Synopsis Transities voor de Nederlandse chloorgerelateerde chemische industrie1
1. 12 Entrenchment, milieu-innovatie en Porterhypothese...........................................................................................2
13 Conclusies............................................................................................................................................................3
2. 12 Entrenchment, milieu-innovatie en Porterhypothese
Er zijn sterke argumenten die ervoor pleiten dat milieu-gerelateerde innovaties niet alleen van belang
zijn voor duurzame ontwikkeling en marketing, maar ook –in tegenstelling tot wat veelal gedacht
wordt- ten goede kunnen komen aan de lange termijn concurrentiepositie van ondernemingen.
In dat verband zijn de theorieën van de Amerikaanse (bedrijfs)econoom Porter bijzonder interessant.
Hij houdt zich al decennia bezig met het fenomeen concurrentie en het laatste decennium ook met het
verband tussen concurrentievermogen, innovatie en milieu. Deze verschijnselen worden met elkaar in
verband gebracht in de zogenaamde Porter-hypothese.
Deze Porter-hypothese luidt: “Strict environmental regulations do not inevitably hinder competetitive
advantage against foreign rivals, they often enhance it” (Porter 1991, in het artikel “America´s green
strategy” in de Scientific American, b. 162). De reden voor de toename van dat concurrentievermogen
ligt volgens Porter in de prikkel tot innovatie, waardoor bedrijven die in Porter´s visie in veel
opzichten betrekkelijk inert zijn, hun productieprocessen/producten gaan veranderen (vervuiling is
uiteindelijk en per definitie immers verspilling), en zo enerzijds kostenvoordelen behalen en
anderzijds nieuwere en betere produkten gaan maken, waarmee ze in andere landen
concurrentievoordelen krijgen op buitenlandse concurrenten indien ook in dat land de milieunormen
op dat punt worden aangescherpt. “By stimulating innovation, strict environmental regulations can
actually enhance competitiveness” (Porter en Van der Linde 1995).
Deze ideeën komen, in de onderkende noodzaak van adequate prikkels tot vergroting van het
concurrentievermogen door innovatie, overigens overeen met een reeds lang gevoerd Amerikaans
beleid tot het tegengaan van monopolies en het toelaten van het ontstaan van oligopolies. Deze
ondernemingen houden elkaar door felle onderlinge concurrentie mogelijk door hun grote
innoverende vermogen wakker. Dit Amerikaanse beleid lag ook ten grondslag aan de na WO-II
gekozen strategie om het immens machtige IG Farben AG op te splitsen in drie ongeveer even grote
oligopolies, de BASF, Hoechst en Bayer. Deze bedrijven zijn sinds hun creatie door de geallieerden1
,
vanuit de hun opgelegde positie van oligopolie, daarbij zeer zeker niet slecht gevaren, en nemen
momenteel op de wereldranglijst van chemische bedrijven de posities twee tot en met vier in.
De steeds terugkerende fundamentele vraag in het debat over de Porter-hypothese is waarom het
milieubeleid nu van belang is om de aanzet zou geven tot innovatie.
Het antwoord daarop is in het kort als volgt. Het bekende neoklassieke paradigma stelt (ten onrechte
vlg. Porter) dat bedrijven altijd optimale beslissingen nemen. Volgens Porter en vele anderen echter is
dit geen adequate beschrijving: bedrijven werken veelal niet kosten-minimaliserend, kunnen zich
meestal niet soepel aan de markt aanpassen (organisatorische starheid), en hebben onvoldoende
informatie m.b.t. de markt en alle snelle technologische ontwikkelingen buiten hun eigen nauwe
specialisme om steeds optimale beslissingen te nemen, en hoewel een “principaal” aanwezig is die de
organisatie moet sturen, wordt een groot deel van de beslissingen genomen door een groot aantal
agenten in het bedrijf, aan wie een deel van de verantwoordelijkheid voor de dagelijkse activiteiten is
gedelegeerd en die eveneens over weinig informatie beschikken.
