SlideShare a Scribd company logo
1 of 8
Download to read offline
In de vroegere Nederlandse koloniën
aan de Wilde Kust, het gebied tussen de
monding van de Amazone in Brazilië
en de Orinoco in Venezuela, zijn in de
loop van ruim drie eeuwen kanalen,
sluizen, polders, wegen en spoorlijnen
aangelegd. Over deze, deels verdwenen,
infrastructuur gaat deze tentoonstelling.
De geschiedenis van die infrastructuur
begint rond 1685, in de periode dat
Cornelis van Aerssen van Sommelsdijck
gouverneur en mede-eigenaar van
Suriname was. Voor die tijd was er
vrijwel geen infrastructuur. Men hield
zich vooral bezig met het aanleggen
van laaglandplantages, wegen, kanalen,
bruggen, nederzettingen, polders en
spoorlijnen. De infrastructuur was
essentieel in de vroegere samenleving
en economie. Veel ervan is intussen
weer verdwenen en door de natuur
teruggenomen.
Publicatie en tentoonstelling zijn mede mogelijk gemaakt door:
Bouwen aan de Wilde Kust
Geschiedenis van de civiele infrastructuur van Suriname tot 1945
Infrastructuur is een belangrijk deel
van het Surinaamse cultuurlandschap.
Het is een verzamelnaam waarin veel
elementen samenkomen: van droog
tot nat, van groot- tot kleinschalig, van
lijnelementen als wegen, spoorwegen,
kanalen, dijken, paden en trenzen,
tot daarbij horende bouwwerken
als bruggen, sluizen, gemalen en
watertorens. De aanwezigheid van
historische infrastructuur zorgt ervoor
dat de ontwikkelingsgeschiedenis van
een gebied‘leesbaar’is. Historische
infrastructuur is van grote invloed op
de identiteit en ruimtelijke kwaliteit van
het cultuurlandschap.
Deze tentoonstelling geeft ook een
indruk van de eindeloze strijd tegen
het oerwoud en de zee, van de tragiek
van het vaak vruchteloze geploeter
in de modder en het vijandige bos.
Ook aan de Wilde Kust geldt‘de zee
geeft, de zee neemt’, maar meer nog
‘het oerwoud geeft, het oerwoud
neemt’. Want vrijwel alles dat op het
bos wordt veroverd, wordt vroeg of
laat weer door het bos overwoekerd.
Overal in de Surinaamse kustvlakte
zijn overblijfselen van het menselijke
gezwoeg, soms van driehonderd
jaar geleden, soms van nog maar
een paar jaar geleden. De resten van
plantages, waarvan vaak alleen vanuit
de lucht de structuur nog is te zien,
maar ook resten van het Kordonpad,
de Lawaspoorlijn, rijstpolders in het
noordwesten, verlaten nederzettingen,
houtsleeppaden en littekens in het
landschap van vroegere goud- en
bauxietwinning.
Eerste steenlegging sluis Corantijnpolder, 1920
Aanvankelijk legden de vroege kolonisten
plantages aan op de hogere gronden
langs de rivieren. Vanaf ongeveer 1680
begonnen ze steeds meer stroomafwaarts
op laaggelegen gronden plantages aan
te leggen. Deze plantages waren polders
met een gecompliceerde, gecontroleerde
waterhuishouding: er was een
drainagestelsel en een daarvan gescheiden
irrigatiestelsel dat ook gebruikt werd voor
het transport binnen de plantage. Ook
werd waterkracht gebruikt om suikerpersen
aan te drijven. Dit type plantage is uniek,
want het kwam alleen voor in Suriname
en Guyana. Geen enkele plantage is in zijn
oorspronkelijke vorm bewaard gebleven.
Alleen onderdelen, zoals sommige
uitwateringssluizen, zijn bewaard gebleven.
Dat deze soms heel oud zijn, is te zien aan
oude stenen met het bouwjaar.
Plantages aan de Wilde Kust
Infrastructuur van laaglandplantages
Met loostrenzen kon regenwater via een sluis op de rivier worden geloosd. Bij grotere
plantages had iedere loostrens zijn eigen sluis. Een daarvan gescheiden stelsel van
vaartrenzen diende voor transport naar het voorterrein. Daar vond verwerking of opslag
plaats van de producten. De vaartrenzen werden ook gebruikt voor irrigatie door water uit
het achterliggende zwamp in te laten. De hoofdvaartrens in het midden van de plantage,
ook wel molentrens of bantama genoemd, was wel 15 - 20 meter breed. Hiermee werd
een waterrad aangedreven. Het waterrad dreef op suikerplantages een suikerpers aan.
Bij hoogwater werd via een inneemsluis (zout of brak) rivierwater ingelaten. Bij afgaand
tij werd een schuif omhooggetrokken waardoor het uitstromende water het waterrad
aandreef. Het waterrad had een diameter tot wel 12 meter. Waterrad en suikerpers
stonden in een groot gebouw dat wel 45 meter lang, 17 meter breed en 12 meter hoog
was. Zo’n gebouw was ongeveer net zo groot als de kathedraal of de Grote Stadskerk!
Oppervlakte en lengtematen en het oppervlak van plantages
In Suriname werd gerekend met de lengtemaat ‘ketting’ en de oppervlaktemaat ‘akker’.
Een Surinaamse ketting is 66 Rijnlandse
voet (0,3140 meter) ofwel 20,72 meter.
Een vierkante ketting is zodoende 429
vierkante meter. Een akker is 10 vierkante
ketting of 0,429 hectare. Ook werd
wel gerekend in Rijnlandse roeden:
1 Rijnlandse roede is 3,77 meter. 5,5
Rijnlandse roeden is 1 ketting. Er was
meestal maar een klein deel van de totale
oppervlakte van plantage in cultuur.
Uit de tabellen (links) blijkt wel hoeveel
oppervlak er braak lag of nog niet in
cultuur was gebracht. Ter vergelijking:
•	 het oppervlak van district Wanica is
44.200 ha en dat van provincie Utrecht
(NL) bedraagt 144.000 ha.
•	 het totale oppervlak van de plantages
bedroeg ongeveer 1 procent van het
totale huidige landoppervlak van
Suriname (16.327.000 ha.)
•	 Suriname was regionaal geen grote producent: in zowel 1775 als in 1850 was het
Surinaams aandeel in de suikerproductie van het Caribisch gebied ca. 3 procent. Het
Surinaams aandeel in de koffieproductie was in 1775 14 procent. In 1850 was dat
gedaald tot minder dan 1 procent.
Ingemetselde steen in sluis plantage Reijnsdorp Plantages Sluis plantage Reijnsdorp, foto KDV Architects 2004
	 Rond 1770	 Rond 1862
Totaal alle plantages (ha)	 177.294	 95.349
In cultuur (ha)	 31.260	 12.367
Gemiddeld per plantage (ha)	 398	 728
In cultuur (ha)	 71	 94
In cultuur (%)	 17	 13
Jaar	 Aantal	 Areaal	 In cultuur
		 (x 1000 ha)	 (x 1000 ha)
1785	591	 180	 60
1853	263	 172	 54
1862	216	 118	 17
1873	131	 70	 10
1903	82	 42	 10
1913	79	 46	 13
Oppervlakten van alle suiker-, koffie-, en katoenplantages samen. Bron: Van Stipriaan; Surinaams Contrast
Tabel aantal en oppervlakte van Surinaamse plantages. Bron: ENS
Tot ca. 1900 ging vrijwel alle vervoer via
het water: via de rivieren en kreken. Maar
er werden lang geleden ook al kanalen
gegraven en rivierbochten afgesneden.
Voorbeelden zijn:
•	 Afgesneden bochten in de Cottica
(tabbetjes in de Cottica, eind 17e
eeuw)
•	Afgesneden bocht in de Commewijne
(plantage Lustrijk, eind 17e
eeuw)
•	Warappakanaal en het Matapicakanaal
(ca. 1750)
•	 Afgesneden bocht in de Pararivier (eiland
Ongelijk, ca. 1700). Deze afsnijding heeft
geen stand gehouden
•	Paradoorsnede (ca. 1750)
•	Kanaal van Saramacca, plan van
1743, voltooid rond 1800 (het latere
Saramaccakanaal werd in 1901 voltooid.
Saramaccakanaal
Het tracé van het Saramaccakanaal loopt
grotendeels volgens de loop van twee oude
natuurlijke waterlopen: de Dominee­kreek,
die in de Surinamerivier uitmondde, en
de Wanicakreek, die in de Saramaccarivier
uitkwam. De Domineekreek liep ten zuiden
van het oude Paramaribo. De kleine kreek,
ook wel Poelepantjekreek, mondde uit waar
nu de Nieuwe Haven is en liep waar nu de
Willem Campagnestraat is tot bij het William
Kraanplein. Van daar loopt nu tussen de
Corantijnstraat en de Hernhutterstraat nog
een dode arm van deze kreek tot wat nu
