SlideShare a Scribd company logo
1 of 16
Download to read offline
Aangeleerde Tolerantie?
Een onderzoek naar het verband tussen opleidingsniveau en opvattingen
over immigranten in Nederland.
Abstract:
Door het vrije werkverkeer tussen de lidstaten uit de Europese Unie, is het aantal immigranten dat
participeert op de arbeidsmarkt sinds 2004 sterk toegenomen. Deze toename van nieuwkomers is aanleiding
voor een stevige politieke discussie over immigratie en integratie, waarbij verdringing van autochtone
Nederlanders op de arbeidsmarkt hoog geagendeerd staat. In deze studie staat de volgende onderzoeksvraag
centraal; is er een verband tussen opleidingsniveau en opvattingen over immigranten en is dit verband te
verklaren op basis van de etnische competitietheorie? Vanuit de etnische competitietheorie, gebaseerd op het
idee dat er een competitie bestaat over schaarse goederen tussen twee groepen, wordt in dit artikel een
positief verband verwacht tussen opleidingsniveau bij autochtone Nederlanders en attitudes ten opzichte van
immigranten. Voor het onderzoek is gebruik gemaakt van data uit het Internationaal Sociaal Survey
Programma (ISSP), dat in 2004/2005 het onderzoek richtte op het onderwerp Burgerschap en Nationale
Identiteit. De hypothese is getoetst middels een regressieanalyse, waaruit blijkt dat er een significant,
positief verband bestaat tussen opleidingsniveau en opvattingen over immigranten. Naarmate het
opleidingsniveau van autochtone Nederlanders stijgt, wordt de houding tegenover immigranten gemiddeld
genomen positiever. Dit positieve verband blijft bestaan na controle voor leeftijd, geslacht en het bezitten
van een betaald werk.
Kwantitatief Leeronderzoek
Datum: 12 april 2015
Premaster Sociologie
Groep 2A: Jisca Plomp 409960jp, Pim Hoefnagels 414576ph, Anne-Marie Backx 419937ab, Arno
Molegraaf, 419967am, Diana van Schilt 420321ds
Tutor: Xanel Rooderkerk 57710xro
Aantal woorden: 5235
1
Inleiding
Sinds de toetreding van de tien lidstaten Cyprus, Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Malta, Polen,
Slovenië, Slowakije en Tsjechië tot de Europese Unie (EU) in 2004, is er binnen de westerse EU landen door
het vrije werkverkeer een toename van immigranten, zo ook in Nederland (CBS, 2014). Naast deze
ontwikkeling is er, sinds Pim Fortuyn in 2001 de term ‘islamisering’ het politieke debat inbracht (Doppen,
2010), een steeds sterkere politieke en maatschappelijke discussie over integratie. In augustus 2013 spraken
minister Lodewijk Asscher van de Partij van de Arbeid (PvdA) en de Engelse publicist David Goodhart in
een ingezonden brief aan de Volkskrant over ‘code oranje’, refererend aan de kleurcodering voor de
weerswaarschuwing “extreem weer” van het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (KNMI). Door
het vrije verkeer van werknemers binnen de EU, moeten laagopgeleiden in Nederland en andere rijkere EU-
landen concurreren op de arbeidsmarkt met nieuwkomers die lage lonen en slechte arbeidsomstandigheden
gewend zijn (Herderscheê, 2013). Gijsberts en Dagevos (2004) tonen in hun onderzoek aan dat de
opvattingen over immigranten van autochtone Nederlanders over de jaren heen zijn verhard en dat er
discussie is over segregatie van de nieuwkomers. Volgens Asscher en Goodhart, moet er iets aan deze
concurrentie op de arbeidsmarkt worden gedaan om; ‘vergiftiging van de sfeer en aanwakkering van
vreemdelingenhaat tegen te gaan’.
Er is veel onderzoek gedaan naar de negatieve opvattingen van autochtonen ten opzichte van
immigranten. In academische literatuur bestaat een traditie van waaruit negatieve opvattingen over migranten
door de etnische competitietheorie verklaard worden. Deze theorie is gebaseerd op het idee dat er een
competitie bestaat over schaarse goederen tussen twee groepen. De ervaren etnische dreiging kan
voortkomen uit de angst voor het verlies in materialistische middelen of culturele middelen (Manevska &
Achterberg, 2013).
Een herhaaldelijke onderzoeksbevinding is dat er een positief verband bestaat tussen opleidingsniveau
en opvattingen over immigranten. Zo concluderen Chandler en Tsai (2001) op basis van hun onderzoek in de
Verenigde Staten dat er een positief verband bestaat tussen opleidingsniveau en opvattingen over
immigranten. In een onderzoek naar de etnische competitietheorie veronderstelt Savelkoul (2011) dat vooral
mensen met een relatief laag opleidingsniveau, een laag inkomen en een lage beroepsstatus, in sterkere mate
etnische competitie zullen ervaren. Lager opgeleiden zoeken eerder dan hoger opgeleiden in hetzelfde
segment naar banen en huizen, omdat zij zich eerder in dezelfde sociaaleconomische positie bevinden als
veel etnische minderheden (Scheepers, Gijsberts & Coenders, 2002). Dit maakt de kans groter dat lager
opgeleiden dreiging ervaren en geneigd zijn tot het hebben van een meer negatieve houding ten opzichte van
immigranten.
Verschillende onderzoeken waarin een verband wordt aangetoond tussen opleidingsniveau en
opvattingen over immigranten zijn uitgevoerd binnen de VS, Canada en West-Europese landen (Manevska &
Achterberg, 2013; Mayda, 2006; Rustenbach, 2010; Savelkoul, 2011; Scheepers et al., 2002). Met dit
onderzoek willen we nagaan of het verband tussen opleidingsniveau en opvattingen over immigranten, ook
2
specifiek van toepassing is op de Nederlandse situatie. In de VS of Canada gaat het politieke debat met name
over het terugdringen van illegale immigratie (Chandler & Tsai, 2001), terwijl het debat in Nederland is
toegespitst op culturele dreiging zoals verwoord in Pim Fortuyn’s boek “Tegen de islamisering van onze
cultuur” (1997). Daarnaast haalt vandaag de dag politicus Geert Wilders met regelmaat aan dat door de
islamisering de joods-christelijke Nederlandse historie wordt bedreigd (Smeekens, 2011). Ook gaat de
discussie in Nederland over economische dreiging door immigranten, zoals onlangs bleek in het politieke
debat tussen Minister Lodewijk Asscher en de van de PvdA afgesplitste Kamerleden Tunahan Kuzu en
Selcuk Öztürk. Niemandsverdriet (2015) stelt dat Tunahan Kuzu en Selcuk Özturk menen dat er een
“verziekt beeld” over immigranten is ontstaan, een beeld dat immigranten alleen maar geld kosten aan
uitkering en zorg. Dit alles maakt het interessant om het onderzoek naar het verband tussen opleidingsniveau
en opvattingen over immigranten toe te spitsen op de Nederlandse situatie. De onderzoeksvraag die centraal
staat is:
Is er een verband tussen opleidingsniveau en opvattingen over immigranten en is dit verband te verklaren op
basis van de etnische competitietheorie?
Dit onderzoek kan bijdragen aan het vergroten van het inzicht onder beleidsmakers hoe factoren,
zoals bijvoorbeeld arbeidsmarktconcurrentie, van invloed kunnen zijn op de houding ten opzichte van
immigranten.
Theoretisch kader
In de literatuur worden verschillende verklaringen gegeven waarom mensen verschillen in hun opvattingen
over immigranten, gebaseerd op het principe van rationele keuze. De rationele keuzetheorie gaat ervan uit
dat de voorkeur van mensen op het moment dat zij voor een keuze staan, uitgaat naar een oplossing die voor
hen een gunstige kosten-baten balans geeft. Met andere woorden: de uiteindelijke keuze is gebaseerd op
logische afwegingen, waarbij het maximaal haalbare of het meest gunstige voor het individu centraal staat.
De principes van rationele keuze zijn terug te zien in het werk van Weber (Macionis & Plummer, 2005).
Weber onderscheidt vier categorieën / ideaaltypen van rationeel handelen: doelrationeel handelen;
waarderationeel handelen; affectief handelen; traditioneel handelen. Doelrationaliteit wordt door Weber
gedefinieerd vanuit het gezichtspunt van het handelende individu, vanuit diens persoonlijke kennis over zijn
mogelijkheden. Gedrag is doelrationeel indien het is gericht op het met succes bereiken van een bepaald doel
en waarbij zowel doel als middel weloverwogen zijn. Weber had de overtuiging dat de moderniserende
samenleving zich richt naar een toename van het doelrationeel handelen. In zijn optiek wordt de efficiënte
toepassing van middelen voortdurend op de voorgrond geplaatst. Gedrag dat is gebaseerd op andere waarden
dan eigenbelang of economisch rendement, wordt steeds verder naar de achtergrond geplaatst (De Jong,
2011).
Het doelrationeel principe kan aan de basis liggen van de houding die mensen aannemen tegenover
immigranten. Een verklaring voor de houding die mensen aannemen tegenover immigranten wordt gevonden
3
in “de etnische competitietheorie”. De etnische competitietheorie is gebaseerd op het doelrationele principe.
Deze theorie impliceert namelijk dat mensen op basis van rationele keuze een houding aannemen ten
opzichte van mensen met een andere etnische achtergrond. De etnische competitietheorie stelt dat competitie
met individuen met een andere etnische achtergrond, negatieve opvattingen over de andere etniciteit
bevordert (Tolsma, Lubbers & Coenders, 2008). De competitie, en daarmee de negatieve opvattingen,
worden volgens deze theorie groter, naarmate men moet concurreren om schaarse middelen zoals werk
(Savelkoul, 2011).
De etnische competitie wordt in de literatuur omschreven als competitie vanwege economisch
kapitaal. Strijd om economisch kapitaal ontstaat als er dreiging ontstaat vanwege de verdeling van schaarse
goederen, zoals banen en huizen. Deze dreiging gaat altijd vooraf aan de competitie (Blalock, 1967). Binnen
de etnische competitietheorie wordt dan ook de algemene aanname gedaan dat de negatieve houding ten
opzichte van etnische minderheden versterkt naarmate de sociaal-economische positie van het autochtone
individu bedreigd wordt (Quillian, 1995). Concrete competitie met economische gevolgen wordt
bijvoorbeeld gevoeld als immigranten concurrenten worden op de arbeidsmarkt (Scheepers et. al., 2002). De
ervaren dreiging kan ontstaan op basis van oorzaken van macroniveau tot microniveau, zoals toename van
migratiestromen of de verandering in etnische spreiding op de werkvloer. Negatieve opvattingen over
immigranten nemen toe als de economische situatie verslechtert (Quillian, 1995).
Uit verschillende studies is naar voren gekomen welke groepen meer economische dreiging van
migranten ervaren en eerder geneigd zijn tot etnische uitsluiting. Een belangrijke studie waarin onderzoek is
gedaan naar houdingen ten opzichte van immigranten, is de studie van Mayda (2006). Zij toont met haar
onderzoek, onder de landen Verenigde Staten , Canada , Japan en een aantal West-Europese landen, aan dat
er een significant positief verband bestaat tussen onderwijs en pro-immigratiehoudingen. Mayda (2006) geeft
twee belangrijke verklaringen voor de relatie tussen onderwijs en de houding ten opzichte van immigranten,
gebaseerd op de etnische competitietheorie. Ten eerste bevordert onderwijs de individuele vaardigheden,
waardoor hoger opgeleiden niet hoeven te concurreren met immigranten voor bijvoorbeeld banen. Daarnaast
voelen hoger opgeleiden minder dreiging, omdat immigranten eerder ongeschoold zijn en dat impliceert
hogere lonen voor geschoolde arbeiders. Ook Savelkoul (2011) veronderstelt dat vooral mensen met een
relatief laag opleidingsniveau, een laag inkomen en een lage beroepsstatus, in sterkere mate de aanwezigheid
van etnische minderheden als bedreigend zullen ervaren. Deze factoren zijn elementen van sociaal
economische status.
De etnische competitietheorie biedt een verklaring voor het verband tussen opleidingsniveau en
houding tegenover immigranten. Deze verklaring luidt dat iemands opvattingen tegenover immigranten
worden gevormd doordat er een competitie wordt ervaren om schaarse goederen. Volgens de etnische
competitietheorie zoeken lager opgeleiden eerder dan hoger opgeleiden in hetzelfde segment naar banen en
huizen, omdat zij zich eerder in dezelfde sociaal-economische positie bevinden als veel etnische
minderheden (Scheepers et al., 2002). Dit maakt de kans groter dat lager opgeleiden dreiging ervaren en
geneigd zijn tot het hebben van een meer negatieve houding ten opzichte van immigranten. De sociaal
4
economische positie van lager opgeleiden kenmerkt zich ook door een meer zwakke arbeidsmarktpositie. De
angst dat deze positie nog meer verslechtert als gevolg van immigratie kan leiden tot onvrede en een
negatieve houding ten opzichte van etnische minderheden (Manevska & Achterberg, 2013).
In academisch onderzoek is het verband tussen opleidingsniveau en opvattingen over immigranten
herhaaldelijk aangetoond. Rustenbach (2010) laat met haar onderzoek zien dat opleidingsniveau een
belangrijke voorspeller is van houdingen richting immigranten. Zij onderzocht verschillende verklaringen
voor anti-immigratiehoudingen onder 21 Europese landen. Er werd een sterk positief verband tussen
opleidingsniveau en houdingen ten opzichte van immigranten op individueel niveau gevonden. Een
verklaring die zij geeft voor het gevonden verband is vergelijkbaar met eerder genoemde verklaringen.
Individuen met een hoge status binnen de samenleving voelen zich volgens Rustenbach (2010) niet bedreigd,
omdat zij niet hoeven te concurreren met immigranten die in de maatschappij vaak een lagere hiërarchische
positie aannemen. Hainmueller & Hiscox (2007) hebben onder 22 Europese landen ook onderzoek gedaan
naar meningen over arbeidsmarktimmigratie. Op basis van het onderzoek in deze landen vonden zij
eenzelfde verband tussen onderwijs en meningen over immigratie met werk gerelateerde doelstellingen.
Autochtonen met een hogere afgeronde opleiding steunen namelijk deze vorm van immigratie eerder dan
mensen met een lagere opleiding. Daarnaast vinden Chandler & Tsai (2001) in de VS een positief verband
tussen opleidingsniveau en opvattingen over immigranten. Mensen die een diploma hebben behaald op
“college level” hebben beduidend positievere opvattingen over immigranten dan mensen die een diploma
hebben behaald op “high school level” of lager.
In de eerder genoemde onderzoeken is met name onderzoek uitgevoerd onder de VS, Canada en
andere West-Europese landen. In dit onderzoek staat de vraag centraal of specifiek in Nederland het
opleidingsniveau van invloed is op de opvattingen die autochtone Nederlanders hebben over immigranten.
Het is met name interessant om voor Nederland inzicht te krijgen in dit verband, omdat sinds de inbreng van
de term ‘islamisering’ door Pim Fortuyn in 2001 in het politieke debat, het integratiedebat hoog op de
politieke agenda staat (Doppen, 2010). De etnische competitie, die verschillend wordt ervaren door hoger en
