7. Is het onderwerp
ENKELVOUD
IK STAM
Jij/je* STAM+T
*Je of jij achter de persoonsvorm?
HIJ-/ZIJ-VORM STAM+T
Naar start
8. Is het onderwerp
MEERVOUD
wij STAM+en (=hele ww)
jullie STAM+en (=hele ww)
ZIJ-VORM STAM+en (=hele ww)
Naar start
9. Is het onderwerp
MEERVOUD
wij STAM+en (=hele ww)
jullie STAM+en (=hele ww)
ZIJ-VORM STAM+en (=hele ww)
Naar start
10. Is het onderwerp
ENKELVOUD
IK STAM+TE
(‘t e x k o f s ch i p
JIJ /U
Of
HIJ-/ZIJ-VORM STAM+DE
Naar start
11. Is het onderwerp
MEERVOUD
WIJ STAM+TEN
(‘t e x k o f s ch i p
JULLIE
Of
ZIJ-VORM STAM+DEN
Naar start
12. Is het woord
Regelmatig ww ja nee
Voltooid deelwoord
Onregelmatig ww ja nee
Infinitief Hele werkwoord
Voltooid deelwoord als
BN
Voltooid deelwoord+(e)
Tegenwoordig deelwoord hele werkwoord+d(e)
Naar start
13. Voltooid deelwoord
regelmatig werkwoord
Stam eindigt op een
letter uit het GE + STAM + T
Ta X i K o F S CH i P pochen: vd= ge+poch+t=gepocht
golfen : vd= ge+golf+t=gegolft
Stam eindigt op een GE + STAM + D
andere letter verven: vd= ge+verf+d=De deur is geverfd.
reizen: vd= ge+reis+d=Zij heeft veel gereisd.
Naar start
14. Is het onderwerp
ENKELVOUD
Je of jij achter de persoonsvorm?
Dan alleen de STAM!
Straks fiets jij naar de bakker. (onderwerp= jij)
Morgen loop je naar de bakker. (onderwerp=je)
Maar: Morgen fietst je broer naar de bakker! (onderwerp= je broer)
Zo ook: Morgen wordt je zus gebeld! (onderwerp= je zus)
Maar: Morgen word jij gebeld! (onderwerp= jij)
Naar start
15. Is het werkwoord een
regelmatig onregelmatig
werkwoord werkwoord
Anders gezegd: Anders gezegd:
Verandert niet van klank Verandert wel van klank
Zwak werkwoord Sterk werkwoord
Naar start
16. Onregelmatige werkwoorden
Deze werkwoorden moet je gewoon leren,
weten en direct kunnen toepassen, net als de
‘irregular verbs’ in het Engels. Dat geldt
natuurlijk ook voor deze werkwoorden in het
Frans en Duits.
Ken je de vervoeging niet, kijk dan eens op
Oefenen:
Oefening 1
Oefening 2
Oefening 3
Naar inhoud onregelmatige
Naar start
werkwoorden
17. INHOUDSOPGAVE
ONREGELMATIGE WERKWOORDEN
B (bakken - bijten) S (scheiden - schrijden)
B (binden - blazen) S (schrijven - smijten)
D (delven - dwingen) S (snijden - spuiten)
E-F (ervaren - fluiten) S (staan - stuiven)
G (gaan - grijpen) T - U (treden - uitscheiden)
H - J (hangen – jagen) V (vallen - verzwinden)
K (kerven - krijgen) V (vinden - vrijen)
K - L (krimpen - lopen) W (wijzen - wringen)
M - N (malen - nijpen) Z (zeggen- zoeken)
O - P (ontginnen - prijzen) Z (zouten - zwijgen)
R (raden - ruiken)
Naar start
18. ONREGELMATIGE WERKWOORDEN
B (bakken-bijten)
HELE WERKWOORD VERLEDEN TIJD VOLTOOID DEELWOORD
bakken bakte (bakten) h. gebakken
bannen bande (banden) h. gebannen
barsten barstte (barstten) is gebarsten
bederven bedierf (bedierven) overg h., onoverg is be-dorven
bedriegen bedroog (bedrogen) h. bedrogen
beginnen begon (begonnen) is begonnen
bergen borg (borgen) h. geborgen
bevelen beval (bevalen) h. bevolen
