2. Beste molenaars in opleiding of andere geïnteresseerden . Ik heb de laatste jaren, voor de molenaars in opleiding uit Meppel en omgeving op de computer nogal wat bestanden gemaakt of verzameld over molens en molenonderdelen. De onderliggende gedachte was dat je met de computer de leerstof uit de steeds lijviger (en interessanter) wordende Basiscursus aanschouwelijker kan maken door allerlei afbeeldingen toe te voegen. Noem het maar een vorm van aanschouwelijk onderwijs! Dus niet een aparte methode, maar een extra verduidelijking van de informatie uit ons cursusboek d.m.v. heel veel gedetailleerde foto’s en zo nu en dan een tekening. De presentaties zijn uitermate geschikt voor theorieavonden, waarbij met beamer het geheel op een groot scherm geprojecteerd kan worden. Een ieder kan ( en mag) het aanpassen naar eigen regio. Verder kunnen de leerlingen thuis op de computer de lesstof nog eens bestuderen. Aanvankelijk heb ik alles gemaakt voor de theorieavonden in Meppel, maar na vele verzoeken alles uiteindelijk via internet aan andere molenliefhebbers beschikbaar gesteld. Daar heb ik de lesstof uiteindelijk dan ook voor gemaakt! Naast vele eigen foto’s hebben vele molenaars, fotografen of andere molenliefhebbers de afgelopen jaren, na vele oproepen via het “prikbord”, meegewerkt door ontzettend veel foto’s op te sturen. BEDANKT! In het bijzonder wil ik o.a. Harmannus Noot, Joop Vendrig, Roelof Kooiker, Wilbert Bijzittter, Jaap Kuitert en Simon Jellema bedanken voor de mooie foto’s die ze spontaan en in zeer grote hoeveelheden beschikbaar gesteld hebben. KLASSE! De gedetailleerde tekeningen komen o.a. uit de boeken van: “ opleiding watermolenaar” van ing. J. den Besten . Informatie en tekeningen komen ook uit het boek De Standerdmolen van Erik Tijman, Jan Schreirs en Dick Sweers Ons leerboek voor startende molenaars “ De windmolen en zijn onderdelen” van J.G. Wiessner en de erg informatieve map over korenmolens nl “ Zingende Stenen” van D.J. Abelskamp . Verder ook nog een aantal juweeltjes van tekeningen van Anton Sipman . Helaas geen tekeningen uit ons eigen cursusboek. Jammer! De powerpointpresentaties zijn een soort diashow met ongekende mogelijkheden. Een digitale excursie door molenland. Verder heb ik een aantal lesbrieven gemaakt. Hierin worden een aantal belangrijke hoofdstukken uit De Basiscursus beknopt weergegeven. Ook hierbij spelen foto’s en tekeningen een aanvullende en verduidelijkende rol. Verder zijn bij een aantal lesbrieven vragen (en antwoorden) gemaakt/bewerkt door Ron Keizer van de afdeling Overijssel/Gelderland bijgevoegd als extra informatie en als extra oefenstof. Ik hoop dat jullie in ieder geval wat leren van deze manier van aanbieden van de lesstof. Het is in ieder geval een prachtige en boeiende hobby. Kees Vanger molenaar molen “De Weert” Meppel.
3.
4. De standerdmolen is het oudste windmolentype van ons land. De eerste molens stonden in de 13 e eeuw al in het zuiden van ons land. Ze hadden allen een dwarsgetuigd gevlucht In 1650 stonden alleen al in de stad Groningen 13 standerdmolens. Nu staan er nog 46 standerdmolens in ons land. Vooral in het zuiden van ons land. Le moulin des Douches (Fr) dwarsgetuigd en onlangs gerestaureerd.