het Saramaccakanaal is. Het westelijk deel
van het huidige kanaal was het tracé van
de toenmalige Wanica­kreek die bij Uitkijk
uitmondde in de Saramaccarivier.
Kanalen Detail uit kaart landmeter Moseberg, 1801. Tropenmuseum
Lengteprofiel van de Paradoorsnede. J. Reijnet, 1741. Figurative Verbeelding
van een Waterpassing gedaan van een Strook Land geleegen tussen de Rivier
Suriname en de Creecq Para; als meede het Profil van een aldaar te maaken
Doorsnijding tot Loosingh van‘t boven Water van Para. NAN 4, VEL 1760
De afgesneden bochten en tabbetjes in de Cottica. De afsnijdingen waren
ieder 300 tot 400 meter lang en sneden samen zo’n 25 km af. Op de tabbetjes
waren plantages gevestigd.
Plan van Louis Nepveu uit 1764 met een kanaal naar Saramacca.
Hoogtekaart van de Saramaccapolder, ca. 1910 (coll. NAS)
Bruggen
Er waren veel, vooral houten, bruggen over
de open kreken, grachten en kanalen. Eén
van de eerste stenen bruggen in Parama-
ribo was de Willemsbrug uit 1837 over de
Sommelsdijcksekreek in de Grote Com-
béweg, genoemd naar Koning Willem I en
ontworpen door stadsbouwmeester J.A.
Voigt. Het was een forse bakstenen brug.
De Grote Combéweg was toen nog on-
verhard. Op een litho uit 1839 van Benoit
De weg in Coronie
Straten in Paramaribo
De oudste straten in Paramaribo zijn
vooral aangelegd op hooggelegen zand-
en schelpritsen, die afwaterden naar
nabijgelegen kreken of open trenzen.
Hierdoor waren deze onverharde straten
over het algemeen goed begaanbaar.
Soms werden ze nog verfraaid door ze
Wegen in vroeger tijden
Tot circa 1900 ging vrijwel al het vervoer
en transport via het water. Er waren
alleen een paar zand- of schelppaden in
de kustvlakte en paden van inheemsen
en marrons in het bos. Het Pad van
Wanica liep naar de plantages in Para, de
Kwattaweg liep vanaf de Gravenstraat een
paar kilometer naar het westen. In Coronie,
waar de plantages aan zee lagen, was er
vanaf ca. 1820 een weg van 35 km over
een zandrits, die nu deel uitmaakt van de
O-W verbinding. Over voordammen van de
plantages liepen paden, de zogenaamde
Communicaties. Sommige van deze
paden zijn later verkeerswegen geworden.
Voorbeelden zijn de weg naar Leonsberg
en de weg naar Domburg.
TOTNESS
Nw AMSTERDAM
ALBINA
FRANSGUYANA
GRONINGEN
RAADGEVEND INGENIEURSBUREAU SUNECON
1
23
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
WEGEN
PARAMARIBO
Nw NICKERIE
15
Wegenstelsel in
Suriname rond 1945
en het Kordonpad
Tekening Sunecon
	 1	 Pad van Wanica
	2	 Kwattaweg
	 3	 Weg in Coronie
	4	 Moengo-Albina
	5	 Jenny-Ingikondre
	6	 Paramaribo-Domburg
	7	 Paramaribo-Uitkijk
	8	 Meursweg
	9	 Alkmaar-Tamanredjo
	10	 Hamburg-Carl François
	11	 Weg naar Zanderij
12	 Nw. Nickerie-Corantijn
13	 Nw. Nickerie-Paradise
14	 Vliegveld Zanderij
15	 Vliegveld Zorg & Hoop
Wegen en
bruggen
Communicatie
Hoek Keizerstraat - Waterkant, ca 1945
In tegenstelling tot Suriname had Brits-
Guyana begin twintigste eeuw al een
goed wegennet met een verharding van
gebrande klei. Dit kwam omdat Suriname
zowel zuid-noord als oost-west lopende
rivieren heeft, en Guyana alleen zuid-
noord lopende. Ook had Guyana meer
plantages aan de kust. Daarom was men
daar voor vervoer meer aangewezen op
landwegen. Vanwege het ook in Suriname
toenemend belang van wegverkeer werd
tussen 1920 en 1945 een Wegenplan
uitgevoerd.
met zeeschelpen te bestrooien. Lammens
schrijft rond 1820: …ofschoon de straten
niet belegd zijn met steenen, kan men,
een uur na de zwaarste regens, dezelve
genoegzaam bewandelen. De Engelschen,
gedurende hun laatste verblijf, hebben tot
verbetering der straten veel bijgedragen. Bij
zware regens waren dezelve niet beter dan
moddersloten. De ballast der schepen diende
tot ophoging der straten, en deze zijn nu, ook
in den regentijd, overal te begaan.
Vanaf circa 1880 werden de straten soms
verhard met schelpen, puin of gebrande
klei. Pas tegen 1900 begon men op enkele
plaatsen een klinkerverharding aan te
brengen. De Gravenstraat werd in 1938
als eerste weg geasfalteerd. In de daarop
volgende jaren werd de hele binnenstad
geasfalteerd.
De Willemsbrug van 1837 in de Grote Combéweg over de
Sommelsdijcksekreek
De Bokkebrug in de Zwartenhovenbrugstraat over de Steenbakkersgracht
(rechts Ston Oso)
is ook een stenen brug te zien in de Sara-
maccastraat over de Steenbakkersgracht.
Het is een smalle, lage brug. Ook in de
Wanicastraat over de noordelijke tak van
de Knuffelsgracht bevond zich een stenen
brug. De overige bruggen waren meestal
van hout, zoals de bruggen over de Dram-
brandersgracht, de Steenbakkersgracht, de
Knuffelsgracht en de brug in de Tourton-
nelaan over de Sommelsdijcksekreek. Tot
1933 lag over die kreek in de Kleine Wa-
terstraat een houten ophaalbrug. Over de
Steenbakkersgracht in de Zwartenhoven-
brugstraat lag een stenen brug, de zoge-
naamde Bokkebrug. Deze is gesloopt toen
de Steenbakkersgracht werd gedempt.
RAADGEVEND INGENIEURSBUREAU SUNECON
Groei
van
Paramaribo
6
1
1
2
3
4
6
6
5
Legenda:
1. Situatie tot 1700
2. Uitbreiding begin 18e eeuw
3. Midden 18e eeuw
4. Rond 1760
5. Uitbreiding 1772
6. Uitbreidingen eind 18e eeuw
Ontwatering
Het ontstaan en de ontwikkeling van een
stad zijn bijna altijd nauw verweven met de
ontwatering. Zo ook in Paramaribo. Al op 8
juli 1678 werd een plakkaat uitgevaardigd
waarin stond dat eigenaren van huizen langs
de rivier stenen watergoten moesten maken
voor afvoer naar de rivier, om te voorkomen
dat de oever zou afkalven. Bij verzuim zou
het bestuur dit laten uitvoeren op kosten van
de betreffende bewoners. Rond 1820 had
men aan de Waterkant riolen die met ijzeren
roosters zijn bedekt. De straten die zich niet
aan de rivier bevinden hadden aan één of
twee zijden goten of trenzen, die uitkwamen
op grotere kreken en grachten. Gesloten,
ondergrondse riolering bestond nog niet.
Daarmee werd pas eind negentiende eeuw
begonnen. In het Koloniaal Verslag van 1901
wordt vermeld: Deriolenindestadwerden
geheelschoongemaakt.InOctoberwerdeen
begingemaaktmethetvergiftigenderdaarin
huizenderattendoormiddelvanphosphorbrei,
welkwerkomde2à3maandenwordtherhaald.
Alle kreken en grachten (Sommelsdijckse­
kreek (1953), Knuffelsgracht (1857), Steen­­
bakkersgracht (ca. 1895), Drambrandersgracht
(begin 20e eeuw), Limesgracht (na 1945)
stonden in open verbinding met de
Surinamerivier en werden bevaren met korjalen
en ponten. Tussen haakjes het jaar waarin een
sluis in de monding werd gebouwd.
Ontwikkeling
van Paramaribo
Tekening van de Picorniekreek, 1908 (Nationaal Archief)
Jaar	 Aantal inwoners	 Percentage van
	 Paramaribo	 totale bevolking
1702	356	 3,1
1788	9.650	 18,4
1791	11.584	 19,6
1830	15.265	 25,1
1850	16.864	 31,4
1870	21.650	 43,1
1893	29.276	 50,0
1921	42.088	 39,1
1950	71.715	 40,3
N.B.Marronswerdentot1964nietmeegeteld;
de percentages zijn dus te hoog.
De groei van Paramaribo
tot begin 19e
eeuw
1. Situatie tot 1700
2. Uitbreiding begin 18e
eeuw
3. Midden 18e
eeuw
4. Rond 1760
5. Uitbreiding 1772
6. Uitbreidingen eind 18e
eeuw
Tekening Sunecon, 2015
Ontstaan
Nederzettingen worden vanouds bijna
altijd in de nabijheid van water gevestigd.
Transport van goederen en personen was
vrijwel helemaal afhankelijk van rivieren
en kreken. Mensen willen wonen op een
droge plek en dus kiezen ze hoog gelegen
gronden om zich te vestigen. De rits
waarop de Gravenstraat is aangelegd, was