Een milieumaatregel kan nu vlg. Porter gezien worden als een verandering van regels die van
buitenaf wordt opgelegd en die de principaal aanzet tot het veranderen van het management-systeem.
In lijn met deze algemene toestand, zijn bedrijven zich meestal te weinig bewust van de uitdagingen
(en (concurrentie)mogelijkheden) die milieu voor hen meebrengt. Dit wordt ten dele veroorzaakt door
een tekort aan informatie en door organisatorische starheid: de bestaande afwegingskaders laten
nieuwe (milieu)informatie niet of te weinig meewegen. De bedrijven ontberen namelijk vaak de
noodzakelijke kennis van milieutechnologie, omdat het niet tot de kernactiviteiten van het bedrijf
gerekend wordt.
Uit deze analyse concludeert Porter tot de volgende gewenste rol van de overheid:
1 verstrekken van informatie over het milieubeleid en de bedrijven betrekken bij het milieubeleid
2 het stellen van stringente milieu-normen: zwakke normstellingen leiden vlg. Porter veelal tot
weinig rendabele ´end of pipe´-technologieën. Te stringente normen leiden echter tot innovaties
waarvoor onvoldoende afzetmarkt beschikbaar is. ( de kritiek hierop is dat bij Porter niet
1
Raymond G. Stokes, 1987. Divide and Prosper. The Heirs of I.G. Farben under Allied Authority 1945-1951.
Univ. of California Press, Berkeley etc.
3. duidelijk wordt waar die grens nu ligt, en dat dat nu juist het centrale punt is in zijn milieuvisie).
Hij is daarbij voorstander van het hanteren van marktconforme instrumenten.
3 het stimuleren van de bedrijven tot milieu-R&D,
4 het stimuleren van de afzetmarkt voor milieutechnologie, bijv. door een actief overheids-
aanschaffingsbeleid en eco-labelling van milieu-innovaties.
Naast de voorbeelden die Porter in zijn boek zelf aangeeft, worden in andere studies o.a. de volgende
voorbeelden in sterk uiteenlopende sectoren genoemd. Het gaat hier om zgn. regelingen op termijn,
waarbij de overheid stringente voorwaarden formuleert waaraan de relevante bedrijven uit een sector
op een termijn van een aantal jaren moeten voldoen: de bedrijven hebben dan zelf de tijd om de
benodigde innovaties door te voeren. Deze voorbeelden
* het reduceren van verpakkingen en verpakkingafval in Duitsland,
* de introductie van loodvrije benzine,
* het verlagen van het geluidsniveau van apparatuur
* het introduceren van katalysatoren in auto´s,
* het verminderen van de CO2-uitstoot van auto´s.
13 Conclusies
Uit de rijke geschiedenis van de diverse en door de decennia heen sterk veranderende chemische
industrie kunnen vele ontwikkelingen geschetst worden. Deze vertonen allerlei samenhangen met o.a.
de economische ontwikkelingen in de maatschappij als geheel en met de technische ontwikkelingen in
andere sectoren in het bedrijfsleven. Bij het eruit lichten van bepaalde ontwikkelingen blijven deze
samenhangen met een veel groter verband uiteraard van kracht, en is het kort samenvatten van
bepaalde ontwikkelingen dan ook een waagstuk. Dat gezegd zijnde, trek ik hieronder de volgende
conclusies .
1 De (Nederlandse) chemische industrie is een krachtige bedrijfstak met een groot innoverend
vermogen. Het innoverende vermogen blijkt voor een belangrijk deel aanwezig te zijn binnen de
grote ondernemingen met een uitgebreid research-apparaat; dit apparaat is tot stand gebracht en
wordt in stand gehouden met het oog op het concurrentievermogen van het bedrijf op lange
termijn.
Dat innoverende vermogen beperkt zich echter veelal tot innovaties binnen het bestaande
technische regime.