13. stormpen ronde deel van de standerd wrijvingsvlak burrie zetel buitensteekband binnensteekband kruisplaat Teerling of stiepen en zonnenblokken nog niet aanwezig
35. plaatsen van nieuwe slekken Onder de lange burriebalken zitten een stel langwerpige platen, de slekken, Hiermee rust de kast voor een klein deel op de zetel en daardoor wordt de steenbalk enigszins ontlast
De standerdmolen (of staakmolen ) is het oudste houten type windmolen van Nederland en is veel te zien op prenten uit de Gouden Eeuw (1600 - 1700). Er zijn van dit type nog ca. 40 molens bewaard gebleven, voornamelijk in Gelderland , Noord-Brabant , Limburg en Zeeland . Dit molentype is ca. 600 jaar geleden onttaan en komt nog voor in Noord- Frankrijk , België , Nederland , Engeland , Noord- Duitsland en Denemarken . In de molenkast zitten de complete aandrijving en de maalstenen. Deze kast steunt en draait om een zware spil of standerd (in Vlaanderen staak genoemd) die tot beneden doorloopt. Alle standerdmolens zijn korenmolens ; aan de achterzijde is vaak een kapje te zien waaronder een door de wind aangedreven hijsas voor zakken graan en meel zit (het luiwerk). Zie onderste foto. Afhankelijk van de omstandigheden of het ondergedeelte geheel gesloten dan open is, spreekt men van een gesloten of open standerdmolen. De molen op de foto is van het gesloten type. In Limburg heeft het onderstel vaak alleen een dak. Hier spreekt men dan over een half-gesloten standerdmolen. Door de beperkte ruimte in de houten kast had dit type molen maar een beperkte productiecapaciteit. Vanaf de 18e eeuw werden veel standerdmolens afgebroken en vervangen door grotere en vaak hoger gebouwde molens. Dit type was minder onderhoudsgevoelig en had ruimte voor meerdere koppels maalstenen en meer capaciteit voor opslag van graan en meel. STANDERDMOLEN. In de beschrijving vind je drie onderdelen : • het vaste gedeelte • het staande werk • het gaande werk HET VASTE GEDEELTE -Het vaste gedeelte van de molen is het gedeelte van de molenconstructie onder het molenkot en is niet beweegbaar. -De molen rust op vier gemetselde blokken, de teerlingen. De teerlingen zijn twee aan twee even hoog. De hoogteteerlingen (1) zijn 35 cm hoger dan de laagteteerlingen (2) en staan noord-zuid gericht. De teerlingen beletten houtrot ten gevolge van opstijgend grondvocht en bieden bijkomende windvang. -De kruisplaten (3) zijn de twee zware horizontale balken die langs weerszijden rusten op drie teerlingblokken (4) die op hun beurt los op de teerlingen liggen. Zij kruisen elkaar door het hoogteverschil tussen de hoogte-en laagteteerlingen. Deze ongelijke hoogte maakt het mogelijk om de kruisplaten afzonderlijk te verwijderen indien dit nodig zou blijken. Daarom zijn de kruisplaten ook niet in elkaar verkaveld. -De staak of standaard (5) is de vertikale eiken paal met een lengte van bijna 8 meter, die de hele molen draagt. Onderaan is de staak vierhoekig met een zijde van 75 cm. Boven de kruisplaten is hij achthoekig en boven de zetel rond. De staak steunt langs onder niet op de kruisplaten want daardoor zou een wankel evenwicht ontstaan. In het molenkot loopt de staak door tot onder de vloer van de bovenste zolder. -De staak wordt overeind gehouden door vier paar steekbanden (9 en 10). De steekbanden drukken langs boven tegen de staak en de zetel (11) en zijn onderaan geschoord op de kruisplaten boven de teerlingen. Onderaan omvatten de klauwen (6) van de staak de kruisplaten. De kruisplaatsleutels (7) beletten dat de staak gaat schommelen boven de kruisplaten. Vier ijzeren sleutels (8) beletten dat de staak boven de klauwen verder gaat openscheuren. Het vertikale gewicht van de molen wordt vooral opgevangen door de binnenste steekbanden, de okselbanden (9). De buitenste steekbanden of meesterbanden (10) zorgen vooral voor het opvangen van de horizontale druk tegen de molen. -Boven de steekbanden bemerken we de zetel (11). De zetel zit vast aan de staak en zorgt ervoor dat de staak niet doorzakt tot op de kruisplaten. HET STAANDE WERK -Het staande werk van de molen bestaat uit het molenkot, de staart en de trap. -Als we onder de molen staan, bemerken we boven de zetel de berrie (12). Deze bestaat uit twee lange berriebalken die in de lengterichting van het molenkot lopen. Daarop liggen in de breedterichting de korte berriebalken. Deze dienen als