Improvement Academy | Waar moeten zorgorganisaties aan voldoen?
Thesis25tintengrijshenkvegterPDF
1. 25 Tinten Grijs?!
Onderzoek naar het ethisch perspectief van sociale
professionals tussen professie, bureaucratie en markt.
Henk G. Vegter
2. 2
25 Tinten Grijs?!
Een onderzoek naar het ethisch perspectief van
sociale professionals in het krachtenveld van
professie, bureaucratie en markt.
Henk G. Vegter
Studentennummer: 291473
henkvegter80@gmail.com
Masterthesis opleiding Master Social Work
Eerste beoordelaar Bob van Limburg
Tweede beoordelaar en begeleider Job van ’t Veer
Joint degree Hanzehogeschool Groningen en NHL Leeuwarden
13 juni 2014
3. 3
Human beings judge one another by their external actions. God judges them by their
moral choices.
CS Lewis
Without commonly shared and widely changing moral values and obligations, neither
the law, nor democratic government, nor even the market economy will function
properly.
Václav Havel
Laat de politici stoppen met hun berekeningen en zich realiseren dat je alles voor
geld kan krijgen, behalve moraal en burgers.
Jean Jacques Rousseau
Ten slotte, broeders en zusters, schenk aandacht aan alles wat waar is, alles wat
edel is, alles wat rechtvaardig is, alles wat zuiver is, alles wat lieflijk is, alles wat
eervol is, kortom, aan alles wat deugdzaam is en lof verdient.
Filippenzen 4: 8
4. 4
Samenvatting
___________________________________________________________________
Introductie
Naar aanleiding van de transities en morele armoede binnen het sociale domein
ontstaan er grijze gebieden op het terrein van het ethisch handelen. Zo
onderscheiden we de professionele logica met welzijn als belangrijkste waarde en
bureaucratische logica met rechtsgelijkheid als belangrijke waarde. En tot slot de
marktlogica met waarden als snelheid en efficiëntie. In deze thesis onderzoeken we
hoe sociale professionals hiermee omgaan in de praktijk en welke waarden zij van
belang vinden. We willen onderzoeken welke instrumenten en concepten er nodig
zijn om het ethische perspectief te implementeren bij Tinten Welzijnsgroep.
Methoden
Er is een vooronderzoek gehouden met 19 respondenten. Aan de hand van een
casus zijn vragen gesteld met semigestructureerde interviews. Vervolgens zijn tijdens
het hoofdonderzoek 25 respondenten geïnterviewd door middel van
semigestructureerde interviews. De respondenten werden onderscheiden in drie
groepen: praktijkwerkers, middenmanagement en hoger management. Dit
kwalitatieve onderzoek is opgezet door vanuit de logica’s van professie, bureaucratie
en markt vragen op te stellen. De vraag is hoe morele afwegingen worden gemaakt.
Resultaten
Moreel besef is volgens alle respondenten een onmisbaar element als je in het
sociale domein werkzaam bent. Er ontbreken kaders hoe moreel besef vorm te
geven. De professionele logica is het meest richtinggevend. Welzijn is de centrale
waarde. De meerderheid vindt dat een methodiek voor morele oordeelsvorming moet
worden geïmplementeerd. De kernwaarde verbinding wordt binnen Tinten gemist.
Normatieve professionaliteit heeft de steun van een ruime meerderheid. Ruimte om
te ondernemen is een wens van sociale professionals. Zij menen
verantwoordelijkheid te zijn voor ontwikkeling van moreel beraad en normatieve
professionaliteit.
Conclusies
Moreel besef wordt als vanzelfsprekend ervaren. Voor moreel bewuste sociale
professionals is scholing nodig. De waarden van bureaucratie en markt vinden zij
belangrijk als deze dienstbaar zijn aan het welzijn van de cliënt. De missie en visie
van Tinten zijn vrijwel onbekend en worden niet uitgedragen. Meer invloed op visie
en waarden is wat praktijkwerkers willen. Er is behoefte aan een systematiek voor
morele vraagstukken voor conflicterende waarden. Normatieve professionaliteit is
voor praktijkwerkers wenselijk zijn om het ethisch perspectief te ontwikkelen. Het
management ziet het ook als manier om Tinten te profileren op de markt.
Aanbevelingen
Door gerichte scholing wordt er aan het ethisch perspectief expliciet aandacht
gegeven in de beroepspraktijk. Het ontwikkelen van een organisatievisie voor Tinten
in co-creatie met praktijkwerkers wordt aanbevolen. Het verdient verder aanbeveling
verbinding tussen de kernwaarden en beroepspraktijk te leggen. In co-creatie met de
praktijkwerker kan methodiek voor ethische dilemma’s worden ontwikkeld en
normatieve professionaliteit. Positionering bij morele vraagstukken van sociale
professionals en Tinten Welzijnsgroep in het sociale veld verdient nader onderzoek.
5. 5
Summary
___________________________________________________________________
Introduction
Following the transitions and moral poverty within the social domain creates a twilight
zone in the field of ethical behaviour. We distinguish the professional logic with
welfare as a key value, bureaucratic logic where equality is an important value and
market logic with values such as speed and efficiency. In this thesis we investigate
how social professionals handle this in practice and which values they find important.
We will investigate which tools and concepts are needed to implement the ethical
perspective in the organization of Tinten Welzijnsgroep.
Methods
There was a survey of 19 respondents. On the basis of a case respondents were
interviewed using a questionnaire for semi-structured interviews. Subsequently,
during the main study, 25 respondents were subsequently interviewed using
questionnaires for semi-structured interviews. Respondents were divided into three
groups: practitioners, middle and senior management. This qualitative study was
designed to establish questions for the logics of profession, bureaucracy and market.
The question was how moral judgements are made by social professionals.
Results
Morality, according to all respondents, is an essential element if you are working in
the social domain. There is a lack of policy concerning moral issues. Professionalism
is the most indicative logic. Well-being is the central value. The majority finds that a
methodology of moral judgment should be implemented. The core value ‘connecting
people’ is missing at Tinten Welzijnsgroep. Normative professionalism has the
support of a large majority to work with. Room for enterprise is a strong aspiration of
social professionals. They feel responsible to develop moral deliberation and
normative professionalism.
Conclusions
Morality is perceived as self-evident. But to have morally conscious social
professionals training is needed. The values of bureaucracy and market practitioners
embrace if they are subservient to the well-being of the client. The mission and vision
of Tinten Welzijnsgroep are virtually unknown and cannot be propagated. More
influence on vision and values is what practitioners want. There is a need for a
method for moral issues when there are conflicting values. Normative
professionalism according practitioners is a good thing to develop. Management
perceive the ethical perspective also as a way to profile the company in the market.
Recommendations
It is recommended to give the ethical perspective explicit attention through targeted
training in professional practice. Developing an organizational vision for Tinten
Welzijnsgroep in co-creation with practitioners is recommended. Further on it is
recommendable to make a connection between the core values and the professional
practice. In co-creation with practitioners methodology can be developed for ethical
dilemmas and normative professionalism. Positioning concerning moral issues of
social professionals and Tinten Welzijnsgroep in the social field deserves further
research.
6. 6
Voorwoord
Voor u ligt het eindresultaat van een praktijkonderzoek binnen Tinten Welzijnsgroep.
Allereerst wil ik de respondenten bedanken voor hun medewerking aan het
onderzoek. Daarna dank aan de medestudenten voor hun praktische en morele
ondersteuning. Dank ook aan Tinten Welzijnsgroep in de persoon van Trees van
Leeuwen die mij de ruimte en het vertrouwen heeft gegeven.
Tot slot dank aan mijn vrouw Hanneke en dochter Willemijn met wie ik het geloof in
de Ander deel.
Ik hoop dat deze thesis een bijdrage mag leveren aan ‘goed werk’.