lager opgeleiden, wordt op basis van verschillende onderzoeken aangemerkt als één van de meest bewezen
verklarende mechanisme voor het verwachte verschil in opvattingen (Manevska & Achterberg, 2013;
Mayda, 2006; Rustenbach, 2010; Savelkoul, 2011; Scheepers et al., 2002). De etnische competitietheorie
geeft een verklaring voor de mate van dreiging die gevoeld wordt door individuen en deze dreiging is weer
van invloed op de mate waarin opvattingen positief of negatief zijn. Vanuit de etnische competitietheorie
wordt verwacht dat hoog opgeleide autochtone Nederlanders over het algemeen positievere opvattingen over
immigranten hebben, vergeleken met laag opgeleide autochtone Nederlanders. Een laag opleidingsniveau
houdt verband met een negatieve houding richting immigranten, doordat laag opgeleide autochtonen
competitie om schaarse goederen met immigranten ervaren. In dit onderzoek wordt de volgende hypothese
getoetst:
Hypothese: Er is een positief verband tussen het opleidingsniveau van autochtone Nederlanders en
hun opvattingen tegenover immigranten.
5
Conceptueel Model
Methode & Data
Voor dit onderzoek is gebruik gemaakt van Het Internationaal Sociaal Survey Programma (ISSP). Het ISSP
is een opinieonderzoek dat jaarlijks wordt afgenomen in meer dan 35 landen over de gehele wereld met
betrekking tot actuele kwesties. Naast veel westerse landen zijn ook niet westerse landen zoals Brazilië,
Chili, Rusland, China, Taiwan, Korea en de Filipijnen opgenomen in het onderzoek. In het onderzoek wordt
ieder jaar een nieuwe groep van 1500 inwoners gevraagd naar hun opvattingen over verschillende
onderwerpen. In 2004/2005 richtte het onderzoek zich op het onderwerp Burgerschap en Nationale Identiteit.
Aan de respondenten zijn vragen voorgelegd over hoe men aankijkt tegen rechten en plichten van
immigranten, onder andere waar het nationaliteit, deelname aan verkiezingen en recht op zorg aangaat. Voor
het ISSP onderzoek is een random steekproef getrokken, verspreid over heel Nederland. Het onderzoek
maakt gebruik van een schriftelijke vragenlijst. Bij aanvang bestaat de steekproef uit 4500 respondenten. Uit
deze steekproef resteert een valide respons van 1823 personen (41,4%). De steekproef wordt omschreven als
representatief en de resultaten zijn te generaliseren naar de gehele Nederlandse bevolking. De data met
betrekking tot het opleidingsniveau van de respondenten is in het ISSP in vergelijking gebracht met
landelijke data. Op basis van deze vergelijking is generalisering mogelijk. Binnen de selectie respondenten
die voor dit onderzoek is gebruikt is 52 % man en 48% vrouw. Binnen deze selectie komt de verdeling met
betrekking tot opleidingsniveau eveneens overeen met de verdeling binnen de totale dataset, ISSP.
De random getrokken steekproef over heel Nederland is bruikbaar voor dit onderzoek, omdat de
onderzoekspopulatie deel uit maakt van de steekproef. De onderzoekspopulatie bestaat uit autochtone
Nederlanders. Een autochtone Nederlander wordt door het CBS beschreven als een persoon waarvan beide
ouders in Nederland geboren zijn, ongeacht het land waar men zelf geboren is (CBS, 2015). In onderzoek
van Van der Noll, Poppe & Verkuyten (2010) wordt de attitude van autochtone Nederlandse scholieren
gemeten richting Moslims in Nederland. Er is gekozen om alleen autochtone Nederlanders als respondent
mee te nemen, zodat de data niet wordt beïnvloed. Als het criterium niet alleen autochtone Nederlanders is
maar ook mensen met een Nederland paspoort, dan bestaat de mogelijkheid dat de resultaten een vertekend
beeld opleveren (Van der Noll, Poppe & Verkuyten, 2010). De aanname is dat iemand die geen autochtone
Nederlanders is maar wel in het bezit is van een Nederlands paspoort, zoals tweede generatie allochtonen,
een ander beeld heeft over immigratie dan autochtone Nederlanders. Om zo duidelijk mogelijke resultaten te
krijgen zijn in dit onderzoek alleen autochtone Nederlanders meegenomen. Het aantal respondenten dat
voldoet aan de hierboven genoemde omschrijving van autochtone Nederlanders is 1485.
Opleidingsniveau Opvattingen over migranten
+
6
In dit onderzoek wordt onderzocht wat het verband is tussen opleidingsniveau en ‘opvattingen over
immigranten’. Opvattingen, meningen over immigranten kunnen positief of negatief zijn. Iemand met een
positieve opvatting over immigranten ziet kansen voor de Nederlandse samenleving door de komst van
immigranten. In tegenstelling daarop kan iemand een negatieve opvatting over immigranten hebben, wat
inhoudt dat diegene dreiging ervaart door nieuwkomers in de Nederlandse samenleving. Aan de
respondenten zijn vijf items voorgelegd die opvattingen over immigranten meten (zie tabel 1). De
respondenten die minimaal drie van de vijf items hebben beoordeeld, worden als bruikbaar geacht voor dit
onderzoek. De nieuwe selectie respondenten bestaat uit personen die voldoen aan de omschrijving van
‘autochtone Nederlander’ en daarnaast minimaal drie van de vijf items hebben beoordeeld. Als de respondent
geen antwoord heeft ingevuld wordt de vraag als missing genoteerd.
Tabel 1: Descriptieve tabel items “opvattingen over immigranten”
Items N Min. Max. Gemid-
delde
Standaard-
deviatie
Immigranten verhogen de criminaliteit 1339 1 5 2,65 1,106
Immigranten zijn in het algemeen goed voor
de Nederlandse economie
1339 1 5 3,24 0,903
Immigranten nemen banen weg van mensen
die in Nederland zijn geboren
1339 1 5 3,21 1,018
Immigranten verrijken Nederland met nieuwe
ideeën en culturen
1339 1 5 2,67 1,009
De regering geeft teveel geld uit aan hulp
voor immigranten
1339 1 5 2,58 1,068
Valid (N) 1339
Houdingen ten opzichte van immigranten zijn gemeten middels een 5-punts schaal-variabele, waarbij
een lage score betekent dat iemand negatief denkt over immigranten, en een hoge score betekent dat iemand
een positief houding heeft over immigranten. De schaal bestaat uit de volgende antwoordmogelijkheden: 1.
Sterk mee eens, 2. Mee eens, 3. Niet eens / niet oneens, 4. Mee oneens, 5. Sterk mee oneens. In de
oorspronkelijke vragenlijst zijn items 2 en 4 positief geformuleerd: “Immigranten zijn in het algemeen goed
voor de Nederlandse economie” en “Immigranten verrijken Nederland met nieuwe ideeën en culturen”.
Omdat de andere uitspraken negatief geformuleerd zijn, is er voor gekozen om de items 2 en 4 te hercoderen.
Dit betekent dat de antwoordmogelijkheid “Sterk mee eens” , wat een lage score genereert, gelijk staat aan
het hebben van negatieve opvattingen over immigranten. De vijf items vormen samen één betrouwbare
schaal, met een eigenwaarde >1 en een Cronbach’s alpha van 0,792 (tabel 2). De schaal heeft een hoge
interne consistentie. De verklaarde variantie van deze schaal is 54,742 %.
7
Tabel 2: Schaal “opvattingen over immigranten”
Items % zeer mee eens Factorlading
Immigranten verhogen de criminaliteit 15,2% 0,730
Immigranten zijn in het algemeen (niet) goed voor de
Nederlandse economie
7,8% 0,715
Immigranten nemen banen weg van mensen die in Nederland
geboren zijn
5,5% 0,722
Immigranten verrijken Nederland (niet) met nieuwe ideeën en
culturen
6,2% 0,742
De regering geeft teveel geld uit aan hulp voor immigranten 15,7% 0,788
Eigenwaarde factor 2,737
% verklaarde variantie factor 54,742%
Cronbach’s alpha 0,792
De verwachting is dat opvattingen over immigranten anders zijn naarmate een persoon een hoger
opleidingsniveau heeft. Opleidingsniveau wordt gemeten op basis van de hoogst afgeronde opleiding van een
persoon. In onderzoek van Chandler & Tsai (2001) wordt opleidingsniveau op de volgende manier
beschreven: afgestudeerd op ‘’college’’ niveau en of afgestudeerd op ‘’high school college’’ niveau. Doordat
het Amerikaanse onderwijs verschilt van het Nederlands onderwijssysteem worden er andere termen
gebruikt om opleidingsniveau te conceptualiseren. In de dataset is de vraag “Wat is Uw hoogst voltooide
opleiding?” opgenomen. Deze vraag heeft de volgende antwoordcategorieën: 1. basisonderwijs, 2. Lbo /
huishoudschool / Lhno / Lts, Vbo/Vmbo (beroepsgericht), 3. Mavo / Ulo / Mulo / Vmbo (theoretisch) , 4.
Havo / Mms, 5. Vwo / Hbs / Athenuem / Gymnasium, 6. Mbo, 7. Hbo, 8. Universiteit. Het CBS (2006)
hanteert een conceptualisatie van opleidingsniveau die bestaat uit drie categorieën: ‘’laag opleidingsniveau’’
basisonderwijs, mbo niveau 1, avo onderbouw (eerste drie jaar havo of vwo) ‘’midden opleidingsniveau’’
havo, vwo, mbo niveau 2 of hoger en ‘’hoog opleidingsniveau’’ hbo, wo bachelor, wo master en doctoraal.
In dit onderzoek is de oorspronkelijke variabele gehercodeerd naar de drie categorieën in overeenstemming
met de indeling die door het CBS wordt gehanteerd. Dit resulteert in een variabele, opleidingsniveau, met de
volgende verdeling: 38% van de respondenten is laag opgeleid, 30% van de respondenten is midden opgeleid
en 32% is hoog opgeleid.
De controlevariabelen die in dit onderzoek zijn toegepast betreffen: geslacht, leeftijd en werk.
Middels deze controlevariabelen wordt bezien of het verband tussen opleidingsniveau en houding tegenover
immigranten blijft bestaan, wanneer daarbij gecontroleerd wordt op de variabele leeftijd, geslacht of werk.
Volgens Hjerm (2009) heeft zowel geslacht als leeftijd invloed op attitudes tegenover immigranten. Zo stelt
hij dat vrouwen minder met immigranten concurreren op de arbeidsmarkt. Daardoor zijn vrouwen milder in
hun opvattingen. In het onderzoek van Hjerm (2009) wordt leeftijd ook als controle variabele gebruikt.
Ouderen zijn meestal kwetsbaarder voor dreiging en daardoor staan zij vaak negatiever tegenover
immigranten. Hjerm (2009) beschrijft echter dat onvoldoende is onderzocht wat met betrekking tot deze
8
bevinding de onderliggende reden is. Daarnaast gebruikt hij in zijn onderzoek werkloosheid als controle
variabele. Hij verwacht dat mensen die geen baan hebben sterkere anti-immigranten attitudes hebben, omdat
zij meer concurrentie kunnen ervaren op de arbeidsmarkt.
Deze controlevariabelen: leeftijd, geslacht en werk, zijn opgenomen in de ISSP dataset. De variabele
werk is als dummyvariabele gedefinieerd naar betaald werk en geen betaald werk. De vraag: “wat is
momenteel Uw belangrijkste bezigheid?” binnen de dataset is gebruikt voor het aanmaken van de
dummyvariabele werk. Respondenten die binnen de categorie “betaald werk” vallen zijn respondenten die
hebben aangegeven een fulltime of een parttime baan te hebben. Respondenten die buiten de categorie
“betaald werk” vallen, zijn respondenten die werkloos, student, gepensioneerd, huisman/vrouw of
arbeidsongeschikt zijn. Voor de variabele geslacht is eveneens een dummyvariabele aangemaakt, leeftijd is
als continue waarde meegenomen. Voor deze controlevariabelen wordt gekeken of zij de resultaten van het
verband tussen ‘opleidingsniveau’ en ‘opvattingen over immigranten’ beïnvloeden.
Resultaten
Het hoofdverband binnen dit onderzoek betreft het verband tussen het opleidingsniveau van autochtone
Nederlanders en hun houding tegenover immigranten. De volgende hypothese is geformuleerd: Er is een
positief verband tussen het opleidingsniveau van autochtone Nederlanders en hun opvattingen tegenover
immigranten.
Tabel 3: Descriptieve tabel variabelen
N Min. Max. Gemiddelde Standaard-
deviatie
Afhankelijke variabele
Opvattingen over
immigranten (schaal)
1339 1 5 2,92 0,758
Onafhankelijke
variabele
Opleiding midden 1339 0,00 1,00 0,30 0,46
Opleiding hoog 1339 0,00 1,00 0,32 0,47
Controlevariabelen
Geslacht (man) 1339 0,00 1,00 0,515 0,499
Leeftijd 1339 16 93 45,87 16,332
Werk (betaald) 1339 0,00 1,00 0,6132 0,487
Valid (N) 1339
Middels een regressieanalyse zal de hypothese getoetst worden (tabel 4). Van de respondenten is 38% laag
opgeleid, 30% midden opgeleid en 32% hoog opgeleid. Om tot een vergelijking tussen de verschillende
9
opleidingsniveaus te komen wordt de categorie laag opgeleid als referentiegroep aangemaakt en worden de
categorieën midden en hoog opgeleid als dummyvariabele gebruikt.
Tabel 4: Verband opleidingsniveau en opvattingen over immigranten/ referentievariabele = opleiding laag
Model 1: Hoofdverband Model 2: Hoofdverband + controlevariabelen
Regressie
coëfficiënt
(b)
Standaard-
fout
Signifi-
cantie (p)
Regressie
coëfficiënt
(b)
Standaard-
fout
Signifi-
cantie (p)
Opleiding
midden
0,246 0,05 0,00 Opleiding
midden
0,247 0,05 0,00
Opleiding
hoog
0,473 0,05 0,00 Opleiding
hoog
0,479 0,05 0,00
Geslacht (m) -0,181 0,04 0,00
Leeftijd 0,001 0,00 0,52
Betaald
werk
0,065 0,05 0,15
Constante
(a)
2,697 Constante
(a)
2,708
Verklaarde
variantie (r²)
0,068 Verklaarde
variantie (r²)
0,082
Afhankelijke variabele: Houding tegenover immigranten / referentievariabele = opleiding laag
Het uitvoeren van de regressieanalyse levert de volgende regressievergelijking op:
Ŷ (verwachte houding tegenover immigranten) = 2,697 + 0,473*opleiding hoog + 0,246*opleiding midden.
De regressievergelijkingen per opleidingscategorie zien er als volgt uit:
Ŷ(hoog) = 2,697 + 0,473 = 3,17
Ŷ (midden) = 2,697 + 0,246 = 2,943
Ŷ (laag) = 2,697
De vergelijking van de groepen opleidingsniveau toont aan dat mensen met een midden
opleidingsniveau significant positievere opvattingen hebben dan mensen met een laag opleidingsniveau
(b=0,246, p<0,01). Daarnaast toont de vergelijking van de groepen opleidingsniveau aan dat mensen met een
hoog opleidingsniveau significant positievere opvattingen hebben dan mensen met een laag opleidingsniveau
(b=0,473, p<0,01).
Op basis van de theorie is binnen dit onderzoek de verwachting uitgesproken dat de variabele
geslacht, leeftijd en werk van invloed zijn op het verband tussen opleidingsniveau en houding tegenover
immigranten. Deze variabelen zijn in dit onderzoek in een tweede model meegenomen als controlevariabelen
(tabel 4). Middels deze variabelen wordt bezien of het hoofdverband blijft bestaan ondanks dat er
gecontroleerd wordt op geslacht, leeftijd en werk. Voor geslacht is een dummyvariabele aangemaakt, leeftijd
is als continue waarde meegenomen. De variabele werk is als dummyvariabele gedefinieerd naar betaald
10
werk en geen betaald werk. Model 2 geeft de regressieanalyse weer van het verband tussen opleidingsniveau
en opvattingen over immigranten, waarbij de variabelen leeftijd, geslacht en het hebben van betaald werk
constant zijn gehouden. Het uitvoeren van de regressieanalyse levert de volgende regressievergelijking op:
Ŷ (verwachte houding tegenover immigranten) = 2,708 + 0,479*opleiding hoog + 0,247*opleiding
midden.+ 0,001*leeftijd + 0,065*betaald werk – 0,181*man.
De regressievergelijkingen per opleidingscategorie zien er als volgt uit:
Ŷ(hoog) = 3,187 + 0,001*leeftijd + 0,065*betaald werk – 0,181*man
Ŷ (midden) = 2,955 + 0,001*leeftijd + 0,065*betaald werk – 0,181*man
Ŷ (laag) = 2,708 + 0,001*leeftijd + 0,065*betaald werk – 0,181*man
De vergelijking tussen de groepen toont aan dat midden opgeleiden significant meer positieve
houdingen hebben tegenover immigranten dan lager opgeleiden (b=0,247, p<0,01) als we controleren voor
geslacht, leeftijd, betaald werk. Daarnaast toont de vergelijking tussen de groepen aan dat hoger opgeleiden
significant meer positieve houdingen hebben tegen over immigranten dan lager opgeleiden (b=0,479,
p<0,01) als we controleren voor geslacht, leeftijd, betaald werk. Na het uitvoeren van de controle met de
variabelen leeftijd, geslacht en het hebben van betaald werk, blijft er een positief verband bestaan tussen
opleiding en opvattingen over immigranten. Naarmate het opleidingsniveau stijgt, neemt de positieve
houding tegenover immigranten toe. De resultaten van de regressie laten zien dat mannen gemiddeld
genomen een meer negatieve houding tegenover immigranten hebben dan vrouwen. De variabele geslacht
levert een significant verschil op in de toegekende waarde ten aanzien van houding tegenover immigranten
(b= -0.181, p < 0,05). Het geslacht van de persoon is gemiddeld genomen van significante invloed op de
verwachte houding tegenover immigranten. Houding tegenover immigranten kan voor 8,2 % verklaard
worden middels de variabele opleidingsniveau, onder controle van de variabelen geslacht, leeftijd en wel of
geen betaald werk. De controlevariabelen “leeftijd” en “betaald werk” blijken hierbij niet significant te zijn.
Om te kijken of er ook een significant verschil bestaat in opvattingen over immigranten tussen
“midden opgeleiden” en “hoog opgeleiden”, is er een aanvullende regressieanalyse gedaan, met de categorie
midden opgeleiden als referentiegroep (tabel 5).
11
Tabel 5: Verband opleidingsniveau en opvattingen over immigranten/ referentievariabele=opleiding midden
Model 1: Hoofdverband Model 2: hoofdverband + controlevariabelen
Regressie
coëfficiënt
(b)
Standaard-
fout
Signifi-
cantie (p)
Regressie
coëfficiënt
(b)
Standaard-
fout
Signifi-
cantie (p)
Opleiding
laag
-0,246 0,05 0,00 Opleiding
laag
-0,247 0,05 0,00
Opleiding
hoog
0,228 0,05 0,00 Opleiding
hoog
0,232 0,05 0,00
Geslacht (m) -0,181 0,04 0,00
Leeftijd 0,001 0,00 0,52
Betaald
werk
0,065 0,05 0,15
Constante
(a)
2,943 Constante
(a)
2,955
Verklaarde
variantie (r²)
0,068 Verklaarde
variantie (r²)
0,082
Afhankelijke variabele: Houding tegenover immigranten / referentievariabele = opleiding midden
Deze analyse toont aan dat mensen met een hoog opleidingsniveau significant positievere
opvattingen hebben dan mensen met een midden opleidingsniveau (b=0,228, p<0,01). We kunnen op basis
van de regressieanalyse concluderen dat er een positief verband bestaat tussen opleidingsniveau en
opvattingen over immigranten. Naarmate het opleidingsniveau stijgt, worden de opvattingen over
immigranten positiever. Houding tegenover immigranten kan voor 6,8 % verklaard worden middels de
variabele opleidingsniveau.
Vervolgens is nagegaan of het positieve verband blijft bestaan na controle voor geslacht, leeftijd en
betaald werk (tabel 5, model 2). Ook als we controleren voor geslacht, leeftijd en betaald werk, blijkt dat
mensen met een hoog opleidingsniveau gemiddeld genomen positiever zijn in hun opvattingen over
immigranten dan mensen met een midden opleidingsniveau (b=0,232, p<0,01). Houding tegenover
immigranten kan voor 8,2 % verklaard middels de variabele opleidingsniveau, onder controle van de
variabelen geslacht, leeftijd en wel of geen betaald werk.
Op basis van de resultaten kan H0 verworpen worden en wordt de hypothese ‘er is een positief
verband tussen het opleidingsniveau van autochtone Nederlanders en hun opvattingen over immigranten’
aangenomen.
12
Conclusie & discussie
In deze studie is onderzoek gedaan naar het verband tussen het opleidingsniveau van autochtone
Nederlanders en hun opvattingen over immigranten. Op basis van de resultaten kan geconcludeerd worden
dat er een positief verband bestaat tussen het opleidingsniveau van autochtone Nederlanders en hun
opvattingen tegenover immigranten, onder controle voor leeftijd, geslacht en het bezitten van betaald werk.
De gevonden resultaten bevestigen de verwachting vanuit de etnische competitietheorie dat er een
positief verband bestaat tussen opleidingsniveau en opvattingen tegenover immigranten. Deze bevinding
wordt vanuit de etnische competitietheorie verklaard doordat iemands opvattingen tegenover immigranten
worden gevormd doordat er een competitie wordt ervaren, competitie tussen groepen om schaarse goederen.
Dit onderzoek onder autochtone Nederlanders toont, in lijn met eerdere onderzoeken van Manevska &
Achterberg (2013); Mayda (2006); Rustenbach (2010); Savelkoul (2011); Scheepers et al. (2002), aan dat
wanneer iemand een hoger opleidingsniveau bezit hij minder etnische dreiging ervaart en daardoor op basis
van rationele keuze een mildere houding ten opzichte van immigranten aanneemt. De etnische
competitietheorie geeft een verklaring voor de mate van dreiging die gevoeld wordt door individuen. Deze
ervaren dreiging is van invloed op de opvattingen en houding tegenover etnische minderheden.
De houding richting immigranten kan voor 6,8 % verklaard worden middels de variabele
opleidingsniveau. Deze verklaarde variantie is vergelijkbaar met eerder onderzoek van Quillian (1995) waar
de verklaarde variantie 5,8% is en met onderzoek van Mayda (2006) waar de verklaarde variantie 6,1% is.
Dit neemt niet weg dat de verklaarde variantie relatief laag is en dat er aangenomen mag worden dat niet
alleen opleidingsniveau maar meerdere variabelen de houding richting immigranten beïnvloeden.
Een voorbeeld van een variabele die van significante invloed is op de aangenomen houding ten opzichte van
immigranten is de variabele geslacht. In het onderzoek van Hjerm (2009) wordt aangegeven dat vrouwen
milder zijn in hun opvattingen over immigranten, omdat zij minder met immigranten concurreren op de
arbeidsmarkt. Deze studie onder autochtone Nederlanders onderschrijft de invloed van de controlevariabele
geslacht, binnen deze studie is echter geen onderzoek gedaan naar het verklarend mechanisme van dit
verschil. Aan de hand van dit onderzoek kan niet gesteld worden, zoals door Hjerm (2009) wordt gedaan, dat
dit verschil in opvattingen voortkomt uit het feit dat vrouwen minder concurreren met immigranten op de
arbeidsmarkt. Er kunnen verschillende verklaringen ten grondslag liggen aan dit verschil in opvattingen. In
het onderzoek van Ghazal Read (2003) wordt deze verminderde concurrentie verklaard vanuit niet Westerse
genderrollen. Vrouwen uit een niet Westerse samenlevingen zorgen voor het gezin en het huishouden terwijl
de mannen door middel van betaald werk buitenshuis het gezin onderhouden. Deze rolverdeling zorgt ervoor
dat niet Westerse vrouwen minder deelnemen op de arbeidsmarkt en minder zichtbaar zijn in het openbaar.
Deze rolverdeling zou een verklarend mechanisme kunnen zijn dat autochtone Nederlandse vrouwen mildere
opvattingen hebben jegens immigranten. Een andere mogelijke verklaring is dat de traditionele Westerse
genderrollen invloed hebben op de opvattingen richting immigranten. In de traditionele Westerse
genderrollen zijn vrouwen zwak, kwetsbaar en hulpbehoevend en onderhouden de mannen het gezin door
13
middel van goederen en bescherming (Larsen & Long, 1988). Deze beschermende houding zou de houding
richting immigranten negatief kunnen beïnvloeden als immigranten als bedreigend worden gezien.
Aanvullend onderzoek kan mogelijk aantonen wat het verklarend mechanisme is voor het gevonden verschil
in houding tegenover immigranten vanuit de variabele geslacht binnen de Nederlandse situatie. In het
onderzoek van Hjerm (2009) wordt aangetoond dat leeftijd en werk van invloed zijn op het verband tussen
opleiding en houding tegenover immigranten. Deze bevindingen sluiten niet aan bij de resultaten uit het
onderzoek dat onder autochtone Nederlanders heeft plaatsgevonden. Zowel de variabele leeftijd als de
variabele geen betaald werk, genereren geen significant verschil in het verband tussen opleidingsniveau en
houding tegenover immigranten.
Dit onderzoek geeft een verklaring voor attitudes naar immigranten vanuit de etnische
competitietheorie. Opgemerkt dient te worden dat er veel verschillende mechanismen en theorieën zijn die
pogen attitudes te verklaren. Hainmueller en Hiscox (2007) vinden weinig bewijs voor het verband tussen de
gevreesde concurrentie op de arbeidsmarkt en het anti-immigratie sentiment onder lager opgeleiden. De
onderzoekers beweren dat een groot deel van het verband tussen onderwijs en de houding ten opzichte van
immigranten wordt gedreven door verschillen tussen individuen in culturele waarden en overtuigingen. Meer
opgeleide respondenten zijn aanzienlijk minder racistisch en hechten meer waarde aan culturele diversiteit
dan hun tegenhangers (Hainmueller & Hiscox, 2007). Zij zien ook meer kansen en geloven dat de immigratie
voordelen oplevert voor de economie als geheel. Voor vervolgonderzoek kan het interessant zijn om te
bezien of het gevonden hoofdverband tussen opleidingsniveau en houding tegenover immigranten ook in
Nederland te verklaren is vanuit culturele waarden en overtuigingen. In een survey kunnen dan aanvullend
zowel vragen naar economische dreiging, als culturele dreiging worden opgenomen.
Binnen deze studie is specifiek gekozen voor onderzoek vanuit het perspectief van de
competitietheorie. Dit onderzoek toont aan dat lager opgeleide autochtone Nederlanders op individueel
niveau gemiddeld genomen een negatievere houding ten opzichte van immigranten aannemen dan hoger
opgeleiden. Een negatieve houding die kan leiden tot segregatie van de nieuwkomers, zoals Gijsberts en
Dagevos (2004) in hun onderzoek hebben aangetoond. Segregatie door concurrentie op de arbeidsmarkt en
waaraan volgens Asscher en Goodhart iets moet worden gedaan om; ‘vergiftiging van de sfeer en
aanwakkering van vreemdelingenhaat tegen te gaan’. Deze studie kan beleidsmakers informeren die staan
voor een de zoektocht naar een mogelijk aanpak van negatieve houdingen tegenover immigranten.
14
Literatuur
CBS. (2006). Standaard onderwijsindeling 2006. Verkregen op 28 februari 2015, van http://www.cbs.nl/nl-
NL/menu/methoden/classificaties/overzicht/soi/2006/default.htm.
CBS. (2014). Bevolking; generatie, geslacht, leeftijd en herkomstgroepering, 1 januari. Verkregen op 24
februari, 2015, van
http://statline.cbs.nl/StatWeb/publication/?VW=T&DM=SLNL&PA=37325&D1=0&D2=a&D3=0&D4=
0&D5=2-4,11,38,46,95-96,137,152,178,182,199,220,237&D6=0,4,8,12,16,l&HD=140523-
1106&HDR=T,G2,G3,G5&STB=G1,G4.
CBS. (2015). Begrippen. Verkregen op 28 februari, 2015, van
http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/methoden/begrippen/default.htm?ConceptID=88.
Chandler, C. R., & Tsai, Y. (2001). Social factors influencing immigration attitudes: An analysis of data
from the general social survey. The Social Science Journal, 38(2), 177-188.
Doppen, F. H. (2010). Citizenship education and the Dutch national identity debate. Education, Citizenship
and Social Justice, 2010 (5), 131-143.
Fortuyn, W. S. (1997). Tegen de islamisering van onze cultuur: Nederlandse identiteit als fundament. AW
Bruna.
Ghazal Read, J. (2003) The Sources of Gender Role Attitudes among Christian and Muslim Arab-American
Women. Sociology of Religion, 64 (2), 207-222.
Gijsberts, M., & Dagevos, J. (2004). Concentratie en wederzijdse beeldvorming tussen autochtonen en
allochtonen. Migranten studies, 2004 (20), 145-168.
Hainmueller, J., & Hiscox, J. (2007). Educated Preferences: Explaining Attitudes toward Immigration in
Europe. International Organization, 61 (2), 399-442.
Herderscheê, G. (2013). Asscher: Bescherm Nederlandse werknemers tegen invasie Oost-Europa.
Volkskrant, 2013 , 17 augustus. Verkregen op 27, februari, 2015 van:http://www.volkskrant.nl/dossier-
kabinet-rutte-ii/asscher-bescherm-nederlandse-werknemers-tegen-invasie-oost-europa~a3493705/
Hjerm, M. (2009). Anti-Immigrant Attitudes and Cross-Municipal Variation in the Proportion of Immigrants.
Acta Sociologica, 52(1): 47–62. DOI: 10.1177/0001699308100633.
De Jong, M.J. (2011). Grootmeesters van de sociologie. Den Haag, Nederland: Boom Lemma uitgevers.
Larsen, K.S., & Long, E. (1988) Attitudes toward sex-roles: Traditional or egalitarian?. Sex Roles, 19 (2), 1-
12.
Macionis, J. & Plummer, K. (2005). Sociology: A global introduction. Harlow, England: Pearson Education.
Manevska, k., & Achterberg, P. (2013). Immigration and Perceived Ethnic Threat: Cultural Capital and
Economic Explanations. European Sociological Review, 29 (3), 437–449.
15
Mayda, A.M. (2006). Who is against immigration? A cross-country investigation of individual attitudes
toward immigrants. The Review of Economics and Statistics, 88 (3), 510-530.
Niemantsverdriet, T. (2015). Ook veel niet-moslims zijn het gure rechtse klimaat zat’.
NRC Handelsblad,2015 , 9 februari.
Verkregen op 22 februari, 2015 van http://www.nrc.nl/handelsblad/van/2015 /februari/09/ook-veel-niet-
moslims-zijn-het-gure-rechtse-klima-1466777.
Van Der Noll, J., Poppe, E., & Verkuyten, M. (2010) Political Tolerance and Prejudice: Differential
Reactions Toward Muslims in the Netherlands. Basic and Applied Social Psychology, 32 (1), 46-56.
Quillian, L. (1995). Prejudice as a response to perceived group threat: population composition and anti-
immigrant and racial prejudice in Europe. American Sociological Review, 60, 586-611.
Rustenbach, E. (2010). Sources of Negative Attitudes toward Immigrants in Europe: A Multi-Level
Analysis. International Migration Review, 44 (1), 53–77.
Savelkoul, M. (2011) Etnische diversiteit en sociaal kapitaal: De rol van interetnisch contact en ervaren
etnische groepsdreiging. Migranten studies, 2, 195-204.
Scheepers, P., Gijsberts, M., & Coenders, M. (2002). Ethnic exclusionism in European countries. Public
opposition to civil rights for legal migrants as a response to perceived ethnic threat. European
Sociological Review, 18, 17-34.
Smeekens, A. (2011). Nationale identiteit, nationale geschiedenis en de acceptatie van nieuwkomers in
Nederland. Migrantenstudies 2011 (2), 165-175.
Tolsma, J., Lubbers, M., & Coenders, M. (2008). Ethnic competition and opposition to ethnic intermarriage
in the Netherlands: a multi-level approach. European Sociological Review, 24, 215-230.

