SlideShare a Scribd company logo
1 of 39
1
Masterscriptie Criminologie FaculteitderRechtsgeleerdheid
DADER OF SLACHTOFFER?
Een onderzoek naar criminele uitbuiting van Oost-Europese minderjarigen.
Farah Akkari
(s1112090)
Begeleider: Jelmer Brouwer
Scriptie geschreven in het kader van de Master Forensische Criminologie aan de Faculteit der
Rechtsgeleerdheid, Universiteit Leiden
Datum: 08/02/2016
2
Colofon:
1. Stage inclusief scriptie
2. Stage-instelling:ExpertisecentrumMensenhandel enMensensmokkel.Adres: Hanzelaan95,
8017 JE Zwolle.NaamBegeleidster:IlonkaZinnemers.
3
Criminele uitbuiting van Oost-Europese minderjarigen
Samenvatting
Het onderwerp van dit artikel is criminele uitbuiting van Oost-Europese minderjarigen. Er is
tot nu toe weinig wetenschappelijk onderzoek gedaan naar criminele uitbuiting. In dit artikel
wordt onderzocht welke factoren ten grondslag liggen aan criminele uitbuiting van
minderjarigen. Waarom worden voornamelijk minderjarigen uit Oost-Europa ingezet in
Nederland (en andere West-Europese landen) om criminele activiteiten te plegen? Door
middel van interviews met tien experts op het gebied van criminele uitbuiting is getracht de
factoren te achterhalen. Uit de interviews is gebleken dat voornamelijk minderjarigen met een
Roma-afkomst het slachtoffer zijn van criminele uitbuiting. Dit heeft volgens de respondenten
te maken met de armoede en discriminatie die Roma ervaren. Omdat zij de armoede willen
ontvluchten, zijn minderjarigen gemakkelijke slachtoffers voor uitbuiters. Zij worden
gedwongen om in West-Europa criminaliteit te plegen, zoals straatroven, waarbij veel geld
kan worden opgehaald. Uit de resultaten is daarnaast gebleken dat uitbuiters voornamelijk
familieleden zijn van de minderjarigen. Dit wordt door een aantal respondenten in de praktijk
teruggezien. Echter, geen van de respondenten wist hoeveel kinderen betrokken raken bij
criminele uitbuiting. Er is een mogelijkheid dat uitbuiters kinderen ronselen via criminele
netwerken, waarbij de minderjarige zijn uitbuiter niet kent en vice versa. Hier is nog te weinig
onderzoek naar gedaan om er uitspraken over te kunnen doen. De factoren die criminele
uitbuiting van Oost-Europese minderjarigen wel kunnen verklaren, zijn armoede,
discriminatie, en het feit dat de minderjarige door de politie niet als slachtoffer, maar als
verdachte gezien wordt.
4
Criminal exploitation of Eastern European minors
Abstract
The subject of this article is the criminal exploitation of Eastern European children. Little
research has been done on this subject; it is a form of human trafficking to which not much
attention is given. The aim of this study is to investigate the factors underlying the criminal
exploitation of minors. Why are minors transported from Eastern Europe to the Netherlands
(and other Western European countries) and forced to commit crimes? Ten interviews were
conducted with experts in the field of criminal exploitation. The results reveal that minors
with a Roma ethnicity are the main victims of criminal exploitation. This is because of the
poverty and discrimination that these people experience in their country of origin. To emerge
from poverty, minors are trafficked in Western Europe. Shoplifting, for example, can be very
profitable. The study results also show that exploiters are mainly relatives of the minors.
However, none of the respondents knew how many children were the victims of criminal
exploitation in the Netherlands. There is a possibility that exploiters are involved in criminal
networks and recruit children with whom they have no relationship at all. There is currently
too little research about exploiters to draw conclusions about who they are and what their
connection is with the minors. Factors that could explain the criminal exploitation of Eastern
European minors are poverty, discrimination, and the minor not being seen as a victim by the
police, but rather as a suspect.
5
Inhoudsopgave
1. Inleiding 6
2. Theoretisch kader 9
2.1 Verklaring van criminele uitbuiting aan de hand van criminologische theorieën 9
3. Achtergrond 11
3.1 Mensenhandel 11
3.2 Roma 12
4. Methode 16
5. Resultaten 19
5.1 Het fenomeen criminele uitbuiting 19
5.2 Rekrutering van minderjarige slachtoffers in de criminele uitbuiting 20
5.3 Dader- en slachtofferperspectief 21
5.4 Roma 25
5.5 Minderjarigen 27
6. Conclusie 29
6.1 De omvang van criminele uitbuiting 29
6.2 Rekrutering minderjarigen 29
6.3 Dader of slachtoffer? 30
6.4 Mogelijke verklaringen 31
7. Beperkingen en Aanbevelingen 33
8. Referenties 36
9. Appendix 39
6
1. Inleiding
“Kort na elkaar komen verdachte en het meisje de winkel binnen. Ze kijken elkaar aan
voordat het meisje een fles in de trolley stopt. Verdachte wijst richting een schap en het meisje
haalt iets uit die schap en stopt dit daarna in de trolley. Verdachte stopt zelf ook iets in de
trolley. Naar uiterlijke verschijningsvorm kan gezegd worden dat verdachte het zicht van de
caissière op het meisje beneemt, wanneer deze de kassa passeert. Ze stappen daarna in één en
dezelfde auto waarbij de goederen zichtbaar op de achterbank liggen.” (Rechtsspraak.nl,
2013).
Dit betreft een zaak uit 2013, waar het ging om een opa die zijn tienjarige kleindochter
aanwijzingen gaf om te stelen. De verdachte is in deze zaak strafrechtelijk veroordeeld voor
mensenhandel. Mensenhandel is wellicht niet de eerste vorm van criminaliteit waar men aan
denkt bij het lezen van deze casus. Seksuele uitbuiting en arbeidsuitbuiting zijn veelal de
bekendste, maar niet de enige vormen van mensenhandel. Mensenhandel omvangt ook andere
(minder bekende) vormen van uitbuiting, zoals illegale orgaanhandel en criminele uitbuiting.
Van het laatste is in bovenstaand geval sprake.
Criminele uitbuiting is iemand dwingen tot het plegen van strafbare feiten, zoals
diefstallen en zakkenrollen (Nationaal Dreigingsbeeld, 2012). Het Nationaal Dreigingsbeeld
wordt elke vier jaar door de politie uitgebracht. Door middel van dit rapport worden
dreigingen op het gebied van georganiseerde criminaliteit in Nederland in kaart gebracht. In
het meest recente rapport uit 2012 wordt criminele uitbuiting geclassificeerd in de categorie
‘witte vlek’. Witte vlek betekent dat te weinig bekend is over deze vorm van mensenhandel,
omdat hier nauwelijks onderzoek naar is gedaan. De precieze omvang en de ernst van de
gevolgen van criminele uitbuiting zijn dus onbekend (Nationaal Dreigingsbeeld, 2012).
Criminele uitbuiting is een onderwerp dat recentelijk meer aandacht heeft gekregen. Zoals
hierboven een zaak uit 2013 is beschreven, waar voor het eerst een veroordeling voor
criminele uitbuiting tot stand is gekomen in Nederland. De geringe aandacht voor criminele
uitbuiting kan verklaren waarom er over het algemeen weinig wetenschappelijk onderzoek te
vinden is hierover. De meeste publicaties over criminele uitbuiting zijn afkomstig van
mensenrechtenorganisaties, zoals Unicef of Anti-Slavery International. Wel wordt in
verschillende rapporten en wetenschappelijke artikelen geconstateerd dat relatief veel Oost-
Europese minderjarigen met een Roma-achtergrond het slachtoffer zijn van criminele
uitbuiting. Uit onderzoek van Gjermeni et al. (2008) blijkt bijvoorbeeld dat 85% van de
geïnterviewde minderjarige slachtoffers van criminele uitbuiting een Roma-achtergrond heeft.
7
Aan de hand van interviews werd duidelijk dat de meeste minderjarigen tien tot twaalf uur per
dag, zeven dagen per week de straat op werden gestuurd om criminaliteit te plegen of te
bedelen. Ook werden ze fysiek en emotioneel mishandeld. De minderjarigen werden
bijvoorbeeld geslagen of met de dood bedreigd als ze weg wilden rennen. Daarnaast
constateert Anti-Slavery International (2014) in een onderzoek dat steeds meer minderjarigen
uit Oost-Europa met een Roma-achtergrond worden opgepakt voor criminele activiteiten in
Nederland. Het zou dan voornamelijk gaan om criminele uitbuiting. Wie precies de uitbuiters
zijn is niet geheel duidelijk, aangezien daar weinig literatuur over te vinden is. Volgens
Gjermeni et al. (2008) zijn de uitbuiters voornamelijk bekenden van de familie van de
minderjarigen. De uitbuiters beloven de ouders geld en een betere toekomst voor hun
kinderen. Of de ouders wisten dat hun kinderen zouden worden uitgebuit is onduidelijk.
Daarnaast zijn er aanwijzingen dat kinderen die slachtoffer worden van criminele uitbuiting
door georganiseerde criminele netwerken worden geronseld (Poucki & Bryan, 2014).
Wat de kenmerken zijn van criminele uitbuiting en waarom juist Oost-Europese
minderjarigen vaak het slachtoffer lijken te worden, zijn vragen die in dit artikel worden
onderzocht en beantwoord. De onderzoeksvraag in dit artikel luidt dan ook: Welke factoren
dragen bij aan het slachtofferschap van minderjarigen met een Oost-Europese achtergrond
met betrekking tot criminele uitbuiting? Om de onderzoeksvraag de beantwoorden zijn een
aantal deelvragen geformuleerd:
1. Wat is de omvang van criminele uitbuiting in Nederland?
2. Op welke wijze raken minderjarigen betrokken bij criminele uitbuiting?
3. Hoe worden minderjarigen die betrokken raken bij criminele uitbuiting gezien door experts;
als slachtoffer, dader of allebei?
4. Wat zijn mogelijke verklaringen die gegeven kunnen worden voor het feit dat Oost-
Europese minderjarigen het slachtoffer worden van criminele uitbuiting?
Aan de hand van interviews met experts vanuit verschillende werkgebieden wordt een
antwoord gegeven op de onderzoeksvraag. Er is gekozen voor kwalitatief onderzoek, wat als
voordeel heeft dat er diep op het onderwerp kan worden ingegaan. Daarnaast is kwantitatief
onderzoek over dit onderwerp moeilijk te realiseren. Dit komt doordat politiedata niet zomaar
onderzocht kunnen worden. Bovendien kunnen politiedata een vertekend of onvolledig beeld
geven van het fenomeen criminele uitbuiting. Een kind dat opgepakt wordt voor een
vermogensdelict, kan geregistreerd staan in de politiesystemen als bijvoorbeeld een verdachte
van een winkeldiefstal of zakkenrollerij, maar niet als slachtoffer van criminele uitbuiting.
8
Daarnaast kan aan de hand van politiedata niet worden achterhaald welke factoren een rol
spelen bij criminele uitbuiting.
Allereerst zal het theoretisch kader aan bod komen, dat bestaat uit een verklaring van
criminele uitbuiting aan de hand van criminologische theorieën. Vervolgens wordt
achtergrondinformatie gegeven over mensenhandel in het algemeen en de Romacultuur. De
reden dat informatie over de Romacultuur wordt beschreven, is omdat volgens de bestudeerde
literatuur voornamelijk mensen met een Roma-achtergrond betrokken raken bij criminele
uitbuiting. In dit onderzoek wordt onderzocht hoe experts hierover denken en of hetgeen wat
zij zeggen aansluit bij het gedane literatuuronderzoek. Naast de achtergrondinformatie komen
de methode en resultaten aan bod, waarin respectievelijk beschreven wordt hoe dit onderzoek
is uitgevoerd en welke resultaten uit de interviews zijn voortgekomen. Ten slotte wordt in de
conclusie antwoord op de onderzoeksvraag gegeven en vervolgens worden aanbevelingen
gedaan voor beleid.
9
2. Theoretischkader
2.1 Verklaring van criminele uitbuiting aan de hand van criminologische theorieën
Dat mensenhandelaren minderjarigen uitbuiten in de criminele sector kan verklaard
worden vanuit de Strain Theory van Robert Merton. Volgens Merton hebben mensen in een
kapitalistische maatschappij als voornaamste doel rijkdom. Dit levert ze bijvoorbeeld veel
aanzien op en een hogere rang in de maatschappij. Normaliter proberen mensen deze doelen
te bereiken via legale middelen, zoals werk. Echter, niet iedereen lukt het om de doelen via
legale middelen te bereiken. Zo zijn er bijvoorbeeld mensen die slecht presteren op school of
in een arme buurt wonen, waardoor de kansen beperkt zijn. Om toch de doelen die ze voor
ogen hebben te realiseren, zoeken mensen de criminaliteit op. Volgens de Strain Theory is de
kapitalistische maatschappij waarin men leeft verantwoordelijk voor de mate waarin mensen
met illegale middelen doelen proberen te verwerven. Merton bedoelde hiermee dat het doel
(rijkdom) belangrijker is dan de wijze waarop de rijkdom wordt vergaard. Of je het doel via
legale of illegale middelen hebt bereikt maakt niet uit zolang je maar genoeg geld hebt om dat
te kunnen laten zien (Merton, 1938). In dit geval proberen dus mensenhandelaren via
mensenhandel (illegaal middel) geld te verdienen (doel). Mensenhandel kan als enige middel
of optie worden gezien om rijkdom te vergaren (Choi, 2010). Een minderjarige die betrokken
raakt bij criminele uitbuiting kan jaarlijks €160.000 euro opbrengen voor mensenhandelaren
(Europol, 2011). Oost-Europese mensenhandelaren kunnen dus veel geld verdienen aan het
uitbuiten van minderjarigen. Wellicht is het ook voor deze mensenhandelaren een
ontsnapping uit de armoede, gezien de relatief hoge armoedecijfers in Oost-Europa (Eurostat,
2015).
Naast de Strain Theory kan ook de Labelingtheorie een verklaring geven voor
criminele uitbuiting. Deze theorie kijkt naar hoe personen reageren op crimineel gedrag van
anderen. De handeling zelf wordt primaire deviantie genoemd en de reactie op de handeling
secundaire deviantie. De reacties van anderen (secundaire deviantie) kunnen een
stigmatiserende werking hebben op een persoon. Deze persoon krijgt namelijk een label
opgeplakt. Dit kan ervoor zorgen dat deze persoon zich hiernaar gaat gedragen, wat wordt
aangeduid met de term self-fulfilling prophecy (Merton, 1948). Een negatief label kan dus
bijdragen aan het betrokken raken bij criminele activiteiten (Becker, 1963). Volgens Sigona
(2003) krijgen Roma in Italië en Kosovo regelmatig te maken met negatieve labels. Een reden
daarvan is de afzijdige manier van leven: in beide landen zijn Roma niet actief betrokken bij
de samenleving. Hoe minder kennis er is over een bevolkingsgroep, hoe meer deze
bevolkingsgroep gelabeld wordt (Sigona, 2003). Yesufu (2014) schrijft in haar artikel ‘The
10
impact of labeling theory on the Gypsies and Travelers in the United Kingdom’ dat labeling
de Roma een van de meest gehate groeperingen in Europa maakt. In het artikel wordt
gerefereerd aan een onderzoek van Howard Becker, de bedenker van de Labelingtheorie.
Becker (1963) gaf via een voorbeeld aan dat wanneer een kind door een docent op school
wordt gelabeld als een crimineel kind, andere kinderen en leraren dit kind op school gaan
vermijden. Volgens Yesufu (2014) is dit vergelijkbaar met wat er in de huidige Britse
samenleving gebeurt met Roma. Omdat Roma negatief worden gelabeld, ontwijken de meeste
Britten ze. Daarnaast blijkt uit een onderzoek onder de bevolking in Hongarije dat 29% van
de respondenten geen collega met een Roma-achtergrond wil, 43% Roma niet als buren wil
hebben en 76% van de respondenten geen relatie aan zou gaan met een Roma (European
Union Agency for Fundamental Rights, 2009). Door de negatieve labeling die Roma ervaren
kan dit ertoe leiden dat zij zich gaan gedragen naar dat label (selffulfilling prophecy) en
uiteindelijk crimineel gedrag gaan vertonen, in dit geval minderjarigen uitbuiten.
11
3. Achtergrond
3.1 Mensenhandel
Het onderwerp mensenhandel is in Nederland de afgelopen jaren steeds meer in de
belangstelling komen te staan. Dit is onder andere te zien aan het actieve beleid dat gevoerd
wordt vanuit de Nederlandse overheid. Nederland is sinds januari 2013 het eerste land ter
wereld met rechters die gespecialiseerd zijn in mensenhandelzaken (Centrum voor
Criminaliteitspreventie en Veiligheid, 2013). Ook het Openbaar Ministerie behandelt
mensenhandelzaken afzonderlijk, omdat het wetsartikel waarin mensenhandel strafbaar is
gesteld, door de brede definities van mensenhandel uitermate gecompliceerd is. In artikel 273f
van het Wetboek van Strafrecht staan alle vormen van mensenhandel gedefinieerd.
Wat verstaat men onder mensenhandel? Alhoewel er geen eenduidige definitie is voor
het begrip mensenhandel, komt de volgende definitie veelvuldig voor: “Het werven,
vervoeren, overbrengen, opnemen of huisvesten van een persoon, met gebruik van dwang en
met het doel die persoon uit te buiten”(Nationaal Rapporteur Mensenhandel, 2002). Deze
definitie van mensenhandel is breed en vaag. Echter, bij een onderwerp als mensenhandel is
het bijna onvermijdelijk om geen brede definitie te hanteren. Er zijn namelijk veel
verschillende varianten van mensenhandel. Onder andere illegale orgaanhandel, seksuele
uitbuiting, en zoals eerder hierboven beschreven, criminele uitbuiting. Volgens de Verenigde
Naties is mensenhandel de snelst groeiende vorm van criminaliteit en het meest winstgevend,
na drugshandel en wapenhandel. Per jaar wordt rond de 36 miljard dollar per jaar verdiend
aan mensenhandel (United Nations, 2014). Door de globalisering is mensenhandel gegroeid
tot een grensoverschrijdend verschijnsel. De huidige globalisering en de vervagende grenzen
binnen Europa maken het voor mensenhandelaren eenvoudiger om mensen van land tot land
te verplaatsen, met als doel verschillende vormen van uitbuiting (Nagle, 2008).
Mensen die gedwongen strafbare feiten plegen (criminele uitbuiting), zijn in beginsel
dader en zouden vervolgd en bestraft kunnen worden. Echter, het zogenoemde non-
punishmentbeginsel kan deze mensen bescherming bieden. Het non-punishmentbeginsel is
voor het eerst opgenomen in het ‘Verdrag van de Raad van Europa ter bestrijding van
mensenhandel’. In artikel 26 van het verdrag staat het volgende: “Each Party shall, in
accordance with the basic principles of its legal system, provide for the possibility of not
imposing penalties on victims for their involvement in unlawful activities, to the extent that
they have been compelled to do so” (Council of Europe, 2009). Dit houdt dus in dat lidstaten
verplicht zijn om het mogelijk te maken dat slachtoffers van mensenhandel niet bestraft
worden, wanneer zij gedwongen strafbare feiten hebben gepleegd. Uiteindelijk beslist de
12
rechter hierover. Volgens het ‘Verdrag van de Raad van Europa ter bestrijding van
mensenhandel’ moeten alle lidstaten zich aan het non-punishmentbeginsel houden, waaronder
dus ook Nederland (Nationaal Rapporteur Mensenhandel, 2009). Echter, artikel 26, waarin het
non-punishmentbeginsel staat beschreven, is dermate breed, dat het niet altijd duidelijk is hoe
het beginsel concreet door de lidstaten moet worden ingevuld. Het is bijvoorbeeld onduidelijk
vanaf welk moment iemand als slachtoffer wordt aangemerkt. Het is niet duidelijk of een
slachtoffer iemand is waarbij een licht vermoeden van slachtofferschap al voldoende is, of
iemand waarbij er sprake is geweest van een veroordeling voor mensenhandel. Daarnaast is
niet helder wat onder dwang wordt verstaan. Welke vormen van dwang onder het non-
punishmentbeginsel vallen blijkt niet meteen uit het artikel. Omdat het beschreven non-
punishmentbeginsel in artikel 26 niet eenduidig is, heeft dit gevolgen gehad voor de
praktische uitwerking daarvan. Uit onderzoek van de Group of Experts on Action against
Trafficking in Human Beings (GRETA) blijkt namelijk dat maar weinig lidstaten concrete
maatregelen hebben genomen om slachtoffers volgens het non-punishmentbeginsel te
beschermen. GRETA heeft in de meeste EU-lidstaten een onderzoek uitgevoerd naar de
implementatie van het beginsel. De onderzoekers van GRETA concludeerden dat lidstaten in
een aantal gevallen slachtoffers hadden moeten beschermen volgens het non-
punishmentbeginsel, maar dit niet is gebeurd (OSCE, 2013). Dit heeft er toe geleid dat de
OSCE in 2013 een adviesrapport heeft uitgebracht voor lidstaten, waarin het non-
punishmentbeginsel verder werd uitgewerkt met als doel de praktische uitwerking en naleving
van het beginsel te vergemakkelijken. Het OSCE heeft onder andere een antwoord gegeven
op de vraag wat onder dwang wordt bedoeld; alle vormen van dwang, zowel psychisch als
lichamelijk. Daarnaast moet er een duidelijk causaal verband zijn tussen de dwang en het
plegen van een strafbaar feit (OSCE, 2013). Er moet dus kunnen worden aangetoond dat
degene die het delict heeft gepleegd, dit niet uit vrije wil heeft gedaan. Of sprake is van een
causaal verband moet per zaak worden beoordeeld.
3.2 Roma
Roma is een verzamelnaam voor verschillende groeperingen, oorspronkelijk afkomstig
uit India. Het wordt verondersteld dat Romagroepen over het algemeen een nomadisch
bestaan leven. Dit is echter niet altijd zo. Er zijn veel Roma die al jaren op een vaste plek
leven, zoals in woonwagenkampen of al dan niet door de overheid aangewezen flats en huizen
(Sollie, Wijkhuis, Hilhorst, van der Wal & Kop, 2013). Roma die zich regelmatig verplaatsen
hebben hier verschillende economische, politieke en sociale motieven voor. Onder andere
13
discriminatie kan een drijfveer zijn voor de Roma om zich te verplaatsen. Roma hebben vaak
familie die verspreid over heel Europa wonen. Dit maakt het gemakkelijk voor ze om zich te
verplaatsen; ze kunnen immers bij familie onderdak krijgen (Sollie, Wijkhuis, Hilhorst, van
der Wal & Kop, 2013). Hoeveel mensen met een Roma-achtergrond in Europa leven is niet
bekend, aangezien geen enkel Europees land precies bijhoudt hoe groot de Romapopulatie is.
De meeste schattingen liggen tussen de 10 en 12 miljoen, maar de populatie kan ook veel
groter zijn (FRA, 2015). Hiermee zijn de Roma de grootste etnische minderheid van Europa.
De meeste Roma wonen in Oost-Europa (FRA, 2015). Dat niet bekend is hoeveel Roma in
Europa wonen kan liggen aan de gebrekkige registratie. Vaak worden kinderen met een
Roma-achtergrond niet geregistreerd in het land waar ze verblijven. Vooral in Oost-Europa
blijkt dit een groot probleem te zijn. Redenen hiervoor kunnen zijn de kosten of de
onwetendheid over de registratieprocedure. Juist omdat veel kinderen met een Roma-
achtergrond niet geregistreerd worden, zijn ze als het ware ‘onzichtbaar’ voor de overheid.
Romakinderen kunnen dus op grote schaal in de mensenhandel terechtkomen, zonder dat de
politie of de overheid dit doorheeft (Arhin, 2012). Voor criminele organisaties is dit een
voordeel, wat zou kunnen verklaren waarom voornamelijk minderjarigen met een Roma-
achtergrond slachtoffer worden van criminele uitbuiting.
Daarnaast is volgens verschillende bronnen de grote schooluitval onder Romakinderen
opvallend (Brüggemann, 2014). Volgens Unicef gaat in de meeste Europese landen 20% van
de Romakinderen naar de basisschool, terwijl de participatiegraad van kinderen zonder Roma-
achtergrond stukken hoger ligt: ongeveer 90% van deze kinderen gaat naar de basisschool
(Unicef, 2011). Naast Unicef, zijn er meerdere rapporten en onderzoeken uitgebracht die
stellen dat Roma een lage participatiegraad hebben in het onderwijs (Miskovic, 2013; United
Nations Development Programme, 2012). De lage participatiegraad in het onderwijs kan
verschillende gevolgen met zich meebrengen voor de Roma. Zo heerst er volgens Unicef
(2011) relatief meer werkloosheid onder de Roma. Er kan geen eenduidig antwoord gegeven
worden op de vraag waarom weinig Romakinderen naar school gaan. Hier kunnen
verschillende uiteenlopende verklaringen aan ten grondslag liggen. Roma leren bijvoorbeeld
vanuit huis vaak enkel Romanes spreken. Als Romakinderen die alleen Romanes spreken naar
school gaan, beginnen ze met een taalachterstand. Dit hoeft niet altijd een groot probleem te
zijn, maar als scholen en leraren hier niet op inspringen en niet weten hoe ze dit aan moeten
pakken (bijvoorbeeld omdat ze te weinig over de Romacultuur afweten), kan dit gevolgen
hebben voor de schoolprestaties van het kind (Grover, 2009). Volgens Kyuchukov (2000)
moeten zowel studenten als docenten meer inzicht krijgen in de Romacultuur, in plaats van de
14
verschillen in cultuur en taal te negeren. Het laatste komt nog regelmatig voor in Oost-
Europese landen (Brüggemann, 2014).
Om de criminele uitbuiting van minderjarigen tegen te gaan, wordt door verschillende
overheden en instanties geprobeerd de positie van Roma te verbeteren met een gerichte
aanpak. Door zo’n aanpak te hanteren wordt dus verondersteld dat er een verband is tussen de
achterstandspositie en discriminatie van Roma en criminele uitbuiting. Dit was het geval in
Montenegro waar bleek dat veel minderjarigen met een Roma-achtergrond slachtoffer waren
van criminele uitbuiting. De Montenegrijnse overheid heeft in 2010 als reactie hierop
verschillende beleidsmaatregelen ingezet, waaronder The National Action Plan for Roma
Inclusion Decade. Dit vijf jaar durende plan van aanpak had als doel de Roma beter te laten
integreren in de samenleving (Arhin, 2012). Ook in Nederland zijn er maatregelen genomen
om onder andere criminele uitbuiting van kinderen tegen te gaan. Een voorbeeld is het
protocol van de Raad voor de Kinderbescherming en Bureau Jeugdzorg, waarbij gemeentes
leren wat ze moeten doen wanneer leerplichtige kinderen worden uitgeschreven. Op die
manier kunnen misstanden met kinderen beter worden herkend door medewerkers binnen de
gemeente (Rijksoverheid, 2014).
Daarnaast heeft de Europese Unie in 2011 besloten dat alle lidstaten zelf plannen
moeten ontwikkelen om de Roma meer te betrekken in de samenleving, onder andere op het
gebied van onderwijs en werkgelegenheid. In 2014 bracht de EU een rapport uit over de
afspraken die in 2011 zijn gemaakt, om de Roma beter te laten integreren. Uit het rapport
bleek dat de meeste landen maatregelen hadden genomen om de positie van de Roma te
verbeteren. Ook in Nederland zijn verschillende maatregelen genomen, zoals het hulp bieden
vanuit de overheid en gemeentes bij het zoek van een baan. In het rapport stonden verder nog
een aantal aandachtspunten voor Nederland wat betreft het verbeteren van de positie van
Roma. Zo zouden mensen met een Roma-achtergrond meer betrokken moeten worden
wanneer er maatregelen worden voorbereid en genomen. Daarnaast wordt er weinig gedaan
om discriminatie van Roma tegen te gaan in Nederland. Uiteindelijk werd in het rapport
geconcludeerd dat op het gebied van integratie van Roma progressie is geboekt op
verschillende domeinen, maar dat het nog langzaam gaat. In ieder geval moeten alle lidstaten
tot 2020 jaarlijks rapporteren welke maatregelen ze hebben genomen en of deze maatregelen
effectief blijken te zijn (Europese Commissie, 2014).
Zoals in de theoretische verklaring is beschreven hebben mensen met een Roma-
achtergrond te maken met discriminatie en vooroordelen. De Raad van Europa bracht in 2012
een rapport uit over de achterstelling en discriminatie van Roma. Uit het rapport bleek dat in
15
veel Europese landen een ‘anti-Romaklimaat’ heerst (in het rapport wordt er gesproken over
anti-gypsyism). Onder andere de media en de politiek zouden hierin een rol spelen. Ook
wordt in het rapport geconstateerd dat Roma in Europa in een relatief slechte positie verkeren.
Met ‘een slechte positie’ wordt onder andere armoede, werkloosheid, schooluitval en
discriminatie bedoeld (Council of Europe, 2012). Dit zou dus kunnen verklaren waarom
voornamelijk kinderen met een Roma-achtergrond het slachtoffer worden van criminele
uitbuiting, én waarom daders voornamelijk een Roma-afkomst hebben.
Criminaliteit linken aan een bepaalde cultuur of etniciteit ligt over het algemeen
gevoelig, voornamelijk omdat het stigmatiserend kan werken (WODC, 1997). Dit is uiteraard
niet wat er beoogd wordt met dit onderzoek. Het plegen van criminaliteit vloeit voort uit
achterliggende oorzaken (zoals bijvoorbeeld een lage sociaaleconomische positie). Dit artikel
heeft ten eerste als doel inzicht te verkrijgen in deze achterliggende oorzaken. Daarnaast