Henk Vegter
Drachten, 13 juni 2014
7. 7
Inhoudsopgave
Hoofdstuk 1. Inleiding............................................................................................................10
1.1 De transities van overheidswege..............................................................................10
1.2 De professional en zijn organisatie ..........................................................................10
1.3 De cliënt en zijn omgeving.........................................................................................11
1.4 Onderzoeksdoelstelling ..............................................................................................11
1.5 Onderzoeksvraag........................................................................................................11
1.6 Leeswijzer.....................................................................................................................11
Hoofdstuk 2. Theoretisch kader...........................................................................................12
2.1 Morele armoede ..........................................................................................................12
2.2 Moraal en logica’s.......................................................................................................13
2.3 Professionele logica....................................................................................................13
2.4 Bureaucratische logica ...............................................................................................16
2.5 Marktlogica...................................................................................................................16
2.6 Normatieve professionaliteit ......................................................................................17
2.6.1 Beroepscode in het kader van normatieve professionaliteit .............................19
2.6.2 Beroepsprofiel in kader van normatieve professionaliteit..................................19
2.6.3 Welzijn Nieuwe Stijl .................................................................................................19
2.7 Missie, visie en kernwaarden Tinten Welzijnsgroep..............................................20
Hoofdstuk 3. Methoden.........................................................................................................23
3.1 Algemene onderzoeksopzet......................................................................................23
3.1.1 Opzet voor onderzoek.........................................................................................23
3.1.2 Hoofdonderzoek...................................................................................................23
3.2 Selectie onderzoekspopulatie ...................................................................................23
3.2.1 Onderzoekspopulatie vooronderzoek...............................................................23
3.2.2 Onderzoekspopulatie hoofdonderzoek ............................................................24
3.3 Dataverzamelingsmethode ........................................................................................25
3.3.1 Vooronderzoek.....................................................................................................25
3.3.2 Hoofdonderzoek...................................................................................................25
3.4 Meetinstrumenten .......................................................................................................25
3.4.1 Vooronderzoek.....................................................................................................25
3.4.3 Voorbeeldvragen vooronderzoek ......................................................................26
3.4.4 Hoofdonderzoek...................................................................................................27
3.4.5. Voorbeeldvragen hoofdonderzoek...................................................................27
8. 8
3.4.6 Betrouwbaarheid en validiteit.............................................................................28
3.5 Data-analyse................................................................................................................29
3.5.1 Vooronderzoek.....................................................................................................29
3.5.2 Hoofdonderzoek...................................................................................................29
Hoofdstuk 4. Resultaten .......................................................................................................30
4.1 Achtergrond populatie ................................................................................................30
4.2 Kwalitatieve analyse van het thema professionele logica ....................................31
4.2.1 resultaten vraag 1................................................................................................31
4.2.2 resultaten vraag 2....................................................................................................31
4.2.3 resultaten vraag 3....................................................................................................32
4.2.4 resultaten vraag 4...................................................................................................32
4.3 Kwalitatieve analyse van het thema bureaucratische logica................................33
4.3.1 resultaten vraag 5................................................................................................33
4.3.2 resultaten vraag 6................................................................................................33
4.3.3 resultaten vraag 7................................................................................................34
4.4 Kwalitatieve analyse van het thema marktlogica ...................................................34
4.4.1 resultaten vraag 8................................................................................................34
4.4.2 resultaten vraag 9................................................................................................34
4.4.3 resultaten vraag 10..............................................................................................35
4.4.4 resultaten vraag 11..............................................................................................36
4.5 Kwalitatieve analyse van het thema missie visie en waarden van Tinten
Welzijnsgroep.....................................................................................................................36
4.5.1 resultaten vraag 12..............................................................................................36
4.5.2 resultaten vraag 13..............................................................................................37
4.5.3 resultaten vraag 14..............................................................................................37
4.5.4 resultaten vraag 15..............................................................................................38
4.5.5 resultaten vraag 16..............................................................................................38
4.6 Kwalitatieve analyse van het thema implementatie en beleid van het ethisch
perspectief...........................................................................................................................39
4.6.1 resultaten vraag 17..............................................................................................39
4.6.2 resultaten vraag 18..............................................................................................40
4.6.3 resultaten vraag 19..............................................................................................41
4.6.4 resultaten vraag 20..............................................................................................42
Hoofdstuk 5. Discussie en conclusie ..................................................................................43
5.1 Uitkomsten waarden die praktijkwerkers belangrijk vinden. ...............................43
5.1.1 Professionele logica ............................................................................................43
5.1.2 Bureaucratische logica........................................................................................43
5.1.3 Marktlogica............................................................................................................44
9. 9
5.1.4 Meest richtinggevende logica ............................................................................44
5.2 Uitkomsten bekendheid waarden, visie en missie van Tinten .............................44
5.2.1 Kernwaarden ........................................................................................................45
5.2.2 Kernwaarde: professioneel.................................................................................45
5.2.3 Kernwaarde: ondernemen..................................................................................46
5.2.4 Kernwaarde: verbinden.......................................................................................46
5.3 Overeenkomsten waarden praktijkwerkers en visie Tinten..................................46
5.4 Betrokkenheid praktijkwerkers op beleid Tinten van het ethisch perspectief....47
5.4.1 Benutten ruimte voor de professional, baken 8 Welzijn Nieuwe Stijl ..........47
5.4.2 Moreel beraad ......................................................................................................47
5.5 Het ontwikkelen van normatieve professionaliteit..................................................48
5.6 Reflectie op onderzoeksmethode .............................................................................48
5.7 Conclusie......................................................................................................................49
Hoofdstuk 6. Aanbevelingen ................................................................................................51
6.1 Aanbevelingen voor de beroepspraktijk van Tinten ..............................................51
6.2 Aanbevelingen voor nader onderzoek binnen Tinten............................................52
Literatuurlijst ...........................................................................................................................53
Bijlage 1. Vragenlijst vooronderzoek ..............................................................................56
Bijlage 2. Vragenlijst hoofdonderzoek ............................................................................61
10. 10
Hoofdstuk 1. Inleiding
___________________________________________________________________
Tinten Welzijnsgroep kent zeven werkorganisaties. Deze zijn verspreid over de
Veenkoloniën van Groningen (De Badde, De Oude Ulo, Compaen en Welstad) en
Drenthe (Aa en Hunze, Andes en Sedna). Hier werken circa 350 medewerkers en
tientallen vrijwilligers voor talloze cliënten en burgers.
Kenmerken van de Veenkoloniën: het opleidingsniveau van de bevolking is relatief
laag, de werkloosheid is door gebrek aan werkgelegenheid in het gebied hoger en de
inkomens zijn gemiddeld lager. Ook zijn er streken met meervoudige problematiek.
Met name in Pekela bestaat er een groot verschil tussen arm en rijk (Winkels, D.,
2003).
1.1 De transities van overheidswege
Aanleiding van het onderzoek is de beweging naar meer participatie die is ingezet
door de politiek en het beleid (Verhagen, 2008). Namelijk de transitie van de
verzorgingsstaat naar een participatiemaatschappij (RMO,2008). De gemeenten zien
taken vanuit de AWBZ, Jeugdzorg en participatie naar zich toekomen. Sociale
professionals in de frontlinie krijgen te maken met meer morele vraagstukken waarbij
ze impliciet te plicht hebben gekregen om te moraliseren (van Doorn, 2008). Daarbij
kan er gedacht worden aan het zorgen voor eigen ouders die op leeftijd zijn. In
Gouda vraagt een verzorgingshuis aan kinderen 4 uur per week mee te werken.
Door uit te gaan van burgers met eigen kracht en zelfredzaamheid wordt verwacht
dat zij in het bureaucratische doolhof van overheidseisen hun weg kunnen vinden.
Met de specifieke situatie en de uniciteit van burgers wordt geen rekening gehouden
(Jacobs et al., 2008).
De overheid geeft voor de morele afwegingen in de Wet maatschappelijke
ondersteuning (Wmo), de participatiewet, geen richtlijnen gegeven hoe deze moeten
worden afgewogen (Vreugdenhil-Jager, 2013). Dat wordt aan de sociale
professionals in het veld overgelaten.
1.2 De professional en zijn organisatie
Op het niveau van de organisatie is nog weinig oog voor morele vraagstukken.
Tinten hanteert als uitgangspunt de vraag van de burger en de eigen
verantwoordelijkheid van de burger. In het visiestuk wordt er wel verwezen naar
waarden als; ‘vertrouwen in elkaar’ om tot een goede samenwerking te komen met
lokale overheid en andere partners. ‘Het domein van de morele oordeelsvorming lijkt
uit de focus van de instellingen te zijn weggesneden, als een chirurgische ingreep’
(van Doorn, 2009, p.4). De rationalisering van werkprocessen is de laatste decennia
dominant geworden. ‘De organisatie lijkt vaak belangrijker dan het werk op de
werkvloer zelf’ (Buitink, et al., 2012, p. 208).
Het interne beleid van Tinten geeft weinig aanknopingspunten om met de concrete
morele vraagstukken om te gaan. Het kwaliteitshandboek kent protocollen op het
gebied van veiligheid, klachtenformulieren en beschrijving van primaire processen.
‘Als er binnen het management aandacht is voor ethische kwesties, dan krijgt dit
meestal vorm via het invoeren van kwaliteitssystemen zoals het opstellen van
gedragsregels en klachtenreglementen’ (van Doorn, 2008, p. 15). Maar deze kunnen
11. 11
vaak alleen achteraf worden gebruikt. Tijdens actuele morele dilemma’s biedt het
kwaliteitshandboek onvoldoende soelaas (van Doorn, 2008).
1.3 De cliënt en zijn omgeving
Aan de keukentafel word het probleem van morele vraagstukken zichtbaar bij
burgers, de lokale overheid en de sociale professional. Dilemma’s bijvoorbeeld op
het gebied van arbeidsparticipatie waarbij de burger mee moet werken aan een
traject. Werkt de burger niet mee dan kan er een sanctie volgen; de burger wordt
bijvoorbeeld op zijn uitkering gekort en uiteindelijk kan een uitkering beëindigd
worden.
De waarden van zelfbeschikking, autonomie en bescherming van privacy zijn voor de
burger belangrijk. De gemeente eist dat elke burger participeert. Hier ligt een moreel
vraagstuk. Hoe kunnen morele vraagstukken op een goede manier in sociale
praktijken worden besproken zodat ze niet worden ontkend, genegeerd of
methodisch worden ingekapseld? (Buitink, et al., 2012; Kunneman, 2009; van Doorn,
2009).
1.4 Onderzoeksdoelstelling
Met dit onderzoek willen we bewustzijn creëren bij sociale professionals over morele
oordeelsvorming zodat dit in het regulier sociaal werk geïntegreerd wordt. Sociale
professionals spelen een cruciale rol binnen de transities. Daarvoor dienen ze
toegerust te zijn met kennis, vaardigheden en methoden zodat ze beter om kunnen
gaan met morele vraagstukken.
1.5 Onderzoeksvraag
Hoe gaan sociale professionals om met morele vraagstukken in het krachtenveld van
professie, bureaucratie en markt en hoe kan Tinten Welzijnsgroep sociale
professionals betrekken bij ontwikkeling van beleid gericht op moreel bewuste
professionals?
1.6 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 vinden we het theoretisch kader om het onderzoek te onderbouwen
met wat er in de literatuur wordt gezegd over het ethisch perspectief en de sociale
professional. Hoofdstuk 3 gaat over de methoden die worden gebruikt in dit
onderzoek. In hoofdstuk 4 worden de resultaten gepresenteerd van het onderzoek.
Met hoofdstuk 5 gaan we naar de discussie en conclusie om vervolgens in hoofdstuk
6 te besluiten met een aantal aanbevelingen voor de praktijk. Hierna volgen de
literatuurlijst en de bijlagen.
Om de leesbaarheid van de onderzoeksrapportage te vergroten worden personen
met ‘hij’ aangeduid ook waar ‘zij’ wordt bedoeld. Om de leesbaarheid verder te
bevorderen wordt de welzijnsorganisatie Tinten Welzijnsgroep ook kortweg
aangeduid met ‘Tinten’.
12. 12
Hoofdstuk 2. Theoretischkader
___________________________________________________________________
In dit hoofdstuk volgen de verschillende theoretische invalshoeken over sociale
professionals en het ethische perspectief. Vanuit binnenlandse en buitenlandse
literatuur wordt aangegeven welke literatuur relevant is om de theoretische
achtergrond van de onderzoeksvraag te schetsen. Wat is de rol van morele
vraagstukken binnen het sociale domein met name als het gaat over sociale
professionals binnen welzijnsorganisaties? We construeren deductief vanuit de
theorie een kader om het onderzoek uit te voeren.