relatief hoog, en er liep een natuurlijke
kreek vlak langs, die ervoor zorgde dat
het gebied nooit onder water liep. Naar
verluidt waren de inheemsen de eerste
bewoners van deze rits, van wie ook de
naam Paramaribo afkomstig zou zijn. De
plek was goed gekozen, want de plaats
waar later het fort gebouwd is, lag op
een uitstekende punt in een buitenbocht
Groei tot 1800
In de loop van de achttiende eeuw werd
er gebouwd langs de Gravenstraat,
de Heerenstraat, de Wagenwegstraat
en de Keizerstraat tot aan de latere
Wanicastraat. Tussen 1745 en 1750 werd
onder gouverneur Mauricius de stad flink
uitgebreid, tot aan de Steenbakkersgracht
(nu Dr. Sophie Redmondstraat). Tot 1760
werd de bebouwing uitgebreid in het
verlengde van de Gravenstraat en de
Keizerstraat tot aan de Wanicastraat.
Tussen 1769 en 1772 volgde een volgende
uitbreiding in het gebied tussen de
Steenbakkersgracht, Drambrandersgracht
en de Rust en Vredestraat. De toestroom
van immigranten was groot in die tijd, vlak
voor de grote economische crisis. Daarom
volgde al in 1771 een nieuwe uitgebreiding
in het gebied tussen de Gravenstraat, de
Rust en Vredestraat, de Weidestraat en wat
toen heette de Nieuwe Weg (de latere van
Idsingastraat). Het deel van dit plan ten
westen van de Wanicastraat is overigens
pas in de negentiende eeuw bebouwd.
Tussen de Drambrandersgracht, de
Zwartenhovenbrugstraat, het Molenpad en
de Nepveustraat werden vanaf 1773 erven
uitgegeven aan vrijgemaakte slaven, reden
waarom de wijk Frimangron heet.
van de Surinamerivier. De plek bestaat
uit hardere grond die beter bestand is
tegen de eroderende werking van de
rivier dan de naastliggende oevers. Het
mengsel van zand en schelpen in ritsen
had zich hier verhard tot wat schulpsteen
werd genoemd en dat gebruikt werd als
bouwmateriaal.
Nickerie
Polders
Vanaf 1892 ging het slechter met de landbouw
in Nickerie door zware neerslag, een malaria
epidemie en een paar jaren van droogte (1896,
1897 en 1899). Er was dringend behoefte aan
irrigatiewater. Ook ontstond er een toene-
mende vraag naar grond voor Brits-Indische
immigranten. In 1898 werd op de verlaten
plantage Paradise de gelijknamige vestigings-
plaats (286 ha, 271 percelen) aangelegd. In
1903 volgde de vestigingsplaats Nieuw-Wald-
eck (156 ha, 86 percelen). Het gouvernement
zorgde voor de voordam en een koker voor de
ontwatering. Voor de overige voorzieningen
moesten de bewoners zelf zorgen.
Gezamenlijke inspanningen van kleinland-
bouwers en gouvernement leidden later tot
de aanleg van de bevolkingspolders. Dit zijn
Polder	 Aanleg	 Oppervlakte (ha)	 Bijzonderheden
Paradise	 1898	 286	 271 percelen
Nieuw-Waldeck	 1903	 156	 86 percelen
Sawmill kreekpolder	 1909/1914	 274	 Kosten ƒ 2.500,
			 uitbreiding ƒ 6.000
Hamptoncourtpolder	1910	 450	
Boonackerpolder	 +/- 1913	 217	
Van Drimmelenpolder	 1914	 550	 Kosten ƒ 28.600
Corantijnpolder	 1919	 1.011	 Kosten ƒ 500.000 (o.a. dure
sluis)
Klein Henarpolder	 1920	 43	 Door 20 kleinlandbouwers op
			 eigen kracht
Margarethenburg (Van Dijk)	 1934	 ca. 500	 6 jaar in pacht uitgegeven
aan
			 de firma H.N. van Dijk
Uitbreiding Hamptoncourtpolder	 1938	 450	
Clarapolder	 1942	 1.500 	 Kosten ƒ 165.000
Van Pettenpolder	 1946		
Prins Bernardpolder	 1950	 200	 Proefpolder
Sluis Corantijnpolder, 1922 (Tropenmuseum)
De Punt, Nieuw-Rotterdam
en De Nieuwe Wijk
Nickerie is nauw verbonden met de strijd tegen
het water. Op de landtong bij de monding van
de Nickerierivier verscheen rond 1820 een wel-
varend dorpje met 36 percelen dat de naam De
Punt droeg. Omstreeks 1850 kreeg het dorpje
de naam Nieuw-Rotterdam. In de jaren daar-
na bloeide het plaatsje tot rond 1860 de aan-
vallen van de zee een bedreiging werden. In
1863 werd de situatie echt kritiek. Men wierp
een aarden dam op, maar het was niet genoeg.
Toen heide men houten palen als golfbrekers
voor de oever. Maar de palen werden door de
golven losgewrikt en weggespoeld. In 1864
werd een commissie benoemd, onder leiding
van chef van het Bouwdepartement Cateau van
Rosevelt. Hij adviseerde een dijk met steenbe-
kleding, maar het plan werd te duur bevonden.
In 1866 vond de eerste overstroming plaats. De
bevolking wierp dammen op en heide palen,
maar het mocht niet baten. In 1868 stelde gou-
verneur van Idsinga voor een nieuwe plaats te
stichten op de linkeroever van de Nickerierivier,
maar uiteindelijk werd het besluit genomen
om een nieuw dorp te stichten net ten zuiden
van het oude op de rechteroever. In 1869 werd
dit gebied ingepolderd en bouwrijp gemaakt
en in 1870 werden de eerste gebouwen over-
geplaatst. Ondanks alle problemen verscheen
er binnen vier jaar een nieuwe nederzetting
die de Nieuwe Wijk werd genoemd. Er stonden
ruim honderd woningen met 732 bewoners.
Al in april 1872 werd vanwege nieuwe dreiging
een nieuwe commissie benoemd, die ruim een
maand later rapport uitbracht.
De Nieuwe Wijk werd nog niet direct door de
zee bedreigd, omdat het nog door de Oude
Wijk werd beschermd. De commissie zag in
dat de aanwezigheid van mangrove-achtige
begroeiing van groot belang was om het slib
vast te houden. Ze adviseerde de nog aanwezi-
ge gouvernementsgebouwen spoedig naar de
Nieuwe Wijk over te plaatsen en de Oude Wijk
op te geven. Dit omdat de aanleg van een zee-
wering meer zou kosten dan de waarde van
wat er nog van de Oude Wijk resteerde. Maar
de aantasting ging door en in 1876 besloot het
gouvernement de plaats Nieuw-Nickerie op de
andere oever aan te leggen. Het werk werd in
Nieuw-Nickerie. Detailkaart J.F.A. Cateau van Rosevelt en J.F.A.E. van Lansberge,
Kaart van Suriname, naar de opmetingen gedaan in de jaren 1860-1879
december 1876 aanbesteed en gegund aan de
aannemers M.F.A. del Prado en C.F. Thijm voor
54.550 gulden. Het was een groot project dat
onder moeilijke omstandigheden moest wor-
den uitgevoerd. De aanleg duurde tot 1881.
De overplaatsing duurde van 1884 tot 1887.
Nieuw-Rotterdam werd nog in stand gehou-
den: in 1919 waren er nog steeds een politie-
post en een quarantaineplaats.
Er was in 120 jaar weinig jaar veranderd toen de
overheid in de jaren tachtig en negentig van de
twintigste eeuw in Nickerie en Coronie de strijd
met het water aanging. Ook toen werd er met
simpele dammen en paalschermen tevergeefs
geprobeerd de strijd tegen de zee te winnen.
Pas na de aanleg van kostbare zware zeedijken
in Nickerie en daarna in Coronie was het pro-
bleem ‘definitief’ opgelost. Wat wel verschilde
was dat men in de negentiende eeuw een kos-
ten-baten afweging maakte: als de zeewering
duurder was dan het verplaatsen van de neder-
zetting, werd de nederzetting verplaatst. In de
jaren negentig was politieke druk de doorslag-
gevende factor.
polders die door de bevolking zelf zijn aan-
gelegd. De eerste was de Sawmillkreekpolder
door Brits-Indiërs. In 1909 werd de betrokke-
nen gevraagd of ze bereid zouden zijn mee
te betalen aan de kosten van het opschonen
van de Sawmillkreek en de aanleg van een
sluis in de monding van de kreek. Nadat allen
zich bereid hadden verklaard 30 gulden in te
brengen, betaalde het gouvernement de an-
dere helft. De huurders van de percelen langs
de Sawmillkreek kregen hierdoor het allodia-
le eigendom van de percelen en ze moesten
gezamenlijk zorg dragen voor het onderhoud
van de kreek en de koker. Hiermee was eigen-
lijk een waterschap ontstaan.