wordt onderzocht waarom vaak de link wordt gelegd tussen Roma en criminele uitbuiting van
minderjarigen.
16
4. Methode
Om de onderzoeksvraag te beantwoorden zijn diepte-interviews afgenomen. Tien
experts met ervaring in het onderwerp criminele uitbuiting vanuit verschillende werkgebieden
zijn geïnterviewd. Diepte-interviews hebben als voordeel dat non-verbale communicatie
eenvoudiger kan worden opgemerkt. Daarnaast kunnen onduidelijkheden vanuit beide kanten
(de beantwoording van de vraag, of de vraagstelling zelf) sneller worden verholpen, door door
te vragen. De interviews vonden plaats in april en mei 2015. In Tabel 1 is te zien welke
werkzaamheden de experts hebben. Er is bewust gekozen voor experts die werkzaam zijn
binnen verschillende vakgebieden, zodat de onderzoeksvraag vanuit verscheidene
invalshoeken bekeken kan worden.
Tabel 1
Werkzaamheden van de Experts
1. Officier van Justitie, Zwolle (gespecialiseerd in mensenhandel)
2. Officier van Justitie, Amsterdam (Portefeuillehouder mensenhandel & mensensmokkel)
3. Hoogleraar Criminologie, Utrecht (doet vooral onderzoek naar georganiseerde misdaad &
mobiel banditisme)
4. Senior Informatierechercheur, Expertisecentrum Mensenhandel en Mensensmokkel
5. Wijkagent & Coördinator Multi-probleemgezinnen, Politie Ede
6. Operationeel Specialist, Politie Utrecht (tevens medeauteur van het boek ‘Aanpak multi-
problematiek bij gezinnen met een Roma-achtergrond’)
7. Landelijk projectleider aanpak uitbuiting Romakinderen, Nationale Politie
8. Projectmedewerker, Defense For Children (heeft onderzoek gedaan naar criminele
uitbuiting)
9. Uitvoerend programmamanager aanpak uitbuiting Romakinderen, Ministerie van
Veiligheid & Justitie
10. Landelijk coördinator mobiel banditisme, Korps Nationale Politie
De interviews hebben gemiddeld veertig tot zestig minuten geduurd en zijn
semigestructureerd. Dit betekent dat vooraf een vaste vragenlijst is opgesteld, maar per
interview ook vragen zijn toegevoegd. Dit is afhankelijk van wat in het interview wordt
verteld en wat van te voren te weten is gekomen over de experts. Sommige respondenten zijn
bijvoorbeeld naar Oost-Europese landen afgereisd en hebben daar wijken bezocht waar veel
Roma wonen. De vooraf opgestelde vragenlijst is te vinden in de bijlage.
17
Er zijn zes hoofdonderwerpen die de rode draad vormen. Bij elk hoofdonderwerp zijn
enkele vragen opgesteld, met het oog op de beantwoording van de onderzoeksvraag en de
deelvragen. De zes hoofdonderwerpen zijn: criminele uitbuiting, slachtoffer- en
daderperspectief, overeenkomstige slachtofferkenmerken, uitbuiters, minderjarigen en beleid.
Bij het hoofdonderwerp criminele uitbuiting wordt getracht meer te weten te komen over het
onderwerp, bijvoorbeeld welke definitie de respondenten aanhouden en hoe groot de omvang
van criminele uitbuiting is. Het tweede hoofdonderwerp gaat over het slachtoffer- en
daderperspectief. Hierbij staan de volgende vragen centraal: denkt de respondent dat de
minderjarigen die worden opgepakt slachtoffer of dader zijn (of allebei), en wat zijn de
redenen hiervoor? Overeenkomstige slachtofferkenmerken vormen het derde
hoofdonderwerp, waarbij gevraagd wordt: hebben de slachtoffers kenmerken die
overeenkomen qua achtergrond of leefwijze? Om de onderzoeksvraag te kunnen
beantwoorden moet ook gekeken worden naar de uitbuiters en de minderjarige slachtoffers.
Wie zijn de uitbuiters en waarom lijken voornamelijk minderjarigen het slachtoffer te zijn van
criminele uitbuiting? Dat zijn belangrijke vragen die aan bod komen in het vierde en vijfde
hoofdonderwerp (de uitbuiters en de minderjarigen). Het laatste hoofdonderwerp gaat over
beleid, waarbij de volgende vraag gevormd is: hoe kijken de respondenten naar het huidige
beleid om criminele uitbuiting te bestrijden en hoe kan het beter? Om criminele uitbuiting te
bestrijden moet het beleid zich erop aanpassen, waardoor het interessant is om na te gaan wat
voor aanbevelingen de respondenten doen wat betreft beleid.
Dit onderzoek is niet toetsend, maar exploratief van aard. Bij een toetsend onderzoek
is sprake van een hypothese, waarna aan de hand van data moet blijken of de verwachting
klopt of niet. Vanwege het beperkt aantal onderzoeken over dit onderwerp (criminele
uitbuiting van minderjarigen) en de aard van het onderzoek (kwalitatief), kunnen geen
verwachtingen of hypotheses worden geformeerd. Door middel van exploratief onderzoek
wordt getracht aan de hand van verworven data verbanden of verklaringen te vinden (Baarda,
et al. 2013). Dit maakt het gebruik van interviews geschikt voor dit onderzoek. Er wordt
namelijk naar factoren gezocht die criminele uitbuiting van minderjarige kunnen verklaren.
Het afnemen van interviews kent enkele nadelen, die invloed hebben op de validiteit
van dit onderzoek. Het risico bestaat dat respondenten tijdens interviews sociaal wenselijke
antwoorden geven op vragen die gevoelig kunnen liggen. Daarnaast kunnen respondenten
gemakkelijker beïnvloed worden, wanneer er suggestieve vragen worden gesteld. Er is
geprobeerd hier rekening mee te houden, door in de vragenlijst geen suggestieve vragen op te
nemen. Nog een beperking, wat los staat van de onderzoeksmethode, is het relatief beperkte
18
aantal respondenten. Dit heeft te maken met het feit dat er over criminele uitbuiting nog
weinig bekend is. Het vinden van geschikte respondenten is daarom niet gemakkelijk.
Wegens het beperkte aantal respondenten kunnen de resultaten niet gegeneraliseerd worden.
Er is gebruik gemaakt van een selecte, doelgerichte steekproef om personen te werven voor de
interviews. Aangezien dit onderzoek gaat over criminele uitbuiting van minderjarigen, is
bewust gezocht naar mensen die kennis hebben over dit onderwerp.
De experts zijn gevonden door middel van het zoeken via LinkedIn, via de stage-
instelling Expertisecentrum Mensenhandel en Mensensmokkel (EMM), en via het gedane
literatuuronderzoek waarbij sommige experts zijn opgemerkt. Niet alle benaderde mensen
hebben deelgenomen aan een interview. Bijvoorbeeld wegens drukke werkschema’s was het
voor een onderzoeker bij het Bureau Nationaal Rapporteur Mensenhandel niet mogelijk om
deel te nemen aan dit onderzoek. Ook was er een expert werkzaam binnen de Landelijke
Eenheid die niet mee heeft gewerkt omdat er twijfels waren over welke (gevoelige) informatie
vanuit zijn kant gegeven mochten worden. Vooraf is de semigestructureerde vragenlijst
doorgestuurd naar deze expert, en dit zou besproken worden met zijn leidinggevende. Echter
is toch besloten om niet mee te werken. Tot slot zijn ook nog twee experts benaderd via
LinkedIn en via e-mail, beiden hadden geen reactie gegeven. De reden hiervoor is niet
duidelijk.
Alle interviews zijn opgenomen en uitgewerkt via Word. Vervolgens zijn de
transcripten in ATLAS.ti ingevoerd, gecodeerd en geanalyseerd. Er is gekozen voor
ATLAS.ti, omdat het zich alleen richt op het analyseren van kwalitatief onderzoek. De
resultaten van het onderzoek worden besproken in het volgende hoofdstuk.
19
5. Resultaten
5.1 Het fenomeen criminele uitbuiting
Allereerst worden drie facetten van het onderwerp criminele uitbuiting besproken: wat
volgens de respondenten de definitie van criminele uitbuiting inhoudt, wat de omvang van het
fenomeen is en de ontwikkeling ervan. Er lijkt een grote mate van consensus te bestaan over
de definitie van criminele uitbuiting. Dit is van belang voor de resultaten. Wanneer gebleken
was dat de respondenten verschillende definities aanhouden, had dit de resultaten negatief
kunnen beïnvloeden. De meeste respondenten houden de definitie aan die in het Wetboek van
Strafrecht is opgenomen. Dit is te verklaren door het werkveld van de meeste respondenten.
Binnen de politie en het Openbaar Ministerie wordt bij opsporing en veroordeling van
criminele uitbuiting namelijk de definitie uit het Wetboek van Strafrecht aangehouden.
Officier van Justitie Mensenhandel: “In het strafrecht is de definitie goed afgebakend. Ze
worden gedwongen tot het plegen van strafbare feiten, dat staat ook in de wet.”
Wijkagent Ede: “Je wordt gedwongen om criminaliteit te plegen. Als jij dingen moet doen,
die jij eigenlijk niet zou doen normaal, gedwongen. Dan denk ik dat je al gauw van uitbuiting
spreekt, criminele uitbuiting.”
In het bijzonder het gedwongen worden is een belangrijke term die regelmatig terugkomt in
het beschrijven van de definitie. Door twee respondenten die werkzaam zijn bij het Openbaar
Ministerie wordt aangegeven dat dwang volgens de wet niet bewezen hoeft te worden als het
gaat om een minderjarige die uitgebuit wordt. Bij minderjarigen is namelijk altijd sprake van
dwang, omdat zij wegens de jonge leeftijd niet zelf beslissen om criminele activiteiten te
plegen en het geld dat daarmee wordt verkregen af te staan.
Over de omvang van criminele uitbuiting van minderjarigen konden weinig
respondenten met zekerheid iets zeggen. Slechts een respondent, werkzaam als landelijk
coördinator mobiel banditisme, gaf een concreet aantal. Deze respondent gaf aan dat de politie
het afgelopen jaar 110 kinderen heeft opgepakt, die het slachtoffer bleken van criminele
uitbuiting. Dit aantal geeft echter niet de gehele omvang aan, maar wel het aantal zaken dat
door de politie is opgemerkt. De meeste respondenten hebben aangegeven geen precieze
aantallen te weten, omdat het dark number wat betreft criminele uitbuiting groot is. Dit heeft
te maken met het feit dat pas sinds korte tijd de politie de minderjarigen als mogelijk
slachtoffer aanmerkt. Voorheen werden de meeste opgepakte minderjarigen als verdachte
aangemerkt en vervolgens binnen korte tijd weer vrijgelaten. De omvang van criminele
uitbuiting van minderjarigen is dus niet bekend, dit wordt bevestigd door de uitspraken van de
respondenten.
20
Officier van Justitie Mensenhandel: “Ik denk dat we nu nog helemaal geen beeld hebben van
de omvang. We kijken pas sinds kort er zo achter. We zitten nog in een vroeg stadium van het
slachtofferschap.”
Operationeel Specialist, Nationale Politie: “Het gaat in ieder geval om tientallen, maar ik
denk nog veel meer zaken. Het wordt ook vaak niet gezien, of niet herkend. Dat is afhankelijk
van de bewustwording, dan kan je het meer gaan zien. En dan kunnen het natuurlijk ook
minder worden, omdat dadergroepen dan denken we gaan elders heen of we stoppen ermee.
Of je krijgt gewoon met meer zaken te maken, dat kan ook het effect zijn.”
Wat betreft de ontwikkeling van criminele uitbuiting, de opening van de EU-grenzen in 2004
is regelmatig genoemd in de interviews. Nadat de grenzen van Oost-Europese landen zijn
geopend, is de toestroom van het aantal minderjarigen gestegen. Het is tegenwoordig
gemakkelijk voor de minderjarigen en hun uitbuiters om door heel Europa te reizen. Dit zien
respondenten die werkzaam zijn bij de politie ook regelmatig terug in de praktijk. Veel
minderjarigen die in Nederland worden opgepakt, staan ook geregistreerd in politiesystemen
van andere landen. Daarnaast gebruiken de minderjarigen veel aliassen, waardoor niet altijd
duidelijk is wie de persoon is. Een respondent (senior informatierechercheur bij het EMM)
gaf aan foto’s van kinderen naar de politie in het buitenland te sturen, om zo te achterhalen in
welke landen de minderjarigen nog meer actief zijn geweest. Daaruit bleek dat sommige
kinderen verschillende namen opgeven wanneer ze opgepakt worden door de politie.
5.2 Rekrutering van minderjarige slachtoffers
Criminele uitbuiting gebeurt volgens de meeste respondenten vooral in
familieverband. Vaak kennen de uitbuiters en de minderjarigen elkaar al. Georganiseerde
netwerken die kinderen ronselen zijn genoemd door een kleine minderheid, namelijk drie
respondenten.
Officier van Justitie Mensenhandel: “Ik hoor ook verhalen dat er ergens in Italië een soort
opleidingsschool is voor hele jonge kindjes. Van kinds af aan worden ze aangeleerd om
strafbare feiten te plegen, want zakkenrollerij op zich kan je echt iemand in opleiden, om dat
beter te doen. En dat schijnen ongeregistreerde kinderen te zijn, het is heel lastig vast te
stellen omdat ze ongeregistreerd zijn.”
Dat het bestaan van criminele netwerken weinig is besproken tijdens de interviews, betekent
21
echter niet dat ze niet voorkomen. Er is in de interviews wel naar gevraagd, maar de meeste
respondenten konden hier niet met zekerheid op antwoorden. Een paar respondenten geven
aan dat er te weinig bekend is over het fenomeen criminele uitbuiting en de manier waarop de
minderjarigen in de mensenhandel terecht komen. Volgens Sollie et al. (2013) kunnen Roma
zich eenvoudig verplaatsen door heel Europa, omdat ze familie hebben in verschillende
landen. Dit wordt door een paar respondenten ook aangegeven. Voornamelijk de
respondenten die binnen de politie werken zien daarom het belang in van het in kaart brengen
van de familienetwerken. Het vermoeden bestaat dat minderjarigen die rondtrekken door
Oost-Europa veelal bij familie onderdak krijgen.
Landelijk projectleider Kinderuitbuiting, Nationale Politie: “Families gaan vaak naar
families, kinderen worden in principe niet zomaar een land ingestuurd en weer weggehaald.
Ze moeten ergens een slaapplek hebben. Een kind dat zomaar verdwenen is naar het
buitenland, die komt een keer ergens terug. Maar waar zou die kunnen zijn? Nou binnen die
en die familie want daar liggen de verbanden. Het is op z’n minst de moeite waard om te
onderzoeken.”
5.3 Dader- en slachtofferperspectief
In de inleiding is het non-punishmentbeginsel besproken, dit houdt in dat gedwongen
mensen de mogelijkheid moeten krijgen om niet gestraft te worden voor het plegen van een
delict. Op welke manier het non-punishmentbeginsel praktisch wordt ingevuld en hoe de
respondenten tegen de minderjarigen aankijken, wordt in deze paragraaf behandeld. Volgens
alle respondenten kunnen minderjarigen die ingezet worden voor criminele activiteiten
worden aangemerkt als slachtoffer. Wel worden de minderjarigen die opgepakt worden door
de politie in de eerste instantie als verdachte aangemerkt. Dat zij mogelijk slachtoffer zijn van
criminele uitbuiting wordt niet altijd herkend of onderzocht door de politie of het Openbaar
Ministerie.
Landelijk Projectleider Kinderuitbuiting, Nationale Politie: “Wat we binnen politie Nederland
geneigd zijn om te doen, is dat we zeggen ‘oh we hebben een winkeldiefstal’. Als we er al wat
mee doen, dan staat hij binnen 6 uur op straat, Als het om een minderjarige gaat, dan krijgt
hij een boete. We zien het dan als een incident. Als daar een oudere bij betrokken is in
diezelfde situatie, dus dat een kind wordt gedwongen door de oudere, dan zou je het kind niet
alleen als dader kunnen zien maar ook als slachtoffer. Vooral als slachtoffer. En op het
22
moment dat dit meerdere keren met dat kind gebeurt, dus op verschillende locaties wordt
ingezet, door heel Nederland, dan heb je het daadwerkelijk over slachtofferschap. En dan is
het een vorm van mensenhandel, het is een andere manier van kijken. Het is dan niet zo als je
een kind aantreft, en dat je dan zegt oké het is een minderjarige we handelen het snel af.”
Uit de interviews blijkt dat het non-punishmentbeginsel niet altijd wordt aangehouden in de
praktijk. Door het niet herkennen van slachtofferschap door de politie worden er geen
mogelijkheden geboden om geen straf op te leggen aan de minderjarigen. Dat een slachtoffer
niet herkend wordt kan onder andere liggen aan het type criminaliteit (criminele uitbuiting)
waar men mee te maken heeft. Als een minderjarige verdacht wordt van het plegen van een
crimineel delict, dan wordt door de politie en het Openbaar Ministerie in eerste instantie niet
gedacht aan de mogelijkheid dat de minderjarige slachtoffer is van mensenhandel.
Officier van Justitie Mensenhandel: “Mensenhandelzaken zijn per definitie haaldelicten, het
komt niet naar je toe. Je moet dus heel gericht gaan kijken, wat zijn nou signalen? Wat
hebben we nu precies? Kunnen we tot een verdenking komen? Dat maakt dat je al minder
zicht hebt.”
Zoals uit bovenstaand citaat blijkt, is het voor justitie en politie moeilijk om mensenhandel te
ontdekken. Er zijn echter indicatoren voor slachtofferschap. Respondenten die werkzaam zijn
bij de Nationale Politie gaven aan dat de aard van de buit (vooral bij winkeldiefstal) en het
tijdstip of de dag waarop het feit gepleegd is indicatoren zijn.
Operationeel Specialist, Nationale Politie: “Als een kind een rolletje drop steelt in een winkel,
dan is dat voor mij geen signaal van uitbuiting. Maar steelt het een tas vol boodschappen met
olie, vis en brood, dan is dat een aanwijzing van een mogelijke opdrachtgever die eraan vast
zit.”
Wijkagent Ede: “Is het normaal dat een kind bakpoeder, olie en een pot met erwten steelt?
Als een kind spontaan zou stelen, dan zou het snoepjes stelen en speelgoed, iets wat het zelf
mooi vindt. Dat klopt niet, als een kind met een tas vol etenswaar uit een winkel loopt, dat
doet een kind niet uit zichzelf.”
Landelijk Projectleider Kinderuitbuiting, Nationale Politie: “We zien het ook aan de buit, de
23
buit is geen snoeprolletjes of speelgoed, het gaat om olie, luiers of brood. Niet echt dingen
waarvan een kind zegt ‘Oh dat is leuk om mee te nemen’.
Daarnaast, als een kind wordt opgepakt voor winkeldiefstal op klaarlichte dag, dan moet je je
afvragen ‘Hey, waarom zit dat kind niet op school?’ Er is geen vakantie. Dit is eigenlijk
inzetten van een kind wat recht heeft op school maar wat het recht op school is ontnomen.”
Naast de buit en het tijdstip waarop het delict is gepleegd, kan de taal een indicator zijn
volgens respondenten. Als een minderjarige de Nederlandse taal niet spreekt, dan kan dit er
op wijzen dat de minderjarige zich nog maar kort in Nederland bevindt, en wellicht deel
uitmaakt van een rondtrekkende groep.
Niet alleen de politie en het Openbaar Ministerie herkennen de minderjarigen
regelmatig niet als slachtoffer, minderjarigen zien zichzelf vaak ook niet als slachtoffer. Dit
komt doordat de minderjarigen soms van jongs af aan al opdrachten krijgen om delicten te
plegen.
Operationeel Specialist, Nationale Politie: “Kinderen zien zichzelf ook niet als slachtoffer,
omdat ze heel geleidelijk daarin groeien. Het is een way of life vaak voor die kinderen.”
Hoogleraar Criminologie: “De minderjarigen zijn gebrainwasht, ze denken dat het iets
normaals is. Wij zien het niet als normaal, maar zij wel. Zolang ze maar geld verdienen, en
het wordt ook erg geaccepteerd bij die families.”
Dat minderjarigen zichzelf niet als slachtoffer zien kan ook een reden zijn voor de lage
aangiftebereidheid bij minderjarigen die slachtoffer zijn van criminele uitbuiting. De
respondenten die werkzaam zijn bij de politie of het Openbaar Ministerie hebben aangegeven
bijna geen zaken te kennen waarbij minderjarigen zelf aangifte deden. Naast het niet inzien
van slachtofferschap, kan de familie van de minderjarigen een reden vormen om geen aangifte
te doen. Volgens de meeste respondenten vindt criminele uitbuiting namelijk voornamelijk
binnen familieverband plaats. Als een minderjarige aangifte doet, dan doet hij of zij aangifte
tegen de familie. Dit is ook opgemerkt door de respondent die het volgende heeft gezegd:
Wijkagent Ede: “Als kind heb je een enorm loyaliteitsgevoel naar je ouders toe. Je hebt
respect voor je ouders, je durft je ouders niets te weigeren. Of de familie, want het hoeven niet
altijd de ouders te zijn.”
24
Volgens deze respondent is de loyaliteit naar de familie toe groot voor minderjarigen. Dit
maakt de stap om aangifte te doen alleen maar moeilijker. Uit onderzoek van Gjermeni et al.
(2008) blijkt dit eveneens: kinderen die in de criminele uitbuiting terecht waren gekomen,
rechtvaardigden in het algemeen de acties van hun ouders en familie.
Wanneer een minderjarige wordt herkend als slachtoffer van criminele uitbuiting, dan
gaat hij of zij het slachtoffertraject in. Dit houdt in dat iemand in een open of gesloten
instelling wordt geplaatst en behandeld wordt. Respondenten werkzaam bij het Openbaar
Ministerie gaven aan dat minderjarigen voorheen vooral in open opvanglocaties werden
geplaatst, maar dat dit niet werkte. De minderjarigen liepen weg uit de opvang of werden
meegegeven aan personen die zeiden familie te zijn van de minderjarigen. Of die personen
echt familie waren, werd zelden nagetrokken. Zo had de politie geen grip op de minderjarigen
en kwamen ze weer terecht in de criminaliteit. Slachtoffers worden daarom tegenwoordig
voornamelijk in een gesloten opvang geplaatst. Sommige respondenten hebben aangegeven
dat de zorg voor de minderjarige slachtoffers nog aanzienlijk verbeterd kan worden. Dit kan
bijvoorbeeld door het aantal activiteiten en lessen te verhogen. Een respondent werkzaam als
onderzoeker bij Defense for Children gaf aan een minderjarige slachtoffer te kennen die in
een opvang zat en weinig werd begeleid. De minderjarige kreeg een paar uur Engelse les in de
week en verder waren er weinig activiteiten of begeleiding vanuit de opvang.
Tot slot is er een spanningsveld wat betreft het slachtoffer- en daderperspectief.
Sommige respondenten die werkzaam zijn binnen de politie en het Openbaar Ministerie
twijfelen in sommige gevallen of iemand een slachtoffer is of een dader. Zeker bij ‘oudere’
slachtoffers, (vanaf een jaar of veertien tot achttien jaar) zijn die twijfels aanwezig. Het zijn
nog minderjarigen, maar ze hebben wellicht meer het besef waar ze mee bezig zijn.
Wijkagent Ede: “Voor de politie is dat best wel een dilemma, vooral bij meiden van 14, 15 of
16 jaar. Zijn zij nou dader, of zijn zij nou slachtoffer? Gaan wij ze vervolgen, of gaan ze
richting hulpverleningstraject? Die meiden plegen babbeltrucs, beroven oude mensen aan de
deur. Ze zijn erg getraind, het zijn daders. Maar waarom doen ze het? Is dat een spontante
actie, of zit daar wat achter? Er kan ook een slachtofferschap in zitten.”
25
5.4 Roma
In de inleiding werden een aantal onderzoeken genoemd die aangaven dat
voornamelijk Roma betrokken zijn bij criminele uitbuiting. De vraag is of de uitkomst van
deze onderzoeken overeenkomt met datgene wat de respondenten weten. Daarom wordt dit
onderwerp in deze paragraaf behandeld. Alle geïnterviewde respondenten constateerden dat
voornamelijk kinderen met een Roma-achtergrond het slachtoffer worden van criminele
uitbuiting.
Hoogleraar Criminologie: “Ja, ze komen heel veel uit Oost-Europa, de Balkanlanden. Wij
zien dat het vooral kinderen zijn uit die landen. Met een Roma-achtergrond.”
Landelijk Coördinator Mobiel Banditisme, Nationale Politie: “Ik denk dat er bovengemiddeld
veel kinderen met een Roma-achtergrond betrokken zijn bij criminele activiteiten.”
Operationeel Specialist, Nationale Politie: “Niet alle Romafamilies stoppen hun kinderen in
de criminaliteit, maar het zijn vaak wel Roma die hun kinderen uitbuiten.”
Dat voornamelijk minderjarigen met een Roma-achtergrond slachtoffer zijn van criminele
uitbuiting blijkt op verschillende manieren volgens de respondenten. Zij hebben voorbeelden
gegeven van kinderen die zelf toegeven een Roma-achtergrond te hebben. Daarnaast is
volgens drie respondenten aan de hand van bepaalde namen duidelijk of iemand een Roma-
afkomst heeft. Waarom voornamelijk Roma in de criminele uitbuiting terecht komen heeft
verschillende redenen volgens de respondenten. Armoede is een factor die elke respondent
heeft genoemd.
Hoogleraar Criminologie: “Er zijn veel kinderen die betrokken zijn bij criminaliteit, als
manier om te overleven. Want ze leven daar in enorme armoede, we kunnen het onszelf niet
voorstellen.”
Officier van Justitie Mensenhandel: “Je kunt je niet voorstellen dat anno 2015 dit in Europa
nog kan, het is echt pure, pure armoede. Complete uitzichtloosheid. Het zijn krotten, aan de
rand van een rivierbedding waar nog met paard en wagen gelopen wordt. Waar je kinderen
achter hun moeder ziet lopen die de hele dag flessen of plastic verzamelen. Kinderen dragen
kleding met gaten erin, ze sloppen achter moeder. Er zit geen leven in, er is geen hoop. Een
blik en de kwetsbaarheid is gegeven, er wordt ook naar deze mensen gekeken als zijnde
inferieur, tweederangs en zo leven zij ook.”
26
Landelijk Coördinator Mobiel Banditisme, Nationale Politie: “We kunnen ons wel afvragen
waarom ze naar Nederland komen, maar ze hebben daar natuurlijk niks.”
Nog een factor die door elke respondent is genoemd is discriminatie. Roma worden
regelmatig gediscrimineerd, dit kan bijdragen aan het betrokken raken bij criminele uitbuiting.
Voorbeelden van discriminatie werden ook regelmatig genoemd. Zo zijn er mensen met een
Roma-achtergrond die werk zoeken, maar vanwege hun afkomst niet worden aangenomen.
Over de discriminatie en armoede die Roma ervaren waren alle respondenten het eens.
Waar de respondenten het niet over eens waren, is etnische registratie van Roma.
Sommige respondenten vinden het irrelevant om de etniciteit te benoemen en registreren,
andere respondenten kijken hier weer anders tegenaan. Registratie op basis van etniciteit kan
enerzijds meer inzicht geven in de betrokkenheid van bepaalde etnische minderheden in de
criminaliteit, zo vinden ook deze respondenten:
Landelijk Coördinator Mobiel Banditisme, Nationale Politie: “Het begint wel met het
onderkennen van het probleem. Roma hebben een hele strakke positieve communicatiegroep
achter ze, die hebben het over onderdrukking, de Tweede Wereldoorlog en hoe een zware
positie ze hebben. Maar als we het over criminaliteit gaan hebben dan wordt er
gebagatelliseerd. Maar er wordt vergeten dat bepaalde families gewoon veel criminaliteit
plegen.”
Hoogleraar Criminologie: “Ik vind het belachelijk dat er geen etnische registratie is in
Nederland, met het oog op stigmatisatie is het niet toegestaan. Maar aan de andere kant, als
je het niet doet dan weet je niet over wie het gaat. Als je etnisch registreert, dan kun je
nagaan ‘ok dat is clan 1’. En dan kan je naar Oost-Europese landen, en daar navragen ‘wat
zijn de problemen met clan 1 en hoe kunnen we het oplossen?’. Want hier kunnen we de
problemen van bijvoorbeeld Roemenië niet oplossen.”
Anderzijds kan etnische registratie ook stigmatiserend werken. Het risico bestaat dat iemand
niet als individu wordt behandeld, maar als een persoon die zich binnen een bepaalde
categorie bevindt (Siebers, 2009).
Landelijk Projectleider Kinderuitbuiting, Nationale Politie: “We hebben het veel liever over
27
de families zelf. Wat gebeurt er, wat doen ze, wat zijn de incidenten? ‘Ze’ zijn dan de
problematische familienetwerken. Dat kunnen ook Turkse, Marokkaanse of Nederlandse
families zijn. Je spreekt ook niet over ‘de Roma’, er zijn verschillende groepen Roma. Wij
vinden dat helemaal niet relevant. Het gaat erom wat we zien, welke incidenten er zijn,
kunnen wij verbanden leggen en kunnen wij zien of er een aantal kenmerken zijn die telkens
bij een aantal families terugkomen. Dan moet je weten dat Romacultuur een aantal principes
kent zoals een hele sterke sociale samenhang, een vrij traditionele denkbeeld in hoe ze naar
vrouw/manverhouding kijken. Ook daarvan geldt weer in die groep wel en in die groep niet.
Dus het is heel lastig om dat te veralgemeniseren.”
Etnische registratie van Roma kan in de praktijk lastig zijn. Mensen met een Roma-
achtergrond wonen in verschillende landen, waardoor de nationaliteit en het herkomstland
niet eenvoudig vast te stellen is (Amnesty International, 2010). Daarnaast wordt een kind met
een Roma-achtergrond bij de geboorte regelmatig niet geregistreerd. Dit maakt etnische