We beginnen in 2.1 met een brede beschouwing over de stand van zaken op het
gebied van morele en existentiële vraagstukken in de maatschappij. In 2.2 gaat het
over verschillende logica’s die zijn te onderscheiden. Morele vragen zijn sinds een
aantal jaren weer actueel. Het kabinet Balkenende IV heeft waarden en normen
prominent op de agenda geplaatst. In opdracht van dit kabinet werd een rapport
geschreven door de Wetenschappelijke Raad van de Regering (WRR, 2003). Het
professionalisme als logica wordt besproken in 2.3, de bureaucratische logica in 2.4
en de marktlogica in 2.5. In 2.6 gaat het over het concept ‘normatieve
professionaliteit’. Waarna er enkele methoden de revue passeren. Hoe worden de
entiteiten van de logica’s in de literatuur beschreven? In het onderzoek wordt
gekeken hoe deze entiteiten zich tot elkaar verhouden. Gaan ze harmonieus samen,
frustreren ze elkaar of sluiten ze elkaar misschien wel uit? In 2.7 wordt dit hoofdstuk
afgesloten met de visie, missie en kernwaarden die we aantreffen in documenten van
Tinten Welzijnsgroep.
2.1 Morele armoede
De opmars van het dikke-ik heeft de roep om bindende waarden en normen in onze
samenleving aangewakkerd. Het begrip ‘dikke-ik’ kent persoonlijke vrijheid en
autonomie als hoogste waarden. Het ontbreekt hem aan ruimdenkendheid, openheid
voor dialoog en morele betrokkenheid op het lot van anderen (Kunneman, 2009).
Volgens de socioloog Harry Kunneman openbaart deze eigentijdse figuur zich met
grote kracht in de openbare ruimte. ‘Als belichaming van het moderne, autonome en
welvarende individu is het dikke-ik niet alleen weldoorvoed, om niet te zeggen
volgevreten, maar neemt het ook veel ruimte in, vooral in de vorm van onverschillig,
lomp of zelfs gewelddadig gedrag’ (Kunneman, 2009, p.9). De opmars van het dikke-
ik zorgt voor verharding van sociale verhoudingen. Hoogoplopende maatschappelijke
debatten over veiligheid, individuele vrijheid en de multiculturele samenleving zijn het
gevolg (Kunneman, 2009).
Er is een verschil waar te nemen tussen het normatieve in de privésfeer en in de
samenleving. Hulpverleners die lastig worden gevallen tijdens hun werk zoals
ambulancepersoneel en brandweerlieden zijn bekende voorbeelden.
‘Het normatieve heeft een hoge status in de privésfeer, maar de grote systemen van
de samenleving mogen er niet mee worden belast’ (Kuiper, 2009, p.9). De
oprukkende informatietechnologie en de globalisering zijn twee processen die in
elkaar grijpen. Deze processen zullen de samenleving ingrijpend veranderen volgens
de socioloog Manuel Castels. Oude zekerheden gaan overboord terwijl er nog geen
nieuwe antwoorden zijn. Een vaste baan, ondersteuning van familie of sociale
netwerken zijn onzeker geworden. De participatiesamenleving legt veel
verantwoordelijkheid bij de burger zelf. Dat zal onzekerheid geven. Die onzekerheid
13. 13
wordt zichtbaar in het afbrokkelen van de traditionele normatieve kaders (Van Doorn,
2008).
Wat betekent dit voor het onderzoek? Professionals in het sociale domein zullen zich
moeten ontwikkelen om met deze morele vragen om te gaan. Er zijn geen algemeen
aanvaarde normatieve kaders meer zoals die eerder door kerk, vakbond of de staat
werden voorgeschreven. Deze vragen komen hiermee prominent op de werkvloer
van de sociale professional te liggen. ‘Professionals hebben de impliciete plicht tot
moraliseren gekregen, maar beschikken noch over het maatschappelijk mandaat,
noch over de kaders, de ruimte en het vertrouwen dat daarvoor nodig is’ (Tonkens,
2009, p.141).
2.2 Moraal en logica’s
We gebruiken de volgende definitie van moraal: ‘Moraal is het geheel van
opvattingen, beslissingen en handelingen waarmee mensen uitdrukken wat zij
behoorlijk vinden; eigenlijk gaat het hier om de optelsom van waarden’ (Buitink et al.,
2012). Onder ethiek verstaan we het systematisch nadenken en reflecteren op
moreel handelen. We spreken van een ethisch dilemma als er een conflict is tussen
twee waarden. Normen zijn de vertaling van een waarde in gedragsregels voor het
juiste handelen. Normen zijn dus concrete richtlijnen voor het handelen. Zoals:
gehoorzaam je ouders of je mag niet stelen (Buitink et al., 2012).
Er zijn vier ontwikkelingen (Tonkens, 2009; van Doorn, 2008; Hartman, 2011) die
ervoor zorgden dat de professionele logica overvleugeld wordt door de markt en
bureaucratie: ontzuiling, verkruimeling van gezag en autoriteit, de schaarste aan
middelen en toegenomen complexiteit van problemen en interventiemogelijkheden.
Hierdoor komt de professionele autonomie in de verdringing. In de paragraaf over de
professionele logica wordt dit nader uitgewerkt. De andere logica’s ondermijnen de
professionele logica. Daarom is versterking van de professionele logica geboden
want die komt ook onder druk te staan van marktwerking en bureaucratie (Jacobs et
al., 2008).
Het onderscheid tussen marktlogica, bureaucratische logica en professionele logica
wordt door Tonkens gemaakt naar analogie van Freidson (Tonkens, 2009; Freidson,
2001). Centraal in de marktlogica staat wat de klant wil en kan betalen. Keuzevrijheid
is een belangrijke waarde. In de bureaucratische logica staan zorgvuldigheid,
voorspelbaarheid en rechtsgelijkheid als waarden centraal. Bij de professionele
logica is de kern een ‘seculiere roeping’ volgens de socioloog Freidson. Hij
onderscheidde als eerste deze drie logica’s: ‘I shall call the ideology of market control
consumerism, that of bureaucratic control manageralism and elaborate the character
of the ideology of professionalism by contrasting it with the others’ (Freidson, 2001,
p.106). De professional wil elke cliënt zo goed mogelijk helpen (Tonkens, 2009). Na
een bespreking van de professionele logica in 2.3 volgt een nadere uitwerking van de
bureaucratische logica in 2.4 en de marktlogica in 2.5. Dit betekent voor het
onderzoek dat gekeken wordt hoe er met deze logica’s in de praktijk wordt
omgegaan.
2.3 Professionele logica
Eerst wordt er ingezoomd op de professionele logica. Zoals hierboven al genoemd
ligt de kern hiervan in een ‘seculiere’ roeping. De sociale professional wil de cliënt zo
14. 14
goed mogelijk helpen. Hij stelt zich in dienst van het welzijn van de cliënt, bijna
ongeacht hoeveel tijd en geld het kost.
De belangrijkste kenmerken voor professionalisme zijn volgens Freidson:
- Kennis en vaardigheden die gebaseerd zijn op abstracte concepten en
theorieën, officieel erkend zijn en in de toepassing ervan discretie vereisen.
- Een beroepsmatig gecontroleerde arbeidsverdeling.
- Een beroepsmatig gecontroleerde arbeidsmarkt met formeel vastgelegde
ingangs- en doorstroomeisen.
- Een beroepsmatig gecontroleerd hoger onderwijsaanbod dat de mogelijkheid
voor kennisontwikkeling biedt.
- Een ideologie die eerder ten dienste staat van transcendente waarden en
toewijding aan het publieke goed, dan aan economisch winstbejag.
(Jacobs et al., 2008, p. 28).
Tonkens heeft schematisch aangegeven welke waarden erbij de verschillende
logica’s horen. Bij de professionele logica horen de volgende waarden:
- Roeping (seculier) om een hoger doel te bevorderen zoals welzijn,
gezondheid, veiligheid enzovoort. Hierbij gaat het niet om wat de cliënt wil of
wat hij kan betalen maar om wat hij nodig heeft. De sociale professional gaat
uit van zijn eigen visie die gebaseerd is op kennis en ervaring met voorgaande
cliënten. Door opleiding en specialisatie heeft hij die kennis en ervaring
verworven.
- Kwaliteit betekent voor sociale professionals dat ze hun vak steeds beter
willen beheersen. Kwaliteit gaat boven winst en efficiëntie uit. Kennis
uitwisselen, verdieping en blijven leren horen hierbij.
- Maatwerk betekent dat de sociale professional de uniciteit van elk individu
zoveel mogelijk tot zijn recht wil laten komen.
Omdat elk mens uniek en elke situatie anders is willen professionals iedere cliënt
geven wat hij nodig heeft. Daarvoor hebben professionals discretionaire ruimte
nodig. Ruimte om naar eigen inzichten te handelen en te beslissen. Dit sluit ook aan
bij baken 8 van Welzijn Nieuwe Stijl (WNS): ruimte voor de professional. Hun werk
valt daarom niet te vatten in vaste protocollen of van te voren beschreven producten
en processen (Tonkens, 2009). ‘De meeste beslissingen die wij nemen zijn morele of
sociale dilemma’s, wat betekent dat er altijd meerdere oplossingen mogelijk zijn en
zelden één oplossing de beste is. Het is daarom alleen al praktisch onmogelijk om je
aan alle geldende regels te houden, want als je de ene regel volgt, overtreed je de
andere’ (Kuiken, 2012).
Het onderscheid juist een goede vakman of -vrouw wanneer hij of zij een goede
afweging weet te maken tussen twee of meer strijdende regels. Daarvoor is onder
meer ervaring nodig, maar ook empathie, het vermogen je in te kunnen leven in de
ander’ (Kuiken, 2012). Dit sluit aan bij een kernwaarde van Tinten welzijnsgroep:
‘professioneel’. En in de Kaderbrief 2013; ‘Vakmanschap’ wordt deze kernwaarde
nader uitgewerkt. Omdat er sprake is van nieuwe situaties, met nieuwe doelgroepen
en in een andere context zal de sociale professional ‘nieuw professioneel handelen’
moeten leren en ontwikkelen (Tinten, Succesvol Veranderen, 2012).
15. 15
We beginnen met de eerste ontwikkeling die de professionele logica ondermijnt. Door
het wegvallen van gezagsdragers en een collectieve normativiteit moet er nu van
binnenuit in plaats van bovenaf moreel gezag ontleend worden. Ieder mens
afzonderlijk zal moeten reflecteren op de vraag naar het goede leven (van Doorn,
2010; Dohmen, 2011). De democratiseringsgolf van de jaren zeventig is hier de
aanleiding van. Daarin werd gesteld dat de professionals te veel macht hadden en de
cliënten monddood maakten (Van Doorn, 2008; Tonkens, 2009).