More Related Content

Similar to Aangeleerde tolerantie

Kebab en Koningsdag_De mate van geïntegreerde duale identiteit onder allochto...
Kebab en Koningsdag_De mate van geïntegreerde duale identiteit onder allochto...Kebab en Koningsdag_De mate van geïntegreerde duale identiteit onder allochto...
Kebab en Koningsdag_De mate van geïntegreerde duale identiteit onder allochto...
Teuntje Van Der Aalst
 
Masterthesis Lenneke Broeze
Masterthesis Lenneke BroezeMasterthesis Lenneke Broeze
Masterthesis Lenneke Broeze
Lenneke Broeze
 
Presentatie internationaal humanisme
Presentatie internationaal humanismePresentatie internationaal humanisme
Presentatie internationaal humanisme
Adri Martens
 
Bessensap2014_Hans Bennis
Bessensap2014_Hans BennisBessensap2014_Hans Bennis
Bessensap2014_Hans Bennis
NWOBessensap
 
De europese identiteit
De europese identiteitDe europese identiteit
De europese identiteit
Walter
 

Similar to Aangeleerde tolerantie (14)

Ppt Cultuurparticipatie
Ppt CultuurparticipatiePpt Cultuurparticipatie
Ppt Cultuurparticipatie
 
Geert Driessen (2002) Pedagogiek Maatschappelijke participatie van ouders en ...
Geert Driessen (2002) Pedagogiek Maatschappelijke participatie van ouders en ...Geert Driessen (2002) Pedagogiek Maatschappelijke participatie van ouders en ...
Geert Driessen (2002) Pedagogiek Maatschappelijke participatie van ouders en ...
 