registratie lastig. Ook in de interviews is de gebrekkige registratie door vier respondenten
genoemd. Wat de oorzaak hiervan precies is wisten deze respondenten niet. Er werden
verschillende oorzaken aangedragen, zoals dat Roma het nut van registratie niet inzien.
5.5 Minderjarigen
Minderjarigen lijken bewust te worden ingezet voor criminele activiteiten. Hiervoor
zijn verschillende redenen genoemd door de respondenten. Volgens de respondenten die
werkzaam zijn binnen het Openbaar Ministerie, is het feit dat kinderen onder de twaalf jaar
niet strafbaar zijn een reden om deze jonge kinderen in te zetten. Minderjarigen boven de
twaalf jaar zijn wel strafbaar, maar worden vaak wegens het jeugdstrafrecht mild gestraft.
Vaak worden ze na lichte vergrijpen, zoals winkeldiefstal, binnen een dag of een week alweer
vrijgelaten. De minderjarigen kunnen dan in korte tijd na hun vrijlating weer in de
criminaliteit geraken. Minderjarigen zijn daarnaast gemakkelijk te sturen. Een minderjarige
doet sneller iets wat hem of haar wordt opgedragen dan een volwassene.
Officier van Justitie Mensenhandel: “Minderjarigen zijn makkelijk te beïnvloeden. Vroeger
als kind als mijn vader wat zei of de juf, dan deed ik dat gewoon.”
Dat minderjarigen makkelijk zijn te sturen maakt het voor de uitbuiters gemakkelijk om
opdrachten te geven aan minderjarigen, aangezien ze minder snel zullen weigeren. Een andere
reden die door een aantal respondenten wordt genoemd, is dat minderjarigen vaak door
mensen als onschuldig worden gezien. Als een minderjarige bij iemand in de buurt komt, dan
28
denkt diegene niet direct aan de mogelijkheid dat die minderjarige hem gaat beroven. Er
wordt door de meeste mensen geen link gelegd tussen kinderen en criminaliteit.
Landelijk Coördinator Mobiel Banditisme, Nationale Politie: “Ik denk dat ze minder opvallen.
Als ik zie hoe zij actief zijn met zakkenrollen. Oudere mensen of toeristen die maken niet gelijk
de connectie met een kind dat die van je spullen gaat afhelpen. In de winkel ook, je let niet
gelijk op een kind. Zeker als er nog een ouder erbij loopt. Dan denk je ‘oh dat is vader en
zoon, of moeder en dochter’, dat is het labeltje wat je er dan gelijk opplakt. Wij associëren
kinderen niet met criminaliteit, dat is nou net onze zwakte. En daar maken zij gebruik van.
Daarom zijn die kinderen zo interessant om in te zetten. Iedereen heeft een beeld van hoe een
boef eruitziet, je moet er gewoon niet uit zien als een boef.
Nog een reden voor de betrokkenheid van minderjarigen in de criminele uitbuiting is
uithuwelijking. Binnen de Romacultuur kan, volgens een paar respondenten, vroege
uithuwelijking van vrouwen mogelijk een rol spelen als het gaat om criminele uitbuiting. Als
er een huwelijk plaatsvindt, wordt aan de familie van het meisje een bruidsschat betaald. Het
meisje moet de bruidsschat vervolgens weer terugverdienen voor de schoonfamilie. Dit
gebeurt dan vaak in de criminaliteit.
Wijkagent Ede: “De meisjes worden op een gegeven moment verkocht als bruid, er wordt een
bruidsschat voor betaald. De schoonfamilie verwacht dat zij de bruidsschat terugbetaalt. Dus
ze wordt eigenlijk gedwongen om het geld wat ze gekost heeft terug te verdienen. En ja, dat
gebeurt in de criminaliteit.”
29
6. Conclusie
In het resultatenhoofdstuk zijn meerdere onderwerpen besproken, die allemaal relevant
zijn voor de onderzoeksvraag en de deelvragen van dit artikel. Aan de hand van de deelvragen
wordt de onderzoeksvraag beantwoord in de conclusie. De onderzoeksvraag is: Welke
factoren dragen bij aan het slachtofferschap van criminele uitbuiting voor minderjarigen met
een Oost-Europese achtergrond?
6.1 De omvang van criminele uitbuiting
De eerste deelvraag gaat over de omvang van criminele uitbuiting, of hier zicht op is.
Een respondent welke werkzaam is bij de politie, heeft aangegeven dat 110 kinderen
afgelopen jaar in Nederland zijn opgepakt door de politie. De rest van de respondenten gaf
aan geen kennis te hebben van het aantal minderjarige slachtoffers van criminele uitbuiting.
Dit komt onder andere door het dark number, waarbij de werkelijke aantallen onbekend zijn
omdat niet alle zaken bij de politie bekend zijn en geregistreerd staan. Daarnaast hebben
respondenten aangegeven dat slachtoffers van criminele uitbuiting pas sinds kort worden
herkend. Voorheen werden de opgepakte minderjarigen gezien als verdachte van een
criminele activiteit, niet als iemand die gedwongen wordt tot het plegen van een delict.
6.2 Rekrutering minderjarigen
Op welke wijze minderjarigen met een Oost-Europese achtergrond betrokken raken bij
criminele uitbuiting is de tweede deelvraag. Uit de resultaten en de literatuur is gebleken dat
criminele uitbuiting voornamelijk binnen familieverband voorkomt. Ouders of andere
familieleden sturen de minderjarigen de straat op om criminele activiteiten te plegen, om op
die manier winst te behalen. Het is niet duidelijk welke families binnen de Romagemeenschap
betrokken raken bij criminele uitbuiting. Er is ook een mogelijkheid dat minderjarigen
geronseld worden door criminele organisaties, in welke mate dit voorkomt is niet bekend.
Weinig respondenten hebben het ronselen door criminele organisaties benoemd in de
interviews. Dit hoeft echter niet te betekenen dat het niet voorkomt. Volgens respondenten
zijn het dus voornamelijk familieleden van de minderjarigen maar de vraag is in hoeverre dit
klopt aangezien bijna geen onderzoek is gedaan naar daders van criminele uitbuiting.
30
6.3 Dader of slachtoffer?
Hoe minderjarigen worden gezien wanneer blijkt dat ze betrokken zijn bij criminele
uitbuiting is de derde deelvraag, ze kunnen als slachtoffer, dader of allebei worden gezien.
De politie merkt de minderjarigen die opgepakt worden vaak als verdachte aan. Slachtoffers
van criminele uitbuiting lijken in de praktijk niet altijd herkend te worden. Het komt
regelmatig voor dat de politie niet genoeg onderzoekt of er wellicht van meer sprake is dan
alleen een delict gepleegd door een minderjarige. Dit leidt er toe dat minderjarigen als
verdachte worden gezien en niet als slachtoffer van criminele uitbuiting. De minderjarige
loopt het risico om een straf opgelegd te krijgen en zo wordt voorbijgegaan aan de
mogelijkheid dat het kind slachtoffer is van mensenhandel. Minderjarigen die als verdachte
wordt gezien door de politie en de rechter krijgt een lichte straf omdat het jeugdstrafrecht
wordt toegepast. Vaak staan de opgepakte minderjarigen na een paar dagen of een paar weken
alweer buiten. Wanneer zij weer vrij komen gaan ze weer verder met het plegen van delicten,
omdat ze snel weer in contact komen met de uitbuiters. Deze gang van zaken maakt dat
criminele uitbuiting van minderjarigen in stand wordt gehouden. Er wordt namelijk in zulke
gevallen niet adequaat gehandeld door de politie en het Openbaar Ministerie. Een paar
respondenten, die werkzaam zijn binnen de Nationale Politie en het Openbaar Ministerie,
gaven wel aan dat steeds meer minderjarigen als slachtoffer van criminele uitbuiting worden
aangemerkt, in plaats van verdachte. Dit heeft onder andere te maken met de bewustwording
van het fenomeen. In hoeverre het voorkomt dat de politie slachtoffers van criminele
uitbuiting ook daadwerkelijk aanmerken als slachtoffer is niet bekend. Minderjarigen die
gedwongen worden tot het plegen van criminele activiteiten, moeten de mogelijkheid krijgen
om niet gestraft te worden volgens het non-punishmentbeginsel. Echter, uit de resultaten is
dus gebleken dat die mogelijkheid niet altijd wordt gegeven in de praktijk.
De respondenten is daarnaast gevraagd of zij de minderjarigen die betrokken raken
zien als slachtoffer of als dader. De meeste respondenten gaven aan de minderjarigen als
slachtoffer te zien, omdat deze minderjarigen gedwongen worden tot het plegen van criminele
activiteiten. Niet elke respondent ziet de minderjarigen als slachtoffer, er zijn respondenten
die aangaven sommige minderjarigen ook als dader te zien. Leeftijd speelt hierbij een rol. Het
gaat dan vooral om minderjarigen vanaf een jaar of veertien, waarbij er twijfels lijken te zijn
of ze alleen het slachtoffer zijn. De ‘oudere’ minderjarigen hebben meer het besef waar ze
mee bezig zijn en maken zelf ook slachtoffers bij het plegen van delicten. Dit gegeven maakte
het voor een paar respondenten lastig om sommige minderjarigen alleen als slachtoffer te zien
van criminele uitbuiting. De twijfels van deze paar respondenten is te begrijpen, echter deze
31
tieners worden gedwongen om criminele activiteiten te plegen, ongeacht of ze het besef
hebben. De delicten die ze plegen kunnen soms ingrijpend zijn, maar de vraag is of de
delicten gepleegd zouden zijn als de minderjarigen een vrije wil hadden. Het is daarnaast niet
makkelijk om de criminele uitbuiting te laten stoppen als tiener. Respondenten gaven aan
geen of enkele minderjarigen te kennen die zelf naar de politie zijn gestapt en aangifte hebben
gedaan. Dat er weinig aangifte wordt gedaan kan te maken hebben met het feit dat
minderjarigen die betrokken raken bij criminele uitbuiting zichzelf niet als slachtoffer zien
volgens respondenten. Van jongs af aan wordt hen geleerd om criminaliteit te plegen. Volgens
een aantal respondenten weten ze niet beter, waardoor er bij deze minderjarigen niet het besef
is dat ze een slachtoffer zijn van criminele uitbuiting.
6.4 Mogelijke verklaringen
De laatste deelvraag was: Wat zijn de mogelijke verklaringen die gegeven kunnen
worden voor het feit dat minderjarigen met een Oost-Europese achtergrond het slachtoffer
worden van criminele uitbuiting? Uit zowel de literatuur als de interviews blijkt dat de Oost-
Europese minderjarigen voor het merendeel een Roma-achtergrond hebben. Dat voornamelijk
minderjarigen met een Roma-achtergrond slachtoffer zijn van criminele uitbuiting heeft
meerdere oorzaken. Armoede en discriminatie zijn twee factoren die elke respondent heeft
genoemd. Arme families of criminele organisaties proberen geld te verdienen door kinderen
naar West-Europa te brengen en daar criminaliteit te laten plegen. Discriminatie maakt het
daarnaast lastig voor Roma om zich te ontwikkelen als individu. Door de discriminatie
hebben zij bijvoorbeeld moeite om een baan te vinden. Voor sommigen is de enige uitweg die
van de criminaliteit. De Strain Theory die besproken is in het theoretisch kader sluit hierbij
aan. Door de armoede waarin Roma leven en de discriminatie die zij ervaren is het lastiger om
via legale middelen het doel (rijkdom) te behalen. Dit kan ertoe leiden dat sneller naar illegale
middelen wordt gegrepen om alsnog rijkdom en wint te behalen. Criminele uitbuiting is in dit
geval het illegaal middel waarmee het doel wordt behaald. Ook de Labelingtheorie is
besproken in het theoretisch kader. De factor discriminatie heeft hiermee te maken. Mensen
met een Roma-achtergrond worden regelmatig negatief gelabeld, zo blijkt uit de resultaten en
de literatuur. Wanneer iemand een negatief label krijgt opgeplakt kan dit ertoe leiden dat
diegene zich naar dat negatieve label gaat gedragen, oftewel crimineel gedrag gaat vertonen.
Ook kan een negatief label ervoor zorgen dat iemands kansen beperkt zijn in de samenleving.
Het vinden van een baan is bijvoorbeeld lastiger. Labeling kan dus leiden tot Strain. Iemand
32
met beperkte kansen of middelen, vanwege dat label, kan sneller grijpen naar illegale
middelen om alsnog het doel te behalen.
Naast discriminatie en armoede kan ook uithuwelijking verklaren waarom
minderjarigen met een Roma-achtergrond betrokken raken bij criminele uitbuiting. Uit de
resultaten is gebleken dat uithuwelijking van minderjarige meisjes binnen de Romacultuur
regelmatig voorkomt. De familie van de bruid krijgt dan een bruidsschat overhandigd. De
bruidsschat moet vervolgens worden terugverdiend door het meisje. Op deze manier kan
criminele uitbuiting ontstaan. Hoe vaak dit voorkomt is niet bekend, omdat er weinig
literatuur over te vinden is. Dit komt waarschijnlijk doordat het lastig te onderzoeken is. Dit
gaven een paar respondenten tijdens de interviews ook aan. Een huwelijk en het betalen van
de bruidsschat gebeurt vaak binnenshuis. Om hier zicht op te krijgen is moeilijk.
Uit de interviews en de literatuur is gebleken dat veel Roma in hun geboorteland niet
worden geregistreerd. Kinderen die ongeregistreerd zijn kunnen gemakkelijk slachtoffer
worden van criminele uitbuiting. Gemeentes en andere instanties merken het namelijk niet op
als een kind naar West-Europa verhuist en daar vervolgens in de mensenhandel terecht komt.
De identiteit van deze minderjarigen is niet bekend, want voor de politie is dit moeilijk te
achterhalen, zeker als de minderjarigen verschillende aliassen gebruiken. Uit de resultaten
bleek dat dit regelmatig voorkomt in de praktijk volgens de politie. Wie de minderjarige is, tot
welke familie hij of zij behoort en waar de minderjarige geboren is, kan niet eenvoudig
worden vastgesteld, als het gaat om een ongeregistreerd kind. Geen registratie van
minderjarigen bij de geboorte is dus een risicofactor en verklaart waarom minderjarigen met
een Roma-achtergrond makkelijk in de criminele uitbuitingssector terecht komen.
Daarnaast is gebleken uit de interviews dat minderjarigen bewust worden ingezet door
uitbuiters om criminaliteit te plegen. Uitbuiters weten dat minderjarigen geen zware straffen
krijgen wanneer zij gepakt worden, omdat de minderjarige slachtoffers gestraft worden
volgens het jeugdstrafrecht. Vaak staan minderjarigen binnen een korte tijd weer buiten nadat
ze opgepakt zijn door de politie, en gaan zo weer verder met het gedwongen plegen van
delicten. Nog een reden waarom voornamelijk minderjarigen betrokken raken bij de criminele
uitbuiting, is omdat ze makkelijk in toom kunnen worden gehouden door de uitbuiters. Een
minderjarige gehoorzaamt sneller dan een volwassene. Voor uitbuiters is het daarom
gemakkelijker om een minderjarige uit te buiten dan een volwassen persoon.
Tot slot kan geconcludeerd worden dat voornamelijk minderjarigen met een Roma-
achtergrond betrokken raken bij criminele uitbuiting. Armoede, discriminatie, gebrekkige
registratie in het geboorteland en uithuwelijking van minderjarigen zijn verklaringen waarbij
33
de Roma-achtergrond een rol speelt. Om criminele uitbuiting te bestrijden en te voorkomen
moet aan deze factoren gewerkt worden. Het is echter lastig om factoren zoals armoede en
discriminatie tegen te gaan in Oost-Europa vanuit Nederland. Preventieve maatregelen zijn
moeilijk te nemen. Een minderjarige is namelijk al uit Oost-Europa gehaald en wordt in
Nederland of andere West-Europese landen gedwongen om criminaliteit te plegen. In
Nederland zouden vooral repressieve maatregelen kunnen helpen om criminele uitbuiting te
bestrijden. Het is echter te betwijfelen of een harde aanpak criminele uitbuiting laat
verdwijnen, waarschijnlijk wordt het probleem alleen verplaatst. Uitbuiters kunnen zich
verplaatsen naar andere landen in Europa waar een minder harde aanpak voor criminele
uitbuiting bestaat. Duidelijk is dat criminele uitbuiting een ingewikkeld fenomeen is, waar
niet snel een goede oplossing voor de lange termijn kan worden bedacht.
7. BeperkingenenAanbevelingen
Dit onderzoek kent een aantal beperkingen. Tien respondenten zijn geïnterviewd, de
resultaten van dit onderzoek kunnen hierdoor niet generaliseerd worden. Dat niet veel experts
meegenomen zijn voor dit onderzoek ligt ook aan het onderwerp. Er is in Nederland niet veel
expertise wat betreft criminele uitbuiting van minderjarigen. Daarnaast zijn voornamelijk
respondenten geïnterviewd die werken bij de Nationale Politie of het Openbaar Ministerie. In
deze studie zijn geen mensen geïnterviewd die in de zorg werken en minderjarige slachtoffers
van criminele uitbuiting behandelen. Zorgpersoneel staan meer in contact met de slachtoffers
en kunnen wellicht een ander perspectief bieden aan de criminele uitbuiting. Dat er geen
zorgpersoneel is geïnterviewd ligt aan het gebrek aan middelen. Weinig geïnterviewde
respondenten hadden contacten die zich bezig hielden met de zorg van minderjarige
slachtoffers.
De resultaten gaven een nieuw inzicht in het uithuwelijken van jonge meisjes en de
bruidsschat die daarbij komt kijken. Dit onderwerp is benoemd door de respondenten die er
door hun werkzaamheden het vaakst mee te maken hebben gehad, waaronder een
politieagente die veel onderzoek doet naar uithuwelijking binnen de Romagemeenschap.
Aanbevolen wordt dan ook om te onderzoeken in hoeverre er een verband is tussen criminele
uitbuiting en de bruidsschat. Alhoewel dit lastig is te onderzoeken, kan met kwalitatief
onderzoek meer inzicht verkregen worden in dit onderwerp, bijvoorbeeld door middel van
34
interviews met zowel experts op het gebied van uithuwelijking van Roma als vrouwen met
een Roma-afkomst.
Een ander onderwerp dat wel in de interviews is besproken, maar niet duidelijk naar
voorkomt in de literatuur, is de opening van de EU-grenzen. Er werd door sommige
respondenten aangegeven dat sinds de opening van de grenzen voor Oost-Europese landen,
het aantal opgepakte minderjarigen voor gepleegde delicten lijkt te zijn toegenomen. Het is
namelijk gemakkelijker om de minderjarigen naar andere landen te vervoeren wanneer de
grenzen open zijn. Minderjarigen die in Nederland worden opgepakt, blijken in andere landen,
zoals Oostenrijk en Spanje, ook geregistreerd te staan als verdachte van een crimineel delict.
Aan de politie wordt daarom aanbevolen om meer met buitenlandse partners samen te
werken. Zo kunnen minderjarigen die in verschillende Europese landen criminele activiteiten
hebben moeten plegen eerder worden opgemerkt en gesignaleerd. Uit de resultaten is
gebleken dat er met buitenlandse partners wordt samengewerkt, maar dat dit niet genoeg
voorkomt. In sommige gevallen is een kind al in drie verschillende landen opgepakt voordat
wordt opgemerkt dat het een slachtoffer is van criminele uitbuiting.
Daarnaast is er nog weinig bekend over de uitbuiters van de minderjarigen. Welke
families of netwerken zich met criminele uitbuiting bezighouden is nog nauwelijks bekend.
Een onderzoek hiernaar kan meer inzicht krijgen. Dit heeft ook voordelen voor de politie,
want als bekend wordt welke groeperingen of families zich schuldig maken aan criminele
uitbuiting, dan kan dit de opsporing vergemakkelijken.
Wat in Nederland kan worden gedaan, is onder andere het fenomeen criminele
uitbuiting meer onder de aandacht te brengen binnen de Nationale Politie en het Openbaar
Ministerie. Lezingen over het onderwerp criminele uitbuiting aan mensen die werkzaam zijn
binnen de Nationale Politie en het Openbaar Ministerie worden ook aangeraden. Ook kunnen
workshops gegeven worden, waarbij gefocust kan worden op de manier waarop slachtoffers
herkend kunnen worden, zoals de indicatoren die in dit onderzoek naar voren zijn gekomen.
In de resultaten zijn verschillende indicatoren van criminele uitbuiting genoemd, waarop gelet
kan worden. Deze indicatoren zijn: de aard van de buit, het tijdstip of de dag waarop het
strafbare feit gepleegd is en de taal die de minderjarige spreekt. Als door de politie gelet
wordt op deze indicatoren, dan kunnen slachtoffers van criminele uitbuiting sneller herkend
worden. Het is belangrijk om meer bewustzijn te creëren, zodat minderjarigen niet meer
slechts als verdachte worden gezien. Zolang de minderjarigen niet worden herkend als
slachtoffer blijven zij uitgebuit worden. Wat de impact is op de minderjarigen die in de
criminele uitbuiting terecht komen is niet duidelijk, maar het is voor te stellen dat het
35
verschillende negatieve effecten kan hebben. Verder is nog geen onderzoek gedaan naar hoe
het zorgtraject verloopt en het is ook niet bekend hoeveel slachtoffers van criminele uitbuiting
momenteel in een gesloten opvang zitten in Nederland. Aanbevolen wordt om hier onderzoek
naar te doen, het is belangrijk om zicht te krijgen op het verloop van het slachtoffertraject van
de minderjarigen. Een adequate behandeling kan er namelijk voor zorgen dat de
minderjarigen hun ervaringen makkelijker kunnen verwerken.
Dit onderzoek heeft getracht meer bewustzijn en aandacht te creëren voor criminele
uitbuiting. Er is echter nog veel onbekend over dit onderwerp. Vervolgonderzoek is daarom
nodig. De gedane aanbevelingen voor vervolgonderzoek zijn van belang, aangezien het zal
helpen om criminele uitbuiting tegen te gaan.
36
8. Referenties
Anti-Slavery International. (2014). Trafficking for forced criminal activities and begging in
Europe. Exploratory study and good practice examples. London: Anti-Slavery International.
Arhin, A. (2012). Conceptualizing child labour trafficking and exploitation: the case of Roma
children in Montenegro. Temida, 15(3), 161-186.
Becker, H. S. (1963). Outsiders: studies in the sociology of deviance. New York: The Free
Press.
Baarda, B., Bakker, E., Goede, M. de., Fischer, T., & Julsing, M. (2013). Basisboek
kwalitatief onderzoek. Houten: Noordhoff Uitgevers bv Groningen.
Brüggemann, C. (2014). Romani culture and academic success: arguments against the belief
in a contradiction. Intercultural Education, 25(6), 439-452.
Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid. (2013). Nederland eerste ter wereld met
rechters gespecialiseerd in mensenhandelzaken. Geraadpleegd op 11 januari 2016, van
http://www.hetccv.nl/nieuws/2013/04/nederland-eerste-ter-wereld-met-rechters-
gespecialiseerd-in-mensenhandelzaken.html
Choi, K. (2010). Human trafficking for sexual exploitation in the UK: case study of Eastern
Europe and the Baltic States’ women. International Area Review, 13(1), 105-126.
CoMensha. (2014). Rapportage januari t/m november 2014. Amersfoort: CoMensha.
Council of Europe. (2009). Geraadpleegd op 10 maart 2015, van
http://conventions.coe.int/Treaty/en/Treaties/Html/197.htm
Council of Europe. (2012). Human rights of Roma and travellers in Europe. Strasbourg:
COE.
European Union Agency for Fundamental Rights. (2009). Annual Report.
European Union Agency for Fundamental Rights. (2015). The fundamental rights position of
Roma and travellers in the European Union.
European Commission. (2014). Report on the implementation of the EU framework for
national Roma integration strategies. Belgium: EU.
37
Europol. (2011). Children trafficked and exploited inside Europe criminal gangs.
Geraadpleegd op 08 maart 2015, van https://www.europol.europa.eu/content/press/children-
trafficked-and-exploited-inside-europe-criminal-gangs-501
Eurostat. (2015). At-risk-of-poverty rate by poverty threshold, age and sex. Geraadpleegd op
12 maart 2015, van http://appsso.eurostat.ec.europa.eu/nui/show.do?dataset=ilc_li02
Grover, D. (2009). Starting at the beginning. The meaningful inclusion of Roma children in
early childhood services. Geneva, Switzerland: Unicef.
Gjermeni, E., Van Hook, M. P., Gjipali, S., Xhillari, L., Lungu, F. & Hazizi, A. (2008).
Trafficking of children in Albania: patterns of recruitment and reintegration. Child Abuse &
Neglect, 32.
Kyuchukov, H. (2000). Transformative education for Roma (Gypsy) children: an insider’s
view. Intercultural Education, 11(3), 273-280.
Merton, R. K. (1938). Social structure and anomie. American Sociological Review,3, 672-
682.
Merton, R. K. (1948). The self-fulfilling prophecy. The Antioch Review, 8(2), 193-210.
Miskovic, M. Roma education in Europe: practices, policies and politics. London: United
Kingdom.
Nagle, L.E. (2008). Selling Souls: The effect of globalization on human trafficking and forces
servitude. Wisconsin International Law Journal, 26(1), 131-162.
LeRoy, G., & Potts, Jr. (2003). Global trafficking in human beings: assessing he succes of the
united nations protocol to prevent trafficking in persons. George Washington International,
35(1), 227-249.
Nationaal Dreigingsbeeld. (2012). Overige Uitbuiting 2007-2010. Driebergen: KLPD.
Nationaal Rapporteur Mensenhandel. (2002). Eerste rapportage van de Nationaal
Rapporteur. Den Haag: BNRM.
Nationaal Rapporteur Mensenhandel. (2009). Zevende rapportage van de Nationaal
Rapporteur. Den Haag: BNRM.
38
Organization for Security and Co-operation in Europe. (2013). Policy and legislative
recommendations towards the effective implementation of the non-punishment provision with
regard to victims of trafficking. Vienna, Austria: OSCE.
Poucki, S. & Bryan, N. (2014). Vulnerability to human trafficking among the Roma
population in Serbia: the role of social exclusion and marginalization. Journal of Intercultural
Studies, 35(2), 145-162.
Rijksoverheid. (2014). Gemeenten kunnen verder met aanpak uitbuiting van Roma-kinderen.
Geraadpleegd op 2 februari 2016, van
https://www.rijksoverheid.nl/actueel/nieuws/2014/04/03/gemeenten-kunnen-verder-met-
aanpak-uitbuiting-van-roma-kinderen
Rechtspraak. (2013). ECLI:NL:RBMNE:2013:2679. Geraadpleegd op 15 december 2015, van
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBMNE:2013:2679
Siebers, H. (2009). Registreren van etniciteit is spelen met vuur. Openbaar Bestuur, 19(2), 2-
6.
Sollie, H., Wijkhuijs, V., Hilhorst, W., Wal, R. & Kop, N. (2013). Aanpak multi-
problematiek bij gezinnen met een Roma-achtergrond. Een kennisfundament voor
professionals. Den Haag: Boom Lemma Uitgevers.
Sigona, N. (2003). How can a ‘nomad’ be a refugee? Kosovo Roma and labelling policy in
Italy. Sociology, 37(1), 69-80.
Unicef. (2011). The right of Roma children to education. Geneva, Switzerland: Unicef.
United Nations. (2014). Human trafficking has no place in modern world. Geraadpleegd op 4
april 2015, van http://www.un.org/apps/news/story.asp?NewsID=48271#.Vrm6XrerS70
United Nations Development Programme. (2012). Roma education in comparative
perspective. Bratislava: UNDP.
Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum. (1997). Criminaliteit en etnische
minderheden. Een criminologische analyse. Den Haag: WODC.
Yesufu, S. (2014). The impact of labelling theory on the Gypsies and travelers in the United
Kingdom. University of Kwazulu-Natal, South Africa.
39
9. Appendix
9.1 Vragenlijst interviews
1. Criminele uitbuiting
Wat verstaat u onder criminele uitbuiting?
Denkt u dat criminele uitbuiting onder mensenhandel valt?
Hoe lang denkt u dat dit fenomeen (criminele uitbuiting van minderjarigen) in Nederland aan
de gang is?
Hoe groot denkt u dat het fenomeen is? Denkt u dat criminele uitbuiting van minderjarigen in
de toekomst zal afnemen of toenemen?
2. perceptie: slachtoffer/dader.
Hoe zou u de minderjarigen die criminaliteit plegen, waarvan later blijkt dat er sprake is van
criminele uitbuiting aanmerken? Als verdachte, slachtoffer of allebei?
Hoe denkt u dat uw collega’s in uw werkveld hier tegenaan kijken?
3.
Hebben de minderjarigen overeenkomstige kenmerken wat betreft afkomst, zo ja waaruit
blijkt dat volgens u?
Denkt u dat het behoren tot een minderheid de minderjarigen extra kwetsbaar maakt?
4. Uitbuiters
Welke verhouding hebben de uitbuiters en de minderjarigen met elkaar volgens u?
Op welke manieren worden de minderjarigen geronseld door de uitbuiters denkt u?
Zijn er bepaalde manieren die de uitbuiters toepassen om de minderjarigen te laten doen wat
zij willen, kunt u wellicht concreet een paar casussen noemen, mocht u die kennen?
5. Minderjarigen
Kunt u een verklaring geven waarom voornamelijk minderjarigen betrokken raken bij
criminele uitbuiting?
6. Beleid
Wat is uw perceptie tegenover het huidige beleid in Nederland wat gevoerd wordt om
criminele uitbuiting te bestrijden?
Zijn er volgens u nog verbeterpunten qua beleid? En zo ja, hoe ziet u dat voor zich?