bevriezen bevroor (bevroren) overg h., onoverg is be-vroren,
bezwijken bezweek (bezweken) is bezweken
bidden bad (baden) h. gebeden
bieden bood (boden) h. geboden
bijten beet (beten) h. gebeten
Naar inhoud onregelmatige
Naar start
werkwoorden
19. ONREGELMATIGE WERKWOORDEN
B (binden-blazen)
HELE WERKWOORD VERLEDEN TIJD VOLTOOID DEELWOORD
binden bond (bonden) h. gebonden
blazen blies (bliezen) h. geblazen
blijken (het) bleek is gebleken
blijven bleef (bleven) is gebleven
blinken blonk (blonken) h. geblonken
braden braadde (braadden) h. gebraden
breken brak (braken) overg h.. onoverg is ge-broken
brengen bracht (brachten) h. gebracht
brouwen (van bier) brouwde (brouwden) h. gebrouwen
brouwen (m.b.t. brouwde (brouwden) h. gebrouwd
uitspraak)
buigen boog (bogen) overg h., onoverg h. en is gebogen
binden bond (bonden) h. gebonden
blazen blies (bliezen) h. geblazen
Naar inhoud onregelmatige
Naar start
werkwoorden
20. ONREGELMATIGE WERKWOORDEN
D (delven - dwingen)
HELE WERKWOORD VERLEDEN TIJD VOLTOOID DEELWOORD
delven dolf. delfde (dolven. delf-den) h. gedolven
denken dacht (dachten) h. gedacht
dingen dong (dongen) h. gedongen
doen deed (deden) h. gedaan
dragen droeg (droegen) h. gedragen
drijven dreef (dreven) overg h., onoverg h. & is gedreven
dringen drong (drongen) h. en is gedrongen
drinken dronk (dronken) h. gedronken
druipen droop (dropen) h. en is gedropen
duiken dook (doken) h. en is gedoken
durven durfde. dorst (durfden, dorsten) h. gedurfd
dwingen dwong (dwongen) h. gedwongen
dwingen dwong (dwongen) h. gedwongen
Naar inhoud onregelmatige
Naar start
werkwoorden
21. ONREGELMATIGE WERKWOORDEN
E-F (ervaren - fluiten)
HELE WERKWOORD VERLEDEN TIJD VOLTOOID DEELWOORD
E
ervaren ervoer (ervoeren) h. ervaren
eten at (aten) h. gegeten
F
fluiten floot (floten) h. gefloten
Naar inhoud onregelmatige
Naar start
werkwoorden
22. ONREGELMATIGE WERKWOORDEN
G (gaan - grijpen)
HELE WERKWOORD VERLEDEN TIJD VOLTOOID DEELWOORD
gaan ging (gingen) is gegaan
gelden gold (golden) h. gegolden
genezen genas(genazen) overg h., onoverg is genezen
genieten genoot (genoten) h. genoten
geven gaf (gaven) h. gegeven
gieten goot (goten) h. gegoten
glijden gleed (gleden) h. en is gegleden
glimmen glom (glommen) h. geglommen
graven groef (groeven) h. gegraven
grijpen greep (grepen) h. gegrepen
Naar inhoud onregelmatige
Naar start
werkwoorden
23. ONREGELMATIGE WERKWOORDEN
H - J (hangen – jagen)
HELE WERKWOORD VERLEDEN TIJD VOLTOOID DEELWOORD
H
hangen hing (hingen) h. gehangen
hebben had (hadden) h. gehad
heffen hief (hieven) h. geheven
helpen hielp (hielpen) h. geholpen
heten heette (heetten) h. geheten
hijsen hees (hesen) h. gehesen
hoeven hoefde (hoefden) h. gehoefd, gehoeven
houden hield (hielden) h. gehouden
houwen hieuw (hieuwen) h. gehouwen
J
jagen joeg, jaagde (joegen, jaagden) h. gejaagd
Naar inhoud onregelmatige
Naar start
werkwoorden
24. ONREGELMATIGE WERKWOORDEN
K (kerven - krijgen)
HELE WERKWOORD VERLEDEN TIJD VOLTOOID DEELWOORD
K