Kebab en Koningsdag_De mate van geïntegreerde duale identiteit onder allochto...
Kebab en Koningsdag_De mate van geïntegreerde duale identiteit onder allochto...Kebab en Koningsdag_De mate van geïntegreerde duale identiteit onder allochto...
Kebab en Koningsdag_De mate van geïntegreerde duale identiteit onder allochto...
 
Shirley Oomens & Geert Driessen (1999) Integratie en onderwijsprestaties
Shirley Oomens & Geert Driessen (1999) Integratie en onderwijsprestatiesShirley Oomens & Geert Driessen (1999) Integratie en onderwijsprestaties
Shirley Oomens & Geert Driessen (1999) Integratie en onderwijsprestaties
 
Geert Driessen & Michael Merry (2010) MS Hindoescholen in Nederland
Geert Driessen & Michael Merry (2010) MS Hindoescholen in NederlandGeert Driessen & Michael Merry (2010) MS Hindoescholen in Nederland
Geert Driessen & Michael Merry (2010) MS Hindoescholen in Nederland
 
Scriptie master
Scriptie masterScriptie master
Scriptie master
 
2015 ongelijkheid terug van nooit weggeweest
2015 ongelijkheid terug van nooit weggeweest2015 ongelijkheid terug van nooit weggeweest
2015 ongelijkheid terug van nooit weggeweest
 
Masterthesis Lenneke Broeze
Masterthesis Lenneke BroezeMasterthesis Lenneke Broeze
Masterthesis Lenneke Broeze
 
Powerpoint mcv dag 1
Powerpoint mcv dag 1Powerpoint mcv dag 1
Powerpoint mcv dag 1
 
Canon over eigentijds humanisme door Peter de Wit
Canon over eigentijds humanisme door Peter de WitCanon over eigentijds humanisme door Peter de Wit
Canon over eigentijds humanisme door Peter de Wit
 
Presentatie internationaal humanisme
Presentatie internationaal humanismePresentatie internationaal humanisme
Presentatie internationaal humanisme
 
Bessensap2014_Hans Bennis
Bessensap2014_Hans BennisBessensap2014_Hans Bennis
Bessensap2014_Hans Bennis
 
Bessensap2014_Hans Bennis
Bessensap2014_Hans BennisBessensap2014_Hans Bennis
Bessensap2014_Hans Bennis
 
De europese identiteit
De europese identiteitDe europese identiteit
De europese identiteit
 