Tabel rijstpolders Nickerie
De Lawaspoorlijn
De 177 km lange Lawaspoorweg van
Paramaribo naar Dam was eigenlijk een
kruising tussen een tram en een spoorlijn. In
de stad liepen de rails zoals bij een tramlijn
door de straten. Buiten de stad lagen de
rails op een zogenaamde aarden baan. De
snelheid van de trein paste ook meer bij die
van een tram: met de stoomlocomotieven
reed de trein circa 20 km/u, met de latere
draisines ongeveer 40 km/u. Een reis naar het
eindpunt Dam duurde dan ook bijna 11 uur.
Als spoorbreedte werd na uitvoerige studies
en beschouwingen gekozen voor 1.000 mm,
omdat dat de gangbare spoorbreedte was
in Brazilië en Brits-Guyana. Het idee was dat
de spoorlijnen in de Guyana’s en Brazilië ooit
op elkaar zouden aansluiten. De grenen
dwarsliggers werden uit Finland gehaald,
omdat er in Suriname onvoldoende bielzen
geleverd konden worden vanwege het
gebrek aan arbeidskrachten. Later werden wel
dwarsliggers van wane of bijlhout toegepast.
De aarden baan bestond uit een zandbed van
savannezand en had een bovenbreedte van
2,50 meter. Het talud was over het algemeen
laag en niet verstevigd. Vanaf Onverwacht
kwam de spoorlijn in het savannegebied.
Vanwege de relatief goede grondslag
(savannezand) werd zand i.p.v. steenslag
als ballastbed gebruikt. Het benodigde
savannezand werd gewonnen te Zanderij
I (km 44) en het 20 km verderop gelegen
Zanderij II. Bijna overal werd de aarden
baan met handkracht aangelegd, alleen de
harde Maäbo heuvel bij Kwakoegron werd
afgespoten met hogedruk waterspuiten,
die ook toen al bij de goudwinning werden
gebruikt, en bij Fosiberghi werd een lange
houten zogenaamde trestle brug (tijdelijke
hulpbrug ten behoeve van de aanleg)
aangelegd naast de aarden baan.
Aanleg van de spoorlijn. Foto toegeschreven
aan Wesenhage. Rijksmuseum Amsterdam
Tracé van de spoorlijn en de stations met afstanden
Bijlage II in J.W. Jenny Weyerman,1930
Opening Lawaspoorlijn
Stichting Surinaams Museum
Emplacement te Beekhuizen. Detail van
topografische kaart Paramaribo, 1916-1917
Tracé van het spoor in Paramaribo.
Detail van topografische kaart Paramaribo,
1916-1917
Schema dienstregeling 1935. Collectie Nationaal Archief
Achttiende eeuw
De infrastructuur die tot ver in de negen-
tiende eeuw in Suriname is aangelegd was
bijna allemaal privaat. Alleen de infrastruc-
tuur die verband hield met de verdediging
van de kolonie werd door het gouverne-
ment gefinancierd. Wel legde de overheid
in de achttiende eeuw in Paramaribo we-
gen, grachten, trenzen en oeverbescher-
ming aan. Personeel had het gouverne-
ment hiervoor niet in dienst: er werden
vaak gestraften ingezet. Ook werden ei-
genaren verplicht slaven ter beschikking
te stellen voor publieke taken. En verder
huurde de overheid zelfstandige vaklie-
den en aannemers in. De opzichters van
de zogenaamde Gemene Weide waren
belast met het toezicht op het onderhoud
van straten en trenzen in de stad, dat door
de huiseigenaren gedaan moest worden.
Op het niet nakomen van onderhoudsver-
plichtingen stonden hoge boetes.
Het Bouwdepartement op de hoek van de Kleine Dwarsstraat en de Kleine
Waterstraat, ca. 1895. Foto Julius Edward Muller. Rijksmuseum Amsterdam
Departement van
Openbare Werken
Inschrijvingsbiljet, 1895. Collectie NAS
Personeel departement van Openbare
Werken en Verkeer, 1945. Op de voorste rij
v.l.n.r.: J. Herrenberg, mevr. Seliwanowski,
ir. S. Seliwanowski, mevr. van Wouw,
ir. J.J. van Wouw, ir. Binkhorst. Overigen
zijn aangegeven voorzover bekend.
Fotoarchief familie Van Wouw
Rigot H. Ferrier
J.A. Wiegerinck
architect Oldenstam
A Ngie
J. Thijm
J.H.R. Chin A Paw
afd. Verkeer te Water Kruisland
kassier
J. Heide sr.
de Keizer
Klaverweide
Li Fo Sjoe F.E. Matthijsen A. Smit M. Nahar
S. Egger? R. de Graaf Jozias
Naam 	 Functie	 Periode
Majoor J.G.R. Böhm	 Stadsbouwmeester	 1804 (?) - 1822
W. de Vroome	 Stadsbouwmeester	 1822 - 1830
M.D. Teenstra	 Inspecteur der Bruggen, Straten, Wegen en Waterwerken	 1830 - 1834
C.A. Roman	 Stadsarchitect	 1834 - 1835
J.A. Voigt	 Stadsarchitect	 1835 - 1860
J.F.A. Cateau van Rosevelt	 Chef bouwdepartement	 1861 - 1867
A. Copijn	 Wnd. chef bouwdepartement	 1868 - 1870
J.A. Jurriaanse	 Chef bouwdepartement	 1870 - 1879
J.F.A. Cateau van Rosevelt	 Wnd. chef bouwdepartement	 1877 - 1879
A. van ’t Hoogerhuys	 Chef bouwdepartement	 1879 - 1894
W.L. Loth	 Wnd. chef bouwdepartement	 1881 - 1882
W.L. Loth	 Wnd. chef bouwdepartement	 1890 - 1891
W.L. Loth	 Wnd. chef bouwdepartement	 1894 - 1896
Ir. D.H. Havelaar	 Tijdelijk chef bouwdepartement	 1896 - 1906
Kapitein R. van Panthaleon baron van Eck	 Wnd. chef bouwdepartement 	 1904
Jhr. ir. J.C. van Reigersberg Versluys	 Wnd. chef bouwdepartement	 1906
Ir. H. Doyer 	 Tijdelijk chef bouwdepartement	 1906 - 1909
Kapitein H.S. de Roode	 Tijdelijk chef bouwdepartement	 1909 - 1911
Ir. J.C. Schönfeld	 Tijdelijk chef bouwdepartement	 1911 - 1914
Ir. C.J. Witteveen	 Directeur Openbare Werken & Verkeer 	 1914 - 1919	
Ir. A. Kloppert	 Wnd. directeur Openbare Werken & Verkeer	 1919
Ir. E.J. Kempees	 Directeur Openbare Werken & Verkeer	 1919 - 1923
Ir. J.A.K. van Hasselt	 Directeur Openbare Werken & Verkeer	 1923 - 1926
Ir. S. Seliwanowski	 Directeur Openbare Werken & Verkeer	 1926 - 1945
Ir. J.J. van Wouw	 Directeur Openbare Werken & Verkeer	 1945 - 1948
Alle chefs van het Bouwdepartement
meester inge-
steld. De stads-
bouwmeester
was vooral ar-
chitect en nau-
welijks met ste-
denbouw, omdat
Paramaribo zich
in de negentien-
de eeuw nauwe-
lijks uitbreidde. In
1856 werden de
departementen van Genie en dat van de
Stadsbouwmeester samengevoegd tot het
Bouwdepartement. Aan het hoofd kwam
een civiel ingenieur met de titel ‘Chef van
het Bouwdepartement’. Hij had in 1856
twee opzichters en 12 tot 15 medewerkers
in het atelier (werkplaats). Alle werkzaam-
heden moesten door de medewerkers zelf
worden uitgevoerd. Slechts bij grote uit-
zondering kon werk worden uitbesteed.
Dan moest er net als tegenwoordig een
bestek worden geschreven, dat vervolgens
werd aanbesteed. De werkzaamheden
van het departement waren nieuwbouw
en onderhoud van overheidsgebouwen
(zowel civiel als militair) en weg- en water-
bouwkundige werken. Het Bouwdeparte-
ment heeft onder deze naam en in deze
vorm van 1856 tot 1912 bestaan.
Twintigste eeuw
Op 31 mei 1912 werd het departement
van Openbare Werken en Verkeer in het
leven geroepen, waarin het Bouwdepar-
tement, Koloniale Vaartuigen en Koloniale
Spoorwegen opgingen. Het nieuwe depar-
tement had vijf afdelingen: een Centraal
Bureau en de onderafdelingen Openbare
Werken, Verkeer te Water, Verkeer te Land
en Telefoonwezen. Het Bouwdepartement
was aanvankelijk gehuisvest in één van de
officierswoningen op het terrein van Fort
Zeelandia. In 1885 was het gehuisvest op
de hoek van de Kleine Dwarsstraat en de
Kleine Waterstraat. Later verhuisde het
hele departement naar een pand er tegen-
over aan de Kleine Waterstraat. Dit bleef zo
tot het gebouw in 1974 afbrandde.
Uitnodigingsbrief Openbare Werken
voor onderhandse aanbesteding, 1917.
Collectie NAS
Begroting voor het bouwen van een sluis bij de monding
van de Drambrandersgracht, 1917. Collectie NAS
Negentiende eeuw
Tegen het eind van de achttien-
de eeuw begon het gouverne-
ment geleidelijk meer taken op
zich te nemen. Zo werd rond
1790 de functie van Stadsbouw-