kerven kerfde, korf (kerfden, kor-ven) hebben/zijn ge-kerfd. gekorven
kiezen koos (kozen) h. gekozen
kijken keek (keken) h. gekeken
kijven keef (keven) h. gekeven
klimmen klom (klommen) h. en is geklommen
klinken klonk (klonken) h. geklonken
kluiven kloof (kloven) h. gekloven
knijpen kneep (knepen) h. geknepen
komen kwam (kwamen) is gekomen
kopen kocht (kochten) h. gekocht
krijgen kreeg (kregen) h. gekregen
Naar inhoud onregelmatige
Naar start
werkwoorden
25. ONREGELMATIGE WERKWOORDEN
K - L (krimpen - lopen)
HELE WERKWOORD VERLEDEN TIJD VOLTOOID DEELWOORD
krimpen kromp (krompen) overg h.. onoverg is ge-krompen
kruipen kroop (kropen) h. en is gekropen
kunnen kon (konden) h. gekund
kwijten kweet (kweten) h. gekweten
lachen lachte (lachten) h. gelachen
L
laden laadde (laadden) h. geladen
laten liet (lieten) h. gelaten
lezen las (lazen) h. gelezen
liegen loog (logen) h. gelogen
liggen lag (lagen) h. gelegen
lijden leed (leden) h. geleden
lijken leek (leken) h. geleken
lopen liep (liepen) h. en is gelopen
Naar inhoud onregelmatige
Naar start
werkwoorden
26. ONREGELMATIGE WERKWOORDEN
M - N (malen - nijpen)
HELE WERKWOORD VERLEDEN TIJD VOLTOOID DEELWOORD
M
malen (fijnmaken) maalde (maalden)) h. gemalen
malen (steeds denken maalde (maalden
aan) h. gemaald
melken molk, melkte (molken, melkten) h. gemolken
meten mat (maten) h. gemeten
mijden meed (meden) h. gemeden
moeten moest (moesten) h. gemoeten
mogen mocht (mochten) h. gemogen
N
nemen nam (namen) h. genomen
nijgen neeg (negen) h. genegen
nijpen neep (nepen) h. genepen
Naar inhoud onregelmatige
Naar start
werkwoorden
27. ONREGELMATIGE WERKWOORDEN
O - P (ontginnen - prijzen)
HELE WERKWOORD VERLEDEN TIJD VOLTOOID DEELWOORD
O
ontginnen ontgon (ontgonnen) h. ontgonnen
p
plegen (gewoon zijn) placht (plachten) h. gepleegd
plegen (begaan) pleegde (pleegden) h. gepleegd
pluizen ploos (plozen) h. geplozen
prijzen (loven) prees (prezen) h. geprezen
prijzen (prijs vaststellen) prijsde (prijsden) h. geprijsd
Naar inhoud onregelmatige
Naar start
werkwoorden
28. ONREGELMATIGE WERKWOORDEN
R (raden - ruiken)
HELE WERKWOORD VERLEDEN TIJD VOLTOOID DEELWOORD
R
raden raadde (raadden) h. geraden
rieken rook (roken) h. geroken
rijden reed (reden) h. en is gereden
rijgen reeg (regen) h. geregen
rijten reet (reten) overg h., onoverg is gereten
rijzen rees (rezen) is gerezen
roepen riep (riepen) h. geroepen
ruiken rook (roken) h. geroken
Naar inhoud onregelmatige
Naar start
werkwoorden
29. ONREGELMATIGE WERKWOORDEN
S (scheiden - schrijden)
HELE WERKWOORD VERLEDEN TIJD VOLTOOID DEELWOORD
S
scheiden scheidde (scheidden) overg h., onoverg is gescheiden
schelden schold (scholden) h. gescholden
schenden schond (schonden) h. geschonden
schenken schonk (schonken) h. geschonken
scheppen (vormen) schiep (schiepen) h. geschapen
scheppen (met een
schepte (schepten) heeft/is geschept
schop)
zich scheren (van
schoor zich (schoren zich) heeft/ is geschoren
baard)
scheren (over water
scheerde (scheerden) h. gescheerd
enz.)