In een verzuilde samenleving van enige decennia terug domineerde een relatief
eenduidige moraal. Binnen de kerkgemeenschap of politieke partij waar mensen toe
behoorden waren de morele kaders helder. De krant, TV en radiozender paste bij de
zuil waartoe men behoorde (Van Doorn, 2008). De pastoor of dominee, de
onderwijzer, de huisarts en andere notabelen werden geraadpleegd om antwoord te
krijgen op morele vragen. Zij hebben aan gezag en autoriteit ingeboet (Van Doorn,
2008; Tonkens, 2009).
De permanente schaarste aan middelen is een derde ontwikkeling die de
professionele logica onder druk zet (Hartman, 2011; Tonkens, 2009). Het versterkt
bovendien de bureaucratie. De samenleving verwacht dat professionals efficiënter
gaan werken en beter gaan werken, voor hetzelfde geld. (Tonkens, 2009). Daarbij
moet rekening gehouden worden met de economische Wet van Beaumol. Die zegt
dat wanneer de arbeidsproductiviteit in de markt stijgt, de publieke dienstverlening
relatief steeds duurder wordt. Dat komt omdat de arbeidsproductiviteit daar minder
stijgt of zelfs gelijk blijft. Lesgeven of mensen wassen kan niet sneller. Auto’s
produceren wel (Tonkens, 2009). Als we deze Wet van Beaumol niet erkennen zal
elke economische groei druk geven op professionals om efficiënter te gaan werken.
De roep om efficiëntieverhoging en meer transparantie leiden beide tot meer
bureaucratisering (Tonkens, 2009).
Als laatste en vierde ontwikkeling noemt Tonkens de toegenomen complexiteit van
problemen en interventiemogelijkheden. Dit heeft geleid tot het opknippen van taken
en functies en verdere specialisaties (Tonkens, 2009; van Ewijk, 2010; van der Laan,
2006; Jacobs et al., 2008).‘Met de toenemende veruiterlijking is het intrinsieke
streven om ‘goed werk’ te verrichten afgenomen en dit wordt verder ondermijnd door
de gangbare op meetbare output gerichte verantwoordings- en beloningssystemen
en het opknippen van werkprocessen, waardoor professionals een radertje worden in
een groot geheel, in plaats van een zelfstandig en onmisbaar onderdeel’ (Jacobs et
al., 2008). Het is de vraag of sociaal werk zich leent voor ontkoppeling en of
ontkoppeling de kwaliteit van het werk verhoogt. Deze neiging tot opdelen en
opknippen in taken en tijdseenheden wordt wel ‘georganiseerde discontinuïteit’
genoemd (van Ewijk, 2010).
Een van de grootste problemen bij professionals is dat ze de ziel van het werk
dreigen kwijt te raken. ‘Thus, the most important problem for the future is neither
economic nor structural but cultural and ideological’ (Freidson, 2001, p. 213). In de
Nederlandse literatuur wordt dit gegeven ook onderkend. ‘De intrinsieke waarde leidt
terug tot de tijd dat beroepen een roeping inhielden. Met de toenemende
rationalisering en standaardisering van professionele processen, is de roeping uit het
werk verdwenen’ (Jacobs et al., 2008, p.43). De Engelse ethica Sarah Banks spreekt
van een professionele ethiek. ‘The existence as a study known as ‘professional
16. 16
ethics’ […] and that there is something distinctive about the ethics (norms) of
professional practice over and above the ethics of ‘ordinary life’ (Banks, 2004 p.4).
Een al te simpele tegenstelling ‘manager versus professional’ is niet constructief en
niet reëel. Managers lijden ook aan ‘bedrijfsmatigheid’ en professionals doen niet
automatisch het goede (Noordegraaf, 2010).
2.4 Bureaucratische logica
De waarden van deze logica zijn zorgvuldigheid, voorspelbaarheid en
rechtsgelijkheid. Deze logica is vooral juridisch. We willen weten waar we aan toe zijn
als we een paspoort bij de gemeente aanvragen. Wetten en procedures geven
houvast. Elk geval dient ook gelijk behandeld te worden. Bij het openbaar bestuur is
dat een goede zaak. We weten waar we aan toe zijn. De huursubsidie en de
thuiszorg is voor alle burgers gelijk. De traagheid en de bureaucratische rompslomp
worden op de koop toegenomen (Tonkens, 2009). ‘De bureaucratie is het hart van de
rechtsstaat’ (Tonkens, 2009, p.153). Het probleem zit volgens Tonkens in de
overmatige bureaucratie als professionals te veel tijd kwijt zijn aan het invullen van
formulieren vergeleken met de tijd aan het daadwerkelijk helpen. Verder is er sprake
van overmatige bureaucratie als de professional prioriteit moet geven aan registratie
en overleg. Tot slot heeft registratie soms meer tot doel om tot nut te dienen voor
onderzoekers, financiers en managers (Tonkens, 2009). Er worden twee oorzaken
genoemd. Als belangrijkste oorzaak geïnstitutionaliseerd wantrouwen. De andere
oorzaak van overmatige bureaucratie is de waardering van methodieken boven
relaties (Tonkens, 2009). De bureaucratische waarden zijn:
- Dienstbaarheid aan procedures; wetten en procedures geven houvast. Die
maken de bureaucratie onpersoonlijk en betrouwbaar.
- Rechtsgelijkheid betekent dat iedereen gelijk behandeld moet worden.
- Zorgvuldigheid betekent dat ten behoeve van die gelijke behandeling het
precies en nauwkeurig dient te gebeuren.
(Tonkens, 2009).
De ideologie van de gelijkheid versus de praktijk van de ongelijkheid spelen een
belangrijke rol als het om de bureaucratische logica gaat. De ‘rechtvaardige wereld
hypothese’ stelt dat de wereld, het systeem en de samenleving eerlijk en
rechtvaardig is. Ieder krijgt wat hem toekomt. Oneerlijkheid, onrechtvaardigheid en
ongelijkheid wordt toegerekend aan de persoonlijke verantwoordelijkheid van het
individu. Er wordt geen rekening gehouden met de context en de omstandigheden
(van den Broek, 2012).
2.5 Marktlogica
Uitgangspunt voor de markt is de vraag van de klant. Wat wil de klant en wat kan en
wil hij betalen? De keuzevrijheid is een belangrijke waarde. De aanname is dat
consumenten prima kunnen leren en van alles weten om keuzes te maken. Ze
hebben geen professionals of deskundigen nodig om goederen of diensten te
kunnen kiezen. Aanbieders concurreren om de koopkracht. Ze dingen om de gunst
van de consument. De markt wordt gereguleerd door concurrentie. Als het om
gebruiksartikelen zoals mobieltjes, tablets en wasmachines gaat is dat een
wenselijke zaak. Dan is het van waarde dat er een vrije markt is zodat bedrijven
elkaar concurreren en de prijs in principe laag kan blijven (Tonkens, 2009).
Marktwerking in de publieke sector heeft niet geleid tot lagere prijzen. Daar speelt het
17. 17
financiële aspect geen grote rol. Ook biedt de markt geen ideologisch kader aan
professionals door termen als vraagsturing en vraaggerichtheid (Tonkens, 2009).
De waarden van de markt zijn:
- Dienstbaarheid aan de vraag. Het gaat om de vraag van de klant. Centraal
staat wat de klant wil en kan betalen.
- Efficiëntie heeft vooral met kostenbeheersing te maken. Zoveel mogelijk
productie voor zo weinig mogelijk geld.
- Snelheid betekent dat het product direct kan worden aangeschaft door de
transactie tussen koper en verkoper.
Veranderingen in sociaal beleid hebben er bovendien voor gezorgd dat marktwerking
een prominente plek is gaan innemen in het publieke domein. Dit heeft aanzienlijke
consequenties voor de organisatie van Social Work (Hartman, 2011, p.19). ‘Drijfveer
van Social Workers is vrijwel altijd een mens- en maatschappijvisie die gebaseerd is
op sociale betrokkenheid, een visie die niet altijd te verenigen is met de toenemende
bureaucratisering en commercialisering in de sociale sector’ (Hartman, 2011, p.20).
Overproductie en eigenbelang zijn belangrijke redenen om kritisch te zijn over
marktwerking in de persoonlijke dienstverlening in de publieke sector. Marktwerking
ondermijnt het publieke karakter van publieke goederen. Het wakkert bovendien het
egoïsme aan van burgers en professionals (Tonkens, 2009). In de persoon van de
sociale professional komen de logica’s met elkaar in botsing. ‘Zowel de markt als de
bureaucratie stelt immers eisen aan professionals die strijdig zijn met het
professionalisme, en die ook nog eens onderling strijdig zijn’ (Tonkens, 2009, p.31).
Concurrentie en efficiëntie horen niet bij de professionele logica (Tonkens, 2009).
Instellingsmanagers zijn vooral bezig met organisatorische problemen en interne
regelgeving (Tonkens, 2009; van der Laan, 2006) ‘Er komt evenwel steeds meer
verzet tegen de opmars van de technocratisering en het productdenken in het zorg-
en welzijnswerk’ (van Doorn, p.15, 2008). Managers zouden professionals wel
kunnen ondersteunen door op organisatieniveau standpunten in te nemen. Zo
kunnen er kaders worden geboden voor hun handelen in morele kwesties (van
Doorn, 2008).
Voor de sociale professional is het lastig handelen omdat deze logica’s in de
organisatie Tinten zijn verenigd. Efficiëntie kan botsen met de kwaliteit die de sociale
professional wil bieden. Een uitkeringsgerechtigde die lang in die situatie heeft
geleefd kan een lang traject nodig hebben om weer te participeren. Bureaucratische
zorgvuldigheid kan botsen met maatwerk. Sommigen worden alleen maar belast als
ze verplicht worden te participeren. Die zijn beter uit met ontheffing van de
arbeidsplicht. Het zou goed zijn wanneer de sociale professional handreikingen en
ruimte krijgt binnen het sociale domein. Deze vaardigheden en scholing die nodig zijn
kunnen door Tinten worden gefaciliteerd.
2.6 Normatieve professionaliteit
Sociale professionals worden in het dagelijkse werk voortdurend geconfronteerd met
waarden en normen. Het gaat niet alleen om een instrumenteel-technische invulling
van hun professie. De vraag is of zij zich ook bewust zijn van de morele dimensie in
hun werk. Weten ze dat ze ‘normatief professioneel’ zijn (Buitink et al., 2012)? In het
boek Goed werk het volgende erover: ‘…waarden laten zich niet wegdrukken, omdat
18. 18
moraliteit inherent verbonden is met professioneel handelen’ (Jacobs G. et al., 2008,
p. 11).