More Related Content

Similar to Bouwen aan de Wilde Kust

Vouwbrochure "Dijk van een geschiedenis"
Vouwbrochure "Dijk van een geschiedenis"Vouwbrochure "Dijk van een geschiedenis"
Vouwbrochure "Dijk van een geschiedenis"Frank Stroeken
 
Waterschepen van Marken
Waterschepen van MarkenWaterschepen van Marken
Waterschepen van MarkenHenk de Boer
 
Orientierungslauf2
Orientierungslauf2Orientierungslauf2
Orientierungslauf2veltk057
 
Thames Tunnel
Thames TunnelThames Tunnel
Thames TunnelTimNeel
 
Ontstaan fan billând lang ferzy 02 11-2016
Ontstaan fan billând lang ferzy 02 11-2016Ontstaan fan billând lang ferzy 02 11-2016
Ontstaan fan billând lang ferzy 02 11-2016HPP
 
Vikingen 5: materiële cultuur
Vikingen 5: materiële cultuurVikingen 5: materiële cultuur
Vikingen 5: materiële cultuurErwin Claes
 
Oa 2009 Tunesië
Oa 2009 TunesiëOa 2009 Tunesië
Oa 2009 Tunesiëhego1956
 

Similar to Bouwen aan de Wilde Kust (10)

Vouwbrochure "Dijk van een geschiedenis"
Vouwbrochure "Dijk van een geschiedenis"Vouwbrochure "Dijk van een geschiedenis"
Vouwbrochure "Dijk van een geschiedenis"
 
Trekschuiten tekst Meindert Seffinga
Trekschuiten tekst Meindert SeffingaTrekschuiten tekst Meindert Seffinga
Trekschuiten tekst Meindert Seffinga
 
Waterschepen van Marken
Waterschepen van MarkenWaterschepen van Marken
Waterschepen van Marken
 
Orientierungslauf2
Orientierungslauf2Orientierungslauf2
Orientierungslauf2
 
Thames Tunnel
Thames TunnelThames Tunnel
Thames Tunnel
 
selnering
selneringselnering
selnering
 
Ontstaan fan billând lang ferzy 02 11-2016
Ontstaan fan billând lang ferzy 02 11-2016Ontstaan fan billând lang ferzy 02 11-2016
Ontstaan fan billând lang ferzy 02 11-2016
 
17 november 1869- Suez Canal
17 november 1869- Suez Canal17 november 1869- Suez Canal
17 november 1869- Suez Canal
 
Vikingen 5: materiële cultuur
Vikingen 5: materiële cultuurVikingen 5: materiële cultuur
Vikingen 5: materiële cultuur
 