More Related Content

Similar to Kwalitatief onderzoek over criminele uitbuiting van minderjarigen

Politie volgt 1.315 links-extremisten in België
Politie volgt 1.315 links-extremisten in BelgiëPolitie volgt 1.315 links-extremisten in België
Politie volgt 1.315 links-extremisten in BelgiëThierry Debels
 
06_obdam_politie-en-gezondheidszorg
06_obdam_politie-en-gezondheidszorg06_obdam_politie-en-gezondheidszorg
06_obdam_politie-en-gezondheidszorgJeroen Obdam
 
De twee gezichten_van_straatroof
De twee gezichten_van_straatroofDe twee gezichten_van_straatroof
De twee gezichten_van_straatroofFrank Smilda
 
Zieltjes winnen of beschermen?
Zieltjes winnen of beschermen?Zieltjes winnen of beschermen?
Zieltjes winnen of beschermen?Claire van Dyck
 
Soms kun je het alleen maar fout doen Cie-Samson
Soms kun je het alleen maar fout doen Cie-SamsonSoms kun je het alleen maar fout doen Cie-Samson
Soms kun je het alleen maar fout doen Cie-SamsonDouwe Van Den Berg
 
Psycholoog
PsycholoogPsycholoog
Psycholoogdossierx
 
Magazine Inzake FNV LGBTi december 2014
Magazine Inzake FNV LGBTi december 2014Magazine Inzake FNV LGBTi december 2014
Magazine Inzake FNV LGBTi december 2014NetwerkRozeFNV
 
Bij de 'opinie' van Human Rights Watch 'China gebruikt artificiële intellige...
Bij de 'opinie' van Human Rights Watch  'China gebruikt artificiële intellige...Bij de 'opinie' van Human Rights Watch  'China gebruikt artificiële intellige...
Bij de 'opinie' van Human Rights Watch 'China gebruikt artificiële intellige...Persoonlijke studie teksten
 
rapport_tienerpooiers_en_hun_slachtoffers_1
rapport_tienerpooiers_en_hun_slachtoffers_1rapport_tienerpooiers_en_hun_slachtoffers_1
rapport_tienerpooiers_en_hun_slachtoffers_1Hans Merket, PhD
 
Geens wijst Ecolo-Groen op tegenstrijdigheid
Geens wijst Ecolo-Groen op tegenstrijdigheid Geens wijst Ecolo-Groen op tegenstrijdigheid
Geens wijst Ecolo-Groen op tegenstrijdigheid Thierry Debels
 
Kleine Gids signalering en behandeling slachtoffers loverboys
Kleine Gids signalering en behandeling slachtoffers loverboysKleine Gids signalering en behandeling slachtoffers loverboys
Kleine Gids signalering en behandeling slachtoffers loverboysflorisvanmaanen69
 
Van opsporing naar criminaliteitsbeheersing. Vijf strategische implicaties - ...
Van opsporing naar criminaliteitsbeheersing. Vijf strategische implicaties - ...Van opsporing naar criminaliteitsbeheersing. Vijf strategische implicaties - ...
Van opsporing naar criminaliteitsbeheersing. Vijf strategische implicaties - ...Twittercrisis
 
The Best of Three Worlds
The Best of Three Worlds The Best of Three Worlds
The Best of Three Worlds Peter Versteegh
 
Leadership @ Police - about working differently
Leadership @ Police - about working differentlyLeadership @ Police - about working differently
Leadership @ Police - about working differentlyOtolith
 
Criminaliteit en rechtshandhaving 2011
Criminaliteit en rechtshandhaving 2011Criminaliteit en rechtshandhaving 2011
Criminaliteit en rechtshandhaving 2011Twittercrisis
 
College Aard- en Levenswetenschappen
College Aard- en LevenswetenschappenCollege Aard- en Levenswetenschappen
College Aard- en LevenswetenschappenWilma Van Den Brink
 

Similar to Kwalitatief onderzoek over criminele uitbuiting van minderjarigen (16)

Politie volgt 1.315 links-extremisten in België
Politie volgt 1.315 links-extremisten in BelgiëPolitie volgt 1.315 links-extremisten in België
Politie volgt 1.315 links-extremisten in België
 
06_obdam_politie-en-gezondheidszorg
06_obdam_politie-en-gezondheidszorg06_obdam_politie-en-gezondheidszorg
06_obdam_politie-en-gezondheidszorg
 
De twee gezichten_van_straatroof
De twee gezichten_van_straatroofDe twee gezichten_van_straatroof
De twee gezichten_van_straatroof
 
Zieltjes winnen of beschermen?
Zieltjes winnen of beschermen?Zieltjes winnen of beschermen?
Zieltjes winnen of beschermen?
 