Er wordt door Jacobs gesteld dat het een interessante vraag is hoe de
onderhandeling over conflicterende waarden verloopt en welke leerprocessen hierbij
plaatsvinden. Want een streven naar ‘zuiverheid’ in het handelen zou als sterke
normatieve professionaliteit kunnen worden gezien maar kan partijen tegenover
elkaar stellen. Het ‘naar de pijpen dansen’ van het management en de cliënt zou als
zwakke normatieve professionaliteit kunnen worden gezien. Maar het ‘afstemmen
op’ is ook een kernkwaliteit van de dialoog. Conclusie is dat normatieve
professionalisering meerdere vormen kan aannemen. Tevens is het een leerproces
(Jacobs et al., 2008).
Binnen de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (Wmo), de wet waarin participatie
centraal staat, werkt de sociale professional in een complexe samenleving. Normen
en waarden spelen een belangrijke rol en die zijn binnen de Wmo niet eenduidig
(Jager-Vreugdenhil, 2013). Dat betekent dat de sociale professional moet
schipperen. Hij maakt daarvoor gebruik van eigen beroeps- standaarden, al dan niet
geformaliseerd in beroepscodes en beroepsregistratie (MOVISIE, 2013). Ethisch
stappenplan, dilemmamethode, moresprudentie en moreel beraad zijn begrippen
waarbij methodieken worden aangereikt die morele vraagstukken op een
systematische manier kunnen bespreken.
Bij normatieve professionaliteit ligt het accent op ‘goed werken’. Maar omdat het om
contexten gaat waar cliënten of burgers centraal staan gaat het ook om de vraag
naar goed leven en goed samenleven. Er is een ‘enge’ definitie van normatieve
professionaliteit en een ‘ruime’ definitie. De eerst definitie wordt ook wel de
descriptieve aanduiding van normatieve professionaliteit genoemd. Het gaat dan om
de normatieve geladenheid van alle vormen van professioneel handelen. Maar het
gaat ook over goed vakmanschap waarbij methoden, technieken en andere
instrumenten onontbeerlijk zijn. Dus het gaat in deze definitie om normen en waarden
en het instrumentele handelen. Die normen en waarden kunnen van de sociale
professional zijn maar ook van de organisatie of de overheid.
De ruimere definitie gaat over het ontwikkelen en in stand houden van een lerende
en reflectieve verhouding tot deze normativiteit (van Ewijk, Kunneman, 2013).
Normatieve professionalisering kan gedefinieerd worden als ‘de individuele en
collectieve ontwikkeling van de kwaliteit van het professioneel handelen verbonden
met goed werk doen in de ethische, esthetische en instrumentele zin’(van Ewijk,
Kunneman, 2013). In het onderzoek gebruiken we beide definities van normatieve
professionaliteit. Professies staan in dienst van gemeenschappelijke waarden en
doelstellingen van een samenleving. Waarden als veiligheid, gezondheid, welzijn, en
educatie vragen om een gezamenlijke en individuele inzet van burgers en systemen.
Organisaties in onder andere welzijn en zorg en beroepsgroepen, zoals sociaal
werkers, krijgen de taak voor de uitvoering (van Ewijk, Kunneman, 2013). Volgens
Kunneman krijgen ook organisaties meer te maken met normatieve professionaliteit
zoals bestuurders en management. Onze samenleving valt te kenschetsen als
moerassige complexiteit. Die valt niet te managen met alleen rationele processen
van toezicht en controle. Er wordt vooral moreel kapitaal gevraagd (Kuiper, 2012;
Kunneman, 2013).
19. 19
We willen aan de hand van de Beroepscode en Beroepsprofiel van het
maatschappelijk werk bezien in welke mate die richting kunnen bieden bij het
professioneel handelen. Hierin komt met name de definitie in engere zin van
normatieve professionaliteit naar voren.
2.6.1 Beroepscode in het kader van normatieve professionaliteit
We kiezen in dit onderzoek voor de Beroepscode en het Beroepsprofiel van de
maatschappelijk werker omdat deze in het sociaal domein de meest ontwikkelde
beroepsgroep is (Jagt, 2010).
In de Beroepscode van de maatschappelijk werker worden de verschillende waarden
door de sociale professional op een evenwichtige en systematische wijze gewogen.
De centrale waarde is bevorderen dat mensen in onze samenleving tot hun recht
komen als persoon en als burger. De Beroepscode is richtinggevend en wordt
gebruikt als toetssteen voor professioneel handelen (Jagt, 2010). Zo zijn er meerdere
beroepscodes voor de verschillende beroepsverenigingen in het sociale domein.
Toch blijft het ontwikkelen van een praktische wijsheid belangrijk omdat elke situatie
anders is. De regels zijn richtinggevend en kunnen niet zonder nadenken en zonder
context toegepast worden (Kuiken, 2013). Het interpreteren van de Beroepscode
doet een groot appel op de eigen oordeelsvorming en professionele autonomie van
de professional. De veronderstelling is dat de professional over een goed ontwikkeld
ethisch oordeelsvermogen beschikt (van Doorn, 2010). De beroepscode geeft kaders
en richting aan. Hoe dit in de praktijk moet worden toegepast wordt aan de sociale
professional overgelaten.
2.6.2 Beroepsprofiel in kader van normatieve professionaliteit
Het Beroepsprofiel is naast de Beroepscode een ‘pijler’ van het beroep
maatschappelijk werker. Waar de Beroepscode de normatieve professionaliteit
centraal stelt gaat het bij het Beroepsprofiel om een plaatsbepaling van het beroep.
Ze vormen samen de beroepsdocumenten. Het tuchtrecht toetst bij klachten of de
beroepscode wordt nageleefd (Buitink, 2010). De functies van het Beroepsprofiel zijn
tweeledig: de ‘buitenwereld’ kan zich een beeld vormen van het beroep en voor de
‘binnenwereld’ is het een oriëntatiepunt (Jagt, 2006). Er wordt gesproken over cliënt
als het gaat om de hulpvrager. De cliënt wordt aangesproken in zijn functioneren als
persoon en burger. De benaming cliënt kan ook meerdere personen behelzen. Dan
spreken we over een cliëntsysteem (Jagt, 2006). Op deze wijze gebruiken we ‘cliënt’
in het onderzoek. In het Beroepsprofiel gaat het over de positie van de sociale
professional. Hoe wordt het Beroepsprofiel vorm gegeven in de praktijk? Wat is de
positie van de sociale professional als het om ethische vragen gaat?
2.6.3 Welzijn Nieuwe Stijl
Het programma Welzijn Nieuwe Stijl (WNS) is in 2010 gestart om een impuls te
geven aan de Wmo. De zelfredzaamheid en de participatie van burgers moeten er
door vergroot worden (VWS, 2010). Er zijn drie hoofddoelstellingen zijn:
gemeenschappelijker, professioneler/effectiever en efficiënter. Er zijn acht bakens:
Gericht op de vraag achter de vraag (1), gebaseerd op de eigen kracht van de burger
(2), direct erop af (3), formeel en informeel in optimale verhouding (4), doordachte
balans van collectief en individueel (5), integraal werken (6), niet vrijblijvend, maar
resultaatgericht (7) en gebaseerd op ruimte voor de professional (8).
20. 20
Een van de vragen in het onderzoek gaat over baken 8: de ruimte voor de
professional. Tinten Welzijnsgroep biedt in Succesvol Veranderen een
professionaliseringsprogramma die aanknopingspunten biedt om die ruimte voor de
sociale professional optimaal te benutten. Om burgers te laten participeren komen
sociale professionals in aanraking met morele vragen. Kunnen
uitkeringsgerechtigden gedwongen worden te participeren? Wie komen in
aanmerking voor ontheffing van de arbeidsplicht? Kunnen ouderen verplicht worden
hun kinderen voor hen te laten zorgen? Wie bepaalt de eigen kracht van de burger?
Hoe ruim of hoe krap is de ruimte voor de professional?
In de praktijk zijn dit vragen waarvoor tijd en aandacht nodig is om zorgvuldig
antwoord op te geven. De WMO en WNS geven hiervoor geen richtlijnen. Er kan
gesproken worden van een ideologie met als kern dat de burger niet meer op de
overheid mag leunen en eigen initiatief moet tonen. Daartegenover staan de critici
die ‘het moeten’ van het burgerschap hierin als zeer onwenselijk beschouwen. Beide
kampen doen dat op een moraliserende toon (Oudenampsen, van der Klein, 2014).
Conclusie van deze paragraaf is dat er door de beroepscode en het beroepsprofiel
richting wordt gegeven voor de sociale professional inzake het ethisch perspectief.
Maar dat er tegelijkertijd nog veel vragen zijn over de toepassing in de praktijk.
Omdat de WMO en de WNS in een moreel en ideologisch kader staan is het ook
zaak om sociale professionals hiervan bewust te maken. Wat hebben zij nodig aan
handvatten om normatieve professionaliteit in dit kader vorm te geven?
2.7 Missie, visie en kernwaarden Tinten Welzijnsgroep
In het onderzoek komen we verschillende varianten en versies van de missie & visie
van Tinten Welzijnsgroep tegen. Ook kunnen omschrijvingen van de missie & visie
door elkaar heenlopen. Zo wordt binnen de missie ook aangegeven hoe en op welke
manier dit doel bereikt moet worden namelijk door Welzijn Nieuwe Stijl (WNS).
Volgens de literatuur behoort dit in de visie te worden omschreven. De definities zijn
niet helder afgebakend (Moolhuijsen, 2013).
De Babylonische spraakverwarring kan worden vermeden door van een
overkoepelende organisatievisie te spreken. Door een brede groep managers en
medewerkers te betrekken bij de ontwikkeling van de visie levert dit betere
inhoudelijke resultaten op. Bovendien legt het de basis voor begrip en betrokkenheid.
Zo kan de visie gemakkelijker en sneller gerealiseerd worden (van der Loo, et al.,
2012). Voor de sociale professionals betekent dit dat de organisatie aansluit bij het
kader van WNS en WMO zonder dat helder is hoe dit zich verhoudt met de
organisatievisie en met de beroepsvisie van sociale professionals. De
bureaucratische logica schrijft de WNS en WMO voor als kaders waarbinnen de
sociale professional zijn professionele logica een plek moet geven.