Oa 2009 Tunesië
Oa 2009 TunesiëOa 2009 Tunesië
Oa 2009 Tunesië
 

Bouwen aan de Wilde Kust

  • 1. In de vroegere Nederlandse koloniën aan de Wilde Kust, het gebied tussen de monding van de Amazone in Brazilië en de Orinoco in Venezuela, zijn in de loop van ruim drie eeuwen kanalen, sluizen, polders, wegen en spoorlijnen aangelegd. Over deze, deels verdwenen, infrastructuur gaat deze tentoonstelling. De geschiedenis van die infrastructuur begint rond 1685, in de periode dat Cornelis van Aerssen van Sommelsdijck gouverneur en mede-eigenaar van Suriname was. Voor die tijd was er vrijwel geen infrastructuur. Men hield zich vooral bezig met het aanleggen van laaglandplantages, wegen, kanalen, bruggen, nederzettingen, polders en spoorlijnen. De infrastructuur was essentieel in de vroegere samenleving en economie. Veel ervan is intussen weer verdwenen en door de natuur teruggenomen. Publicatie en tentoonstelling zijn mede mogelijk gemaakt door: Bouwen aan de Wilde Kust Geschiedenis van de civiele infrastructuur van Suriname tot 1945 Infrastructuur is een belangrijk deel van het Surinaamse cultuurlandschap. Het is een verzamelnaam waarin veel elementen samenkomen: van droog tot nat, van groot- tot kleinschalig, van lijnelementen als wegen, spoorwegen, kanalen, dijken, paden en trenzen, tot daarbij horende bouwwerken als bruggen, sluizen, gemalen en watertorens. De aanwezigheid van historische infrastructuur zorgt ervoor dat de ontwikkelingsgeschiedenis van een gebied‘leesbaar’is. Historische infrastructuur is van grote invloed op de identiteit en ruimtelijke kwaliteit van het cultuurlandschap. Deze tentoonstelling geeft ook een indruk van de eindeloze strijd tegen het oerwoud en de zee, van de tragiek van het vaak vruchteloze geploeter in de modder en het vijandige bos. Ook aan de Wilde Kust geldt‘de zee geeft, de zee neemt’, maar meer nog ‘het oerwoud geeft, het oerwoud neemt’. Want vrijwel alles dat op het bos wordt veroverd, wordt vroeg of laat weer door het bos overwoekerd. Overal in de Surinaamse kustvlakte zijn overblijfselen van het menselijke gezwoeg, soms van driehonderd jaar geleden, soms van nog maar een paar jaar geleden. De resten van plantages, waarvan vaak alleen vanuit de lucht de structuur nog is te zien, maar ook resten van het Kordonpad, de Lawaspoorlijn, rijstpolders in het noordwesten, verlaten nederzettingen, houtsleeppaden en littekens in het landschap van vroegere goud- en bauxietwinning. Eerste steenlegging sluis Corantijnpolder, 1920
  • 2. Aanvankelijk legden de vroege kolonisten plantages aan op de hogere gronden langs de rivieren. Vanaf ongeveer 1680 begonnen ze steeds meer stroomafwaarts op laaggelegen gronden plantages aan te leggen. Deze plantages waren polders met een gecompliceerde, gecontroleerde waterhuishouding: er was een drainagestelsel en een daarvan gescheiden irrigatiestelsel dat ook gebruikt werd voor het transport binnen de plantage. Ook werd waterkracht gebruikt om suikerpersen aan te drijven. Dit type plantage is uniek, want het kwam alleen voor in Suriname en Guyana. Geen enkele plantage is in zijn oorspronkelijke vorm bewaard gebleven. Alleen onderdelen, zoals sommige uitwateringssluizen, zijn bewaard gebleven. Dat deze soms heel oud zijn, is te zien aan oude stenen met het bouwjaar. Plantages aan de Wilde Kust Infrastructuur van laaglandplantages Met loostrenzen kon regenwater via een sluis op de rivier worden geloosd. Bij grotere plantages had iedere loostrens zijn eigen sluis. Een daarvan gescheiden stelsel van vaartrenzen diende voor transport naar het voorterrein. Daar vond verwerking of opslag plaats van de producten. De vaartrenzen werden ook gebruikt voor irrigatie door water uit het achterliggende zwamp in te laten. De hoofdvaartrens in het midden van de plantage, ook wel molentrens of bantama genoemd, was wel 15 - 20 meter breed. Hiermee werd een waterrad aangedreven. Het waterrad dreef op suikerplantages een suikerpers aan. Bij hoogwater werd via een inneemsluis (zout of brak) rivierwater ingelaten. Bij afgaand tij werd een schuif omhooggetrokken waardoor het uitstromende water het waterrad aandreef. Het waterrad had een diameter tot wel 12 meter. Waterrad en suikerpers stonden in een groot gebouw dat wel 45 meter lang, 17 meter breed en 12 meter hoog was. Zo’n gebouw was ongeveer net zo groot als de kathedraal of de Grote Stadskerk! Oppervlakte en lengtematen en het oppervlak van plantages In Suriname werd gerekend met de lengtemaat ‘ketting’ en de oppervlaktemaat ‘akker’. Een Surinaamse ketting is 66 Rijnlandse voet (0,3140 meter) ofwel 20,72 meter. Een vierkante ketting is zodoende 429 vierkante meter. Een akker is 10 vierkante ketting of 0,429 hectare. Ook werd wel gerekend in Rijnlandse roeden: 1 Rijnlandse roede is 3,77 meter. 5,5 Rijnlandse roeden is 1 ketting. Er was meestal maar een klein deel van de totale oppervlakte van plantage in cultuur. Uit de tabellen (links) blijkt wel hoeveel oppervlak er braak lag of nog niet in cultuur was gebracht. Ter vergelijking: • het oppervlak van district Wanica is 44.200 ha en dat van provincie Utrecht (NL) bedraagt 144.000 ha. • het totale oppervlak van de plantages bedroeg ongeveer 1 procent van het totale huidige landoppervlak van Suriname (16.327.000 ha.) • Suriname was regionaal geen grote producent: in zowel 1775 als in 1850 was het Surinaams aandeel in de suikerproductie van het Caribisch gebied ca. 3 procent. Het Surinaams aandeel in de koffieproductie was in 1775 14 procent. In 1850 was dat gedaald tot minder dan 1 procent. Ingemetselde steen in sluis plantage Reijnsdorp Plantages Sluis plantage Reijnsdorp, foto KDV Architects 2004 Rond 1770 Rond 1862 Totaal alle plantages (ha) 177.294 95.349 In cultuur (ha) 31.260 12.367 Gemiddeld per plantage (ha) 398 728 In cultuur (ha) 71 94 In cultuur (%) 17 13 Jaar Aantal Areaal In cultuur (x 1000 ha) (x 1000 ha) 1785 591 180 60 1853 263 172 54 1862 216 118 17 1873 131 70 10 1903 82 42 10 1913 79 46 13 Oppervlakten van alle suiker-, koffie-, en katoenplantages samen. Bron: Van Stipriaan; Surinaams Contrast Tabel aantal en oppervlakte van Surinaamse plantages. Bron: ENS
  • 3. Tot ca. 1900 ging vrijwel alle vervoer via het water: via de rivieren en kreken. Maar er werden lang geleden ook al kanalen gegraven en rivierbochten afgesneden. Voorbeelden zijn: • Afgesneden bochten in de Cottica (tabbetjes in de Cottica, eind 17e eeuw) • Afgesneden bocht in de Commewijne (plantage Lustrijk, eind 17e eeuw) • Warappakanaal en het Matapicakanaal (ca. 1750) • Afgesneden bocht in de Pararivier (eiland Ongelijk, ca. 1700). Deze afsnijding heeft geen stand gehouden • Paradoorsnede (ca. 1750) • Kanaal van Saramacca, plan van 1743, voltooid rond 1800 (het latere Saramaccakanaal werd in 1901 voltooid. Saramaccakanaal Het tracé van het Saramaccakanaal loopt grotendeels volgens de loop van twee oude natuurlijke waterlopen: de Dominee­kreek, die in de Surinamerivier uitmondde, en de Wanicakreek, die in de Saramaccarivier uitkwam. De Domineekreek liep ten zuiden van het oude Paramaribo. De kleine kreek, ook wel Poelepantjekreek, mondde uit waar nu de Nieuwe Haven is en liep waar nu de Willem Campagnestraat is tot bij het William Kraanplein. Van daar loopt nu tussen de Corantijnstraat en de Hernhutterstraat nog een dode arm van deze kreek tot wat nu het Saramaccakanaal is. Het westelijk deel van het huidige kanaal was het tracé van de toenmalige Wanica­kreek die bij Uitkijk uitmondde in de Saramaccarivier. Kanalen Detail uit kaart landmeter Moseberg, 1801. Tropenmuseum Lengteprofiel van de Paradoorsnede. J. Reijnet, 1741. Figurative Verbeelding van een Waterpassing gedaan van een Strook Land geleegen tussen de Rivier Suriname en de Creecq Para; als meede het Profil van een aldaar te maaken Doorsnijding tot Loosingh van‘t boven Water van Para. NAN 4, VEL 1760 De afgesneden bochten en tabbetjes in de Cottica. De afsnijdingen waren ieder 300 tot 400 meter lang en sneden samen zo’n 25 km af. Op de tabbetjes waren plantages gevestigd. Plan van Louis Nepveu uit 1764 met een kanaal naar Saramacca. Hoogtekaart van de Saramaccapolder, ca. 1910 (coll. NAS)
  • 4. Bruggen Er waren veel, vooral houten, bruggen over de open kreken, grachten en kanalen. Eén van de eerste stenen bruggen in Parama- ribo was de Willemsbrug uit 1837 over de Sommelsdijcksekreek in de Grote Com- béweg, genoemd naar Koning Willem I en ontworpen door stadsbouwmeester J.A. Voigt. Het was een forse bakstenen brug. De Grote Combéweg was toen nog on- verhard. Op een litho uit 1839 van Benoit De weg in Coronie Straten in Paramaribo De oudste straten in Paramaribo zijn vooral aangelegd op hooggelegen zand- en schelpritsen, die afwaterden naar nabijgelegen kreken of open trenzen. Hierdoor waren deze onverharde straten over het algemeen goed begaanbaar. Soms werden ze nog verfraaid door ze Wegen in vroeger tijden Tot circa 1900 ging vrijwel al het vervoer en transport via het water. Er waren alleen een paar zand- of schelppaden in de kustvlakte en paden van inheemsen en marrons in het bos. Het Pad van Wanica liep naar de plantages in Para, de Kwattaweg liep vanaf de Gravenstraat een paar kilometer naar het westen. In Coronie, waar de plantages aan zee lagen, was er vanaf ca. 1820 een weg van 35 km over een zandrits, die nu deel uitmaakt van de O-W verbinding. Over voordammen van de plantages liepen paden, de zogenaamde Communicaties. Sommige van deze paden zijn later verkeerswegen geworden. Voorbeelden zijn de weg naar Leonsberg en de weg naar Domburg. TOTNESS Nw AMSTERDAM ALBINA FRANSGUYANA GRONINGEN RAADGEVEND INGENIEURSBUREAU SUNECON 1 23 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 WEGEN PARAMARIBO Nw