Aangeleerde tolerantie

  • 1. Aangeleerde Tolerantie? Een onderzoek naar het verband tussen opleidingsniveau en opvattingen over immigranten in Nederland. Abstract: Door het vrije werkverkeer tussen de lidstaten uit de Europese Unie, is het aantal immigranten dat participeert op de arbeidsmarkt sinds 2004 sterk toegenomen. Deze toename van nieuwkomers is aanleiding voor een stevige politieke discussie over immigratie en integratie, waarbij verdringing van autochtone Nederlanders op de arbeidsmarkt hoog geagendeerd staat. In deze studie staat de volgende onderzoeksvraag centraal; is er een verband tussen opleidingsniveau en opvattingen over immigranten en is dit verband te verklaren op basis van de etnische competitietheorie? Vanuit de etnische competitietheorie, gebaseerd op het idee dat er een competitie bestaat over schaarse goederen tussen twee groepen, wordt in dit artikel een positief verband verwacht tussen opleidingsniveau bij autochtone Nederlanders en attitudes ten opzichte van immigranten. Voor het onderzoek is gebruik gemaakt van data uit het Internationaal Sociaal Survey Programma (ISSP), dat in 2004/2005 het onderzoek richtte op het onderwerp Burgerschap en Nationale Identiteit. De hypothese is getoetst middels een regressieanalyse, waaruit blijkt dat er een significant, positief verband bestaat tussen opleidingsniveau en opvattingen over immigranten. Naarmate het opleidingsniveau van autochtone Nederlanders stijgt, wordt de houding tegenover immigranten gemiddeld genomen positiever. Dit positieve verband blijft bestaan na controle voor leeftijd, geslacht en het bezitten van een betaald werk. Kwantitatief Leeronderzoek Datum: 12 april 2015 Premaster Sociologie Groep 2A: Jisca Plomp 409960jp, Pim Hoefnagels 414576ph, Anne-Marie Backx 419937ab, Arno Molegraaf, 419967am, Diana van Schilt 420321ds Tutor: Xanel Rooderkerk 57710xro Aantal woorden: 5235
  • 2. 1 Inleiding Sinds de toetreding van de tien lidstaten Cyprus, Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Malta, Polen, Slovenië, Slowakije en Tsjechië tot de Europese Unie (EU) in 2004, is er binnen de westerse EU landen door het vrije werkverkeer een toename van immigranten, zo ook in Nederland (CBS, 2014). Naast deze ontwikkeling is er, sinds Pim Fortuyn in 2001 de term ‘islamisering’ het politieke debat inbracht (Doppen, 2010), een steeds sterkere politieke en maatschappelijke discussie over integratie. In augustus 2013 spraken minister Lodewijk Asscher van de Partij van de Arbeid (PvdA) en de Engelse publicist David Goodhart in een ingezonden brief aan de Volkskrant over ‘code oranje’, refererend aan de kleurcodering voor de weerswaarschuwing “extreem weer” van het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (KNMI). Door het vrije verkeer van werknemers binnen de EU, moeten laagopgeleiden in Nederland en andere rijkere EU- landen concurreren op de arbeidsmarkt met nieuwkomers die lage lonen en slechte arbeidsomstandigheden gewend zijn (Herderscheê, 2013). Gijsberts en Dagevos (2004) tonen in hun onderzoek aan dat de opvattingen over immigranten van autochtone Nederlanders over de jaren heen zijn verhard en dat er discussie is over segregatie van de nieuwkomers. Volgens Asscher en Goodhart, moet er iets aan deze concurrentie op de arbeidsmarkt worden gedaan om; ‘vergiftiging van de sfeer en aanwakkering van vreemdelingenhaat tegen te gaan’. Er is veel onderzoek gedaan naar de negatieve opvattingen van autochtonen ten opzichte van immigranten. In academische literatuur bestaat een traditie van waaruit negatieve opvattingen over migranten door de etnische competitietheorie verklaard worden. Deze theorie is gebaseerd op het idee dat er een competitie bestaat over schaarse goederen tussen twee groepen. De ervaren etnische dreiging kan voortkomen uit de angst voor het verlies in materialistische middelen of culturele middelen (Manevska & Achterberg, 2013). Een herhaaldelijke onderzoeksbevinding is dat er een positief verband bestaat tussen opleidingsniveau en opvattingen over immigranten. Zo concluderen Chandler en Tsai (2001) op basis van hun onderzoek in de Verenigde Staten dat er een positief verband bestaat tussen opleidingsniveau en opvattingen over immigranten. In een onderzoek naar de etnische competitietheorie veronderstelt Savelkoul (2011) dat vooral mensen met een relatief laag opleidingsniveau, een laag inkomen en een lage beroepsstatus, in sterkere mate etnische competitie zullen ervaren. Lager opgeleiden zoeken eerder dan hoger opgeleiden in hetzelfde segment naar banen en huizen, omdat zij zich eerder in dezelfde sociaaleconomische positie bevinden als veel etnische minderheden (Scheepers, Gijsberts & Coenders, 2002). Dit maakt de kans groter dat lager opgeleiden dreiging ervaren en geneigd zijn tot het hebben van een meer negatieve houding ten opzichte van immigranten. Verschillende onderzoeken waarin een verband wordt aangetoond tussen opleidingsniveau en opvattingen over immigranten zijn uitgevoerd binnen de VS, Canada en West-Europese landen (Manevska & Achterberg, 2013; Mayda, 2006; Rustenbach, 2010; Savelkoul, 2011; Scheepers et al., 2002). Met dit onderzoek willen we nagaan of het verband tussen opleidingsniveau en opvattingen over immigranten, ook
  • 3. 2 specifiek van toepassing is op de Nederlandse situatie. In de VS of Canada gaat het politieke debat met name over het terugdringen van illegale immigratie (Chandler & Tsai, 2001), terwijl het debat in Nederland is toegespitst op culturele dreiging zoals verwoord in Pim Fortuyn’s boek “Tegen de islamisering van onze cultuur” (1997). Daarnaast haalt vandaag de dag politicus Geert Wilders met regelmaat aan dat door de islamisering de joods-christelijke Nederlandse historie wordt bedreigd (Smeekens, 2011). Ook gaat de discussie in Nederland over economische dreiging door immigranten, zoals onlangs bleek in het politieke debat tussen Minister Lodewijk Asscher en de van de PvdA afgesplitste Kamerleden Tunahan Kuzu en Selcuk Öztürk. Niemandsverdriet (2015) stelt dat Tunahan Kuzu en Selcuk Özturk menen dat er een “verziekt beeld” over immigranten is ontstaan, een beeld dat immigranten alleen maar geld kosten aan uitkering en zorg. Dit alles maakt het interessant om het onderzoek naar het verband tussen opleidingsniveau en opvattingen over immigranten toe te spitsen op de Nederlandse situatie. De onderzoeksvraag die centraal staat is: Is er een verband tussen opleidingsniveau en opvattingen over immigranten en is dit verband te verklaren op basis van de etnische competitietheorie? Dit onderzoek kan bijdragen aan het vergroten van het inzicht onder beleidsmakers hoe factoren, zoals bijvoorbeeld arbeidsmarktconcurrentie, van invloed kunnen zijn op de houding ten opzichte van immigranten. Theoretisch kader In de literatuur worden verschillende verklaringen gegeven waarom mensen verschillen in hun opvattingen over immigranten, gebaseerd op het principe van rationele keuze. De rationele keuzetheorie gaat ervan uit dat de voorkeur van mensen op het moment dat zij voor een keuze staan, uitgaat naar een oplossing die voor hen een gunstige kosten-baten balans geeft. Met andere woorden: de uiteindelijke keuze is gebaseerd op logische afwegingen, waarbij het maximaal haalbare of het meest gunstige voor het individu centraal staat. De principes van rationele keuze zijn terug te zien in het werk van Weber (Macionis & Plummer, 2005). Weber onderscheidt vier categorieën / ideaaltypen van rationeel handelen: doelrationeel handelen; waarderationeel handelen; affectief handelen; traditioneel handelen. Doelrationaliteit wordt door Weber gedefinieerd vanuit het gezichtspunt van het handelende individu, vanuit diens persoonlijke kennis over zijn mogelijkheden. Gedrag is doelrationeel indien het is gericht op het met succes bereiken van een bepaald doel en waarbij zowel doel als middel weloverwogen zijn. Weber had de overtuiging dat de moderniserende samenleving zich richt naar een toename van het doelrationeel handelen. In zijn optiek wordt de efficiënte toepassing van middelen voortdurend op de voorgrond geplaatst. Gedrag dat is gebaseerd op andere waarden dan eigenbelang of economisch rendement, wordt steeds verder naar de achtergrond geplaatst (De Jong, 2011). Het doelrationeel principe kan aan de basis liggen van de houding die mensen aannemen tegenover immigranten. Een verklaring voor de houding die mensen aannemen tegenover immigranten wordt gevonden
  • 4. 3 in “de etnische competitietheorie”. De etnische competitietheorie is gebaseerd op het doelrationele principe. Deze theorie impliceert namelijk dat mensen op basis van rationele keuze een houding aannemen ten opzichte van mensen met een andere etnische achtergrond. De etnische competitietheorie stelt dat competitie met individuen met een andere etnische achtergrond, negatieve opvattingen over de andere etniciteit bevordert (Tolsma, Lubbers & Coenders, 2008). De competitie, en daarmee de negatieve opvattingen, worden volgens deze theorie groter, naarmate men moet concurreren om schaarse middelen zoals werk (Savelkoul, 2011). De etnische competitie wordt in de literatuur omschreven als competitie vanwege economisch kapitaal. Strijd om economisch kapitaal ontstaat als er dreiging ontstaat vanwege de verdeling van schaarse goederen, zoals banen en huizen. Deze dreiging gaat altijd vooraf aan de competitie (Blalock, 1967). Binnen de etnische competitietheorie wordt dan ook de algemene aanname gedaan dat de negatieve houding ten opzichte van etnische minderheden versterkt naarmate de sociaal-economische positie van het autochtone individu bedreigd wordt (Quillian, 1995). Concrete competitie met economische gevolgen wordt bijvoorbeeld gevoeld als immigranten concurrenten worden op de arbeidsmarkt (Scheepers et. al., 2002). De ervaren dreiging kan ontstaan op basis van oorzaken van macroniveau tot microniveau, zoals toename van migratiestromen of de verandering in etnische spreiding op de werkvloer. Negatieve opvattingen over immigranten nemen toe als de economische situatie verslechtert (Quillian, 1995). Uit verschillende studies is naar voren gekomen welke groepen meer economische dreiging van migranten ervaren en eerder geneigd zijn tot etnische uitsluiting. Een belangrijke studie waarin onderzoek is gedaan naar houdingen ten opzichte van immigranten, is de studie van Mayda (2006). Zij toont met haar onderzoek, onder de landen Verenigde Staten , Canada , Japan en een aantal West-Europese landen, aan dat er een significant positief verband bestaat tussen onderwijs en pro-immigratiehoudingen. Mayda (2006) geeft twee belangrijke verklaringen voor de relatie tussen onderwijs en de houding ten opzichte van immigranten, gebaseerd op de etnische competitietheorie. Ten eerste bevordert onderwijs de individuele vaardigheden, waardoor hoger opgeleiden niet hoeven te concurreren met immigranten voor bijvoorbeeld banen. Daarnaast voelen hoger opgeleiden minder dreiging, omdat immigranten eerder ongeschoold zijn en dat impliceert hogere lonen voor geschoolde arbeiders. Ook Savelkoul (2011) veronderstelt dat vooral mensen met een relatief laag opleidingsniveau, een laag inkomen en een lage beroepsstatus, in sterkere mate de aanwezigheid van etnische minderheden als bedreigend zullen ervaren. Deze factoren zijn elementen van sociaal economische status. De etnische competitietheorie biedt een verklaring voor het verband tussen opleidingsniveau en houding tegenover immigranten. Deze verklaring luidt dat iemands opvattingen tegenover immigranten worden gevormd doordat er een competitie wordt ervaren om schaarse goederen. Volgens de etnische competitietheorie zoeken lager opgeleiden eerder dan hoger opgeleiden in hetzelfde segment naar banen en huizen, omdat zij zich eerder in dezelfde sociaal-economische positie bevinden als veel etnische minderheden (Scheepers et al., 2002). Dit maakt de kans groter dat lager opgeleiden dreiging ervaren en geneigd zijn tot het hebben van een meer negatieve houding ten opzichte van immigranten. De sociaal
  • 5. 4 economische positie van lager opgeleiden kenmerkt zich ook door een meer zwakke arbeidsmarktpositie. De angst dat deze positie nog meer verslechtert als gevolg van immigratie kan leiden tot onvrede en een negatieve houding ten opzichte van etnische minderheden (Manevska & Achterberg, 2013). In academisch onderzoek is het verband tussen opleidingsniveau en opvattingen over immigranten herhaaldelijk aangetoond. Rustenbach (2010) laat met haar onderzoek zien dat opleidingsniveau een belangrijke voorspeller is van houdingen richting immigranten. Zij onderzocht verschillende verklaringen voor anti-immigratiehoudingen onder 21 Europese landen. Er werd een sterk positief verband tussen opleidingsniveau en houdingen ten opzichte van immigranten op individueel niveau gevonden. Een verklaring die zij geeft voor het gevonden verband is vergelijkbaar met eerder genoemde verklaringen. Individuen met een hoge status binnen de samenleving voelen zich volgens Rustenbach (2010) niet bedreigd, omdat zij niet hoeven te concurreren met immigranten die in de maatschappij vaak een lagere hiërarchische positie aannemen. Hainmueller & Hiscox (2007) hebben onder 22 Europese landen ook onderzoek gedaan naar meningen over arbeidsmarktimmigratie. Op basis van het onderzoek in deze landen vonden zij eenzelfde verband tussen onderwijs en meningen over immigratie met werk gerelateerde doelstellingen. Autochtonen met een hogere afgeronde opleiding steunen namelijk deze vorm van immigratie eerder dan mensen met een lagere opleiding. Daarnaast vinden Chandler & Tsai (2001) in de VS een positief verband tussen opleidingsniveau en opvattingen over immigranten. Mensen die een diploma hebben behaald op “college level” hebben beduidend positievere opvattingen over immigranten dan mensen die een diploma hebben behaald op “high school level” of lager. In de eerder genoemde onderzoeken is met name onderzoek uitgevoerd onder de VS, Canada en andere West-Europese landen. In dit onderzoek staat de vraag centraal of specifiek in Nederland het opleidingsniveau van invloed is op de opvattingen die autochtone Nederlanders hebben over immigranten. Het is met name interessant om voor Nederland inzicht te krijgen in dit verband, omdat sinds de inbreng van de term ‘islamisering’ door Pim Fortuyn in 2001 in het politieke debat, het integratiedebat hoog op de politieke agenda staat (Doppen, 2010). De etnische competitie, die verschillend wordt ervaren door hoger en lager opgeleiden, wordt op basis van verschillende onderzoeken aangemerkt als één van de meest bewezen verklarende mechanisme voor het verwachte verschil in opvattingen (Manevska & Achterberg, 2013; Mayda, 2006; Rustenbach, 2010; Savelkoul, 2011; Scheepers et al., 2002). De etnische competitietheorie geeft een verklaring voor de mate van dreiging die gevoeld wordt door individuen en deze dreiging is weer van invloed op de mate waarin opvattingen positief of negatief zijn. Vanuit de etnische competitietheorie wordt verwacht dat hoog opgeleide autochtone Nederlanders over het algemeen positievere opvattingen over immigranten hebben, vergeleken met laag opgeleide autochtone Nederlanders. Een laag opleidingsniveau houdt verband met een negatieve houding richting immigranten, doordat laag opgeleide autochtonen competitie om schaarse goederen met immigranten ervaren. In dit onderzoek wordt de volgende hypothese getoetst: Hypothese: Er is een positief verband tussen het opleidingsniveau van autochtone Nederlanders en hun opvattingen tegenover immigranten.