In het Meerjarenbeleidsplan van Tinten welzijnsgroep wordt de visie omschreven als:
‘met minder middelen een toenemende en veranderende vraag in wijk en dorp
effectiever te bedienen’. Bij de heroriëntatie op de verzorgingsstaat is geld vaak te
leidend. De vraag naar welke waarden we in de samenleving belangrijk vinden zou
leidend moeten zijn. De visie volgt nu de middelen: het gebrek aan geld moet
opgevangen worden door de participatiesamenleving (van Doorn, Keinemans, 2013).
21. 21
Hier zien we dat de marktlogica leidend is. Efficiëntie en snelheid zijn de
marktwaarden die voorop staan. De visie op welzijn zoals sociale professionals die
huldigen, de professionele logica, wordt verdrongen. De bureaucratische logica en
de marktlogica zijn vanuit de visie van Tinten dominant. Een conclusie hieruit is dat
sociale professionals het lastig krijgen in de praktijk omdat ze weinig ruimte ervaren
om te handelen.
Om een missie & visie van Tinten Welzijnsgroep die bruikbaar is voor ons onderzoek
nemen we die over uit het onderzoek bij Tinten over ‘Kernwaarden als
veranderstrategie’ (2013, Beuker, Mulder) De volgende missie & visie wordt daarin
geadviseerd door Tinten Welzijnsgroep.
Missie
Het vitaliseren van wijken en buurten (wonen, welzijn, zorg) en hun bewoners
(activering en participatie).
Welzijn Nieuw Stijl is de manier waarop Tinten binnen deze aandachtsgebieden wil
opereren. Welzijn Nieuwe Stijl gaat ervan uit dat sociaal werkers op de problemen
afgaan. Zij helpen voor en achter de voordeur.
Visie
Welzijn = meedoen
De organisaties van Tinten Welzijnsgroep willen de vitaliteit van de wijken en de
participatie van bewoners aan de samenleving in Drenthe en Oost Groningen
bevorderen. Dit probeert Tinten te doen door hen zoveel mogelijk te ondersteunen.
Samenwerking met lokale en regionale organisaties speelt hierbij ook een rol.
Welzijn = verantwoordelijkheid nemen
Tinten Welzijnsgroep denkt dat door het nemen van initiatief door mensen, groepen
en organisaties de leefbaarheid en het welzijn van zichzelf en hun omgeving
verbeterd kan worden.
Drie aandachtsgebieden
Om de visie te realiseren ligt de focus op de volgende aandachtsgebieden:
- Opgroeien en opvoeden (Jeugd)
- Wonen-welzijn-zorg (sociale buurten)
- Participatie
Kernwaarden
Deze zijn ontwikkeld door het management/beleidsteam (Beuker; Mulder, 2013). We
vinden deze drie kernwaarden op de site van Tinten Welzijnsgroep. In de
documenten zijn deze kernwaarden niet te traceren. Het gaat om:
Professioneel
Ondernemen
Verbinding
In de missie & visie vinden we de kaders van WNS en WMO waarin de
bureaucratische logica is te herkennen. In de kernwaarden herkennen we de
professionele logica terug. De marktlogica is minder te herkennen omdat er
gesproken wordt over samenwerking met lokale en regionale organisaties. Wel wordt
22. 22
gesteld dat meer doen met minder geld een element van de visie is. Het is
aannemelijk dat sociale professionals in de praktijk wrijving tussen de logica’s
ondervinden. We sluiten het hoofdstuk af met de onderzoeksvraag en de deelvragen.
Onderzoeksvraag
Hoe gaan sociale professionals om met morele vraagstukken in het krachtenveld van
markt, bureaucratie en professionaliteit en hoe kan Tinten Welzijnsgroep sociale
professionals betrekken bij ontwikkeling van beleid gericht op moreel bewuste
professionals?
Deelvragen
Welke waarden zijn belangrijk voor sociale professionals van Tinten
Welzijnsgroep?
Welke waarden worden er in de visie & missie van Tinten Welzijnsgroep
verwoord en hoe werken die door in de praktijk?
In hoeverre komen deze waarden van sociale professionals en de organisatie
met elkaar overeen?
Op welke manier kunnen sociale professionals betrokken worden bij
ontwikkeling van beleid om moreel bewustzijn bij sociale professionals bij
Tinten Welzijnsgroep te bevorderen?
Wat is er nodig om ‘normatieve professionaliteit’ te ontwikkelen bij Tinten
Welzijnsgroep?
23. 23
Hoofdstuk 3. Methoden
3.1 Algemene onderzoeksopzet
Het onderzoek bestaat uit twee gedeelten. Eerst heeft er een vooronderzoek
plaatsgevonden. Het doel hiervan is om aan de hand van een casus te peilen hoe de
waarden en afwegingen door respondenten worden gemaakt zodat de vragenlijst van
het hoofdonderzoek er op afgestemd kan worden. Het hoofonderzoek bestaat uit een
semigestructureerde interview aan de hand van een vragenlijst.
3.1.1 Opzet voor onderzoek
Het onderzoek valt uiteen in een vooronderzoek en een hoofdonderzoek.
Om op een valide en betrouwbare manier onderzoek te doen is er voor gekozen om
te spreiden over alle zeven werklocaties van Tinten Welzijnsgroep. Er worden sociale
professionals en leden van het midden- en hoger management geïnterviewd.
Begin 2013 is een selectie managers benaderd van de werkorganisaties van Tinten
om sociale professionals te vragen mee te werken aan het vooronderzoek. Het
vooronderzoek diende om een goede vragenlijst te kunnen samenstellen zodanig dat
we de vragen afstemmen op dat wat we willen weten. Hierdoor wordt de validiteit van
het onderzoek vergroot.
Het vooronderzoek is eind maart 2013 gestart met interviews in de regio Pekela,
Veendam en Stadskanaal. In een later stadium zijn er interviews in Emmen, Gieten
en Exloo afgenomen. Omdat vanuit sommige werkorganisaties weinig respons kwam
is er een oproep naar alle medewerkers verstuurd. Dit heeft nog een tiental reacties
opgeleverd. Dit vooronderzoek diende om het hoofdonderzoek vorm te geven.
3.1.2 Hoofdonderzoek
Het hoofdonderzoek is voor en na de zomer van 2013 uitgevoerd met 25
respondenten. Door middel van het vooronderzoek, waar aan de hand van een
casus vragen gesteld werden, kan de interviewer specifieker doorvragen naar
afwegingen en waarden die een rol kunnen spelen. Deze maatregel vergroot de
validiteit van het onderzoek. Inhoudelijk bouwt het hoofdonderzoek verder op het
vooronderzoek door vragen te stellen naar de waarden die onder de verschillende
logica’s vallen. De vragen naar de afwegingen en welke waarden richtinggevend zijn
bouwen ook verder op het vooronderzoek. Ten slotte wordt er voortgebouwd als er
gevraagd wordt naar wat er nodig is voor sociale professionals om het ethisch
perspectief te integreren binnen Tinten.
3.2 Selectie onderzoekspopulatie
De Tinten Welzijnsgroep kent zeven werkorganisaties in de Veenkoloniën van de
provincie Drenthe en de provincie Groningen. Er werken plusminus 350 mensen bij
Tinten Welzijnsgroep.
3.2.1 Onderzoekspopulatie vooronderzoek
Bij het vooronderzoek hebben we 19 respondenten waarvan 2 uit het
middenmanagement, een bestuurder en16 praktijkwerkers uit Groningen en Drenthe
op locatie geïnterviewd. De selectie is gemaakt door de locatiemanagers van de
organisatie. Zij zijn gevraagd om respondenten voor te dragen. De bruikbaarheid van
het onderzoek verhoogt de kwaliteit ervan. Het bleek dat de vragen over het ethisch
aspect leven bij de respondenten. De casuïstiek bleek herkenbaar te zijn.
24. 24
3.2.2 Onderzoekspopulatie hoofdonderzoek
Tabel 1. functies naar organisatielaag
Bij alle zeven werkorganisatie werden twee à drie semigestructureerde interviews
afgenomen bij sociale professionals. Voor het hoofdonderzoek zijn 25 respondenten
geïnterviewd. Onderverdeeld in drie organisatielagen namelijk 19 sociale
professionals uit de praktijk, die we praktijkwerkers noemen. In het onderzoek ligt de
focus op deze groep. Verder zijn er twee managers en twee beleidsmedewerkers
geïnterviewd die we het middenmanagement noemen. Als laatste groep het hoger
management: een lid van de Raad van Bestuur (RvB) en een lid van de Raad van
Toezicht (RvT). Doordat er spreiding is over deze werkorganisaties zal dit de
betrouwbaarheid en de externe validiteit van het onderzoek vergroten. De
werkorganisaties van Tinten Welzijnsgroep verbeeld in een organogram zijn:
Figuur 1. organogram Tinten Welzijnsgroep
Praktijkwerkers
• sociale professionals
(19) zoals: sociaal
werkers,
jongerenwerkers,
maatschappelijk
werkers, et cetera.
Middenmanagement
• managers (2)
• beleidsmedewerkers
(2)
Hoger management
• Lid Raad van
Bestuur
• Lid Raad van
Toezicht
25. 25
De externe validiteit wordt gewaarborgd door de spreiding over de werkorganisaties.
Nagenoeg alle werksoorten zijn vertegenwoordigt door de respondenten.
Buurtwerkers, sociaal werkers, maatschappelijk werkers en jongerenwerkers binnen
het sociale domein. Zoals functies van invloed kunnen zijn op gepercipieerde
waarden en normen kan de bedrijfscultuur ook invloed hebben op de heersende
waarden en normen. Omdat de werklocaties in verschillende gebieden liggen is er
ook spreiding van de lokale inkleuring bij waarden en normen in het onderzoek. Er is
eveneens een zekere spreiding doordat er niet alleen respondenten die aan kantoor
werkzaam zijn maar tevens op andere op locaties zoals buurtcentra. Het is vaak
inherent aan de functie of beroepsgroep dat er een bepaalde doelgroep in meekomt.
Jongerenwerkers zullen voornamelijk jongeren als doelgroep hebben. School
maatschappelijk werkers werken ook met jongeren maar een schoolcultuur zal toch
weer andere accenten hebben. Daar is interactie tussen ouders en leerkrachten.