NICKERIE 15 Wegenstelsel in Suriname rond 1945 en het Kordonpad Tekening Sunecon 1 Pad van Wanica 2 Kwattaweg 3 Weg in Coronie 4 Moengo-Albina 5 Jenny-Ingikondre 6 Paramaribo-Domburg 7 Paramaribo-Uitkijk 8 Meursweg 9 Alkmaar-Tamanredjo 10 Hamburg-Carl François 11 Weg naar Zanderij 12 Nw. Nickerie-Corantijn 13 Nw. Nickerie-Paradise 14 Vliegveld Zanderij 15 Vliegveld Zorg & Hoop Wegen en bruggen Communicatie Hoek Keizerstraat - Waterkant, ca 1945 In tegenstelling tot Suriname had Brits- Guyana begin twintigste eeuw al een goed wegennet met een verharding van gebrande klei. Dit kwam omdat Suriname zowel zuid-noord als oost-west lopende rivieren heeft, en Guyana alleen zuid- noord lopende. Ook had Guyana meer plantages aan de kust. Daarom was men daar voor vervoer meer aangewezen op landwegen. Vanwege het ook in Suriname toenemend belang van wegverkeer werd tussen 1920 en 1945 een Wegenplan uitgevoerd. met zeeschelpen te bestrooien. Lammens schrijft rond 1820: …ofschoon de straten niet belegd zijn met steenen, kan men, een uur na de zwaarste regens, dezelve genoegzaam bewandelen. De Engelschen, gedurende hun laatste verblijf, hebben tot verbetering der straten veel bijgedragen. Bij zware regens waren dezelve niet beter dan moddersloten. De ballast der schepen diende tot ophoging der straten, en deze zijn nu, ook in den regentijd, overal te begaan. Vanaf circa 1880 werden de straten soms verhard met schelpen, puin of gebrande klei. Pas tegen 1900 begon men op enkele plaatsen een klinkerverharding aan te brengen. De Gravenstraat werd in 1938 als eerste weg geasfalteerd. In de daarop volgende jaren werd de hele binnenstad geasfalteerd. De Willemsbrug van 1837 in de Grote Combéweg over de Sommelsdijcksekreek De Bokkebrug in de Zwartenhovenbrugstraat over de Steenbakkersgracht (rechts Ston Oso) is ook een stenen brug te zien in de Sara- maccastraat over de Steenbakkersgracht. Het is een smalle, lage brug. Ook in de Wanicastraat over de noordelijke tak van de Knuffelsgracht bevond zich een stenen brug. De overige bruggen waren meestal van hout, zoals de bruggen over de Dram- brandersgracht, de Steenbakkersgracht, de Knuffelsgracht en de brug in de Tourton- nelaan over de Sommelsdijcksekreek. Tot 1933 lag over die kreek in de Kleine Wa- terstraat een houten ophaalbrug. Over de Steenbakkersgracht in de Zwartenhoven- brugstraat lag een stenen brug, de zoge- naamde Bokkebrug. Deze is gesloopt toen de Steenbakkersgracht werd gedempt.
  • 5. RAADGEVEND INGENIEURSBUREAU SUNECON Groei van Paramaribo 6 1 1 2 3 4 6 6 5 Legenda: 1. Situatie tot 1700 2. Uitbreiding begin 18e eeuw 3. Midden 18e eeuw 4. Rond 1760 5. Uitbreiding 1772 6. Uitbreidingen eind 18e eeuw Ontwatering Het ontstaan en de ontwikkeling van een stad zijn bijna altijd nauw verweven met de ontwatering. Zo ook in Paramaribo. Al op 8 juli 1678 werd een plakkaat uitgevaardigd waarin stond dat eigenaren van huizen langs de rivier stenen watergoten moesten maken voor afvoer naar de rivier, om te voorkomen dat de oever zou afkalven. Bij verzuim zou het bestuur dit laten uitvoeren op kosten van de betreffende bewoners. Rond 1820 had men aan de Waterkant riolen die met ijzeren roosters zijn bedekt. De straten die zich niet aan de rivier bevinden hadden aan één of twee zijden goten of trenzen, die uitkwamen op grotere kreken en grachten. Gesloten, ondergrondse riolering bestond nog niet. Daarmee werd pas eind negentiende eeuw begonnen. In het Koloniaal Verslag van 1901 wordt vermeld: Deriolenindestadwerden geheelschoongemaakt.InOctoberwerdeen begingemaaktmethetvergiftigenderdaarin huizenderattendoormiddelvanphosphorbrei, welkwerkomde2à3maandenwordtherhaald. Alle kreken en grachten (Sommelsdijckse­ kreek (1953), Knuffelsgracht (1857), Steen­­ bakkersgracht (ca. 1895), Drambrandersgracht (begin 20e eeuw), Limesgracht (na 1945) stonden in open verbinding met de Surinamerivier en werden bevaren met korjalen en ponten. Tussen haakjes het jaar waarin een sluis in de monding werd gebouwd. Ontwikkeling van Paramaribo Tekening van de Picorniekreek, 1908 (Nationaal Archief) Jaar Aantal inwoners Percentage van Paramaribo totale bevolking 1702 356 3,1 1788 9.650 18,4 1791 11.584 19,6 1830 15.265 25,1 1850 16.864 31,4 1870 21.650 43,1 1893 29.276 50,0 1921 42.088 39,1 1950 71.715 40,3 N.B.Marronswerdentot1964nietmeegeteld; de percentages zijn dus te hoog. De groei van Paramaribo tot begin 19e eeuw 1. Situatie tot 1700 2. Uitbreiding begin 18e eeuw 3. Midden 18e eeuw 4. Rond 1760 5. Uitbreiding 1772 6. Uitbreidingen eind 18e eeuw Tekening Sunecon, 2015 Ontstaan Nederzettingen worden vanouds bijna altijd in de nabijheid van water gevestigd. Transport van goederen en personen was vrijwel helemaal afhankelijk van rivieren en kreken. Mensen willen wonen op een droge plek en dus kiezen ze hoog gelegen gronden om zich te vestigen. De rits waarop de Gravenstraat is aangelegd, was relatief hoog, en er liep een natuurlijke kreek vlak langs, die ervoor zorgde dat het gebied nooit onder water liep. Naar verluidt waren de inheemsen de eerste bewoners van deze rits, van wie ook de naam Paramaribo afkomstig zou zijn. De plek was goed gekozen, want de plaats waar later het fort gebouwd is, lag op een uitstekende punt in een buitenbocht Groei tot 1800 In de loop van de achttiende eeuw werd er gebouwd langs de Gravenstraat, de Heerenstraat, de Wagenwegstraat en de Keizerstraat tot aan de latere Wanicastraat. Tussen 1745 en 1750 werd onder gouverneur Mauricius de stad flink uitgebreid, tot aan de Steenbakkersgracht (nu Dr. Sophie Redmondstraat). Tot 1760 werd de bebouwing uitgebreid in het verlengde van de Gravenstraat en de Keizerstraat tot aan de Wanicastraat. Tussen 1769 en 1772 volgde een volgende uitbreiding in het gebied tussen de Steenbakkersgracht, Drambrandersgracht en de Rust en Vredestraat. De toestroom van immigranten was groot in die tijd, vlak voor de grote economische crisis. Daarom volgde al in 1771 een nieuwe uitgebreiding in het gebied tussen de Gravenstraat, de Rust en Vredestraat, de Weidestraat en wat toen heette de Nieuwe Weg (de latere van Idsingastraat). Het deel van dit plan ten westen van de Wanicastraat is overigens pas in de negentiende eeuw bebouwd. Tussen de Drambrandersgracht, de Zwartenhovenbrugstraat, het Molenpad en de Nepveustraat werden vanaf 1773 erven uitgegeven aan vrijgemaakte slaven, reden waarom de wijk Frimangron heet. van de Surinamerivier. De plek bestaat uit hardere grond die beter bestand is tegen de eroderende werking van de rivier dan de naastliggende oevers. Het mengsel van zand en schelpen in ritsen had zich hier verhard tot wat schulpsteen werd genoemd en dat gebruikt werd als bouwmateriaal.
  • 6. Nickerie Polders Vanaf 1892 ging het slechter met de landbouw in Nickerie door zware neerslag, een malaria epidemie en een paar jaren van droogte (1896, 1897 en 1899). Er was dringend behoefte aan irrigatiewater. Ook ontstond er een toene- mende vraag naar grond voor Brits-Indische immigranten. In 1898 werd op de verlaten plantage Paradise de gelijknamige vestigings- plaats (286 ha, 271 percelen) aangelegd. In 1903 volgde de vestigingsplaats Nieuw-Wald- eck (156 ha, 86 percelen). Het gouvernement zorgde voor de voordam en een koker voor de ontwatering. Voor de overige voorzieningen moesten de bewoners zelf zorgen. Gezamenlijke inspanningen van kleinland- bouwers en gouvernement leidden later tot de aanleg van de bevolkingspolders. Dit zijn Polder Aanleg Oppervlakte (ha) Bijzonderheden Paradise 1898 286 271 percelen Nieuw-Waldeck 1903 156 86 percelen Sawmill kreekpolder 1909/1914 274 Kosten ƒ 2.500, uitbreiding ƒ 6.000 Hamptoncourtpolder 1910 450 Boonackerpolder +/- 1913 217 Van Drimmelenpolder 1914 550 Kosten ƒ 28.600 Corantijnpolder 1919 1.011 Kosten ƒ 500.000 (o.a. dure sluis) Klein Henarpolder 1920 43 Door 20 kleinlandbouwers op eigen kracht Margarethenburg (Van Dijk) 1934 ca. 500 6 jaar in pacht uitgegeven aan de firma H.N. van Dijk Uitbreiding Hamptoncourtpolder 1938 450 Clarapolder 1942 1.500 Kosten ƒ 165.000 Van Pettenpolder 1946 Prins Bernardpolder 1950 200 Proefpolder Sluis Corantijnpolder, 1922 (Tropenmuseum) De Punt, Nieuw-Rotterdam en De Nieuwe Wijk Nickerie is nauw verbonden met de strijd tegen het water. Op de landtong bij de monding van de Nickerierivier verscheen rond 1820 een wel- varend dorpje met 36 percelen dat de naam De Punt droeg. Omstreeks 1850 kreeg het dorpje de naam Nieuw-Rotterdam. In de jaren daar- na bloeide het plaatsje tot rond 1860 de aan- vallen van de zee een bedreiging werden. In 1863 werd de situatie echt kritiek. Men wierp een aarden dam op, maar het was niet genoeg. Toen heide men houten palen als golfbrekers voor de oever. Maar de palen werden door de golven losgewrikt en weggespoeld. In 1864 werd een commissie benoemd, onder leiding van chef van het Bouwdepartement Cateau van Rosevelt. Hij adviseerde een dijk met steenbe- kleding, maar het plan werd te duur bevonden. In 1866 vond de eerste overstroming plaats. De bevolking wierp dammen op en heide palen, maar het mocht niet baten. In 1868 stelde gou- verneur van Idsinga voor een nieuwe plaats te stichten op de linkeroever van de Nickerierivier, maar uiteindelijk werd het besluit genomen om een nieuw dorp te stichten net ten zuiden van het oude op de rechteroever. In 1869 werd dit gebied ingepolderd en bouwrijp gemaakt en in 1870 werden de eerste gebouwen over- geplaatst. Ondanks alle problemen verscheen er binnen vier jaar een nieuwe nederzetting die de Nieuwe Wijk werd genoemd. Er stonden ruim honderd woningen met 732 bewoners. Al in april 1872 werd vanwege nieuwe dreiging een nieuwe commissie benoemd, die ruim een maand later rapport uitbracht. De Nieuwe