belang, onder de bescherming van de Staat gesteld. Met deze wet werd het juridisch mogelijk monumenten en landschappen van private eigendommen te beschermen door rechten en plichten vast te stellen voor de eigenaars (Van Hoorick, 2000) (zie Figuur 13, p.63).