Soms kun je het alleen maar fout doen Cie-Samson
Soms kun je het alleen maar fout doen Cie-SamsonSoms kun je het alleen maar fout doen Cie-Samson
Soms kun je het alleen maar fout doen Cie-Samson
 
Psycholoog
PsycholoogPsycholoog
Psycholoog
 
Magazine Inzake FNV LGBTi december 2014
Magazine Inzake FNV LGBTi december 2014Magazine Inzake FNV LGBTi december 2014
Magazine Inzake FNV LGBTi december 2014
 
Bij de 'opinie' van Human Rights Watch 'China gebruikt artificiële intellige...
Bij de 'opinie' van Human Rights Watch  'China gebruikt artificiële intellige...Bij de 'opinie' van Human Rights Watch  'China gebruikt artificiële intellige...
Bij de 'opinie' van Human Rights Watch 'China gebruikt artificiële intellige...
 
rapport_tienerpooiers_en_hun_slachtoffers_1
rapport_tienerpooiers_en_hun_slachtoffers_1rapport_tienerpooiers_en_hun_slachtoffers_1
rapport_tienerpooiers_en_hun_slachtoffers_1
 
Geens wijst Ecolo-Groen op tegenstrijdigheid
Geens wijst Ecolo-Groen op tegenstrijdigheid Geens wijst Ecolo-Groen op tegenstrijdigheid
Geens wijst Ecolo-Groen op tegenstrijdigheid
 
Kleine Gids signalering en behandeling slachtoffers loverboys
Kleine Gids signalering en behandeling slachtoffers loverboysKleine Gids signalering en behandeling slachtoffers loverboys
Kleine Gids signalering en behandeling slachtoffers loverboys
 
Van opsporing naar criminaliteitsbeheersing. Vijf strategische implicaties - ...
Van opsporing naar criminaliteitsbeheersing. Vijf strategische implicaties - ...Van opsporing naar criminaliteitsbeheersing. Vijf strategische implicaties - ...
Van opsporing naar criminaliteitsbeheersing. Vijf strategische implicaties - ...
 
The Best of Three Worlds
The Best of Three Worlds The Best of Three Worlds
The Best of Three Worlds
 
Leadership @ Police - about working differently
Leadership @ Police - about working differentlyLeadership @ Police - about working differently
Leadership @ Police - about working differently
 
Criminaliteit en rechtshandhaving 2011
Criminaliteit en rechtshandhaving 2011Criminaliteit en rechtshandhaving 2011
Criminaliteit en rechtshandhaving 2011
 
College Aard- en Levenswetenschappen
College Aard- en LevenswetenschappenCollege Aard- en Levenswetenschappen
College Aard- en Levenswetenschappen
 