schieten schoot (schoten) h. en is geschoten
schijnen scheen (schenen) h. geschenen
schijten scheet (scheten) h. gescheten
schrijden schreed (schreden) h. en is geschreden
Naar inhoud onregelmatige
Naar start
werkwoorden
30. ONREGELMATIGE WERKWOORDEN
S (schrijven - smijten)
HELE WERKWOORD VERLEDEN TIJD VOLTOOID DEELWOORD
schrijven schreef (schreven) h. geschreven
schrikken schrok (schrokken) is geschrokken
schuilen school, schuilde (scholen, schuilden) h. gescholen, geschuild
schuiven schoof (schoven) h. en is geschoven
slaan sloeg (sloegen) h. en is geslagen
slapen sliep (sliepen) h. geslapen
slijpen sleep (slepen) h. geslepen
slijten sleet (sleten) overg h., onoverg is gesleten
slinken slonk (slonken) is geslonken
sluipen sloop (slopen) h. en is geslopen
sluiten sloot (sloten) h. gesloten
smelten smolt (smolten) overg h., onoverg is gesmolten
smijten smeet (smeten) h. gesmeten
Naar inhoud onregelmatige
Naar start
werkwoorden
31. ONREGELMATIGE WERKWOORDEN
S (snijden - spuiten)
HELE WERKWOORD VERLEDEN TIJD VOLTOOID DEELWOORD
snijden sneed (sneden) h. gesneden
snuiten snoot (snoten) h. gesnoten
snuiven (door de snoof (snoven) h. gesnoven
neus ademen)
snuiven (van cocaïne) snoof (snoven) h. gesnoven
spannen spande (spanden) h. gespannen
spijten (het speet) h. gespeten
spinnen spon (sponnen) h. gesponnen
splijten spleet (spleten) overg h.. onoverg is gespleten
spreken sprak (spraken) h. gesproken
springen sprong (sprongen) h. en is gesprongen
spruiten sproot (sproten) is gesproten
spugen spuugde, spoog (spuugden, spogen) h. gespuugd, gespogen
spuiten spoot (spoten) h. en is gespoten
Naar inhoud onregelmatige
Naar start
werkwoorden
32. ONREGELMATIGE WERKWOORDEN
S (staan - stuiven)
HELE WERKWOORD VERLEDEN TIJD VOLTOOID DEELWOORD
staan stond (stonden) h. gestaan
steken stak (staken) h. gestoken
stelen slal (stalen) h. gestolen
sterven stierf (stierven) is gestorven
stijgen steeg (stegen) is gestegen
stijven (met stijfsel steef (steven) h. gesteven
stijven (sterken) stijfde (stijfden) h. gestijfd
stinken stonk (stonken) h. gestonken
stoten stootte (stootten) h. gestoten
strijden streed (streden) h. gestreden
strijken streek (streken) h. gestreken
stuiven stoof (stoven) h. en is gestoven
Naar inhoud onregelmatige
Naar start
werkwoorden
33. ONREGELMATIGE WERKWOORDEN
T - U (treden - uitscheiden)
HELE WERKWOORD VERLEDEN TIJD VOLTOOID DEELWOORD
T
treden trad (raden) h. en is getreden
treffen trof (troffen) h. getroffen
trekken trok (trokken) h. en is getrokken
U
uitscheiden scheidde, scheed uit/
is uitgescheiden/uitgescheden
(stoppen) (scheidden, scheden uit)
uitscheiden
scheidde uit (scheidden uit) h. uitgescheiden
(afscheiden)
