1. Bodemrisico's en kansen voor ontwikkeling detentiecentrum Amsterdam
voorzijde detentiecentrum Havenstraat Amsterdam
Namens The Britisch School of Amsterdam (BSA) heeft, in samenwerking met
Architectenbureau Stone-22, Sweco Nederland B.V. een beoordeling uitgevoerd
van de bodemrisico's behorende bij de overname van een voormalig
detentiecentrum aan de Havenstraat te Amsterdam. Met de beoordeling zijn de
varianten om het voormalig detentiecentrum om te bouwen tot een school
meegenomen. Bij de beoordeling is rekening gehouden met gewenste
ontwikkelingen (ondergronds bouwen) en diverse omgevingsfactoren. De
verschillende kansen en bedreigingen zijn benoemd en op basis van kengetallen
op kosten doorgerekend. Met het resultaat heeft BSA de onderhandelingen met de
Gemeente Amsterdam tot een goed einde kunnen brengen.
The Britisch School of Amsterdam (BSA) was bezig met het zich oriënteren op de koop
van het voormalig detentiecentrum aan de Havenstraat 22 te Amsterdam. Bij de koop is
rekening gehouden met de gewenste ontwikkelingsmogelijkheden en de bodemkundige
risico’s. Hierbij is vooral de focus op uitvoeren van een bodemsanering / verwerken /
hergebruik van vrijkomende grondstromen een aandachtspunt geweest.
Ten behoeve van de beoordeling van de businesscase heeft Sweco Nederland B.V.
verschillende quickscans uitgevoerd ten aanzien van het aspect ‘bodem’. Hierbij is
rekening gehouden met de volgende vragen:
• Moet bij de ontwikkeling rekening worden gehouden met uitvoering van een
bodemsanering?
• Met welke kosten moet rekening worden gehouden?
• Geldt een verplichting tot saneren bij verandering van de bestemming naar
maatschappelijke doeleinden?
Locatie Nederland - Amsterdam
Periode
2016 - 2016
Architect(en)
Stone-22
www.sweco.nl
2. Om de vragen over bodemrisico’s te beantwoorden, zijn bovengenoemde vragen
onderverdeeld in de volgende deelvragen:
• Wat is het bodembeleid binnen de Gemeente Amsterdam ten aanzien van voorkomen
van immobiele verontreinigingen?
• Met welke kosten moet worden rekening gehouden voor sanering. Deze vraag is
toegespitst op: Welke omgevingsfactoren met een directe bodemkundige relatie in de
omgeving, hebben invloed op de kosten.
* Met welke randvoorwaarden, uitgangspunten en eventuele gevolgen voor de gewenste
ontwikkeling moet rekening worden gehouden indien rekening wordt gehouden met de
aanleg van een ondergrondse voorziening.
Om inzicht in de saneringskosten en ontwikkelingskosten te krijgen, hebben we ook een
kostenraming opgesteld indien wordt uitgegaan van een minimale saneringsinspanning.
Aspecten bodemkwaliteit
De behandelde bodemkwaliteiten betreffen aspecten die in eerste instantie geen directe
relatie met de gewenste ontwikkeling lijken te hebben, maar die bij een nadere
beschouwing zeker relevant waren voor de businesscase, dit waren:
• Wel / niet aanbrengen van een spanningsbemaling ten behoeve van de aanleg van een
ondergrondse voorziening. Hierbij wordt chloorhoudend grondwater onttrokken dat niet
zonder meer mag worden geloosd maar moet worden geïnfiltreerd.
• Het aanbrengen van een damwand om een diepe ontgraving nabij de woning aan de
Baarstraat mogelijk te maken, kan wel trillingsarm maar niet trillingsvrij plaatsvinden.
Hierdoor moeten maatregelen worden genomen om ongecontroleerde zetting van
funderingen van zowel de woningen als de tramrails van en naar de tramremise, te
voorkomen en te monitoren.
Randvoorwaarden en uitgangspunten
Bij het opstellen van de kostenraming voor de ontwikkeling is gebruikgemaakt van de
openbare beschikbare gegevens, bodemonderzoeken, algemeen bodembeleid, en het
ontwerp van ‘Note-22’.
Samenvatting en conclusie
Uit de quickscan blijkt dat de op locatie aangetoonde bodemverontreiniging kan worden
gerelateerd aan een historische ophooglaag. Met deze bevindingen is in de kostenraming
voor de minimale variant uitgegaan van het aanbrengen van een ‘gesloten’ verharding
als saneringsmaatregel.
Bij de voorgenomen aanleg van een ondergrondse voorziening, zijn de kosten voor het
apart ontgraven en afvoeren van de verschillende grondkwaliteiten opgenomen.
Omdat bij de aanleg van de ondergrondse voorziening mogelijk onvoorziene aspecten
een rol kunnen gaan spelen, is in de kostenraming onderscheid gemaakt tussen een
‘ontgravingsvariant’ en een ‘maximale variant’. Bij de ontgravingsvariant is uitgegaan van
aanleg van de ondergrondse voorziening zonder noemenswaardige
veiligheidsmaatregelen en effecten. Bij de maximale variant wordt uitgegaan van
optreden van de voorziene bodemrisico’s.
De kosten zijn apart geraamd en losbladig toegevoegd. Bij de ramingen is gebruik
gemaakt van kengetallen en de met dit onderzoek geconstateerde bodemgerelateerde
risico’s.