Kwalitatief onderzoek over criminele uitbuiting van minderjarigen

  • 1. 1 Masterscriptie Criminologie FaculteitderRechtsgeleerdheid DADER OF SLACHTOFFER? Een onderzoek naar criminele uitbuiting van Oost-Europese minderjarigen. Farah Akkari (s1112090) Begeleider: Jelmer Brouwer Scriptie geschreven in het kader van de Master Forensische Criminologie aan de Faculteit der Rechtsgeleerdheid, Universiteit Leiden Datum: 08/02/2016
  • 2. 2 Colofon: 1. Stage inclusief scriptie 2. Stage-instelling:ExpertisecentrumMensenhandel enMensensmokkel.Adres: Hanzelaan95, 8017 JE Zwolle.NaamBegeleidster:IlonkaZinnemers.
  • 3. 3 Criminele uitbuiting van Oost-Europese minderjarigen Samenvatting Het onderwerp van dit artikel is criminele uitbuiting van Oost-Europese minderjarigen. Er is tot nu toe weinig wetenschappelijk onderzoek gedaan naar criminele uitbuiting. In dit artikel wordt onderzocht welke factoren ten grondslag liggen aan criminele uitbuiting van minderjarigen. Waarom worden voornamelijk minderjarigen uit Oost-Europa ingezet in Nederland (en andere West-Europese landen) om criminele activiteiten te plegen? Door middel van interviews met tien experts op het gebied van criminele uitbuiting is getracht de factoren te achterhalen. Uit de interviews is gebleken dat voornamelijk minderjarigen met een Roma-afkomst het slachtoffer zijn van criminele uitbuiting. Dit heeft volgens de respondenten te maken met de armoede en discriminatie die Roma ervaren. Omdat zij de armoede willen ontvluchten, zijn minderjarigen gemakkelijke slachtoffers voor uitbuiters. Zij worden gedwongen om in West-Europa criminaliteit te plegen, zoals straatroven, waarbij veel geld kan worden opgehaald. Uit de resultaten is daarnaast gebleken dat uitbuiters voornamelijk familieleden zijn van de minderjarigen. Dit wordt door een aantal respondenten in de praktijk teruggezien. Echter, geen van de respondenten wist hoeveel kinderen betrokken raken bij criminele uitbuiting. Er is een mogelijkheid dat uitbuiters kinderen ronselen via criminele netwerken, waarbij de minderjarige zijn uitbuiter niet kent en vice versa. Hier is nog te weinig onderzoek naar gedaan om er uitspraken over te kunnen doen. De factoren die criminele uitbuiting van Oost-Europese minderjarigen wel kunnen verklaren, zijn armoede, discriminatie, en het feit dat de minderjarige door de politie niet als slachtoffer, maar als verdachte gezien wordt.
  • 4. 4 Criminal exploitation of Eastern European minors Abstract The subject of this article is the criminal exploitation of Eastern European children. Little research has been done on this subject; it is a form of human trafficking to which not much attention is given. The aim of this study is to investigate the factors underlying the criminal exploitation of minors. Why are minors transported from Eastern Europe to the Netherlands (and other Western European countries) and forced to commit crimes? Ten interviews were conducted with experts in the field of criminal exploitation. The results reveal that minors with a Roma ethnicity are the main victims of criminal exploitation. This is because of the poverty and discrimination that these people experience in their country of origin. To emerge from poverty, minors are trafficked in Western Europe. Shoplifting, for example, can be very profitable. The study results also show that exploiters are mainly relatives of the minors. However, none of the respondents knew how many children were the victims of criminal exploitation in the Netherlands. There is a possibility that exploiters are involved in criminal networks and recruit children with whom they have no relationship at all. There is currently too little research about exploiters to draw conclusions about who they are and what their connection is with the minors. Factors that could explain the criminal exploitation of Eastern European minors are poverty, discrimination, and the minor not being seen as a victim by the police, but rather as a suspect.
  • 5. 5 Inhoudsopgave 1. Inleiding 6 2. Theoretisch kader 9 2.1 Verklaring van criminele uitbuiting aan de hand van criminologische theorieën 9 3. Achtergrond 11 3.1 Mensenhandel 11 3.2 Roma 12 4. Methode 16 5. Resultaten 19 5.1 Het fenomeen criminele uitbuiting 19 5.2 Rekrutering van minderjarige slachtoffers in de criminele uitbuiting 20 5.3 Dader- en slachtofferperspectief 21 5.4 Roma 25 5.5 Minderjarigen 27 6. Conclusie 29 6.1 De omvang van criminele uitbuiting 29 6.2 Rekrutering minderjarigen 29 6.3 Dader of slachtoffer? 30 6.4 Mogelijke verklaringen 31 7. Beperkingen en Aanbevelingen 33 8. Referenties 36 9. Appendix 39
  • 6. 6 1. Inleiding “Kort na elkaar komen verdachte en het meisje de winkel binnen. Ze kijken elkaar aan voordat het meisje een fles in de trolley stopt. Verdachte wijst richting een schap en het meisje haalt iets uit die schap en stopt dit daarna in de trolley. Verdachte stopt zelf ook iets in de trolley. Naar uiterlijke verschijningsvorm kan gezegd worden dat verdachte het zicht van de caissière op het meisje beneemt, wanneer deze de kassa passeert. Ze stappen daarna in één en dezelfde auto waarbij de goederen zichtbaar op de achterbank liggen.” (Rechtsspraak.nl, 2013). Dit betreft een zaak uit 2013, waar het ging om een opa die zijn tienjarige kleindochter aanwijzingen gaf om te stelen. De verdachte is in deze zaak strafrechtelijk veroordeeld voor mensenhandel. Mensenhandel is wellicht niet de eerste vorm van criminaliteit waar men aan denkt bij het lezen van deze casus. Seksuele uitbuiting en arbeidsuitbuiting zijn veelal de bekendste, maar niet de enige vormen van mensenhandel. Mensenhandel omvangt ook andere (minder bekende) vormen van uitbuiting, zoals illegale orgaanhandel en criminele uitbuiting. Van het laatste is in bovenstaand geval sprake. Criminele uitbuiting is iemand dwingen tot het plegen van strafbare feiten, zoals diefstallen en zakkenrollen (Nationaal Dreigingsbeeld, 2012). Het Nationaal Dreigingsbeeld wordt elke vier jaar door de politie uitgebracht. Door middel van dit rapport worden dreigingen op het gebied van georganiseerde criminaliteit in Nederland in kaart gebracht. In het meest recente rapport uit 2012 wordt criminele uitbuiting geclassificeerd in de categorie ‘witte vlek’. Witte vlek betekent dat te weinig bekend is over deze vorm van mensenhandel, omdat hier nauwelijks onderzoek naar is gedaan. De precieze omvang en de ernst van de gevolgen van criminele uitbuiting zijn dus onbekend (Nationaal Dreigingsbeeld, 2012). Criminele uitbuiting is een onderwerp dat recentelijk meer aandacht heeft gekregen. Zoals hierboven een zaak uit 2013 is beschreven, waar voor het eerst een veroordeling voor criminele uitbuiting tot stand is gekomen in Nederland. De geringe aandacht voor criminele uitbuiting kan verklaren waarom er over het algemeen weinig wetenschappelijk onderzoek te vinden is hierover. De meeste publicaties over criminele uitbuiting zijn afkomstig van mensenrechtenorganisaties, zoals Unicef of Anti-Slavery International. Wel wordt in verschillende rapporten en wetenschappelijke artikelen geconstateerd dat relatief veel Oost- Europese minderjarigen met een Roma-achtergrond het slachtoffer zijn van criminele uitbuiting. Uit onderzoek van Gjermeni et al. (2008) blijkt bijvoorbeeld dat 85% van de geïnterviewde minderjarige slachtoffers van criminele uitbuiting een Roma-achtergrond heeft.
  • 7. 7 Aan de hand van interviews werd duidelijk dat de meeste minderjarigen tien tot twaalf uur per dag, zeven dagen per week de straat op werden gestuurd om criminaliteit te plegen of te bedelen. Ook werden ze fysiek en emotioneel mishandeld. De minderjarigen werden bijvoorbeeld geslagen of met de dood bedreigd als ze weg wilden rennen. Daarnaast constateert Anti-Slavery International (2014) in een onderzoek dat steeds meer minderjarigen uit Oost-Europa met een Roma-achtergrond worden opgepakt voor criminele activiteiten in Nederland. Het zou dan voornamelijk gaan om criminele uitbuiting. Wie precies de uitbuiters zijn is niet geheel duidelijk, aangezien daar weinig literatuur over te vinden is. Volgens Gjermeni et al. (2008) zijn de uitbuiters voornamelijk bekenden van de familie van de minderjarigen. De uitbuiters beloven de ouders geld en een betere toekomst voor hun kinderen. Of de ouders wisten dat hun kinderen zouden worden uitgebuit is onduidelijk. Daarnaast zijn er aanwijzingen dat kinderen die slachtoffer worden van criminele uitbuiting door georganiseerde criminele netwerken worden geronseld (Poucki & Bryan, 2014). Wat de kenmerken zijn van criminele uitbuiting en waarom juist Oost-Europese minderjarigen vaak het slachtoffer lijken te worden, zijn vragen die in dit artikel worden onderzocht en beantwoord. De onderzoeksvraag in dit artikel luidt dan ook: Welke factoren dragen bij aan het slachtofferschap van minderjarigen met een Oost-Europese achtergrond met betrekking tot criminele uitbuiting? Om de onderzoeksvraag de beantwoorden zijn een aantal deelvragen geformuleerd: 1. Wat is de omvang van criminele uitbuiting in Nederland? 2. Op welke wijze raken minderjarigen betrokken bij criminele uitbuiting? 3. Hoe worden minderjarigen die betrokken raken bij criminele uitbuiting gezien door experts; als slachtoffer, dader of allebei? 4. Wat zijn mogelijke verklaringen die gegeven kunnen worden voor het feit dat Oost- Europese minderjarigen het slachtoffer worden van criminele uitbuiting? Aan de hand van interviews met experts vanuit verschillende werkgebieden wordt een antwoord gegeven op de onderzoeksvraag. Er is gekozen voor kwalitatief onderzoek, wat als voordeel heeft dat er diep op het onderwerp kan worden ingegaan. Daarnaast is kwantitatief onderzoek over dit onderwerp moeilijk te realiseren. Dit komt doordat politiedata niet zomaar onderzocht kunnen worden. Bovendien kunnen politiedata een vertekend of onvolledig beeld geven van het fenomeen criminele uitbuiting. Een kind dat opgepakt wordt voor een vermogensdelict, kan geregistreerd staan in de politiesystemen als bijvoorbeeld een verdachte van een winkeldiefstal of zakkenrollerij, maar niet als slachtoffer van criminele uitbuiting.
  • 8. 8 Daarnaast kan aan de hand van politiedata niet worden achterhaald welke factoren een rol spelen bij criminele uitbuiting. Allereerst zal het theoretisch kader aan bod komen, dat bestaat uit een verklaring van criminele uitbuiting aan de hand van criminologische theorieën. Vervolgens wordt achtergrondinformatie gegeven over mensenhandel in het algemeen en de Romacultuur. De reden dat informatie over de Romacultuur wordt beschreven, is omdat volgens de bestudeerde literatuur voornamelijk mensen met een Roma-achtergrond betrokken raken bij criminele uitbuiting. In dit onderzoek wordt onderzocht hoe experts hierover denken en of hetgeen wat zij zeggen aansluit bij het gedane literatuuronderzoek. Naast de achtergrondinformatie komen de methode en resultaten aan bod, waarin respectievelijk beschreven wordt hoe dit onderzoek is uitgevoerd en welke resultaten uit de interviews zijn voortgekomen. Ten slotte wordt in de conclusie antwoord op de onderzoeksvraag gegeven en vervolgens worden aanbevelingen gedaan voor beleid.
  • 9. 9 2. Theoretischkader 2.1 Verklaring van criminele uitbuiting aan de hand van criminologische theorieën Dat mensenhandelaren minderjarigen uitbuiten in de criminele sector kan verklaard worden vanuit de Strain Theory van Robert Merton. Volgens Merton hebben mensen in een kapitalistische maatschappij als voornaamste doel rijkdom. Dit levert ze bijvoorbeeld veel aanzien op en een hogere rang in de maatschappij. Normaliter proberen mensen deze doelen te bereiken via legale middelen, zoals werk. Echter, niet iedereen lukt het om de doelen via legale middelen te bereiken. Zo zijn er bijvoorbeeld mensen die slecht presteren op school of in een arme buurt wonen, waardoor de kansen beperkt zijn. Om toch de doelen die ze voor ogen hebben te realiseren, zoeken mensen de criminaliteit op. Volgens de Strain Theory is de kapitalistische maatschappij waarin men leeft verantwoordelijk voor de mate waarin mensen met illegale middelen doelen proberen te verwerven. Merton bedoelde hiermee dat het doel (rijkdom) belangrijker is dan de wijze waarop de rijkdom wordt vergaard. Of je het doel via legale of illegale middelen hebt bereikt maakt niet uit zolang je maar genoeg geld hebt om dat te kunnen laten zien (Merton, 1938). In dit geval proberen dus mensenhandelaren via mensenhandel (illegaal middel) geld te verdienen (doel). Mensenhandel kan als enige middel of optie worden gezien om rijkdom te vergaren (Choi, 2010). Een minderjarige die betrokken raakt bij criminele uitbuiting kan jaarlijks €160.000 euro opbrengen voor mensenhandelaren (Europol, 2011). Oost-Europese mensenhandelaren kunnen dus veel geld verdienen aan het uitbuiten van minderjarigen. Wellicht is het ook voor deze mensenhandelaren een ontsnapping uit de armoede, gezien de relatief hoge armoedecijfers in Oost-Europa (Eurostat, 2015). Naast de Strain Theory kan ook de Labelingtheorie een verklaring geven voor criminele uitbuiting. Deze theorie kijkt naar hoe personen reageren op crimineel gedrag van anderen. De handeling zelf wordt primaire deviantie genoemd en de reactie op de handeling secundaire deviantie. De reacties van anderen (secundaire deviantie) kunnen een stigmatiserende werking hebben op een persoon. Deze persoon krijgt namelijk een label opgeplakt. Dit kan ervoor zorgen dat deze persoon zich hiernaar gaat gedragen, wat wordt aangeduid met de term self-fulfilling prophecy (Merton, 1948). Een negatief label kan dus bijdragen aan het betrokken raken bij criminele activiteiten (Becker, 1963). Volgens Sigona (2003) krijgen Roma in Italië en Kosovo regelmatig te maken met negatieve labels. Een reden daarvan is de afzijdige manier van leven: in beide landen zijn Roma niet actief betrokken bij de samenleving. Hoe minder kennis er is over een bevolkingsgroep, hoe meer deze bevolkingsgroep gelabeld wordt (Sigona, 2003). Yesufu (2014) schrijft in haar artikel ‘The
  • 10. 10 impact of labeling theory on the Gypsies and Travelers in the United Kingdom’ dat labeling de Roma een van de meest gehate groeperingen in Europa maakt. In het artikel wordt gerefereerd aan een onderzoek van Howard Becker, de bedenker van de Labelingtheorie. Becker (1963) gaf via een voorbeeld aan dat wanneer een kind door een docent op school wordt gelabeld als een crimineel kind, andere kinderen en leraren dit kind op school gaan vermijden. Volgens Yesufu (2014) is dit vergelijkbaar met wat er in de huidige Britse samenleving gebeurt met Roma. Omdat Roma negatief worden gelabeld, ontwijken de meeste Britten ze. Daarnaast blijkt uit een onderzoek onder de bevolking in Hongarije dat 29% van de respondenten geen collega met een Roma-achtergrond wil, 43% Roma niet als buren wil hebben en 76% van de respondenten geen relatie aan zou gaan met een Roma (European Union Agency for Fundamental Rights, 2009). Door de negatieve labeling die Roma ervaren kan dit ertoe leiden dat zij zich gaan gedragen naar dat label (selffulfilling prophecy) en uiteindelijk crimineel gedrag gaan vertonen, in dit geval minderjarigen uitbuiten.
  • 11. 11 3. Achtergrond 3.1 Mensenhandel Het onderwerp mensenhandel is in Nederland de afgelopen jaren steeds meer in de belangstelling komen te staan. Dit is onder andere te zien aan het actieve beleid dat gevoerd wordt vanuit de Nederlandse overheid. Nederland is sinds januari 2013 het eerste land ter wereld met rechters die gespecialiseerd zijn in mensenhandelzaken (Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid, 2013). Ook het Openbaar Ministerie behandelt mensenhandelzaken afzonderlijk, omdat het wetsartikel waarin mensenhandel strafbaar is gesteld, door de brede definities van mensenhandel uitermate gecompliceerd is. In artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht staan alle vormen van mensenhandel gedefinieerd. Wat verstaat men onder mensenhandel? Alhoewel er geen eenduidige definitie is voor het begrip mensenhandel, komt de volgende definitie veelvuldig voor: “Het werven, vervoeren, overbrengen, opnemen of huisvesten van een persoon, met gebruik van dwang en met het doel die persoon uit te buiten”(Nationaal Rapporteur Mensenhandel, 2002). Deze definitie van mensenhandel is breed en vaag. Echter, bij een onderwerp als mensenhandel is het bijna onvermijdelijk om geen brede definitie te hanteren. Er zijn namelijk veel verschillende varianten van mensenhandel. Onder andere illegale orgaanhandel, seksuele uitbuiting, en zoals eerder hierboven beschreven, criminele uitbuiting. Volgens de Verenigde Naties is mensenhandel de snelst groeiende vorm van criminaliteit en het meest winstgevend, na drugshandel en wapenhandel. Per jaar wordt rond de 36 miljard dollar per jaar verdiend aan mensenhandel (United Nations, 2014). Door de globalisering is mensenhandel gegroeid tot een grensoverschrijdend verschijnsel. De huidige globalisering en de vervagende grenzen binnen Europa maken het voor mensenhandelaren eenvoudiger om mensen van land tot land te verplaatsen, met als doel verschillende vormen van uitbuiting (Nagle, 2008). Mensen die gedwongen strafbare feiten plegen (criminele uitbuiting), zijn in beginsel dader en zouden vervolgd en bestraft kunnen worden. Echter, het zogenoemde non- punishmentbeginsel kan deze mensen bescherming bieden. Het non-punishmentbeginsel is voor het eerst opgenomen in het ‘Verdrag van de Raad van Europa ter bestrijding van mensenhandel’. In artikel 26 van het verdrag staat het volgende: “Each Party shall, in accordance with the basic principles of its legal system, provide for the possibility of not imposing penalties on victims for their involvement in unlawful activities, to the extent that they have been compelled to do so” (Council of Europe, 2009). Dit houdt dus in dat lidstaten verplicht zijn om het mogelijk te maken dat slachtoffers van mensenhandel niet bestraft worden, wanneer zij gedwongen strafbare feiten hebben gepleegd. Uiteindelijk beslist de
  • 12. 12 rechter hierover. Volgens het ‘Verdrag van de Raad van Europa ter bestrijding van mensenhandel’ moeten alle lidstaten zich aan het non-punishmentbeginsel houden, waaronder dus ook Nederland (Nationaal Rapporteur Mensenhandel, 2009). Echter, artikel 26, waarin het non-punishmentbeginsel staat beschreven, is dermate breed, dat het niet altijd duidelijk is hoe het beginsel concreet door de lidstaten moet worden ingevuld. Het is bijvoorbeeld onduidelijk vanaf welk moment iemand als slachtoffer wordt aangemerkt. Het is niet duidelijk of een slachtoffer iemand is waarbij een licht vermoeden van slachtofferschap al voldoende is, of iemand waarbij er sprake is geweest van een veroordeling voor mensenhandel. Daarnaast is niet helder wat onder dwang wordt verstaan. Welke vormen van dwang onder het non- punishmentbeginsel vallen blijkt niet meteen uit het artikel. Omdat het beschreven non- punishmentbeginsel in artikel 26 niet eenduidig is, heeft dit gevolgen gehad voor de praktische uitwerking daarvan. Uit onderzoek van de Group of Experts on Action against Trafficking in Human Beings (GRETA) blijkt namelijk dat maar weinig lidstaten concrete maatregelen hebben genomen om slachtoffers volgens het non-punishmentbeginsel te beschermen. GRETA heeft in de meeste EU-lidstaten een onderzoek uitgevoerd naar de implementatie van het beginsel. De onderzoekers van GRETA concludeerden dat lidstaten in een aantal gevallen slachtoffers hadden moeten beschermen volgens het non- punishmentbeginsel, maar dit niet is gebeurd (OSCE, 2013). Dit heeft er toe geleid dat de OSCE in 2013 een adviesrapport heeft uitgebracht voor lidstaten, waarin het non- punishmentbeginsel verder werd uitgewerkt met als doel de praktische uitwerking en naleving van het beginsel te vergemakkelijken. Het OSCE heeft onder andere een antwoord gegeven op de vraag wat onder dwang wordt bedoeld; alle vormen van dwang, zowel psychisch als lichamelijk. Daarnaast moet er een duidelijk causaal verband zijn tussen de dwang en het plegen van een strafbaar feit (OSCE, 2013). Er moet dus kunnen worden aangetoond dat degene die het delict heeft gepleegd, dit niet uit vrije wil heeft gedaan. Of sprake is van een causaal verband moet per zaak worden beoordeeld. 3.2 Roma Roma is een verzamelnaam voor verschillende groeperingen, oorspronkelijk afkomstig uit India. Het wordt verondersteld dat Romagroepen over het algemeen een nomadisch bestaan leven. Dit is echter niet altijd zo. Er zijn veel Roma die al jaren op een vaste plek leven, zoals in woonwagenkampen of al dan niet door de overheid aangewezen flats en huizen (Sollie, Wijkhuis, Hilhorst, van der Wal & Kop, 2013). Roma die zich regelmatig verplaatsen hebben hier verschillende economische, politieke en sociale motieven voor. Onder andere
  • 13. 13 discriminatie kan een drijfveer zijn voor de Roma om zich te verplaatsen. Roma hebben vaak familie die verspreid over heel Europa wonen. Dit maakt het gemakkelijk voor ze om zich te verplaatsen; ze kunnen immers bij familie onderdak krijgen (Sollie, Wijkhuis, Hilhorst, van der Wal & Kop, 2013). Hoeveel mensen met een Roma-achtergrond in Europa leven is niet bekend, aangezien geen enkel Europees land precies bijhoudt hoe groot de Romapopulatie is. De meeste schattingen liggen tussen de 10 en 12 miljoen, maar de populatie kan ook veel groter zijn (FRA, 2015). Hiermee zijn de Roma de grootste etnische minderheid van Europa. De meeste Roma wonen in Oost-Europa (FRA, 2015). Dat niet bekend is hoeveel Roma in Europa wonen kan liggen aan de gebrekkige registratie. Vaak worden kinderen met een Roma-achtergrond niet geregistreerd in het land waar ze verblijven. Vooral in Oost-Europa blijkt dit een groot probleem te zijn. Redenen hiervoor kunnen zijn de kosten of de onwetendheid over de registratieprocedure. Juist omdat veel kinderen met een Roma- achtergrond niet geregistreerd worden, zijn ze als het ware ‘onzichtbaar’ voor de overheid. Romakinderen kunnen dus op grote schaal in de mensenhandel terechtkomen, zonder dat de politie of de overheid dit doorheeft (Arhin, 2012). Voor criminele organisaties is dit een voordeel, wat zou kunnen verklaren waarom voornamelijk minderjarigen met een Roma- achtergrond slachtoffer worden van criminele uitbuiting. Daarnaast is volgens verschillende bronnen de grote schooluitval onder Romakinderen opvallend (Brüggemann, 2014). Volgens Unicef gaat in de meeste Europese landen 20% van de Romakinderen naar de basisschool, terwijl de participatiegraad van kinderen zonder Roma- achtergrond stukken hoger ligt: ongeveer 90% van deze kinderen gaat naar de basisschool (Unicef, 2011). Naast Unicef, zijn er meerdere rapporten en onderzoeken uitgebracht die stellen dat Roma een lage participatiegraad hebben in het onderwijs (Miskovic, 2013; United Nations Development Programme, 2012). De lage participatiegraad in het onderwijs kan verschillende gevolgen met zich meebrengen voor de Roma. Zo heerst er volgens Unicef (2011) relatief meer werkloosheid onder de Roma. Er kan geen eenduidig antwoord gegeven worden op de vraag waarom weinig Romakinderen naar school gaan. Hier kunnen verschillende uiteenlopende verklaringen aan ten grondslag liggen. Roma leren bijvoorbeeld vanuit huis vaak enkel Romanes spreken. Als Romakinderen die alleen Romanes spreken naar school gaan, beginnen ze met een taalachterstand. Dit hoeft niet altijd een groot probleem te zijn, maar als scholen en leraren hier niet op inspringen en niet weten hoe ze dit aan moeten pakken (bijvoorbeeld omdat ze te weinig over de Romacultuur afweten), kan dit gevolgen hebben voor de schoolprestaties van het kind (Grover, 2009). Volgens Kyuchukov (2000) moeten zowel studenten als docenten meer inzicht krijgen in de Romacultuur, in plaats van de
  • 14. 14 verschillen in cultuur en taal te negeren. Het laatste komt nog regelmatig voor in Oost- Europese landen (Brüggemann, 2014). Om de criminele uitbuiting van minderjarigen tegen te gaan, wordt door verschillende overheden en instanties geprobeerd de positie van Roma te verbeteren met een gerichte aanpak. Door zo’n aanpak te hanteren wordt dus verondersteld dat er een verband is tussen de achterstandspositie en discriminatie van Roma en criminele uitbuiting. Dit was het geval in Montenegro waar bleek dat veel minderjarigen met een Roma-achtergrond slachtoffer waren van criminele uitbuiting. De Montenegrijnse overheid heeft in 2010 als reactie hierop verschillende beleidsmaatregelen ingezet, waaronder The National Action Plan for Roma Inclusion Decade. Dit vijf jaar durende plan van aanpak had als doel de Roma beter te laten integreren in de samenleving (Arhin, 2012). Ook in Nederland zijn er maatregelen genomen om onder andere criminele uitbuiting van kinderen tegen te gaan. Een voorbeeld is het protocol van de Raad voor de Kinderbescherming en Bureau Jeugdzorg, waarbij gemeentes leren wat ze moeten doen wanneer leerplichtige kinderen worden uitgeschreven. Op die manier kunnen misstanden met kinderen beter worden herkend door medewerkers binnen de gemeente (Rijksoverheid, 2014). Daarnaast heeft de Europese Unie in 2011 besloten dat alle lidstaten zelf plannen moeten ontwikkelen om de Roma meer te betrekken in de samenleving, onder andere op het gebied van onderwijs en werkgelegenheid. In 2014 bracht de EU een rapport uit over de afspraken die in 2011 zijn gemaakt, om de Roma beter te laten integreren. Uit het rapport bleek dat de meeste landen maatregelen hadden genomen om de positie van de Roma te verbeteren. Ook in Nederland zijn verschillende maatregelen genomen, zoals het hulp bieden vanuit de overheid en gemeentes bij het zoek van een baan. In het rapport stonden verder nog een aantal aandachtspunten voor Nederland wat betreft het verbeteren van de positie van Roma. Zo zouden mensen met een Roma-achtergrond meer betrokken moeten worden wanneer er maatregelen worden voorbereid en genomen. Daarnaast wordt er weinig gedaan om discriminatie van Roma tegen te gaan in Nederland. Uiteindelijk werd in het rapport geconcludeerd dat op het gebied van integratie van Roma progressie is geboekt op verschillende domeinen, maar dat het nog langzaam gaat. In ieder geval moeten alle lidstaten tot 2020 jaarlijks rapporteren welke maatregelen ze hebben genomen en of deze maatregelen effectief blijken te zijn (Europese Commissie, 2014). Zoals in de theoretische verklaring is beschreven hebben mensen met een Roma- achtergrond te maken met discriminatie en vooroordelen. De Raad van Europa bracht in 2012 een rapport uit over de achterstelling en discriminatie van Roma. Uit het rapport bleek dat in
  • 15. 15 veel Europese landen een ‘anti-Romaklimaat’ heerst (in het rapport wordt er gesproken over anti-gypsyism). Onder andere de media en de politiek zouden hierin een rol spelen. Ook wordt in het rapport geconstateerd dat Roma in Europa in een relatief slechte positie verkeren. Met ‘een slechte positie’ wordt onder andere armoede, werkloosheid, schooluitval en discriminatie bedoeld (Council of Europe, 2012). Dit zou dus kunnen verklaren waarom voornamelijk kinderen met een Roma-achtergrond het slachtoffer worden van criminele uitbuiting, én waarom daders voornamelijk een Roma-afkomst hebben. Criminaliteit linken aan een bepaalde cultuur of etniciteit ligt over het algemeen gevoelig, voornamelijk omdat het stigmatiserend kan werken (WODC, 1997). Dit is uiteraard niet wat er beoogd wordt met dit onderzoek. Het plegen van criminaliteit vloeit voort uit achterliggende oorzaken (zoals bijvoorbeeld een lage sociaaleconomische positie). Dit artikel heeft ten eerste als doel inzicht te verkrijgen in deze achterliggende oorzaken. Daarnaast wordt onderzocht waarom vaak de link wordt gelegd tussen Roma en criminele uitbuiting van minderjarigen.