Seniorenadviseurs kennen een ouderendoelgroep. Dit waarborgt dus een spreiding
van de leeftijdsgroepen waarbinnen de sociale professionals werken. Ook subtiele
cultuurverschillen zijn gespreid. Om alle deze verschillen mee te nemen in het
onderzoek is het goed om te spreiden. Want deze specifieke, lokale verschillen
maken dat er in de morele afwegingen ook spreiding is als het om werksetting gaat.
3.3 Dataverzamelingsmethode
3.3.1 Vooronderzoek
In het vooronderzoek is gekozen om aan de hand van een casus een aantal halfopen
vragen te stellen. Deze vragen zijn mondeling gesteld in interviews waarbij de
respondenten individueel geïnterviewd werden. De 19 interviews zijn veelal op
locatie gehouden en overwegend face-to-face.
De interviews ten behoeve van het vooronderzoek werden op locatie gehouden en
duurden ongeveer een uur. De interviewer heeft met de respondenten afgesproken
dat de opnames alleen voor het onderzoek worden gebruikt. In het
onderzoeksrapport zijn citaten of aanhalingen niet herleidbaar tot een respondent.
3.3.2 Hoofdonderzoek
Bij het praktijkonderzoek zijn er 18 interviews op locatie te houden. Een zevental
interviews is telefonisch afgenomen. In totaal zijn er 25 interviews afgenomen. Ook
hier is gebruik gemaakt van een vragenlijst met halfopen vragen. De interviews
werden afgenomen met behulp van audioapparatuur waarvoor de respondent
toestemming had gegeven. Er was geen casus waaraan de vragen waren ontleend.
Voorbeelden werden zo veel mogelijk aan de eigen praktijk ontleend. Deze
interviews werden individueel afgenomen. De tijdsduur was gemiddeld een uur.
3.4 Meetinstrumenten
3.4.1 Vooronderzoek
Het meetinstrument Bloemenwijk (zie bijlage 1) van het vooronderzoek bestaat uit
een casus die de respondenten lezen. De casus gaat over een project in een wijk
met hangjongeren die overlast veroorzaken. Dit project loopt goed. De overlast
neemt af en de individuele problemen van jongeren worden ook aangepakt. De
verantwoordelijke wethouder moet bezuinigen en wil het project beëindigen.
Bovendien staan de verkiezingen voor de deur en wil hij geld vrijmaken om kiezers te
trekken. De jongerenwerkers en de directeur van de welzijnsorganisatie vinden dit
26. 26
zonde. De jongeren worden nu weer aan hun lot overgelaten met het risico van
nieuwe overlast en jongeren die verder in de problemen komen.
Er diende in de casus een dilemma in voor te komen waarbij er een botsing optreedt
tussen de logica’s. In deze casus doet zich een botsing voor tussen de professionele
en de marktlogica. In het kader van bezuinigingen moet er efficiënter gewerkt
worden gevoed door politiek opportunisme. Het welzijn van de jongeren op langere
termijn wordt genegeerd. Er worden vragen gesteld aan de hand van deze casus. De
vragenlijst kende de volgende deelthema’s:
- Herkennen van de logica’s en moreel besef
- Proces van afwegingen tussen waarden en normen
- Ontwikkeling van beleid en methodieken voor morele vragen
Het onderzoeksinstrument bestaat uit een vragenlijst. Het is een semigestructureerd
interview omdat er een structuur aan ten grondslag ligt die wel toelaat dat er
doorgevraagd kan worden. Daarbij staat de visie en de belevingswereld van de
sociale professionals en het management centraal. Het gaat om de betekenisgeving
van de geïnterviewde respondenten.
Er zijn 20 halfopen vragen. De vragenlijst eindigt met een vraag over persoonlijke
gegevens zoals leeftijd, functie en geslacht.
We willen weten welke afwegingen en motieven er zijn om voor een bepaalde
oplossing te kiezen. Welke waarden, welke normen worden afgewogen? Op welke
gronden wordt er uiteindelijk gekozen? Hoe verhouden de logica’s zich tot elkaar?
Welke rol speelt de organisatie en haar waarden hierbij?
3.4.3 Voorbeeldvragen vooronderzoek
Herkennen van logica’s
Aansluitend bij de professionele logica wordt er een vraag gesteld naar het moreel
besef van de professional. Deze vraag luidt: ‘Wat zou u doen als u betrokken was in
deze casus? Welke beslissing(en) zou u nemen en waarom?’
Een voorbeeld van een vraag waarin de bureaucratische logica een rol kan spelen
luidt als volgt: ‘Zijn er ook richtlijnen, protocollen of andere zaken die u kunt
gebruiken als hulpmiddel om een oplossing te vinden? Welke hulpmiddelen zijn dat?’
De marktlogica komt tot uiting bij deze voorbeeldcasus als er gevraagd wordt naar de
afweging van belangen. De markt speelt altijd wel een rol. De vraag luidt: ‘Hoe zou u
de belangen afwegen? Welke belang weegt het zwaarst? Kunt u prioriteiten
aangeven? Waarom deze prioriteiten?’
Proces van afweging tussen waarden en normen
Er is een vraag naar de referentiekaders van de sociale professional. Hij zou kunnen
verwijzen naar de (kern) waarden of een moreel kader die de organisatie uitdraagt.
Verder kan er gedacht worden aan een Beroepscode. Deze vraag luidt: ‘Van wie
vindt u de mening of deskundigheid van belang in deze casus? En waarom? Luistert
u vooral naar instructies van uw leidinggevende, overleg met collega’s of zijn er
andere referentiekaders waarmee u rekening houdt?’
27. 27
Ontwikkeling van beleid en methodieken voor morele vragen
Het laatste deelthema gaat over ontwikkeling van beleid met als vraag: ‘Wat zou er
volgens u nodig zijn om dergelijke morele vraagstukken te integreren in de sociale
praktijken van een welzijnsorganisatie? Wat heeft u daarvoor nodig? Wat zou u zelf
kunnen doen?’
3.4.4 Hoofdonderzoek
Voor het praktijkonderzoek is de vragenlijst ‘De Moraalthermometer’ ontwikkeld.
Binnen de vragenlijst kunnen vijf deelthema’s worden onderscheiden. Bij het
praktijkonderzoek is de vragenlijst verdeeld in vijf blokken waarin deze deelthema’s
aan de orde komen. Vanwege de focus op de sociale professionals beginnen we met
de professionele logica. Daartegen worden de andere twee logica’s afgezet. Omdat
de sociale professional in de context van een organisatie werkt werden er vragen
over de missie, visie en waarden gesteld. Tot slot wordt er gevraagd naar mogelijke
verbeteringen door het ontwikkelen van beleid op het ethisch perspectief.
De deelthema’s zijn:
Professionalisme
Bureaucratie
Markt
Missie, visie en waarden Tinten Welzijnsgroep
Ontwikkeling en implementatie van beleid ethisch perspectief
3.4.5. Voorbeeldvragen hoofdonderzoek
Professionaliteit
Het eerste blok behandeld het deelthema professionele logica. De eerste vraag gaat
hier expliciet over: ‘In hoeverre is moreel besef nodig voor een sociaal professional?
In hoeverre speelt de beroepscode en het beroepsprofiel daarbij een rol? Waarom
vindt u dat? Waaruit blijkt dat in de dagelijkse praktijk?’
In het theoretisch kader wordt gesteld dat de sociale professional naast een eigen
kennisdomein ook een eigen moreel kader heeft. Namelijk meer gericht op
transcendente waarden zoals welzijn dan op het najagen van financiële winst. De
Beroepscode en het Beroepsprofiel worden ook besproken als normatieve kaders en
als positiebepaling.
Bureaucratie
Het volgende blok in de vragenlijst gaat over de bureaucratische logica. Om te weten
hoe respondenten denken over de waarde rechtsgelijkheid die bij deze logica hoort
wordt de volgende vraag gesteld: ‘In hoeverre vind u rechtsgelijkheid een belangrijke
waarde als het over bureaucratisch handelen gaat? Waarom vindt u dat? Waaruit
blijkt dat in de dagelijkse praktijk?’
Tonkens stelt dat bureaucratie het hart van de democratische rechtstaat is maar dat
overmatige bureaucratie ten koste gaat van professioneel handelen.
Markt
Wanneer het over marktlogica gaat spreken we over de waarden: vraag, efficiëntie
en snelheid. Een vraag gaat over de waarde van ‘de vraag’: ‘In hoeverre vind u
dienstbaarheid aan de vraag een belangrijke waarde als het over marktdenken gaat?
Waarom vindt u dat? Waaruit blijkt dat in de dagelijkse praktijk?’
Volgens Hartman kan de Social Worker botsen met zijn eigen visie van sociale
betrokkenheid met de toename van bureaucratisering en commercialisering in het
sociale domein.
28. 28
Missie, visie en waarden Tinten
Een andere vraag van de vragenlijst wordt gesteld over het deelthema Missie, visie
en waarden Tinten Welzijnsgroep: ‘Kent u de missie en visie van Tinten
Welzijnsgroep? Zo ja, hoe luiden die?’
In het theoretisch kader zien we dat de professionele logica kan botsen met de
bureaucratische logica die door de kaders van de WMO en WNS worden gesteld.
Zoals Hartman het hierboven ook vermeld. Deze kaders zijn terug te vinden in de
missie en visie van Tinten.
Ontwikkeling van beleid en implementatie ethisch perspectief
Bij het laatste deelthema werden er vragen gesteld over ontwikkeling en
implementatie van beleid inzake het ethisch perspectief. Deze vraag gaat hier
expliciet over: ‘Zou u zelf betrokken willen zijn bij de ontwikkeling van beleid en
implementatie van het ethisch perspectief in de beroepspraktijk? Wie zou hierin de
verantwoordelijkheid moeten nemen? Hoe zou dit eruit moeten zien?’
3.4.6 Betrouwbaarheid en validiteit
De belangrijkste uitkomsten van het vooronderzoek wat betreft de formulering van de
vragen zijn als volgt. Ten eerste zijn de vragen minder open gesteld. Er wordt
rechtstreeks gevraagd naar de opvatting van een bepaalde waarde van een logica.
Wat betekent ‘maatwerk’ als waarde van de professionele logica? De tweede
uitkomst is dat er meer vragen gesteld worden over normatieve professionaliteit en
de behoefte aan instrumenten en methoden op het ethisch perspectief.