Wijk werd nog niet direct door de zee bedreigd, omdat het nog door de Oude Wijk werd beschermd. De commissie zag in dat de aanwezigheid van mangrove-achtige begroeiing van groot belang was om het slib vast te houden. Ze adviseerde de nog aanwezi- ge gouvernementsgebouwen spoedig naar de Nieuwe Wijk over te plaatsen en de Oude Wijk op te geven. Dit omdat de aanleg van een zee- wering meer zou kosten dan de waarde van wat er nog van de Oude Wijk resteerde. Maar de aantasting ging door en in 1876 besloot het gouvernement de plaats Nieuw-Nickerie op de andere oever aan te leggen. Het werk werd in Nieuw-Nickerie. Detailkaart J.F.A. Cateau van Rosevelt en J.F.A.E. van Lansberge, Kaart van Suriname, naar de opmetingen gedaan in de jaren 1860-1879 december 1876 aanbesteed en gegund aan de aannemers M.F.A. del Prado en C.F. Thijm voor 54.550 gulden. Het was een groot project dat onder moeilijke omstandigheden moest wor- den uitgevoerd. De aanleg duurde tot 1881. De overplaatsing duurde van 1884 tot 1887. Nieuw-Rotterdam werd nog in stand gehou- den: in 1919 waren er nog steeds een politie- post en een quarantaineplaats. Er was in 120 jaar weinig jaar veranderd toen de overheid in de jaren tachtig en negentig van de twintigste eeuw in Nickerie en Coronie de strijd met het water aanging. Ook toen werd er met simpele dammen en paalschermen tevergeefs geprobeerd de strijd tegen de zee te winnen. Pas na de aanleg van kostbare zware zeedijken in Nickerie en daarna in Coronie was het pro- bleem ‘definitief’ opgelost. Wat wel verschilde was dat men in de negentiende eeuw een kos- ten-baten afweging maakte: als de zeewering duurder was dan het verplaatsen van de neder- zetting, werd de nederzetting verplaatst. In de jaren negentig was politieke druk de doorslag- gevende factor. polders die door de bevolking zelf zijn aan- gelegd. De eerste was de Sawmillkreekpolder door Brits-Indiërs. In 1909 werd de betrokke- nen gevraagd of ze bereid zouden zijn mee te betalen aan de kosten van het opschonen van de Sawmillkreek en de aanleg van een sluis in de monding van de kreek. Nadat allen zich bereid hadden verklaard 30 gulden in te brengen, betaalde het gouvernement de an- dere helft. De huurders van de percelen langs de Sawmillkreek kregen hierdoor het allodia- le eigendom van de percelen en ze moesten gezamenlijk zorg dragen voor het onderhoud van de kreek en de koker. Hiermee was eigen- lijk een waterschap ontstaan. Tabel rijstpolders Nickerie
  • 7. De Lawaspoorlijn De 177 km lange Lawaspoorweg van Paramaribo naar Dam was eigenlijk een kruising tussen een tram en een spoorlijn. In de stad liepen de rails zoals bij een tramlijn door de straten. Buiten de stad lagen de rails op een zogenaamde aarden baan. De snelheid van de trein paste ook meer bij die van een tram: met de stoomlocomotieven reed de trein circa 20 km/u, met de latere draisines ongeveer 40 km/u. Een reis naar het eindpunt Dam duurde dan ook bijna 11 uur. Als spoorbreedte werd na uitvoerige studies en beschouwingen gekozen voor 1.000 mm, omdat dat de gangbare spoorbreedte was in Brazilië en Brits-Guyana. Het idee was dat de spoorlijnen in de Guyana’s en Brazilië ooit op elkaar zouden aansluiten. De grenen dwarsliggers werden uit Finland gehaald, omdat er in Suriname onvoldoende bielzen geleverd konden worden vanwege het gebrek aan arbeidskrachten. Later werden wel dwarsliggers van wane of bijlhout toegepast. De aarden baan bestond uit een zandbed van savannezand en had een bovenbreedte van 2,50 meter. Het talud was over het algemeen laag en niet verstevigd. Vanaf Onverwacht kwam de spoorlijn in het savannegebied. Vanwege de relatief goede grondslag (savannezand) werd zand i.p.v. steenslag als ballastbed gebruikt. Het benodigde savannezand werd gewonnen te Zanderij I (km 44) en het 20 km verderop gelegen Zanderij II. Bijna overal werd de aarden baan met handkracht aangelegd, alleen de harde Maäbo heuvel bij Kwakoegron werd afgespoten met hogedruk waterspuiten, die ook toen al bij de goudwinning werden gebruikt, en bij Fosiberghi werd een lange houten zogenaamde trestle brug (tijdelijke hulpbrug ten behoeve van de aanleg) aangelegd naast de aarden baan. Aanleg van de spoorlijn. Foto toegeschreven aan Wesenhage. Rijksmuseum Amsterdam Tracé van de spoorlijn en de stations met afstanden Bijlage II in J.W. Jenny Weyerman,1930 Opening Lawaspoorlijn Stichting Surinaams Museum Emplacement te Beekhuizen. Detail van topografische kaart Paramaribo, 1916-1917 Tracé van het spoor in Paramaribo. Detail van topografische kaart Paramaribo, 1916-1917 Schema dienstregeling 1935. Collectie Nationaal Archief
  • 8. Achttiende eeuw De infrastructuur die tot ver in de negen- tiende eeuw in Suriname is aangelegd was bijna allemaal privaat. Alleen de infrastruc- tuur die verband hield met de verdediging van de kolonie werd door het gouverne- ment gefinancierd. Wel legde de overheid in de achttiende eeuw in Paramaribo we- gen, grachten, trenzen en oeverbescher- ming aan. Personeel had het gouverne- ment hiervoor niet in dienst: er werden vaak gestraften ingezet. Ook werden ei- genaren verplicht slaven ter beschikking te stellen voor publieke taken. En verder huurde de overheid zelfstandige vaklie- den en aannemers in. De opzichters van de zogenaamde Gemene Weide waren belast met het toezicht op het onderhoud van straten en trenzen in de stad, dat door de huiseigenaren gedaan moest worden. Op het niet nakomen van onderhoudsver- plichtingen stonden hoge boetes. Het Bouwdepartement op de hoek van de Kleine Dwarsstraat en de Kleine Waterstraat, ca. 1895. Foto Julius Edward Muller. Rijksmuseum Amsterdam Departement van Openbare Werken Inschrijvingsbiljet, 1895. Collectie NAS Personeel departement van Openbare Werken en Verkeer, 1945. Op de voorste rij v.l.n.r.: J. Herrenberg, mevr. Seliwanowski, ir. S. Seliwanowski, mevr. van Wouw, ir. J.J. van Wouw, ir. Binkhorst. Overigen zijn aangegeven voorzover bekend. Fotoarchief familie Van Wouw Rigot H. Ferrier J.A. Wiegerinck architect Oldenstam A Ngie J. Thijm J.H.R. Chin A Paw afd. Verkeer te Water Kruisland kassier J. Heide sr. de Keizer Klaverweide Li Fo Sjoe F.E. Matthijsen A. Smit M. Nahar S. Egger? R. de Graaf Jozias Naam Functie Periode Majoor J.G.R. Böhm Stadsbouwmeester 1804 (?) - 1822 W. de Vroome Stadsbouwmeester 1822 - 1830 M.D. Teenstra Inspecteur der Bruggen, Straten, Wegen en Waterwerken 1830 - 1834 C.A. Roman Stadsarchitect 1834 - 1835 J.A. Voigt Stadsarchitect 1835 - 1860 J.F.A. Cateau van Rosevelt Chef bouwdepartement 1861 - 1867 A. Copijn Wnd. chef bouwdepartement 1868 - 1870 J.A. Jurriaanse Chef bouwdepartement 1870 - 1879 J.F.A. Cateau van Rosevelt Wnd. chef bouwdepartement 1877 - 1879 A. van ’t Hoogerhuys Chef bouwdepartement 1879 - 1894 W.L. Loth Wnd. chef bouwdepartement 1881 - 1882 W.L. Loth Wnd. chef bouwdepartement 1890 - 1891 W.L. Loth Wnd. chef bouwdepartement 1894 - 1896 Ir. D.H. Havelaar Tijdelijk chef bouwdepartement 1896 - 1906 Kapitein R. van Panthaleon baron van Eck Wnd. chef bouwdepartement 1904 Jhr. ir. J.C. van Reigersberg Versluys Wnd. chef bouwdepartement 1906 Ir. H. Doyer Tijdelijk chef bouwdepartement 1906 - 1909 Kapitein H.S. de Roode Tijdelijk chef bouwdepartement 1909 - 1911 Ir. J.C. Schönfeld Tijdelijk chef bouwdepartement 1911 - 1914 Ir. C.J. Witteveen Directeur Openbare Werken & Verkeer 1914 - 1919 Ir. A. Kloppert Wnd. directeur Openbare Werken & Verkeer 1919 Ir. E.J. Kempees Directeur Openbare Werken & Verkeer 1919 - 1923 Ir. J.A.K. van Hasselt Directeur Openbare Werken & Verkeer 1923 - 1926 Ir. S. Seliwanowski Directeur Openbare Werken & Verkeer 1926 - 1945 Ir. J.J. van Wouw Directeur Openbare Werken & Verkeer 1945 - 1948 Alle chefs van het Bouwdepartement meester inge- steld. De stads- bouwmeester was vooral ar- chitect en nau- welijks met ste- denbouw, omdat Paramaribo zich in de negentien- de eeuw nauwe- lijks uitbreidde. In 1856 werden de departementen van Genie en dat van de Stadsbouwmeester samengevoegd tot het Bouwdepartement. Aan het hoofd kwam een civiel ingenieur met de titel ‘Chef van het Bouwdepartement’. Hij had in 1856 twee opzichters en 12 tot 15 medewerkers in het atelier (werkplaats). Alle werkzaam- heden moesten door de medewerkers zelf worden uitgevoerd. Slechts bij grote uit- zondering kon werk worden uitbesteed. Dan moest er net als tegenwoordig een bestek worden geschreven, dat vervolgens werd aanbesteed. De werkzaamheden van het departement waren nieuwbouw en onderhoud van overheidsgebouwen (zowel civiel als militair) en weg- en water- bouwkundige werken. Het Bouwdeparte- ment heeft onder deze naam en in deze vorm van 1856 tot 1912 bestaan. Twintigste eeuw Op 31 mei 1912 werd het departement van Openbare Werken en Verkeer in het leven geroepen, waarin het Bouwdepar- tement, Koloniale Vaartuigen en Koloniale Spoorwegen opgingen. Het nieuwe depar- tement had vijf afdelingen: een Centraal Bureau en de onderafdelingen Openbare Werken, Verkeer te Water, Verkeer te Land en Telefoonwezen. Het Bouwdepartement was aanvankelijk gehuisvest in één van de officierswoningen op het terrein van Fort Zeelandia. In 1885 was het gehuisvest op de hoek van de Kleine Dwarsstraat en de Kleine Waterstraat. Later verhuisde het hele departement naar een pand er tegen- over aan de Kleine Waterstraat. Dit bleef zo tot het gebouw in 1974 afbrandde. Uitnodigingsbrief Openbare Werken voor onderhandse aanbesteding, 1917. Collectie NAS Begroting voor het bouwen van een sluis bij de monding van de Drambrandersgracht, 1917. Collectie NAS Negentiende eeuw Tegen het eind van de achttien- de eeuw begon het gouverne- ment geleidelijk meer taken op zich te nemen. Zo werd rond 1790 de functie van Stadsbouw-