ondersteuning van de vloer van de onderste molenzolder. De berrie zorgt er voor dat het molenkot niet gaat schommelen op de staak. -Het molenkot hangt onder de vloer van de bovenste zolder op de top van de staak. De top van de staak wordt de maan (13) genoemd. De maan is het draaipunt van het hele molenkot. Op de maan past de steenbalk (14). Het hele molenkot is rond of op de steenbalk gebouwd. De steenbalk dient als hoofdbalk voor de vloer van de bovenste zolder, waar de molenstenen liggen. -De wanden van het molenkot worden wegen genoemd. De voor-of deurweeg is langs de kant van de trap, de windweeg bevindt zich langs de kant van het gevlucht. De windweeg is met eternietschaliën bedekt, terwijl de andere wegen met oregon beslagen zijn. Om het stof uit de molen te laten en om licht op de zolders te hebben, zijn er in de zijwegen op beide zolders loergaten gemaakt. -Het molenkot hangt asymmetrisch rond de staak. Om het overgewicht van het gevlucht (het wiekenkruis) op te vangen, bevindt de windweeg zich ongeveer 20 cm dichter bij de staak dan de voorweeg. -Om de onderste delen van de molen tegen zon en regen te beschermen, is de molen langgerokt. De rok wordt gevormd door de onderkanten van de wegen. De rok reikt tot net boven de steekbanden. De onderkanten van de zijwegen zijn in een lichte boog gezaagd om het draaien over de steekbanden mogelijk te maken. -De molen moet uiteraard in de wind kunnen gezet worden. Dit noemt men kruien. Het kruien gebeurt met behulp van de staart (15). De staart is de zware balk die onderaan de deurweeg uit de molen steekt en die geprangd zit tussen de zware balken van de berrie en de rok. Onderaan de staart bevindt zich de kruihaspel (16) met ketting. Het buitenste oog van de ketting wordt om één van de tien kruipalen gelegd. Wanneer men dan de ketting opwindt, draait het hele molenkot mee. -Om het ongewild draaien van het molenkot te beletten, zijn er onderaan de staart twee loopschoren (17) met oogbouten opgehangen. Zij steunen langs weerszijden van de trap op de grond en houden zo de molen in de juiste stand. -De trap (18) steunt bovenaan op de staart en hangt er langs onder aan vast. Bovenaan de trap bevindt zich een kombuis (19), een kleine gaanderij met een afdakje. -Bovenaan de deurweeg bevindt zich op het dak een windwijzer (20), met het symbool van de provincie West-Vlaanderen in verwerkt. Dit is een uitstekend hulpmiddel om de molen te kruien totdat hij precies in de juiste windrichting staat. HET GAANDE WERK -Het gaande werk van de molen is alles wat beweegbaar is aan de molen en dat dient voor het malen. Het gaande werk was traditioneel eigendom van de molenaar die het van zijn voorganger overnam als hij de molen betrok. De molenaar moest zelf voor de onderhoudskosten ervan zorgen, aangezien hij min of meer de slijtage van het gaande werk kon in de hand werken of voorkomen door zijn (on)bekwaamheid. Het vaste gedeelte en het staande werk behoorde toe aan de moleneigenaar die voor het onderhoud ervan moest instaan. -Het meest opvallende aan een windmolen is natuurlijk het gevlucht (21). In molentermen gebruikt men het woord wieken niet. Het gevlucht van de Steenakkermolen is 23,5 meter en bestaat uit twee roeden (de binnen- en buitenroede), het achterhek en de windplank. -Het gevlucht kan maximum 30 toeren per minuut draaien. De uiteinden van de roeden halen dan een snelheid van ruim 130 km/u. -De twee roeden zitten kruisgewijs met spieën vast in de gietijzeren askop (22). De askop alleen al weegt meer dan anderhalve ton. Het is het enige deel van de molenas (23) dat van buitenaf zichtbaar is. Aan de voorkant van de askop zit een pin die kan gebruikt worden om een takel aan op te hangen. Boven de askop trekt een venster wat licht naar binnen en de platen langs weerszijden zijn verwijderbaar zodat herstellings- of onderhoudswerken aan de askop mogelijk zijn. -De binnen- en buitenroede worden zo genoemd, omdat de eerste achter de tweede door de askop zit. Het achterhek bestaat uit een lattenconstructie links van de roede en heeft een breedte van 140 cm. Bij weinig windvang kunnen de zeilen erop ontvouwd worden. Om de wind optimaal op te vangen en een draaibeweging van het gevlucht mogelijk te maken, dient het hekwerk schroefvormig te zijn. De latten zijn daarom onder een steeds veranderende hoek aan de roeden bevestigd. -Wanneer