  • 16. 16 4. Methode Om de onderzoeksvraag te beantwoorden zijn diepte-interviews afgenomen. Tien experts met ervaring in het onderwerp criminele uitbuiting vanuit verschillende werkgebieden zijn geïnterviewd. Diepte-interviews hebben als voordeel dat non-verbale communicatie eenvoudiger kan worden opgemerkt. Daarnaast kunnen onduidelijkheden vanuit beide kanten (de beantwoording van de vraag, of de vraagstelling zelf) sneller worden verholpen, door door te vragen. De interviews vonden plaats in april en mei 2015. In Tabel 1 is te zien welke werkzaamheden de experts hebben. Er is bewust gekozen voor experts die werkzaam zijn binnen verschillende vakgebieden, zodat de onderzoeksvraag vanuit verscheidene invalshoeken bekeken kan worden. Tabel 1 Werkzaamheden van de Experts 1. Officier van Justitie, Zwolle (gespecialiseerd in mensenhandel) 2. Officier van Justitie, Amsterdam (Portefeuillehouder mensenhandel & mensensmokkel) 3. Hoogleraar Criminologie, Utrecht (doet vooral onderzoek naar georganiseerde misdaad & mobiel banditisme) 4. Senior Informatierechercheur, Expertisecentrum Mensenhandel en Mensensmokkel 5. Wijkagent & Coördinator Multi-probleemgezinnen, Politie Ede 6. Operationeel Specialist, Politie Utrecht (tevens medeauteur van het boek ‘Aanpak multi- problematiek bij gezinnen met een Roma-achtergrond’) 7. Landelijk projectleider aanpak uitbuiting Romakinderen, Nationale Politie 8. Projectmedewerker, Defense For Children (heeft onderzoek gedaan naar criminele uitbuiting) 9. Uitvoerend programmamanager aanpak uitbuiting Romakinderen, Ministerie van Veiligheid & Justitie 10. Landelijk coördinator mobiel banditisme, Korps Nationale Politie De interviews hebben gemiddeld veertig tot zestig minuten geduurd en zijn semigestructureerd. Dit betekent dat vooraf een vaste vragenlijst is opgesteld, maar per interview ook vragen zijn toegevoegd. Dit is afhankelijk van wat in het interview wordt verteld en wat van te voren te weten is gekomen over de experts. Sommige respondenten zijn bijvoorbeeld naar Oost-Europese landen afgereisd en hebben daar wijken bezocht waar veel Roma wonen. De vooraf opgestelde vragenlijst is te vinden in de bijlage.
  • 17. 17 Er zijn zes hoofdonderwerpen die de rode draad vormen. Bij elk hoofdonderwerp zijn enkele vragen opgesteld, met het oog op de beantwoording van de onderzoeksvraag en de deelvragen. De zes hoofdonderwerpen zijn: criminele uitbuiting, slachtoffer- en daderperspectief, overeenkomstige slachtofferkenmerken, uitbuiters, minderjarigen en beleid. Bij het hoofdonderwerp criminele uitbuiting wordt getracht meer te weten te komen over het onderwerp, bijvoorbeeld welke definitie de respondenten aanhouden en hoe groot de omvang van criminele uitbuiting is. Het tweede hoofdonderwerp gaat over het slachtoffer- en daderperspectief. Hierbij staan de volgende vragen centraal: denkt de respondent dat de minderjarigen die worden opgepakt slachtoffer of dader zijn (of allebei), en wat zijn de redenen hiervoor? Overeenkomstige slachtofferkenmerken vormen het derde hoofdonderwerp, waarbij gevraagd wordt: hebben de slachtoffers kenmerken die overeenkomen qua achtergrond of leefwijze? Om de onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden moet ook gekeken worden naar de uitbuiters en de minderjarige slachtoffers. Wie zijn de uitbuiters en waarom lijken voornamelijk minderjarigen het slachtoffer te zijn van criminele uitbuiting? Dat zijn belangrijke vragen die aan bod komen in het vierde en vijfde hoofdonderwerp (de uitbuiters en de minderjarigen). Het laatste hoofdonderwerp gaat over beleid, waarbij de volgende vraag gevormd is: hoe kijken de respondenten naar het huidige beleid om criminele uitbuiting te bestrijden en hoe kan het beter? Om criminele uitbuiting te bestrijden moet het beleid zich erop aanpassen, waardoor het interessant is om na te gaan wat voor aanbevelingen de respondenten doen wat betreft beleid. Dit onderzoek is niet toetsend, maar exploratief van aard. Bij een toetsend onderzoek is sprake van een hypothese, waarna aan de hand van data moet blijken of de verwachting klopt of niet. Vanwege het beperkt aantal onderzoeken over dit onderwerp (criminele uitbuiting van minderjarigen) en de aard van het onderzoek (kwalitatief), kunnen geen verwachtingen of hypotheses worden geformeerd. Door middel van exploratief onderzoek wordt getracht aan de hand van verworven data verbanden of verklaringen te vinden (Baarda, et al. 2013). Dit maakt het gebruik van interviews geschikt voor dit onderzoek. Er wordt namelijk naar factoren gezocht die criminele uitbuiting van minderjarige kunnen verklaren. Het afnemen van interviews kent enkele nadelen, die invloed hebben op de validiteit van dit onderzoek. Het risico bestaat dat respondenten tijdens interviews sociaal wenselijke antwoorden geven op vragen die gevoelig kunnen liggen. Daarnaast kunnen respondenten gemakkelijker beïnvloed worden, wanneer er suggestieve vragen worden gesteld. Er is geprobeerd hier rekening mee te houden, door in de vragenlijst geen suggestieve vragen op te nemen. Nog een beperking, wat los staat van de onderzoeksmethode, is het relatief beperkte
  • 18. 18 aantal respondenten. Dit heeft te maken met het feit dat er over criminele uitbuiting nog weinig bekend is. Het vinden van geschikte respondenten is daarom niet gemakkelijk. Wegens het beperkte aantal respondenten kunnen de resultaten niet gegeneraliseerd worden. Er is gebruik gemaakt van een selecte, doelgerichte steekproef om personen te werven voor de interviews. Aangezien dit onderzoek gaat over criminele uitbuiting van minderjarigen, is bewust gezocht naar mensen die kennis hebben over dit onderwerp. De experts zijn gevonden door middel van het zoeken via LinkedIn, via de stage- instelling Expertisecentrum Mensenhandel en Mensensmokkel (EMM), en via het gedane literatuuronderzoek waarbij sommige experts zijn opgemerkt. Niet alle benaderde mensen hebben deelgenomen aan een interview. Bijvoorbeeld wegens drukke werkschema’s was het voor een onderzoeker bij het Bureau Nationaal Rapporteur Mensenhandel niet mogelijk om deel te nemen aan dit onderzoek. Ook was er een expert werkzaam binnen de Landelijke Eenheid die niet mee heeft gewerkt omdat er twijfels waren over welke (gevoelige) informatie vanuit zijn kant gegeven mochten worden. Vooraf is de semigestructureerde vragenlijst doorgestuurd naar deze expert, en dit zou besproken worden met zijn leidinggevende. Echter is toch besloten om niet mee te werken. Tot slot zijn ook nog twee experts benaderd via LinkedIn en via e-mail, beiden hadden geen reactie gegeven. De reden hiervoor is niet duidelijk. Alle interviews zijn opgenomen en uitgewerkt via Word. Vervolgens zijn de transcripten in ATLAS.ti ingevoerd, gecodeerd en geanalyseerd. Er is gekozen voor ATLAS.ti, omdat het zich alleen richt op het analyseren van kwalitatief onderzoek. De resultaten van het onderzoek worden besproken in het volgende hoofdstuk.
  • 19. 19 5. Resultaten 5.1 Het fenomeen criminele uitbuiting Allereerst worden drie facetten van het onderwerp criminele uitbuiting besproken: wat volgens de respondenten de definitie van criminele uitbuiting inhoudt, wat de omvang van het fenomeen is en de ontwikkeling ervan. Er lijkt een grote mate van consensus te bestaan over de definitie van criminele uitbuiting. Dit is van belang voor de resultaten. Wanneer gebleken was dat de respondenten verschillende definities aanhouden, had dit de resultaten negatief kunnen beïnvloeden. De meeste respondenten houden de definitie aan die in het Wetboek van Strafrecht is opgenomen. Dit is te verklaren door het werkveld van de meeste respondenten. Binnen de politie en het Openbaar Ministerie wordt bij opsporing en veroordeling van criminele uitbuiting namelijk de definitie uit het Wetboek van Strafrecht aangehouden. Officier van Justitie Mensenhandel: “In het strafrecht is de definitie goed afgebakend. Ze worden gedwongen tot het plegen van strafbare feiten, dat staat ook in de wet.” Wijkagent Ede: “Je wordt gedwongen om criminaliteit te plegen. Als jij dingen moet doen, die jij eigenlijk niet zou doen normaal, gedwongen. Dan denk ik dat je al gauw van uitbuiting spreekt, criminele uitbuiting.” In het bijzonder het gedwongen worden is een belangrijke term die regelmatig terugkomt in het beschrijven van de definitie. Door twee respondenten die werkzaam zijn bij het Openbaar Ministerie wordt aangegeven dat dwang volgens de wet niet bewezen hoeft te worden als het gaat om een minderjarige die uitgebuit wordt. Bij minderjarigen is namelijk altijd sprake van dwang, omdat zij wegens de jonge leeftijd niet zelf beslissen om criminele activiteiten te plegen en het geld dat daarmee wordt verkregen af te staan. Over de omvang van criminele uitbuiting van minderjarigen konden weinig respondenten met zekerheid iets zeggen. Slechts een respondent, werkzaam als landelijk coördinator mobiel banditisme, gaf een concreet aantal. Deze respondent gaf aan dat de politie het afgelopen jaar 110 kinderen heeft opgepakt, die het slachtoffer bleken van criminele uitbuiting. Dit aantal geeft echter niet de gehele omvang aan, maar wel het aantal zaken dat door de politie is opgemerkt. De meeste respondenten hebben aangegeven geen precieze aantallen te weten, omdat het dark number wat betreft criminele uitbuiting groot is. Dit heeft te maken met het feit dat pas sinds korte tijd de politie de minderjarigen als mogelijk slachtoffer aanmerkt. Voorheen werden de meeste opgepakte minderjarigen als verdachte aangemerkt en vervolgens binnen korte tijd weer vrijgelaten. De omvang van criminele uitbuiting van minderjarigen is dus niet bekend, dit wordt bevestigd door de uitspraken van de respondenten.
  • 20. 20 Officier van Justitie Mensenhandel: “Ik denk dat we nu nog helemaal geen beeld hebben van de omvang. We kijken pas sinds kort er zo achter. We zitten nog in een vroeg stadium van het slachtofferschap.” Operationeel Specialist, Nationale Politie: “Het gaat in ieder geval om tientallen, maar ik denk nog veel meer zaken. Het wordt ook vaak niet gezien, of niet herkend. Dat is afhankelijk van de bewustwording, dan kan je het meer gaan zien. En dan kunnen het natuurlijk ook minder worden, omdat dadergroepen dan denken we gaan elders heen of we stoppen ermee. Of je krijgt gewoon met meer zaken te maken, dat kan ook het effect zijn.” Wat betreft de ontwikkeling van criminele uitbuiting, de opening van de EU-grenzen in 2004 is regelmatig genoemd in de interviews. Nadat de grenzen van Oost-Europese landen zijn geopend, is de toestroom van het aantal minderjarigen gestegen. Het is tegenwoordig gemakkelijk voor de minderjarigen en hun uitbuiters om door heel Europa te reizen. Dit zien respondenten die werkzaam zijn bij de politie ook regelmatig terug in de praktijk. Veel minderjarigen die in Nederland worden opgepakt, staan ook geregistreerd in politiesystemen van andere landen. Daarnaast gebruiken de minderjarigen veel aliassen, waardoor niet altijd duidelijk is wie de persoon is. Een respondent (senior informatierechercheur bij het EMM) gaf aan foto’s van kinderen naar de politie in het buitenland te sturen, om zo te achterhalen in welke landen de minderjarigen nog meer actief zijn geweest. Daaruit bleek dat sommige kinderen verschillende namen opgeven wanneer ze opgepakt worden door de politie. 5.2 Rekrutering van minderjarige slachtoffers Criminele uitbuiting gebeurt volgens de meeste respondenten vooral in familieverband. Vaak kennen de uitbuiters en de minderjarigen elkaar al. Georganiseerde netwerken die kinderen ronselen zijn genoemd door een kleine minderheid, namelijk drie respondenten. Officier van Justitie Mensenhandel: “Ik hoor ook verhalen dat er ergens in Italië een soort opleidingsschool is voor hele jonge kindjes. Van kinds af aan worden ze aangeleerd om strafbare feiten te plegen, want zakkenrollerij op zich kan je echt iemand in opleiden, om dat beter te doen. En dat schijnen ongeregistreerde kinderen te zijn, het is heel lastig vast te stellen omdat ze ongeregistreerd zijn.” Dat het bestaan van criminele netwerken weinig is besproken tijdens de interviews, betekent
  • 21. 21 echter niet dat ze niet voorkomen. Er is in de interviews wel naar gevraagd, maar de meeste respondenten konden hier niet met zekerheid op antwoorden. Een paar respondenten geven aan dat er te weinig bekend is over het fenomeen criminele uitbuiting en de manier waarop de minderjarigen in de mensenhandel terecht komen. Volgens Sollie et al. (2013) kunnen Roma zich eenvoudig verplaatsen door heel Europa, omdat ze familie hebben in verschillende landen. Dit wordt door een paar respondenten ook aangegeven. Voornamelijk de respondenten die binnen de politie werken zien daarom het belang in van het in kaart brengen van de familienetwerken. Het vermoeden bestaat dat minderjarigen die rondtrekken door Oost-Europa veelal bij familie onderdak krijgen. Landelijk projectleider Kinderuitbuiting, Nationale Politie: “Families gaan vaak naar families, kinderen worden in principe niet zomaar een land ingestuurd en weer weggehaald. Ze moeten ergens een slaapplek hebben. Een kind dat zomaar verdwenen is naar het buitenland, die komt een keer ergens terug. Maar waar zou die kunnen zijn? Nou binnen die en die familie want daar liggen de verbanden. Het is op z’n minst de moeite waard om te onderzoeken.” 5.3 Dader- en slachtofferperspectief In de inleiding is het non-punishmentbeginsel besproken, dit houdt in dat gedwongen mensen de mogelijkheid moeten krijgen om niet gestraft te worden voor het plegen van een delict. Op welke manier het non-punishmentbeginsel praktisch wordt ingevuld en hoe de respondenten tegen de minderjarigen aankijken, wordt in deze paragraaf behandeld. Volgens alle respondenten kunnen minderjarigen die ingezet worden voor criminele activiteiten worden aangemerkt als slachtoffer. Wel worden de minderjarigen die opgepakt worden door de politie in de eerste instantie als verdachte aangemerkt. Dat zij mogelijk slachtoffer zijn van criminele uitbuiting wordt niet altijd herkend of onderzocht door de politie of het Openbaar Ministerie. Landelijk Projectleider Kinderuitbuiting, Nationale Politie: “Wat we binnen politie Nederland geneigd zijn om te doen, is dat we zeggen ‘oh we hebben een winkeldiefstal’. Als we er al wat mee doen, dan staat hij binnen 6 uur op straat, Als het om een minderjarige gaat, dan krijgt hij een boete. We zien het dan als een incident. Als daar een oudere bij betrokken is in diezelfde situatie, dus dat een kind wordt gedwongen door de oudere, dan zou je het kind niet alleen als dader kunnen zien maar ook als slachtoffer. Vooral als slachtoffer. En op het
  • 22. 22 moment dat dit meerdere keren met dat kind gebeurt, dus op verschillende locaties wordt ingezet, door heel Nederland, dan heb je het daadwerkelijk over slachtofferschap. En dan is het een vorm van mensenhandel, het is een andere manier van kijken. Het is dan niet zo als je een kind aantreft, en dat je dan zegt oké het is een minderjarige we handelen het snel af.” Uit de interviews blijkt dat het non-punishmentbeginsel niet altijd wordt aangehouden in de praktijk. Door het niet herkennen van slachtofferschap door de politie worden er geen mogelijkheden geboden om geen straf op te leggen aan de minderjarigen. Dat een slachtoffer niet herkend wordt kan onder andere liggen aan het type criminaliteit (criminele uitbuiting) waar men mee te maken heeft. Als een minderjarige verdacht wordt van het plegen van een crimineel delict, dan wordt door de politie en het Openbaar Ministerie in eerste instantie niet gedacht aan de mogelijkheid dat de minderjarige slachtoffer is van mensenhandel. Officier van Justitie Mensenhandel: “Mensenhandelzaken zijn per definitie haaldelicten, het komt niet naar je toe. Je moet dus heel gericht gaan kijken, wat zijn nou signalen? Wat hebben we nu precies? Kunnen we tot een verdenking komen? Dat maakt dat je al minder zicht hebt.” Zoals uit bovenstaand citaat blijkt, is het voor justitie en politie moeilijk om mensenhandel te ontdekken. Er zijn echter indicatoren voor slachtofferschap. Respondenten die werkzaam zijn bij de Nationale Politie gaven aan dat de aard van de buit (vooral bij winkeldiefstal) en het tijdstip of de dag waarop het feit gepleegd is indicatoren zijn. Operationeel Specialist, Nationale Politie: “Als een kind een rolletje drop steelt in een winkel, dan is dat voor mij geen signaal van uitbuiting. Maar steelt het een tas vol boodschappen met olie, vis en brood, dan is dat een aanwijzing van een mogelijke opdrachtgever die eraan vast zit.” Wijkagent Ede: “Is het normaal dat een kind bakpoeder, olie en een pot met erwten steelt? Als een kind spontaan zou stelen, dan zou het snoepjes stelen en speelgoed, iets wat het zelf mooi vindt. Dat klopt niet, als een kind met een tas vol etenswaar uit een winkel loopt, dat doet een kind niet uit zichzelf.” Landelijk Projectleider Kinderuitbuiting, Nationale Politie: “We zien het ook aan de buit, de
  • 23. 23 buit is geen snoeprolletjes of speelgoed, het gaat om olie, luiers of brood. Niet echt dingen waarvan een kind zegt ‘Oh dat is leuk om mee te nemen’. Daarnaast, als een kind wordt opgepakt voor winkeldiefstal op klaarlichte dag, dan moet je je afvragen ‘Hey, waarom zit dat kind niet op school?’ Er is geen vakantie. Dit is eigenlijk inzetten van een kind wat recht heeft op school maar wat het recht op school is ontnomen.” Naast de buit en het tijdstip waarop het delict is gepleegd, kan de taal een indicator zijn volgens respondenten. Als een minderjarige de Nederlandse taal niet spreekt, dan kan dit er op wijzen dat de minderjarige zich nog maar kort in Nederland bevindt, en wellicht deel uitmaakt van een rondtrekkende groep. Niet alleen de politie en het Openbaar Ministerie herkennen de minderjarigen regelmatig niet als slachtoffer, minderjarigen zien zichzelf vaak ook niet als slachtoffer. Dit komt doordat de minderjarigen soms van jongs af aan al opdrachten krijgen om delicten te plegen. Operationeel Specialist, Nationale Politie: “Kinderen zien zichzelf ook niet als slachtoffer, omdat ze heel geleidelijk daarin groeien. Het is een way of life vaak voor die kinderen.” Hoogleraar Criminologie: “De minderjarigen zijn gebrainwasht, ze denken dat het iets normaals is. Wij zien het niet als normaal, maar zij wel. Zolang ze maar geld verdienen, en het wordt ook erg geaccepteerd bij die families.” Dat minderjarigen zichzelf niet als slachtoffer zien kan ook een reden zijn voor de lage aangiftebereidheid bij minderjarigen die slachtoffer zijn van criminele uitbuiting. De respondenten die werkzaam zijn bij de politie of het Openbaar Ministerie hebben aangegeven bijna geen zaken te kennen waarbij minderjarigen zelf aangifte deden. Naast het niet inzien van slachtofferschap, kan de familie van de minderjarigen een reden vormen om geen aangifte te doen. Volgens de meeste respondenten vindt criminele uitbuiting namelijk voornamelijk binnen familieverband plaats. Als een minderjarige aangifte doet, dan doet hij of zij aangifte tegen de familie. Dit is ook opgemerkt door de respondent die het volgende heeft gezegd: Wijkagent Ede: “Als kind heb je een enorm loyaliteitsgevoel naar je ouders toe. Je hebt respect voor je ouders, je durft je ouders niets te weigeren. Of de familie, want het hoeven niet altijd de ouders te zijn.”
  • 24. 24 Volgens deze respondent is de loyaliteit naar de familie toe groot voor minderjarigen. Dit maakt de stap om aangifte te doen alleen maar moeilijker. Uit onderzoek van Gjermeni et al. (2008) blijkt dit eveneens: kinderen die in de criminele uitbuiting terecht waren gekomen, rechtvaardigden in het algemeen de acties van hun ouders en familie. Wanneer een minderjarige wordt herkend als slachtoffer van criminele uitbuiting, dan gaat hij of zij het slachtoffertraject in. Dit houdt in dat iemand in een open of gesloten instelling wordt geplaatst en behandeld wordt. Respondenten werkzaam bij het Openbaar Ministerie gaven aan dat minderjarigen voorheen vooral in open opvanglocaties werden geplaatst, maar dat dit niet werkte. De minderjarigen liepen weg uit de opvang of werden meegegeven aan personen die zeiden familie te zijn van de minderjarigen. Of die personen echt familie waren, werd zelden nagetrokken. Zo had de politie geen grip op de minderjarigen en kwamen ze weer terecht in de criminaliteit. Slachtoffers worden daarom tegenwoordig voornamelijk in een gesloten opvang geplaatst. Sommige respondenten hebben aangegeven dat de zorg voor de minderjarige slachtoffers nog aanzienlijk verbeterd kan worden. Dit kan bijvoorbeeld door het aantal activiteiten en lessen te verhogen. Een respondent werkzaam als onderzoeker bij Defense for Children gaf aan een minderjarige slachtoffer te kennen die in een opvang zat en weinig werd begeleid. De minderjarige kreeg een paar uur Engelse les in de week en verder waren er weinig activiteiten of begeleiding vanuit de opvang. Tot slot is er een spanningsveld wat betreft het slachtoffer- en daderperspectief. Sommige respondenten die werkzaam zijn binnen de politie en het Openbaar Ministerie twijfelen in sommige gevallen of iemand een slachtoffer is of een dader. Zeker bij ‘oudere’ slachtoffers, (vanaf een jaar of veertien tot achttien jaar) zijn die twijfels aanwezig. Het zijn nog minderjarigen, maar ze hebben wellicht meer het besef waar ze mee bezig zijn. Wijkagent Ede: “Voor de politie is dat best wel een dilemma, vooral bij meiden van 14, 15 of 16 jaar. Zijn zij nou dader, of zijn zij nou slachtoffer? Gaan wij ze vervolgen, of gaan ze richting hulpverleningstraject? Die meiden plegen babbeltrucs, beroven oude mensen aan de deur. Ze zijn erg getraind, het zijn daders. Maar waarom doen ze het? Is dat een spontante actie, of zit daar wat achter? Er kan ook een slachtofferschap in zitten.”
  • 25. 25 5.4 Roma In de inleiding werden een aantal onderzoeken genoemd die aangaven dat voornamelijk Roma betrokken zijn bij criminele uitbuiting. De vraag is of de uitkomst van deze onderzoeken overeenkomt met datgene wat de respondenten weten. Daarom wordt dit onderwerp in deze paragraaf behandeld. Alle geïnterviewde respondenten constateerden dat voornamelijk kinderen met een Roma-achtergrond het slachtoffer worden van criminele uitbuiting. Hoogleraar Criminologie: “Ja, ze komen heel veel uit Oost-Europa, de Balkanlanden. Wij zien dat het vooral kinderen zijn uit die landen. Met een Roma-achtergrond.” Landelijk Coördinator Mobiel Banditisme, Nationale Politie: “Ik denk dat er bovengemiddeld veel kinderen met een Roma-achtergrond betrokken zijn bij criminele activiteiten.” Operationeel Specialist, Nationale Politie: “Niet alle Romafamilies stoppen hun kinderen in de criminaliteit, maar het zijn vaak wel Roma die hun kinderen uitbuiten.” Dat voornamelijk minderjarigen met een Roma-achtergrond slachtoffer zijn van criminele uitbuiting blijkt op verschillende manieren volgens de respondenten. Zij hebben voorbeelden gegeven van kinderen die zelf toegeven een Roma-achtergrond te hebben. Daarnaast is volgens drie respondenten aan de hand van bepaalde namen duidelijk of iemand een Roma- afkomst heeft. Waarom voornamelijk Roma in de criminele uitbuiting terecht komen heeft verschillende redenen volgens de respondenten. Armoede is een factor die elke respondent heeft genoemd. Hoogleraar Criminologie: “Er zijn veel kinderen die betrokken zijn bij criminaliteit, als manier om te overleven. Want ze leven daar in enorme armoede, we kunnen het onszelf niet voorstellen.” Officier van Justitie Mensenhandel: “Je kunt je niet voorstellen dat anno 2015 dit in Europa nog kan, het is echt pure, pure armoede. Complete uitzichtloosheid. Het zijn krotten, aan de rand van een rivierbedding waar nog met paard en wagen gelopen wordt. Waar je kinderen achter hun moeder ziet lopen die de hele dag flessen of plastic verzamelen. Kinderen dragen kleding met gaten erin, ze sloppen achter moeder. Er zit geen leven in, er is geen hoop. Een blik en de kwetsbaarheid is gegeven, er wordt ook naar deze mensen gekeken als zijnde inferieur, tweederangs en zo leven zij ook.”
  • 26. 26 Landelijk Coördinator Mobiel Banditisme, Nationale Politie: “We kunnen ons wel afvragen waarom ze naar Nederland komen, maar ze hebben daar natuurlijk niks.” Nog een factor die door elke respondent is genoemd is discriminatie. Roma worden regelmatig gediscrimineerd, dit kan bijdragen aan het betrokken raken bij criminele uitbuiting. Voorbeelden van discriminatie werden ook regelmatig genoemd. Zo zijn er mensen met een Roma-achtergrond die werk zoeken, maar vanwege hun afkomst niet worden aangenomen. Over de discriminatie en armoede die Roma ervaren waren alle respondenten het eens. Waar de respondenten het niet over eens waren, is etnische registratie van Roma. Sommige respondenten vinden het irrelevant om de etniciteit te benoemen en registreren, andere respondenten kijken hier weer anders tegenaan. Registratie op basis van etniciteit kan enerzijds meer inzicht geven in de betrokkenheid van bepaalde etnische minderheden in de criminaliteit, zo vinden ook deze respondenten: Landelijk Coördinator Mobiel Banditisme, Nationale Politie: “Het begint wel met het onderkennen van het probleem. Roma hebben een hele strakke positieve communicatiegroep achter ze, die hebben het over onderdrukking, de Tweede Wereldoorlog en hoe een zware positie ze hebben. Maar als we het over criminaliteit gaan hebben dan wordt er gebagatelliseerd. Maar er wordt vergeten dat bepaalde families gewoon veel criminaliteit plegen.” Hoogleraar Criminologie: “Ik vind het belachelijk dat er geen etnische registratie is in Nederland, met het oog op stigmatisatie is het niet toegestaan. Maar aan de andere kant, als je het niet doet dan weet je niet over wie het gaat. Als je etnisch registreert, dan kun je nagaan ‘ok dat is clan 1’. En dan kan je naar Oost-Europese landen, en daar navragen ‘wat zijn de problemen met clan 1 en hoe kunnen we het oplossen?’. Want hier kunnen we de problemen van bijvoorbeeld Roemenië niet oplossen.” Anderzijds kan etnische registratie ook stigmatiserend werken. Het risico bestaat dat iemand niet als individu wordt behandeld, maar als een persoon die zich binnen een bepaalde categorie bevindt (Siebers, 2009). Landelijk Projectleider Kinderuitbuiting, Nationale Politie: “We hebben het veel liever over