Naar inhoud onregelmatige
Naar start
werkwoorden
34. ONREGELMATIGE WERKWOORDEN
V (vallen - verzwinden)
HELE WERKWOORD VERLEDEN TIJD VOLTOOID DEELWOORD
V
vallen viel (vielen) is gevallen
vangen ving (vingen) h. gevangen
varen voer (voeren) h. en is gevaren
vechten vocht (vochten) h. gevochten
verderven verdierf (verdierven) h. en is verdorven
verdrieten verdroot (verdroten) h. verdroten
verdwijnen verdween (verdwenen) is verdwenen
vergeten vergat (vergaten) h. en is vergeten
verliezen verloor (verloren) h. en is verloren
verslinden verslond (verslonden) h. verslonden
verzwinden verzwond (verzwonden) is verzwonden
Naar inhoud onregelmatige
Naar start
werkwoorden
35. ONREGELMATIGE WERKWOORDEN
V (vinden - vrijen)
HELE WERKWOORD VERLEDEN TIJD VOLTOOID DEELWOORD
vinden vond (vonden) h. gevonden
vlechten vlocht (vlochten) h.. gevlochten
vliegen vloog (vlogen) h. en is gevlogen
vouwen vouwde (vouwden) h. gevouwen
vragen vroeg (vroegen) h. gevraagd
vreten vrat (vraten) h. gevreten
vriezen vroor (vroren) h. en is gevroren
vrijen vrijde, vree (vrijden, vreeën) h. gevrijd, gevreeën
Naar inhoud onregelmatige
Naar start
werkwoorden
36. ONREGELMATIGE WERKWOORDEN
W (waaien - wijten)
HELE WERKWOORD VERLEDEN TIJD VOLTOOID DEELWOORD
W
waaien waaide, woei (waaiden, woeien) h. en is gewaaid
wassen (toenemen) wies (wiesen) is gewassen
wassen (reinigen) waste, wies (wasten, wie sen) h. gewassen
wegen woog (wogen) h. gewogen
werpen wierp (wierpen) h. geworpen
werven wierf (wierven) h. geworven
weten wist (wisten) h. geweten
weven weefde (weefden) h. geweven
wezen was (waren) is geweest
wijken week (weken) is geweken
wijten weet (weten) h. Geweten
Naar inhoud onregelmatige
Naar start
werkwoorden
37. ONREGELMATIGE WERKWOORDEN
W (wijzen - wringen)
HELE WERKWOORD VERLEDEN TIJD VOLTOOID DEELWOORD
W
wijzen wees (wezen) h. gewezen
willen wou, wilde (wouden, wilden) h. gewild
winden wond (wonden) h. gewonden
winnen won (wonnen) h. gewonnen
worden werd (werden) is geworden
wreken wreekte (wreekten) h. gewroken
wrijven wreef (wreven) . h. gewreven
wringen wrong (wrongen) h. gewrongen
Naar inhoud onregelmatige
Naar start
werkwoorden
38. ONREGELMATIGE WERKWOORDEN
Z (zeggen- zoeken)
HELE WERKWOORD VERLEDEN TIJD VOLTOOID DEELWOORD
Z
zeggen zei, zegde (zeiden, zegden) h. gezegd
zeiken zeikte, zeek (zeikten, zeken) h. gezeikt, gezeken
zenden zond (zonden) h. gezonden
zieden ziedde (ziedden) h. gezoden
zien zag (zagen) h. gezien
zijgen zeg (zegen) overg h., onoverg is gezegen
zijn was (waren) is geweest
zingen zong (zongen) h. gezongen
zinken zonk (zonken) is gezonken
zinnen (peinzen) zon (zonnen) h. gezonnen
zitten zat (zaten) h. gezeten
zoeken zocht (zochten) h. gezocht