voldoende wind staat, is de windplank voldoende breed om genoeg kracht te ontwikkelen. Het gevlucht draait dan in tegenwijzerzin, als men buiten de molen naar het gevlucht toe kijkt, dus in de richting van de windplanken. -De stand van het gevlucht was traditioneel de molentaal : als het wiekenkruis recht stond, wachtte de molenaar op graan of vreesde hij onweer. Een Sint-Andrieskruis (X) was de rust- of feeststand. Als de onderste wiek eventjes voorbij de molenvoet stond, betekende het rouw. -De overbrenging van de windenergie gebeurt door middel van de eiken molenas (23) op de bovenste of de steenzolder. Op die as draaien twee grote kamwielen : hetvangwiel (24) (het grootste, dichtst bij het gevlucht) en het voorwiel (25) (dichtst bij de deurweeg). De draaiende wielen dragen hun energie over aan een sterrewiel (26). De sterrewielen tenslotte, doen de klauwijzers (27) en meteen de bovenste molenstenen meedraaien. -De wielen bevatten ongeveer viermaal zoveel kammen als de sterrewielen tanden hebben. Daardoor bereikt men een overbrengingsverhouding van vier tegen één. Dit betekent dat één omwenteling van het gevlucht de molensteen viermaal laat draaien. -Om het vangwiel zo groot te kunnen maken, is de Steenakkermolen voorzien van een mansardedak of gebroken kap in plaats van een kapelledak. -Een molen in volle vlucht moet ook geremd kunnen worden. Dit gebeurt met de vang (28). De vang is een stalen band die rond het vangwiel kan aangespannen worden en zo het gevlucht kan afremmen. Dit aanspannen gebeurt met behulp van de vangvlegel (29). -Het luiwerk dient om volle zakken omhoog of omlaag te brengen. De luias (30) kan in werking gebracht worden door met een hefboomsysteem het luiwiel tegen de kammen van het vangwiel te trekken. Daardoor gaat de luias draaien en worden de luitouwen (31) in en buiten de molen op- of afgewonden. Dit winden kan ook met de hand gebeuren door een zwaar touw 'zonder einde', de klauwreep, over het klauwwiel (32) te laten draaien. -Op de steenzolder van de Steenakkermolen liggen twee paar steenkoppels (33). Een molensteenkoppel bestaat uit een ligger en een loper. De ligger is de onderste molensteen en draait niet. De loper ligt op de ligger en draait wel. Bij het malen is het de kunst om precies de gewenste hoeveelheid graan tussen de stenen te laten lopen, rekening houdend met de draaisnelheid van de stenen en met de aard en de droogte van het graan. Het graan valt vanuit de graanbak (34) door de centrale opening van de bovenste molensteen. De graankorrels worden tussen de liggende en de lopende molensteen geplet. Rond de molenstenen zit de steenkist. Het meel komt langs de buitenkant vantussen de molenstenen in de meelgoot terecht. Een veger die met de molenstenen meedraait, veegt het meel door een trechter waarlangs het in de meelbak (35) op de onderste of meelzolder terecht komt. Vanuit deze meelbak worden de zakken gevuld. -De loper is met de pasbalken in de hoogte verstelbaar om de grofheid van het meel te regelen. Dit is noodzakelijk want de draaisnelheid van de lopers is afhankelijk van de windkracht. De hoogteregeling gebeurt met de hand met behulp van de pasbalken. De hoogteregeling van de loper onder het vangwiel kan ook automatisch met de regulator (36) op de maalzolder gebeuren. De regulator wordt aangedreven met een aandrijfriem die vertrekt van een as die doorloopt onder het steenkoppel onder het vangwiel. Door de draaisnelheid, die varieert naargelang de windkracht, gaan de twee bollen van de regulator door de middelpuntvliedende kracht op of neer en bedienen zo een stang die de afstand tussen de liggende en lopende molensteen regelt. -Tot de uitrusting van de meelzolder behoort ook een haverpletter (37) en een buil(molen) (38). De aandrijving van deze toestellen gebeurt via een tandwiel dat op de steenzolder in het vangwiel kan worden getrokken. Dit tandwiel brengt dan zijn draaienergie over op de haverpletter en buil door middel van aandrijfriemen. De haverpletter dient, zoals het woord zelf zegt, om haver te pletten tussen twee metalen cilinders. De haver wordt op de steenzolder in de trechter van de haverpletter gegoten. De buil is een kast waarin een grote cilindervormige zeef met verschillende mazen het meel gaat scheiden volgens de grofheid. Het meel wordt met een elevator vanonder de meelbak naar de buil gevoerd.