  • 27. 27 de families zelf. Wat gebeurt er, wat doen ze, wat zijn de incidenten? ‘Ze’ zijn dan de problematische familienetwerken. Dat kunnen ook Turkse, Marokkaanse of Nederlandse families zijn. Je spreekt ook niet over ‘de Roma’, er zijn verschillende groepen Roma. Wij vinden dat helemaal niet relevant. Het gaat erom wat we zien, welke incidenten er zijn, kunnen wij verbanden leggen en kunnen wij zien of er een aantal kenmerken zijn die telkens bij een aantal families terugkomen. Dan moet je weten dat Romacultuur een aantal principes kent zoals een hele sterke sociale samenhang, een vrij traditionele denkbeeld in hoe ze naar vrouw/manverhouding kijken. Ook daarvan geldt weer in die groep wel en in die groep niet. Dus het is heel lastig om dat te veralgemeniseren.” Etnische registratie van Roma kan in de praktijk lastig zijn. Mensen met een Roma- achtergrond wonen in verschillende landen, waardoor de nationaliteit en het herkomstland niet eenvoudig vast te stellen is (Amnesty International, 2010). Daarnaast wordt een kind met een Roma-achtergrond bij de geboorte regelmatig niet geregistreerd. Dit maakt etnische registratie lastig. Ook in de interviews is de gebrekkige registratie door vier respondenten genoemd. Wat de oorzaak hiervan precies is wisten deze respondenten niet. Er werden verschillende oorzaken aangedragen, zoals dat Roma het nut van registratie niet inzien. 5.5 Minderjarigen Minderjarigen lijken bewust te worden ingezet voor criminele activiteiten. Hiervoor zijn verschillende redenen genoemd door de respondenten. Volgens de respondenten die werkzaam zijn binnen het Openbaar Ministerie, is het feit dat kinderen onder de twaalf jaar niet strafbaar zijn een reden om deze jonge kinderen in te zetten. Minderjarigen boven de twaalf jaar zijn wel strafbaar, maar worden vaak wegens het jeugdstrafrecht mild gestraft. Vaak worden ze na lichte vergrijpen, zoals winkeldiefstal, binnen een dag of een week alweer vrijgelaten. De minderjarigen kunnen dan in korte tijd na hun vrijlating weer in de criminaliteit geraken. Minderjarigen zijn daarnaast gemakkelijk te sturen. Een minderjarige doet sneller iets wat hem of haar wordt opgedragen dan een volwassene. Officier van Justitie Mensenhandel: “Minderjarigen zijn makkelijk te beïnvloeden. Vroeger als kind als mijn vader wat zei of de juf, dan deed ik dat gewoon.” Dat minderjarigen makkelijk zijn te sturen maakt het voor de uitbuiters gemakkelijk om opdrachten te geven aan minderjarigen, aangezien ze minder snel zullen weigeren. Een andere reden die door een aantal respondenten wordt genoemd, is dat minderjarigen vaak door mensen als onschuldig worden gezien. Als een minderjarige bij iemand in de buurt komt, dan
  • 28. 28 denkt diegene niet direct aan de mogelijkheid dat die minderjarige hem gaat beroven. Er wordt door de meeste mensen geen link gelegd tussen kinderen en criminaliteit. Landelijk Coördinator Mobiel Banditisme, Nationale Politie: “Ik denk dat ze minder opvallen. Als ik zie hoe zij actief zijn met zakkenrollen. Oudere mensen of toeristen die maken niet gelijk de connectie met een kind dat die van je spullen gaat afhelpen. In de winkel ook, je let niet gelijk op een kind. Zeker als er nog een ouder erbij loopt. Dan denk je ‘oh dat is vader en zoon, of moeder en dochter’, dat is het labeltje wat je er dan gelijk opplakt. Wij associëren kinderen niet met criminaliteit, dat is nou net onze zwakte. En daar maken zij gebruik van. Daarom zijn die kinderen zo interessant om in te zetten. Iedereen heeft een beeld van hoe een boef eruitziet, je moet er gewoon niet uit zien als een boef. Nog een reden voor de betrokkenheid van minderjarigen in de criminele uitbuiting is uithuwelijking. Binnen de Romacultuur kan, volgens een paar respondenten, vroege uithuwelijking van vrouwen mogelijk een rol spelen als het gaat om criminele uitbuiting. Als er een huwelijk plaatsvindt, wordt aan de familie van het meisje een bruidsschat betaald. Het meisje moet de bruidsschat vervolgens weer terugverdienen voor de schoonfamilie. Dit gebeurt dan vaak in de criminaliteit. Wijkagent Ede: “De meisjes worden op een gegeven moment verkocht als bruid, er wordt een bruidsschat voor betaald. De schoonfamilie verwacht dat zij de bruidsschat terugbetaalt. Dus ze wordt eigenlijk gedwongen om het geld wat ze gekost heeft terug te verdienen. En ja, dat gebeurt in de criminaliteit.”
  • 29. 29 6. Conclusie In het resultatenhoofdstuk zijn meerdere onderwerpen besproken, die allemaal relevant zijn voor de onderzoeksvraag en de deelvragen van dit artikel. Aan de hand van de deelvragen wordt de onderzoeksvraag beantwoord in de conclusie. De onderzoeksvraag is: Welke factoren dragen bij aan het slachtofferschap van criminele uitbuiting voor minderjarigen met een Oost-Europese achtergrond? 6.1 De omvang van criminele uitbuiting De eerste deelvraag gaat over de omvang van criminele uitbuiting, of hier zicht op is. Een respondent welke werkzaam is bij de politie, heeft aangegeven dat 110 kinderen afgelopen jaar in Nederland zijn opgepakt door de politie. De rest van de respondenten gaf aan geen kennis te hebben van het aantal minderjarige slachtoffers van criminele uitbuiting. Dit komt onder andere door het dark number, waarbij de werkelijke aantallen onbekend zijn omdat niet alle zaken bij de politie bekend zijn en geregistreerd staan. Daarnaast hebben respondenten aangegeven dat slachtoffers van criminele uitbuiting pas sinds kort worden herkend. Voorheen werden de opgepakte minderjarigen gezien als verdachte van een criminele activiteit, niet als iemand die gedwongen wordt tot het plegen van een delict. 6.2 Rekrutering minderjarigen Op welke wijze minderjarigen met een Oost-Europese achtergrond betrokken raken bij criminele uitbuiting is de tweede deelvraag. Uit de resultaten en de literatuur is gebleken dat criminele uitbuiting voornamelijk binnen familieverband voorkomt. Ouders of andere familieleden sturen de minderjarigen de straat op om criminele activiteiten te plegen, om op die manier winst te behalen. Het is niet duidelijk welke families binnen de Romagemeenschap betrokken raken bij criminele uitbuiting. Er is ook een mogelijkheid dat minderjarigen geronseld worden door criminele organisaties, in welke mate dit voorkomt is niet bekend. Weinig respondenten hebben het ronselen door criminele organisaties benoemd in de interviews. Dit hoeft echter niet te betekenen dat het niet voorkomt. Volgens respondenten zijn het dus voornamelijk familieleden van de minderjarigen maar de vraag is in hoeverre dit klopt aangezien bijna geen onderzoek is gedaan naar daders van criminele uitbuiting.
  • 30. 30 6.3 Dader of slachtoffer? Hoe minderjarigen worden gezien wanneer blijkt dat ze betrokken zijn bij criminele uitbuiting is de derde deelvraag, ze kunnen als slachtoffer, dader of allebei worden gezien. De politie merkt de minderjarigen die opgepakt worden vaak als verdachte aan. Slachtoffers van criminele uitbuiting lijken in de praktijk niet altijd herkend te worden. Het komt regelmatig voor dat de politie niet genoeg onderzoekt of er wellicht van meer sprake is dan alleen een delict gepleegd door een minderjarige. Dit leidt er toe dat minderjarigen als verdachte worden gezien en niet als slachtoffer van criminele uitbuiting. De minderjarige loopt het risico om een straf opgelegd te krijgen en zo wordt voorbijgegaan aan de mogelijkheid dat het kind slachtoffer is van mensenhandel. Minderjarigen die als verdachte wordt gezien door de politie en de rechter krijgt een lichte straf omdat het jeugdstrafrecht wordt toegepast. Vaak staan de opgepakte minderjarigen na een paar dagen of een paar weken alweer buiten. Wanneer zij weer vrij komen gaan ze weer verder met het plegen van delicten, omdat ze snel weer in contact komen met de uitbuiters. Deze gang van zaken maakt dat criminele uitbuiting van minderjarigen in stand wordt gehouden. Er wordt namelijk in zulke gevallen niet adequaat gehandeld door de politie en het Openbaar Ministerie. Een paar respondenten, die werkzaam zijn binnen de Nationale Politie en het Openbaar Ministerie, gaven wel aan dat steeds meer minderjarigen als slachtoffer van criminele uitbuiting worden aangemerkt, in plaats van verdachte. Dit heeft onder andere te maken met de bewustwording van het fenomeen. In hoeverre het voorkomt dat de politie slachtoffers van criminele uitbuiting ook daadwerkelijk aanmerken als slachtoffer is niet bekend. Minderjarigen die gedwongen worden tot het plegen van criminele activiteiten, moeten de mogelijkheid krijgen om niet gestraft te worden volgens het non-punishmentbeginsel. Echter, uit de resultaten is dus gebleken dat die mogelijkheid niet altijd wordt gegeven in de praktijk. De respondenten is daarnaast gevraagd of zij de minderjarigen die betrokken raken zien als slachtoffer of als dader. De meeste respondenten gaven aan de minderjarigen als slachtoffer te zien, omdat deze minderjarigen gedwongen worden tot het plegen van criminele activiteiten. Niet elke respondent ziet de minderjarigen als slachtoffer, er zijn respondenten die aangaven sommige minderjarigen ook als dader te zien. Leeftijd speelt hierbij een rol. Het gaat dan vooral om minderjarigen vanaf een jaar of veertien, waarbij er twijfels lijken te zijn of ze alleen het slachtoffer zijn. De ‘oudere’ minderjarigen hebben meer het besef waar ze mee bezig zijn en maken zelf ook slachtoffers bij het plegen van delicten. Dit gegeven maakte het voor een paar respondenten lastig om sommige minderjarigen alleen als slachtoffer te zien van criminele uitbuiting. De twijfels van deze paar respondenten is te begrijpen, echter deze
  • 31. 31 tieners worden gedwongen om criminele activiteiten te plegen, ongeacht of ze het besef hebben. De delicten die ze plegen kunnen soms ingrijpend zijn, maar de vraag is of de delicten gepleegd zouden zijn als de minderjarigen een vrije wil hadden. Het is daarnaast niet makkelijk om de criminele uitbuiting te laten stoppen als tiener. Respondenten gaven aan geen of enkele minderjarigen te kennen die zelf naar de politie zijn gestapt en aangifte hebben gedaan. Dat er weinig aangifte wordt gedaan kan te maken hebben met het feit dat minderjarigen die betrokken raken bij criminele uitbuiting zichzelf niet als slachtoffer zien volgens respondenten. Van jongs af aan wordt hen geleerd om criminaliteit te plegen. Volgens een aantal respondenten weten ze niet beter, waardoor er bij deze minderjarigen niet het besef is dat ze een slachtoffer zijn van criminele uitbuiting. 6.4 Mogelijke verklaringen De laatste deelvraag was: Wat zijn de mogelijke verklaringen die gegeven kunnen worden voor het feit dat minderjarigen met een Oost-Europese achtergrond het slachtoffer worden van criminele uitbuiting? Uit zowel de literatuur als de interviews blijkt dat de Oost- Europese minderjarigen voor het merendeel een Roma-achtergrond hebben. Dat voornamelijk minderjarigen met een Roma-achtergrond slachtoffer zijn van criminele uitbuiting heeft meerdere oorzaken. Armoede en discriminatie zijn twee factoren die elke respondent heeft genoemd. Arme families of criminele organisaties proberen geld te verdienen door kinderen naar West-Europa te brengen en daar criminaliteit te laten plegen. Discriminatie maakt het daarnaast lastig voor Roma om zich te ontwikkelen als individu. Door de discriminatie hebben zij bijvoorbeeld moeite om een baan te vinden. Voor sommigen is de enige uitweg die van de criminaliteit. De Strain Theory die besproken is in het theoretisch kader sluit hierbij aan. Door de armoede waarin Roma leven en de discriminatie die zij ervaren is het lastiger om via legale middelen het doel (rijkdom) te behalen. Dit kan ertoe leiden dat sneller naar illegale middelen wordt gegrepen om alsnog rijkdom en wint te behalen. Criminele uitbuiting is in dit geval het illegaal middel waarmee het doel wordt behaald. Ook de Labelingtheorie is besproken in het theoretisch kader. De factor discriminatie heeft hiermee te maken. Mensen met een Roma-achtergrond worden regelmatig negatief gelabeld, zo blijkt uit de resultaten en de literatuur. Wanneer iemand een negatief label krijgt opgeplakt kan dit ertoe leiden dat diegene zich naar dat negatieve label gaat gedragen, oftewel crimineel gedrag gaat vertonen. Ook kan een negatief label ervoor zorgen dat iemands kansen beperkt zijn in de samenleving. Het vinden van een baan is bijvoorbeeld lastiger. Labeling kan dus leiden tot Strain. Iemand
  • 32. 32 met beperkte kansen of middelen, vanwege dat label, kan sneller grijpen naar illegale middelen om alsnog het doel te behalen. Naast discriminatie en armoede kan ook uithuwelijking verklaren waarom minderjarigen met een Roma-achtergrond betrokken raken bij criminele uitbuiting. Uit de resultaten is gebleken dat uithuwelijking van minderjarige meisjes binnen de Romacultuur regelmatig voorkomt. De familie van de bruid krijgt dan een bruidsschat overhandigd. De bruidsschat moet vervolgens worden terugverdiend door het meisje. Op deze manier kan criminele uitbuiting ontstaan. Hoe vaak dit voorkomt is niet bekend, omdat er weinig literatuur over te vinden is. Dit komt waarschijnlijk doordat het lastig te onderzoeken is. Dit gaven een paar respondenten tijdens de interviews ook aan. Een huwelijk en het betalen van de bruidsschat gebeurt vaak binnenshuis. Om hier zicht op te krijgen is moeilijk. Uit de interviews en de literatuur is gebleken dat veel Roma in hun geboorteland niet worden geregistreerd. Kinderen die ongeregistreerd zijn kunnen gemakkelijk slachtoffer worden van criminele uitbuiting. Gemeentes en andere instanties merken het namelijk niet op als een kind naar West-Europa verhuist en daar vervolgens in de mensenhandel terecht komt. De identiteit van deze minderjarigen is niet bekend, want voor de politie is dit moeilijk te achterhalen, zeker als de minderjarigen verschillende aliassen gebruiken. Uit de resultaten bleek dat dit regelmatig voorkomt in de praktijk volgens de politie. Wie de minderjarige is, tot welke familie hij of zij behoort en waar de minderjarige geboren is, kan niet eenvoudig worden vastgesteld, als het gaat om een ongeregistreerd kind. Geen registratie van minderjarigen bij de geboorte is dus een risicofactor en verklaart waarom minderjarigen met een Roma-achtergrond makkelijk in de criminele uitbuitingssector terecht komen. Daarnaast is gebleken uit de interviews dat minderjarigen bewust worden ingezet door uitbuiters om criminaliteit te plegen. Uitbuiters weten dat minderjarigen geen zware straffen krijgen wanneer zij gepakt worden, omdat de minderjarige slachtoffers gestraft worden volgens het jeugdstrafrecht. Vaak staan minderjarigen binnen een korte tijd weer buiten nadat ze opgepakt zijn door de politie, en gaan zo weer verder met het gedwongen plegen van delicten. Nog een reden waarom voornamelijk minderjarigen betrokken raken bij de criminele uitbuiting, is omdat ze makkelijk in toom kunnen worden gehouden door de uitbuiters. Een minderjarige gehoorzaamt sneller dan een volwassene. Voor uitbuiters is het daarom gemakkelijker om een minderjarige uit te buiten dan een volwassen persoon. Tot slot kan geconcludeerd worden dat voornamelijk minderjarigen met een Roma- achtergrond betrokken raken bij criminele uitbuiting. Armoede, discriminatie, gebrekkige registratie in het geboorteland en uithuwelijking van minderjarigen zijn verklaringen waarbij
  • 33. 33 de Roma-achtergrond een rol speelt. Om criminele uitbuiting te bestrijden en te voorkomen moet aan deze factoren gewerkt worden. Het is echter lastig om factoren zoals armoede en discriminatie tegen te gaan in Oost-Europa vanuit Nederland. Preventieve maatregelen zijn moeilijk te nemen. Een minderjarige is namelijk al uit Oost-Europa gehaald en wordt in Nederland of andere West-Europese landen gedwongen om criminaliteit te plegen. In Nederland zouden vooral repressieve maatregelen kunnen helpen om criminele uitbuiting te bestrijden. Het is echter te betwijfelen of een harde aanpak criminele uitbuiting laat verdwijnen, waarschijnlijk wordt het probleem alleen verplaatst. Uitbuiters kunnen zich verplaatsen naar andere landen in Europa waar een minder harde aanpak voor criminele uitbuiting bestaat. Duidelijk is dat criminele uitbuiting een ingewikkeld fenomeen is, waar niet snel een goede oplossing voor de lange termijn kan worden bedacht. 7. BeperkingenenAanbevelingen Dit onderzoek kent een aantal beperkingen. Tien respondenten zijn geïnterviewd, de resultaten van dit onderzoek kunnen hierdoor niet generaliseerd worden. Dat niet veel experts meegenomen zijn voor dit onderzoek ligt ook aan het onderwerp. Er is in Nederland niet veel expertise wat betreft criminele uitbuiting van minderjarigen. Daarnaast zijn voornamelijk respondenten geïnterviewd die werken bij de Nationale Politie of het Openbaar Ministerie. In deze studie zijn geen mensen geïnterviewd die in de zorg werken en minderjarige slachtoffers van criminele uitbuiting behandelen. Zorgpersoneel staan meer in contact met de slachtoffers en kunnen wellicht een ander perspectief bieden aan de criminele uitbuiting. Dat er geen zorgpersoneel is geïnterviewd ligt aan het gebrek aan middelen. Weinig geïnterviewde respondenten hadden contacten die zich bezig hielden met de zorg van minderjarige slachtoffers. De resultaten gaven een nieuw inzicht in het uithuwelijken van jonge meisjes en de bruidsschat die daarbij komt kijken. Dit onderwerp is benoemd door de respondenten die er door hun werkzaamheden het vaakst mee te maken hebben gehad, waaronder een politieagente die veel onderzoek doet naar uithuwelijking binnen de Romagemeenschap. Aanbevolen wordt dan ook om te onderzoeken in hoeverre er een verband is tussen criminele uitbuiting en de bruidsschat. Alhoewel dit lastig is te onderzoeken, kan met kwalitatief onderzoek meer inzicht verkregen worden in dit onderwerp, bijvoorbeeld door middel van
  • 34. 34 interviews met zowel experts op het gebied van uithuwelijking van Roma als vrouwen met een Roma-afkomst. Een ander onderwerp dat wel in de interviews is besproken, maar niet duidelijk naar voorkomt in de literatuur, is de opening van de EU-grenzen. Er werd door sommige respondenten aangegeven dat sinds de opening van de grenzen voor Oost-Europese landen, het aantal opgepakte minderjarigen voor gepleegde delicten lijkt te zijn toegenomen. Het is namelijk gemakkelijker om de minderjarigen naar andere landen te vervoeren wanneer de grenzen open zijn. Minderjarigen die in Nederland worden opgepakt, blijken in andere landen, zoals Oostenrijk en Spanje, ook geregistreerd te staan als verdachte van een crimineel delict. Aan de politie wordt daarom aanbevolen om meer met buitenlandse partners samen te werken. Zo kunnen minderjarigen die in verschillende Europese landen criminele activiteiten hebben moeten plegen eerder worden opgemerkt en gesignaleerd. Uit de resultaten is gebleken dat er met buitenlandse partners wordt samengewerkt, maar dat dit niet genoeg voorkomt. In sommige gevallen is een kind al in drie verschillende landen opgepakt voordat wordt opgemerkt dat het een slachtoffer is van criminele uitbuiting. Daarnaast is er nog weinig bekend over de uitbuiters van de minderjarigen. Welke families of netwerken zich met criminele uitbuiting bezighouden is nog nauwelijks bekend. Een onderzoek hiernaar kan meer inzicht krijgen. Dit heeft ook voordelen voor de politie, want als bekend wordt welke groeperingen of families zich schuldig maken aan criminele uitbuiting, dan kan dit de opsporing vergemakkelijken. Wat in Nederland kan worden gedaan, is onder andere het fenomeen criminele uitbuiting meer onder de aandacht te brengen binnen de Nationale Politie en het Openbaar Ministerie. Lezingen over het onderwerp criminele uitbuiting aan mensen die werkzaam zijn binnen de Nationale Politie en het Openbaar Ministerie worden ook aangeraden. Ook kunnen workshops gegeven worden, waarbij gefocust kan worden op de manier waarop slachtoffers herkend kunnen worden, zoals de indicatoren die in dit onderzoek naar voren zijn gekomen. In de resultaten zijn verschillende indicatoren van criminele uitbuiting genoemd, waarop gelet kan worden. Deze indicatoren zijn: de aard van de buit, het tijdstip of de dag waarop het strafbare feit gepleegd is en de taal die de minderjarige spreekt. Als door de politie gelet wordt op deze indicatoren, dan kunnen slachtoffers van criminele uitbuiting sneller herkend worden. Het is belangrijk om meer bewustzijn te creëren, zodat minderjarigen niet meer slechts als verdachte worden gezien. Zolang de minderjarigen niet worden herkend als slachtoffer blijven zij uitgebuit worden. Wat de impact is op de minderjarigen die in de criminele uitbuiting terecht komen is niet duidelijk, maar het is voor te stellen dat het
  • 35. 35 verschillende negatieve effecten kan hebben. Verder is nog geen onderzoek gedaan naar hoe het zorgtraject verloopt en het is ook niet bekend hoeveel slachtoffers van criminele uitbuiting momenteel in een gesloten opvang zitten in Nederland. Aanbevolen wordt om hier onderzoek naar te doen, het is belangrijk om zicht te krijgen op het verloop van het slachtoffertraject van de minderjarigen. Een adequate behandeling kan er namelijk voor zorgen dat de minderjarigen hun ervaringen makkelijker kunnen verwerken. Dit onderzoek heeft getracht meer bewustzijn en aandacht te creëren voor criminele uitbuiting. Er is echter nog veel onbekend over dit onderwerp. Vervolgonderzoek is daarom nodig. De gedane aanbevelingen voor vervolgonderzoek zijn van belang, aangezien het zal helpen om criminele uitbuiting tegen te gaan.
  • 36. 36 8. Referenties Anti-Slavery International. (2014). Trafficking for forced criminal activities and begging in Europe. Exploratory study and good practice examples. London: Anti-Slavery International. Arhin, A. (2012). Conceptualizing child labour trafficking and exploitation: the case of Roma children in Montenegro. Temida, 15(3), 161-186. Becker, H. S. (1963). Outsiders: studies in the sociology of deviance. New York: The Free Press. Baarda, B., Bakker, E., Goede, M. de., Fischer, T., & Julsing, M. (2013). Basisboek kwalitatief onderzoek. Houten: Noordhoff Uitgevers bv Groningen. Brüggemann, C. (2014). Romani culture and academic success: arguments against the belief in a contradiction. Intercultural Education, 25(6), 439-452. Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid. (2013). Nederland eerste ter wereld met rechters gespecialiseerd in mensenhandelzaken. Geraadpleegd op 11 januari 2016, van http://www.hetccv.nl/nieuws/2013/04/nederland-eerste-ter-wereld-met-rechters- gespecialiseerd-in-mensenhandelzaken.html Choi, K. (2010). Human trafficking for sexual exploitation in the UK: case study of Eastern Europe and the Baltic States’ women. International Area Review, 13(1), 105-126. CoMensha. (2014). Rapportage januari t/m november 2014. Amersfoort: CoMensha. Council of Europe. (2009). Geraadpleegd op 10 maart 2015, van http://conventions.coe.int/Treaty/en/Treaties/Html/197.htm Council of Europe. (2012). Human rights of Roma and travellers in Europe. Strasbourg: COE. European Union Agency for Fundamental Rights. (2009). Annual Report. European Union Agency for Fundamental Rights. (2015). The fundamental rights position of Roma and travellers in the European Union. European Commission. (2014). Report on the implementation of the EU framework for national Roma integration strategies. Belgium: EU.
  • 37. 37 Europol. (2011). Children trafficked and exploited inside Europe criminal gangs. Geraadpleegd op 08 maart 2015, van https://www.europol.europa.eu/content/press/children- trafficked-and-exploited-inside-europe-criminal-gangs-501 Eurostat. (2015). At-risk-of-poverty rate by poverty threshold, age and sex. Geraadpleegd op 12 maart 2015, van http://appsso.eurostat.ec.europa.eu/nui/show.do?dataset=ilc_li02 Grover, D. (2009). Starting at the beginning. The meaningful inclusion of Roma children in early childhood services. Geneva, Switzerland: Unicef. Gjermeni, E., Van Hook, M. P., Gjipali, S., Xhillari, L., Lungu, F. & Hazizi, A. (2008). Trafficking of children in Albania: patterns of recruitment and reintegration. Child Abuse & Neglect, 32. Kyuchukov, H. (2000). Transformative education for Roma (Gypsy) children: an insider’s view. Intercultural Education, 11(3), 273-280. Merton, R. K. (1938). Social structure and anomie. American Sociological Review,3, 672- 682. Merton, R. K. (1948). The self-fulfilling prophecy. The Antioch Review, 8(2), 193-210. Miskovic, M. Roma education in Europe: practices, policies and politics. London: United Kingdom. Nagle, L.E. (2008). Selling Souls: The effect of globalization on human trafficking and forces servitude. Wisconsin International Law Journal, 26(1), 131-162. LeRoy, G., & Potts, Jr. (2003). Global trafficking in human beings: assessing he succes of the united nations protocol to prevent trafficking in persons. George Washington International, 35(1), 227-249. Nationaal Dreigingsbeeld. (2012). Overige Uitbuiting 2007-2010. Driebergen: KLPD. Nationaal Rapporteur Mensenhandel. (2002). Eerste rapportage van de Nationaal Rapporteur. Den Haag: BNRM. Nationaal Rapporteur Mensenhandel. (2009). Zevende rapportage van de Nationaal Rapporteur. Den Haag: BNRM.
  • 38. 38 Organization for Security and Co-operation in Europe. (2013). Policy and legislative recommendations towards the effective implementation of the non-punishment provision with regard to victims of trafficking. Vienna, Austria: OSCE. Poucki, S. & Bryan, N. (2014). Vulnerability to human trafficking among the Roma population in Serbia: the role of social exclusion and marginalization. Journal of Intercultural Studies, 35(2), 145-162. Rijksoverheid. (2014). Gemeenten kunnen verder met aanpak uitbuiting van Roma-kinderen. Geraadpleegd op 2 februari 2016, van https://www.rijksoverheid.nl/actueel/nieuws/2014/04/03/gemeenten-kunnen-verder-met- aanpak-uitbuiting-van-roma-kinderen Rechtspraak. (2013). ECLI:NL:RBMNE:2013:2679. Geraadpleegd op 15 december 2015, van http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBMNE:2013:2679 Siebers, H. (2009). Registreren van etniciteit is spelen met vuur. Openbaar Bestuur, 19(2), 2- 6. Sollie, H., Wijkhuijs, V., Hilhorst, W., Wal, R. & Kop, N. (2013). Aanpak multi- problematiek bij gezinnen met een Roma-achtergrond. Een kennisfundament voor professionals. Den Haag: Boom Lemma Uitgevers. Sigona, N. (2003). How can a ‘nomad’ be a refugee? Kosovo Roma and labelling policy in Italy. Sociology, 37(1), 69-80. Unicef. (2011). The right of Roma children to education. Geneva, Switzerland: Unicef. United Nations. (2014). Human trafficking has no place in modern world. Geraadpleegd op 4 april 2015, van http://www.un.org/apps/news/story.asp?NewsID=48271#.Vrm6XrerS70 United Nations Development Programme. (2012). Roma education in comparative perspective. Bratislava: UNDP. Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum. (1997). Criminaliteit en etnische minderheden. Een criminologische analyse. Den Haag: WODC. Yesufu, S. (2014). The impact of labelling theory on the Gypsies and travelers in the United Kingdom. University of Kwazulu-Natal, South Africa.
  • 39. 39 9. Appendix 9.1 Vragenlijst interviews 1. Criminele uitbuiting Wat verstaat u onder criminele uitbuiting? Denkt u dat criminele uitbuiting onder mensenhandel valt? Hoe lang denkt u dat dit fenomeen (criminele uitbuiting van minderjarigen) in Nederland aan de gang is? Hoe groot denkt u dat het fenomeen is? Denkt u dat criminele uitbuiting van minderjarigen in de toekomst zal afnemen of toenemen? 2. perceptie: slachtoffer/dader. Hoe zou u de minderjarigen die criminaliteit plegen, waarvan later blijkt dat er sprake is van criminele uitbuiting aanmerken? Als verdachte, slachtoffer of allebei? Hoe denkt u dat uw collega’s in uw werkveld hier tegenaan kijken? 3. Hebben de minderjarigen overeenkomstige kenmerken wat betreft afkomst, zo ja waaruit blijkt dat volgens u? Denkt u dat het behoren tot een minderheid de minderjarigen extra kwetsbaar maakt? 4. Uitbuiters Welke verhouding hebben de uitbuiters en de minderjarigen met elkaar volgens u? Op welke manieren worden de minderjarigen geronseld door de uitbuiters denkt u? Zijn er bepaalde manieren die de uitbuiters toepassen om de minderjarigen te laten doen wat zij willen, kunt u wellicht concreet een paar casussen noemen, mocht u die kennen? 5. Minderjarigen Kunt u een verklaring geven waarom voornamelijk minderjarigen betrokken raken bij criminele uitbuiting? 6. Beleid Wat is uw perceptie tegenover het huidige beleid in Nederland wat gevoerd wordt om criminele uitbuiting te bestrijden? Zijn er volgens u nog verbeterpunten qua beleid? En zo ja, hoe ziet u dat voor zich?