Naar inhoud onregelmatige
Naar start
werkwoorden
39. ONREGELMATIGE WERKWOORDEN
Z (zouten - zwijgen)
HELE WERKWOORD VERLEDEN TIJD VOLTOOID DEELWOORD
zouten zoutte (zoutten) h. gezouten
zuigen zoog (zogen) h. gezogen
zuipen zoop (zopen) h. gezopen
zullen zou (zouden)
zwelgen zwolg (zwolgen) h. gezwolgen
zwellen zwol (zwollen) is gezwollen
zwemmen zwom (zwommen) h. en is gezwommen
zweren (een eed doen) zwoer (zwoeren) h. gezworen
zweren (ontstoken zijn) zweerde, zwoor (zweerden, zworen) h. gezworen
zwerven zwierf (zwierven) h. gezworven
zwijgen zweeg (zwegen) h. gezwegen
Naar inhoud onregelmatige
Naar start
werkwoorden
40. zullen
onderwerp Tegenwoordige Verleden tijd
tijd
1 ik zal zou
2 jij/je/u zult/zal zou
ev
3 hij/zij/ze/het/men zal zou
1 wij/we zullen zouden
mv 2 jullie zullen zouden
3 zij/ze zullen zouden
* Zul jij/je (onderwerp staat achter de pv). Maar: Zal je broer het kopen!
Voltooid deelwoord (VD) x
Naar Infinitief zullen
onregel-
matige BN als VD x
Naar
werk-
woorden
Onvoltooid deelwoord (OD) x start
41. willen
onderwerp Tegenwoordige Verleden tijd
tijd
1 ik wil wilde/wou
2 jij/je/u wil/wil/wilt wilde/wou
ev
3 hij/zij/ze/het/men wil wilde/wou
1 wij/we willen wilden/wouden
mv 2 jullie willen wilden/wouden
3 zij/ze willen wilden/wouden
* Wil jij/je (onderwerp staat achter de pv). Maar ook: Wil je broer komen!
Voltooid deelwoord (VD) gewild
Naar Infinitief willen
onregel-
matige BN als VD x
Naar
werk-
woorden
Onvoltooid deelwoord (OD) willend start
42. worden
onderwerp Tegenwoordige Verleden tijd
tijd
1 ik word werd
2 jij/je/u* wordt werd
ev
3 hij/zij/ze/het/men wordt werd
1 wij/we worden werden
mv 2 jullie worden werden
3 zij/ze worden werden
* Word jij/je (onderwerp staat achter de pv). Maar: Word je broer boos!
Voltooid deelwoord (VD) geworden
Naar Infinitief worden
onregel-
matige BN als VD x
Naar
werk-
woorden
Onvoltooid deelwoord (OD) x start
43. zijn
onderwerp Tegenwoordige Verleden tijd
tijd
1 ik ben was
2 jij/je/u* bent was
ev
3 hij/zij/ze/het/men is was
1 wij/we zijn waren
mv 2 jullie zijn waren
3 zij/ze zijn waren
* Ben jij/je (onderwerp staat achter de pv). Maar: Is je broer boos!
Voltooid deelwoord (VD) geweest
Naar Infinitief zijn
onregel-
matige BN als VD x
Naar
werk-
woorden
Onvoltooid deelwoord (OD) zijnde start
44. kunnen
onderwerp Tegenwoordige Verleden tijd
tijd
1 ik kan Kon
2 jij/je/u* kunt Kon
ev
3 hij/zij/ze/het/men kan kon
1 wij/we Kunnen konden
mv 2 jullie Kunnen konden
3 zij/ze kunnen konden
* Kun jij/je (onderwerp staat achter de pv). Maar: Kan je broer zwemmen!
Voltooid deelwoord (VD) gekund
Naar Infinitief kunnen
onregel-
matige BN als VD x
Naar
werk-
woorden
Onvoltooid deelwoord (OD) x start