2 Anderzijds treedt het verschijnsel van entrenchment op; daarbij vinden veranderingen in
produkten en processen voornamelijk plaats op een wijze die goed past binnen het bestaande
technische regime. Ook de research is daar grotendeels op gericht– er zijn immers grote
investeringen gepleegd ten behoeve van dat regime in termen van kennis en fysieke
infrastructuur en installaties
3 Pas wanneer grote en dringende belangen op het spel staan die de korte termijn
bedrijfseconomische doelen overstijgen, leidt de research en het innoverende vermogen tot
belangrijke vernieuwingen, waardoor een kleiner of groter deel van het technisch regime
belangrijke veranderingen ondergaat. In een klein aantal gevallen kunnen dan soms in relatief
korte tijd paradigmatische veranderingen optreden, waarbij een deel van de chemische industrie
op een nieuw technisch regime overstapt. In deze rapportage zijn in dat verband de Haber-
Bosch-synthese en de overgang van de Europese en Duitse carbochemie op de petrochemie
genoemd.
4 Op lange termijn blijken de belangen van bedrijfsleven en samenleving in grote lijnen parallel te
lopen, zoals blijkt uit de vrij algemeen gedeelde conclusies die voortkomen uit het in brede
maatschappelijke kringen gevoerde debat over de noodzaak van duurzame ontwikkeling. Ook is
in dat debat duidelijk geworden dat daarvoor zogenaamde trendbreuken nodig zullen zijn.
In termen van de techniekhistorie vertaald, betekent dat dat er belangrijke veranderingen in
technisch regime, ook in de chemische industrie, zullen moeten plaatsvinden. Eén van de
eventueel noodzakelijke veranderingen betreft de chloorchemie.
5 Om deze veranderingen in technisch regime te laten plaatsvinden moet aan twee belangrijke
voorwaarden worden voldaan.
De eerste is de aanwezigheid van voldoende innoverend vermogen. Op grond van de grote en
verstrekkende innovaties in het verleden en de aanwezigheid van het huidige
4. onderzoeksapparaat kan gesteld worden dat voor de chemische industrie als geheel hieraan
voldaan wordt.
De tweede voorwaarde is voldoende samenwerking tussen de verschillende actoren (in
willekeurige volgorde bedrijfsleven, wetenschap, overheid, milieubeweging en het publiek) om
de benodigde veranderingen te identificeren en in een later stadium door te voeren. Daarbij is
het enerzijds van belang om de rollen en bevoegdheden van de verschillende actoren goed te
onderscheiden (en deze dus ook niet te vermengen – fact finding was en is in de eerste plaats
een zaak van wetenschap), en anderzijds om voldoende voorwaarden te scheppen dat iedere
actor de hem toebehorende rol kan spelen. Omdat de lange termijn belangen van bedrijfsleven
en de andere delen van de samenleving grotendeels samenvallen, gaat het hier vooral om het
scheppen van voldoende waarborgen voor de korte en middellange termijn belangen van de
chemische industrie.
6 Uit de geschiedenis van de Nederlandse (chemische) industrie komt naar voren dat de
Nederlandse overheden sinds het begin van de vorige eeuw een belangrijke en zelfs
doorslaggevende rol hebben gespeeld bij het ontstaan en de ontwikkeling van die industrie. Dat
geldt zelfs bij uitstek voor de ontwikkeling van de zout- en chloorchemie.
In die traditie ligt er voor het zoeken naar mogelijkheden voor duurzame ontwikkeling, en voor
het zoeken naar de beste ontwikkelingsrichting voor de huidige chloorchemie dan ook een
belangrijke rol voor de (Nederlandse) overheid.
7 Gerichte stimulering van het reeds grote innoverende vermogen van de chemische industrie in
de richting van het wijzigen van technische regimes, bijvoorbeeld in de geest van de Porter-
hypothese, lijkt daarbij een wenselijke en mogelijke strategie. Dit zou op den duur leiden tot
significante concurrentievoordelen voor de internationaal opererende concerns. In aanvulling
daarop is het van belang om voor de korte en middellange termijn voldoende waarborgen tot
stand te brengen ter verzekering van voldoende bedrijfseconomische continuïteit. Dat is
uiteraard ook in het belang van de Nederlandse samenleving als geheel.