  • 6. 5 Conceptueel Model Methode & Data Voor dit onderzoek is gebruik gemaakt van Het Internationaal Sociaal Survey Programma (ISSP). Het ISSP is een opinieonderzoek dat jaarlijks wordt afgenomen in meer dan 35 landen over de gehele wereld met betrekking tot actuele kwesties. Naast veel westerse landen zijn ook niet westerse landen zoals Brazilië, Chili, Rusland, China, Taiwan, Korea en de Filipijnen opgenomen in het onderzoek. In het onderzoek wordt ieder jaar een nieuwe groep van 1500 inwoners gevraagd naar hun opvattingen over verschillende onderwerpen. In 2004/2005 richtte het onderzoek zich op het onderwerp Burgerschap en Nationale Identiteit. Aan de respondenten zijn vragen voorgelegd over hoe men aankijkt tegen rechten en plichten van immigranten, onder andere waar het nationaliteit, deelname aan verkiezingen en recht op zorg aangaat. Voor het ISSP onderzoek is een random steekproef getrokken, verspreid over heel Nederland. Het onderzoek maakt gebruik van een schriftelijke vragenlijst. Bij aanvang bestaat de steekproef uit 4500 respondenten. Uit deze steekproef resteert een valide respons van 1823 personen (41,4%). De steekproef wordt omschreven als representatief en de resultaten zijn te generaliseren naar de gehele Nederlandse bevolking. De data met betrekking tot het opleidingsniveau van de respondenten is in het ISSP in vergelijking gebracht met landelijke data. Op basis van deze vergelijking is generalisering mogelijk. Binnen de selectie respondenten die voor dit onderzoek is gebruikt is 52 % man en 48% vrouw. Binnen deze selectie komt de verdeling met betrekking tot opleidingsniveau eveneens overeen met de verdeling binnen de totale dataset, ISSP. De random getrokken steekproef over heel Nederland is bruikbaar voor dit onderzoek, omdat de onderzoekspopulatie deel uit maakt van de steekproef. De onderzoekspopulatie bestaat uit autochtone Nederlanders. Een autochtone Nederlander wordt door het CBS beschreven als een persoon waarvan beide ouders in Nederland geboren zijn, ongeacht het land waar men zelf geboren is (CBS, 2015). In onderzoek van Van der Noll, Poppe & Verkuyten (2010) wordt de attitude van autochtone Nederlandse scholieren gemeten richting Moslims in Nederland. Er is gekozen om alleen autochtone Nederlanders als respondent mee te nemen, zodat de data niet wordt beïnvloed. Als het criterium niet alleen autochtone Nederlanders is maar ook mensen met een Nederland paspoort, dan bestaat de mogelijkheid dat de resultaten een vertekend beeld opleveren (Van der Noll, Poppe & Verkuyten, 2010). De aanname is dat iemand die geen autochtone Nederlanders is maar wel in het bezit is van een Nederlands paspoort, zoals tweede generatie allochtonen, een ander beeld heeft over immigratie dan autochtone Nederlanders. Om zo duidelijk mogelijke resultaten te krijgen zijn in dit onderzoek alleen autochtone Nederlanders meegenomen. Het aantal respondenten dat voldoet aan de hierboven genoemde omschrijving van autochtone Nederlanders is 1485. Opleidingsniveau Opvattingen over migranten +
  • 7. 6 In dit onderzoek wordt onderzocht wat het verband is tussen opleidingsniveau en ‘opvattingen over immigranten’. Opvattingen, meningen over immigranten kunnen positief of negatief zijn. Iemand met een positieve opvatting over immigranten ziet kansen voor de Nederlandse samenleving door de komst van immigranten. In tegenstelling daarop kan iemand een negatieve opvatting over immigranten hebben, wat inhoudt dat diegene dreiging ervaart door nieuwkomers in de Nederlandse samenleving. Aan de respondenten zijn vijf items voorgelegd die opvattingen over immigranten meten (zie tabel 1). De respondenten die minimaal drie van de vijf items hebben beoordeeld, worden als bruikbaar geacht voor dit onderzoek. De nieuwe selectie respondenten bestaat uit personen die voldoen aan de omschrijving van ‘autochtone Nederlander’ en daarnaast minimaal drie van de vijf items hebben beoordeeld. Als de respondent geen antwoord heeft ingevuld wordt de vraag als missing genoteerd. Tabel 1: Descriptieve tabel items “opvattingen over immigranten” Items N Min. Max. Gemid- delde Standaard- deviatie Immigranten verhogen de criminaliteit 1339 1 5 2,65 1,106 Immigranten zijn in het algemeen goed voor de Nederlandse economie 1339 1 5 3,24 0,903 Immigranten nemen banen weg van mensen die in Nederland zijn geboren 1339 1 5 3,21 1,018 Immigranten verrijken Nederland met nieuwe ideeën en culturen 1339 1 5 2,67 1,009 De regering geeft teveel geld uit aan hulp voor immigranten 1339 1 5 2,58 1,068 Valid (N) 1339 Houdingen ten opzichte van immigranten zijn gemeten middels een 5-punts schaal-variabele, waarbij een lage score betekent dat iemand negatief denkt over immigranten, en een hoge score betekent dat iemand een positief houding heeft over immigranten. De schaal bestaat uit de volgende antwoordmogelijkheden: 1. Sterk mee eens, 2. Mee eens, 3. Niet eens / niet oneens, 4. Mee oneens, 5. Sterk mee oneens. In de oorspronkelijke vragenlijst zijn items 2 en 4 positief geformuleerd: “Immigranten zijn in het algemeen goed voor de Nederlandse economie” en “Immigranten verrijken Nederland met nieuwe ideeën en culturen”. Omdat de andere uitspraken negatief geformuleerd zijn, is er voor gekozen om de items 2 en 4 te hercoderen. Dit betekent dat de antwoordmogelijkheid “Sterk mee eens” , wat een lage score genereert, gelijk staat aan het hebben van negatieve opvattingen over immigranten. De vijf items vormen samen één betrouwbare schaal, met een eigenwaarde >1 en een Cronbach’s alpha van 0,792 (tabel 2). De schaal heeft een hoge interne consistentie. De verklaarde variantie van deze schaal is 54,742 %.
  • 8. 7 Tabel 2: Schaal “opvattingen over immigranten” Items % zeer mee eens Factorlading Immigranten verhogen de criminaliteit 15,2% 0,730 Immigranten zijn in het algemeen (niet) goed voor de Nederlandse economie 7,8% 0,715 Immigranten nemen banen weg van mensen die in Nederland geboren zijn 5,5% 0,722 Immigranten verrijken Nederland (niet) met nieuwe ideeën en culturen 6,2% 0,742 De regering geeft teveel geld uit aan hulp voor immigranten 15,7% 0,788 Eigenwaarde factor 2,737 % verklaarde variantie factor 54,742% Cronbach’s alpha 0,792 De verwachting is dat opvattingen over immigranten anders zijn naarmate een persoon een hoger opleidingsniveau heeft. Opleidingsniveau wordt gemeten op basis van de hoogst afgeronde opleiding van een persoon. In onderzoek van Chandler & Tsai (2001) wordt opleidingsniveau op de volgende manier beschreven: afgestudeerd op ‘’college’’ niveau en of afgestudeerd op ‘’high school college’’ niveau. Doordat het Amerikaanse onderwijs verschilt van het Nederlands onderwijssysteem worden er andere termen gebruikt om opleidingsniveau te conceptualiseren. In de dataset is de vraag “Wat is Uw hoogst voltooide opleiding?” opgenomen. Deze vraag heeft de volgende antwoordcategorieën: 1. basisonderwijs, 2. Lbo / huishoudschool / Lhno / Lts, Vbo/Vmbo (beroepsgericht), 3. Mavo / Ulo / Mulo / Vmbo (theoretisch) , 4. Havo / Mms, 5. Vwo / Hbs / Athenuem / Gymnasium, 6. Mbo, 7. Hbo, 8. Universiteit. Het CBS (2006) hanteert een conceptualisatie van opleidingsniveau die bestaat uit drie categorieën: ‘’laag opleidingsniveau’’ basisonderwijs, mbo niveau 1, avo onderbouw (eerste drie jaar havo of vwo) ‘’midden opleidingsniveau’’ havo, vwo, mbo niveau 2 of hoger en ‘’hoog opleidingsniveau’’ hbo, wo bachelor, wo master en doctoraal. In dit onderzoek is de oorspronkelijke variabele gehercodeerd naar de drie categorieën in overeenstemming met de indeling die door het CBS wordt gehanteerd. Dit resulteert in een variabele, opleidingsniveau, met de volgende verdeling: 38% van de respondenten is laag opgeleid, 30% van de respondenten is midden opgeleid en 32% is hoog opgeleid. De controlevariabelen die in dit onderzoek zijn toegepast betreffen: geslacht, leeftijd en werk. Middels deze controlevariabelen wordt bezien of het verband tussen opleidingsniveau en houding tegenover immigranten blijft bestaan, wanneer daarbij gecontroleerd wordt op de variabele leeftijd, geslacht of werk. Volgens Hjerm (2009) heeft zowel geslacht als leeftijd invloed op attitudes tegenover immigranten. Zo stelt hij dat vrouwen minder met immigranten concurreren op de arbeidsmarkt. Daardoor zijn vrouwen milder in hun opvattingen. In het onderzoek van Hjerm (2009) wordt leeftijd ook als controle variabele gebruikt. Ouderen zijn meestal kwetsbaarder voor dreiging en daardoor staan zij vaak negatiever tegenover immigranten. Hjerm (2009) beschrijft echter dat onvoldoende is onderzocht wat met betrekking tot deze
  • 9. 8 bevinding de onderliggende reden is. Daarnaast gebruikt hij in zijn onderzoek werkloosheid als controle variabele. Hij verwacht dat mensen die geen baan hebben sterkere anti-immigranten attitudes hebben, omdat zij meer concurrentie kunnen ervaren op de arbeidsmarkt. Deze controlevariabelen: leeftijd, geslacht en werk, zijn opgenomen in de ISSP dataset. De variabele werk is als dummyvariabele gedefinieerd naar betaald werk en geen betaald werk. De vraag: “wat is momenteel Uw belangrijkste bezigheid?” binnen de dataset is gebruikt voor het aanmaken van de dummyvariabele werk. Respondenten die binnen de categorie “betaald werk” vallen zijn respondenten die hebben aangegeven een fulltime of een parttime baan te hebben. Respondenten die buiten de categorie “betaald werk” vallen, zijn respondenten die werkloos, student, gepensioneerd, huisman/vrouw of arbeidsongeschikt zijn. Voor de variabele geslacht is eveneens een dummyvariabele aangemaakt, leeftijd is als continue waarde meegenomen. Voor deze controlevariabelen wordt gekeken of zij de resultaten van het verband tussen ‘opleidingsniveau’ en ‘opvattingen over immigranten’ beïnvloeden. Resultaten Het hoofdverband binnen dit onderzoek betreft het verband tussen het opleidingsniveau van autochtone Nederlanders en hun houding tegenover immigranten. De volgende hypothese is geformuleerd: Er is een positief verband tussen het opleidingsniveau van autochtone Nederlanders en hun opvattingen tegenover immigranten. Tabel 3: Descriptieve tabel variabelen N Min. Max. Gemiddelde Standaard- deviatie Afhankelijke variabele Opvattingen over immigranten (schaal) 1339 1 5 2,92 0,758 Onafhankelijke variabele Opleiding midden 1339 0,00 1,00 0,30 0,46 Opleiding hoog 1339 0,00 1,00 0,32 0,47 Controlevariabelen Geslacht (man) 1339 0,00 1,00 0,515 0,499 Leeftijd 1339 16 93 45,87 16,332 Werk (betaald) 1339 0,00 1,00 0,6132 0,487 Valid (N) 1339 Middels een regressieanalyse zal de hypothese getoetst worden (tabel 4). Van de respondenten is 38% laag opgeleid, 30% midden opgeleid en 32% hoog opgeleid. Om tot een vergelijking tussen de verschillende
  • 10. 9 opleidingsniveaus te komen wordt de categorie laag opgeleid als referentiegroep aangemaakt en worden de categorieën midden en hoog opgeleid als dummyvariabele gebruikt. Tabel 4: Verband opleidingsniveau en opvattingen over immigranten/ referentievariabele = opleiding laag Model 1: Hoofdverband Model 2: Hoofdverband + controlevariabelen Regressie coëfficiënt (b) Standaard- fout Signifi- cantie (p) Regressie coëfficiënt (b) Standaard- fout Signifi- cantie (p) Opleiding midden 0,246 0,05 0,00 Opleiding midden 0,247 0,05 0,00 Opleiding hoog 0,473 0,05 0,00 Opleiding hoog 0,479 0,05 0,00 Geslacht (m) -0,181 0,04 0,00 Leeftijd 0,001 0,00 0,52 Betaald werk 0,065 0,05 0,15 Constante (a) 2,697 Constante (a) 2,708 Verklaarde variantie (r²) 0,068 Verklaarde variantie (r²) 0,082 Afhankelijke variabele: Houding tegenover immigranten / referentievariabele = opleiding laag Het uitvoeren van de regressieanalyse levert de volgende regressievergelijking op: Ŷ (verwachte houding tegenover immigranten) = 2,697 + 0,473*opleiding hoog + 0,246*opleiding midden. De regressievergelijkingen per opleidingscategorie zien er als volgt uit: Ŷ(hoog) = 2,697 + 0,473 = 3,17 Ŷ (midden) = 2,697 + 0,246 = 2,943 Ŷ (laag) = 2,697 De vergelijking van de groepen opleidingsniveau toont aan dat mensen met een midden opleidingsniveau significant positievere opvattingen hebben dan mensen met een laag opleidingsniveau (b=0,246, p<0,01). Daarnaast toont de vergelijking van de groepen opleidingsniveau aan dat mensen met een hoog opleidingsniveau significant positievere opvattingen hebben dan mensen met een laag opleidingsniveau (b=0,473, p<0,01). Op basis van de theorie is binnen dit onderzoek de verwachting uitgesproken dat de variabele geslacht, leeftijd en werk van invloed zijn op het verband tussen opleidingsniveau en houding tegenover immigranten. Deze variabelen zijn in dit onderzoek in een tweede model meegenomen als controlevariabelen (tabel 4). Middels deze variabelen wordt bezien of het hoofdverband blijft bestaan ondanks dat er gecontroleerd wordt op geslacht, leeftijd en werk. Voor geslacht is een dummyvariabele aangemaakt, leeftijd is als continue waarde meegenomen. De variabele werk is als dummyvariabele gedefinieerd naar betaald
  • 11. 10 werk en geen betaald werk. Model 2 geeft de regressieanalyse weer van het verband tussen opleidingsniveau en opvattingen over immigranten, waarbij de variabelen leeftijd, geslacht en het hebben van betaald werk constant zijn gehouden. Het uitvoeren van de regressieanalyse levert de volgende regressievergelijking op: Ŷ (verwachte houding tegenover immigranten) = 2,708 + 0,479*opleiding hoog + 0,247*opleiding midden.+ 0,001*leeftijd + 0,065*betaald werk – 0,181*man. De regressievergelijkingen per opleidingscategorie zien er als volgt uit: Ŷ(hoog) = 3,187 + 0,001*leeftijd + 0,065*betaald werk – 0,181*man Ŷ (midden) = 2,955 + 0,001*leeftijd + 0,065*betaald werk – 0,181*man Ŷ (laag) = 2,708 + 0,001*leeftijd + 0,065*betaald werk – 0,181*man De vergelijking tussen de groepen toont aan dat midden opgeleiden significant meer positieve houdingen hebben tegenover immigranten dan lager opgeleiden (b=0,247, p<0,01) als we controleren voor geslacht, leeftijd, betaald werk. Daarnaast toont de vergelijking tussen de groepen aan dat hoger opgeleiden significant meer positieve houdingen hebben tegen over immigranten dan lager opgeleiden (b=0,479, p<0,01) als we controleren voor geslacht, leeftijd, betaald werk. Na het uitvoeren van de controle met de variabelen leeftijd, geslacht en het hebben van betaald werk, blijft er een positief verband bestaan tussen opleiding en opvattingen over immigranten. Naarmate het opleidingsniveau stijgt, neemt de positieve houding tegenover immigranten toe. De resultaten van de regressie laten zien dat mannen gemiddeld genomen een meer negatieve houding tegenover immigranten hebben dan vrouwen. De variabele geslacht levert een significant verschil op in de toegekende waarde ten aanzien van houding tegenover immigranten (b= -0.181, p < 0,05). Het geslacht van de persoon is gemiddeld genomen van significante invloed op de verwachte houding tegenover immigranten. Houding tegenover immigranten kan voor 8,2 % verklaard worden middels de variabele opleidingsniveau, onder controle van de variabelen geslacht, leeftijd en wel of geen betaald werk. De controlevariabelen “leeftijd” en “betaald werk” blijken hierbij niet significant te zijn. Om te kijken of er ook een significant verschil bestaat in opvattingen over immigranten tussen “midden opgeleiden” en “hoog opgeleiden”, is er een aanvullende regressieanalyse gedaan, met de categorie midden opgeleiden als referentiegroep (tabel 5).
  • 12. 11 Tabel 5: Verband opleidingsniveau en opvattingen over immigranten/ referentievariabele=opleiding midden Model 1: Hoofdverband Model 2: hoofdverband + controlevariabelen Regressie coëfficiënt (b) Standaard- fout Signifi- cantie (p) Regressie coëfficiënt (b) Standaard- fout Signifi- cantie (p) Opleiding laag -0,246 0,05 0,00 Opleiding laag -0,247 0,05 0,00 Opleiding hoog 0,228 0,05 0,00 Opleiding hoog 0,232 0,05 0,00 Geslacht (m) -0,181 0,04 0,00 Leeftijd 0,001 0,00 0,52 Betaald werk 0,065 0,05 0,15 Constante (a) 2,943 Constante (a) 2,955 Verklaarde variantie (r²) 0,068 Verklaarde variantie (r²) 0,082 Afhankelijke variabele: Houding tegenover immigranten / referentievariabele = opleiding midden Deze analyse toont aan dat mensen met een hoog opleidingsniveau significant positievere opvattingen hebben dan mensen met een midden opleidingsniveau (b=0,228, p<0,01). We kunnen op basis van de regressieanalyse concluderen dat er een positief verband bestaat tussen opleidingsniveau en opvattingen over immigranten. Naarmate het opleidingsniveau stijgt, worden de opvattingen over immigranten positiever. Houding tegenover immigranten kan voor 6,8 % verklaard worden middels de variabele opleidingsniveau. Vervolgens is nagegaan of het positieve verband blijft bestaan na controle voor geslacht, leeftijd en betaald werk (tabel 5, model 2). Ook als we controleren voor geslacht, leeftijd en betaald werk, blijkt dat mensen met een hoog opleidingsniveau gemiddeld genomen positiever zijn in hun opvattingen over immigranten dan mensen met een midden opleidingsniveau (b=0,232, p<0,01). Houding tegenover immigranten kan voor 8,2 % verklaard middels de variabele opleidingsniveau, onder controle van de variabelen geslacht, leeftijd en wel of geen betaald werk. Op basis van de resultaten kan H0 verworpen worden en wordt de hypothese ‘er is een positief verband tussen het opleidingsniveau van autochtone Nederlanders en hun opvattingen over immigranten’ aangenomen.
  • 13. 12 Conclusie & discussie In deze studie is onderzoek gedaan naar het verband tussen het opleidingsniveau van autochtone Nederlanders en hun opvattingen over immigranten. Op basis van de resultaten kan geconcludeerd worden dat er een positief verband bestaat tussen het opleidingsniveau van autochtone Nederlanders en hun opvattingen tegenover immigranten, onder controle voor leeftijd, geslacht en het bezitten van betaald werk. De gevonden resultaten bevestigen de verwachting vanuit de etnische competitietheorie dat er een positief verband bestaat tussen opleidingsniveau en opvattingen tegenover immigranten. Deze bevinding wordt vanuit de etnische competitietheorie verklaard doordat iemands opvattingen tegenover immigranten worden gevormd doordat er een competitie wordt ervaren, competitie tussen groepen om schaarse goederen. Dit onderzoek onder autochtone Nederlanders toont, in lijn met eerdere onderzoeken van Manevska & Achterberg (2013); Mayda (2006); Rustenbach (2010); Savelkoul (2011); Scheepers et al. (2002), aan dat wanneer iemand een hoger opleidingsniveau bezit hij minder etnische dreiging ervaart en daardoor op basis van rationele keuze een mildere houding ten opzichte van immigranten aanneemt. De etnische competitietheorie geeft een verklaring voor de mate van dreiging die gevoeld wordt door individuen. Deze ervaren dreiging is van invloed op de opvattingen en houding tegenover etnische minderheden. De houding richting immigranten kan voor 6,8 % verklaard worden middels de variabele opleidingsniveau. Deze verklaarde variantie is vergelijkbaar met eerder onderzoek van Quillian (1995) waar de verklaarde variantie 5,8% is en met onderzoek van Mayda (2006) waar de verklaarde variantie 6,1% is. Dit neemt niet weg dat de verklaarde variantie relatief laag is en dat er aangenomen mag worden dat niet alleen opleidingsniveau maar meerdere variabelen de houding richting immigranten beïnvloeden. Een voorbeeld van een variabele die van significante invloed is op de aangenomen houding ten opzichte van immigranten is de variabele geslacht. In het onderzoek van Hjerm (2009) wordt aangegeven dat vrouwen milder zijn in hun opvattingen over immigranten, omdat zij minder met immigranten concurreren op de arbeidsmarkt. Deze studie onder autochtone Nederlanders onderschrijft de invloed van de controlevariabele geslacht, binnen deze studie is echter geen onderzoek gedaan naar het verklarend mechanisme van dit verschil. Aan de hand van dit onderzoek kan niet gesteld worden, zoals door Hjerm (2009) wordt gedaan, dat dit verschil in opvattingen voortkomt uit het feit dat vrouwen minder concurreren met immigranten op de arbeidsmarkt. Er kunnen verschillende verklaringen ten grondslag liggen aan dit verschil in opvattingen. In het onderzoek van Ghazal Read (2003) wordt deze verminderde concurrentie verklaard vanuit niet Westerse genderrollen. Vrouwen uit een niet Westerse samenlevingen zorgen voor het gezin en het huishouden terwijl de mannen door middel van betaald werk buitenshuis het gezin onderhouden. Deze rolverdeling zorgt ervoor dat niet Westerse vrouwen minder deelnemen op de arbeidsmarkt en minder zichtbaar zijn in het openbaar. Deze rolverdeling zou een verklarend mechanisme kunnen zijn dat autochtone Nederlandse vrouwen mildere opvattingen hebben jegens immigranten. Een andere mogelijke verklaring is dat de traditionele Westerse genderrollen invloed hebben op de opvattingen richting immigranten. In de traditionele Westerse genderrollen zijn vrouwen zwak, kwetsbaar en hulpbehoevend en onderhouden de mannen het gezin door
  • 14. 13 middel van goederen en bescherming (Larsen & Long, 1988). Deze beschermende houding zou de houding richting immigranten negatief kunnen beïnvloeden als immigranten als bedreigend worden gezien. Aanvullend onderzoek kan mogelijk aantonen wat het verklarend mechanisme is voor het gevonden verschil in houding tegenover immigranten vanuit de variabele geslacht binnen de Nederlandse situatie. In het onderzoek van Hjerm (2009) wordt aangetoond dat leeftijd en werk van invloed zijn op het verband tussen opleiding en houding tegenover immigranten. Deze bevindingen sluiten niet aan bij de resultaten uit het onderzoek dat onder autochtone Nederlanders heeft plaatsgevonden. Zowel de variabele leeftijd als de variabele geen betaald werk, genereren geen significant verschil in het verband tussen opleidingsniveau en houding tegenover immigranten. Dit onderzoek geeft een verklaring voor attitudes naar immigranten vanuit de etnische competitietheorie. Opgemerkt dient te worden dat er veel verschillende mechanismen en theorieën zijn die pogen attitudes te verklaren. Hainmueller en Hiscox (2007) vinden weinig bewijs voor het verband tussen de gevreesde concurrentie op de arbeidsmarkt en het anti-immigratie sentiment onder lager opgeleiden. De onderzoekers beweren dat een groot deel van het verband tussen onderwijs en de houding ten opzichte van immigranten wordt gedreven door verschillen tussen individuen in culturele waarden en overtuigingen. Meer opgeleide respondenten zijn aanzienlijk minder racistisch en hechten meer waarde aan culturele diversiteit dan hun tegenhangers (Hainmueller & Hiscox, 2007). Zij zien ook meer kansen en geloven dat de immigratie voordelen oplevert voor de economie als geheel. Voor vervolgonderzoek kan het interessant zijn om te bezien of het gevonden hoofdverband tussen opleidingsniveau en houding tegenover immigranten ook in Nederland te verklaren is vanuit culturele waarden en overtuigingen. In een survey kunnen dan aanvullend zowel vragen naar economische dreiging, als culturele dreiging worden opgenomen. Binnen deze studie is specifiek gekozen voor onderzoek vanuit het perspectief van de competitietheorie. Dit onderzoek toont aan dat lager opgeleide autochtone Nederlanders op individueel niveau gemiddeld genomen een negatievere houding ten opzichte van immigranten aannemen dan hoger opgeleiden. Een negatieve houding die kan leiden tot segregatie van de nieuwkomers, zoals Gijsberts en Dagevos (2004) in hun onderzoek hebben aangetoond. Segregatie door concurrentie op de arbeidsmarkt en waaraan volgens Asscher en Goodhart iets moet worden gedaan om; ‘vergiftiging van de sfeer en aanwakkering van vreemdelingenhaat tegen te gaan’. Deze studie kan beleidsmakers informeren die staan voor een de zoektocht naar een mogelijk aanpak van negatieve houdingen tegenover immigranten.
  • 15. 14 Literatuur CBS. (2006). Standaard onderwijsindeling 2006. Verkregen op 28 februari 2015, van http://www.cbs.nl/nl- NL/menu/methoden/classificaties/overzicht/soi/2006/default.htm. CBS. (2014). Bevolking; generatie, geslacht, leeftijd en herkomstgroepering, 1 januari. Verkregen op 24 februari, 2015, van http://statline.cbs.nl/StatWeb/publication/?VW=T&DM=SLNL&PA=37325&D1=0&D2=a&D3=0&D4= 0&D5=2-4,11,38,46,95-96,137,152,178,182,199,220,237&D6=0,4,8,12,16,l&HD=140523- 1106&HDR=T,G2,G3,G5&STB=G1,G4. CBS. (2015). Begrippen. Verkregen op 28 februari, 2015, van http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/methoden/begrippen/default.htm?ConceptID=88. Chandler, C. R., & Tsai, Y. (2001). Social factors influencing immigration attitudes: An analysis of data from the general social survey. The Social Science Journal, 38(2), 177-188. Doppen, F. H. (2010). Citizenship education and the Dutch national identity debate. Education, Citizenship and Social Justice, 2010 (5), 131-143. Fortuyn, W. S. (1997). Tegen de islamisering van onze cultuur: Nederlandse identiteit als fundament. AW Bruna. Ghazal Read, J. (2003) The Sources of Gender Role Attitudes among Christian and Muslim Arab-American Women. Sociology of Religion, 64 (2), 207-222. Gijsberts, M., & Dagevos, J. (2004). Concentratie en wederzijdse beeldvorming tussen autochtonen en allochtonen. Migranten studies, 2004 (20), 145-168. Hainmueller, J., & Hiscox, J. (2007). Educated Preferences: Explaining Attitudes toward Immigration in Europe. International Organization, 61 (2), 399-442. Herderscheê, G. (2013). Asscher: Bescherm Nederlandse werknemers tegen invasie Oost-Europa. Volkskrant, 2013 , 17 augustus. Verkregen op 27, februari, 2015 van:http://www.volkskrant.nl/dossier- kabinet-rutte-ii/asscher-bescherm-nederlandse-werknemers-tegen-invasie-oost-europa~a3493705/ Hjerm, M. (2009). Anti-Immigrant Attitudes and Cross-Municipal Variation in the Proportion of Immigrants. Acta Sociologica, 52(1): 47–62. DOI: 10.1177/0001699308100633. De Jong, M.J. (2011). Grootmeesters van de sociologie. Den Haag, Nederland: Boom Lemma uitgevers. Larsen, K.S., & Long, E. (1988) Attitudes toward sex-roles: Traditional or egalitarian?. Sex Roles, 19 (2), 1- 12. Macionis, J. & Plummer, K. (2005). Sociology: A global introduction. Harlow, England: Pearson Education. Manevska, k., & Achterberg, P. (2013). Immigration and Perceived Ethnic Threat: Cultural Capital and Economic Explanations. European Sociological Review, 29 (3), 437–449.
  • 16. 15 Mayda, A.M. (2006). Who is against immigration? A cross-country investigation of individual attitudes toward immigrants. The Review of Economics and Statistics, 88 (3), 510-530. Niemantsverdriet, T. (2015). Ook veel niet-moslims zijn het gure rechtse klimaat zat’. NRC Handelsblad,2015 , 9 februari. Verkregen op 22 februari, 2015 van http://www.nrc.nl/handelsblad/van/2015 /februari/09/ook-veel-niet- moslims-zijn-het-gure-rechtse-klima-1466777. Van Der Noll, J., Poppe, E., & Verkuyten, M. (2010) Political Tolerance and Prejudice: Differential Reactions Toward Muslims in the Netherlands. Basic and Applied Social Psychology, 32 (1), 46-56. Quillian, L. (1995). Prejudice as a response to perceived group threat: population composition and anti- immigrant and racial prejudice in Europe. American Sociological Review, 60, 586-611. Rustenbach, E. (2010). Sources of Negative Attitudes toward Immigrants in Europe: A Multi-Level Analysis. International Migration Review, 44 (1), 53–77. Savelkoul, M. (2011) Etnische diversiteit en sociaal kapitaal: De rol van interetnisch contact en ervaren etnische groepsdreiging. Migranten studies, 2, 195-204. Scheepers, P., Gijsberts, M., & Coenders, M. (2002). Ethnic exclusionism in European countries. Public opposition to civil rights for legal migrants as a response to perceived ethnic threat. European Sociological Review, 18, 17-34. Smeekens, A. (2011). Nationale identiteit, nationale geschiedenis en de acceptatie van nieuwkomers in Nederland. Migrantenstudies 2011 (2), 165-175. Tolsma, J., Lubbers, M., & Coenders, M. (2008). Ethnic competition and opposition to ethnic intermarriage in the Netherlands: a multi-level approach. European Sociological Review, 24, 215-230.