In het theoretische kader in de paragrafen 2.3, 2.4 en 2.5 hebben we een toelichting
gegeven op waarden die uit de logica’s voortvloeiden. Dit heeft de basis gevormd
voor de vragenlijst. De waarden zijn in het meetinstrument ook als zodanig
geoperationaliseerd. Dit vergroot de inhoudsvaliditeit. Begrippen uit het theoretisch
kader en de deelvragen zijn omgezet in meetbare eenheden. Hiermee wordt zoveel
mogelijk de begripsvaliditeit of constructvaliditeit gewaarborgd.
Bij een kwalitatief onderzoek is het waarborgen van begripsvaliditeit lastig. Kwalitatief
onderzoek is grotendeels subjectief maar door een operationalisatie naar voldoende
specifieke onderwerpen trachtten we de kans te verkleinen dat de vragen op
meerdere manieren te interpreteren waren. De betrouwbaarheid wordt vergroot
doordat alle onderzoeksgegevens beschikbaar zijn. Dat geldt voor de uitgewerkte
transcripten, het labelen van de antwoord- categorieën en de aantekeningen die bij
het onderzoek zijn gemaakt. Deze onderzoeksgegevens zijn op te vragen.
De semigestructureerde vragenlijst vergroot de betrouwbaarheid van de data-
verzameling. Alle respondenten hebben de zelfde vragen voorgelegd gekregen.
Nadeel kan zijn dat de voorgestructureerde vragen te weinig ruimte bieden om
onverwachte zaken uit te diepen. Dit kan de validiteit negatief beïnvloeden
(Bleijenbergh, 2013). Doordat de interviewer bekend is met het werkveld en kennis
hiervan heeft vergroot dit de ecologische validiteit en daarmee de externe validiteit.
29. 29
3.5 Data-analyse
3.5.1 Vooronderzoek
Het vooronderzoek is met 19 respondenten gehouden. Er zijn met toestemming van
de respondenten audio-opnames van de interviews gemaakt om te analyseren welke
logica’s werden genoemd. Vervolgens is geanalyseerd welke afwegingen er tussen
de verschillende waarden en normen speelden. Als laatste werden de antwoorden
geanalyseerd op de vraag naar wenselijkheid van ontwikkeling van beleid op het
ethisch perspectief.
3.5.2 Hoofdonderzoek
Er zijn 24 interviews opgenomen met audioapparatuur. Bij een respondent was de
apparatuur defect. Met toestemming van de respondenten werden de interviews
opgenomen met audioapparatuur. Een respondent had de vragenlijst ingevuld en
samen met de aantekeningen van de interviewer zijn deze gegevens meegenomen
in het onderzoek. Er is uitdrukkelijk bij genoemd dat de gegevens uitsluitend voor het
onderzoek worden gebruikt. De interviewer weet zich gebonden aan de Beroepscode
van de maatschappelijk werker.
Voor de analyse is gebruik gemaakt van een kwalitatieve analysemethode. Deze is
toegepast op het analyseren van alle verzamelde gegevens.
De kwalitatieve data, de antwoorden op de halfopen vragen, zijn eerst
geïnventariseerd. Vervolgens is elke vraag onderverdeeld in antwoordcategorieën
die zijn gelabeld. Het aantal respondenten van een gelabelde antwoordcategorie zijn
vervolgens geteld. Daarna werd ingegaan op de motieven en redenen die
respondenten geven om een bepaald antwoord te geven.
30. 30
Hoofdstuk 4. Resultaten
___________________________________________________________________
In dit hoofdstuk worden de resultaten beschreven van het kwalitatieve onderzoek. De
resultaten zijn verkregen door een semigestructureerd interview naar morele
vraagstukken bij sociale professionals, middenmanagement en hoger management
die bij de Tinten Welzijnsgroep werken.
Allereerst worden in 4.1 de resultaten van de achtergrondgegevens van de populatie
gepresenteerd. In 4.2 betreft het de kwalitatieve analyse van de vragen over
professionele logica. Daarop volgt in 4.3 de kwalitatieve analyse van de vragen over
bureaucratische logica. Vervolgens worden in 4.4 de kwalitatieve analyses
gepresenteerd van de vragen over marktlogica. In 4.5 worden de kwalitatieve
analyses gepresenteerd van de vragen over missie, visie en waarden van de Tinten
welzijnsgroep. In 4.6 gaat het over de kwalitatieve analyse van de vragen over
implementatie en beleid van het ethisch perspectief.
4.1 Achtergrond populatie
Er zijn 25 respondenten geïnterviewd voor het praktijkonderzoek. De bedoeling was
van elke organisatie drie sociale professionals te interviewen. Deze professionals
werken in de dagelijkse praktijk met cliënten, burgers en ketenpartners op
uitvoeringsniveau.
Op de oproep om mee te werken aan een onderzoek kwamen ook twee reacties van
beleidsmedewerkers. Aangezien zij een positie hebben die nog een andere
invalshoek betekende hebben we ervoor gekozen hen ook te interviewen. Daarnaast
zijn er twee managers geïnterviewd. Samen vormen beleidsmedewerkers en
managers het middenmanagement. Voor het hoger management zijn een lid van de
Raad van Bestuur en een lid van de Raad van Toezicht geïnterviewd. De jongste
respondent is 22 jaar, de oudste 62 jaar.
We hebben de respondenten verdeeld in drie groepen: praktijkwerkers,
middenmanagement en hoger management. Onder praktijkwerkers verstaan we
maatschappelijk werkers, sociaal werkers, opbouwwerkers, jongerenwerkers etc. Zij
hebben in de dagelijkse praktijk contact met de cliënten. We kiezen dit niveau als
uitgangspunt voor ons onderzoek. Het middenmanagement bestaat uit twee
managers en twee beleidsmedewerkers. Het hoger management wordt
vertegenwoordigd door een lid van de raad van bestuur (RvB) en een lid van de
Raad van Toezicht (RvT). In onderstaande tabel wordt de spreiding over de
werkorganisaties inzichtelijk gemaakt (zie ook tabel 1).
De respondentenpopulatie bestaat uit zeven mannen en 18 vrouwen. Ze werken bij
een van de zeven lokale welzijnsorganisaties van Tinten Welzijnsgroep. Het
werkterrein bestrijkt de Veenkoloniën van Groningen en Drenthe. Vanuit de provincie
Groningen zijn 14 respondenten geïnterviewd, uit Drenthe 11 respondenten.
Aa en
Hunze
Andes Compaen De
Badde
De Oude
Ulo
Sedna Welstad Tinten N=
3 3 3 4 3 4 3 2 25
Tabel 2. verdeling respondenten per organisatie
31. 31
4.2 Kwalitatieve analyse van het thema professionele logica
Hieronder wordt inhoudelijk ingegaan op de antwoorden van vraag 1 t/m 4 van de
semi- gestructureerde vragenlijst die de respondenten zijn voorgelegd. Deze ging
over het ethisch perspectief. De resultaten zijn onderverdeeld in
antwoordcategorieën. Het resultaat van een vraag begint met de antwoordcategorie
die het grootste aantal respondenten telt. Zo worden de resultaten in een aflopende
reeks beschreven. Wanneer er opvallende verschillen zijn in de antwoorden tussen
de organisatielagen worden deze benoemd.
4.2.1 resultaten vraag 1.
Vraag: ‘Is moreel besef nodig voor een sociaal professional?’
Alle 25 respondenten zeggen dat moreel besef nodig is. De meeste respondenten
gaven aan dat de normen en waarden van de organisatie een belangrijke rol spelen
in het werk. Van de respondenten noemen 13 waarden en normen een belangrijk
bestanddeel van moreel besef. De andere 12 respondenten vinden moreel besef een
logisch en vanzelfsprekend competentie voor sociale professionals.
Subvraag a: ‘In hoeverre speelt de Beroepscode en het Beroepsprofiel daarbij een
rol?’
Negen respondenten geven aan dat de beroepscode een rol speelt bij hun moreel
besef. Dit zijn met name de praktijkwerkers (maatschappelijk werkers,
jongerenwerkers, buurtwerkers, etc.). Een respondent zegt: ‘De beroepscode en het
beroepsprofiel zijn je basis van waaruit je je werk doet.’ In tegenstelling tot de
meerderheid van de respondenten. Er zijn 16 respondenten die niet op de hoogte
van een Beroepscode of Beroepsprofiel of kennen als beroepsgroep helemaal geen
Beroepscode of Beroepsprofiel. Ook de helft van het midden- en hoger management
is niet bekend met een Beroepscode of een Beroepsprofiel. Een respondent uit het
hoger management zegt: ‘Hoe de Beroepscode of Beroepsprofiel daarin een rol
speelt weet ik niet. Maar het zal er wel in staan.’
Subvraag b: ‘Waarom vindt u dat?’
Bij 13 respondenten heerst de opvatting dat wanneer je met ‘mensen’ werkt moreel
besef onontkoombaar is. Een respondent zegt: ‘Omdat je als mens een geweten
hebt en op goed en kwaad koerst.’ Een respondent uit het middenmanagement zegt
ook: ‘Je werkt met mensen. Je kunt niet alles in regels met elkaar organiseren. In
situatie A doe je zo, en bij B zo. Maar het gaat om mensen en hun context. Dat
maakt dat er moreel-ethische aspecten aan zitten. Dat kan niet anders.’
Er zijn zes respondenten die vinden dat in de persoon gelegen eigenschappen zoals
deugd en identiteit een rol spelen bij moreel besef. Moraliteit is volgens een
respondent verbonden is aan identiteit. Een andere respondent legt het accent meer
op de deugden: ‘Dat je zuiver bent en integer. Dat je eerlijk bent zowel tegenover de
ketenpartners als de doelgroep.’ Twee van deze respondenten vinden dat een
sociaal professional een rolmodel is.
4.2.2 resultaten vraag 2.
Vraag: ‘In hoeverre vindt u dienstbaarheid aan het welzijn van de cliënt een
belangrijke waarde in de beroepspraktijk van de sociale professional?’
Alle 25 respondenten vinden dat het welzijn van de klant een belangrijke waarde is
zo niet de belangrijkste waarde. Een respondent zegt: ‘Het welzijn van de cliënt is je
uitgangspunt’. Van de respondenten zeggen er 14 dat deze ‘dienstbaarheid aan het
32. 32
welzijn’ altijd samen moet gaan met een beroep op de eigen kracht en eigen
verantwoordelijkheid van de cliënt. Het is de bedoeling dat de cliënt zelfredzaam
wordt. Een respondent zegt: ‘Het is niet zo; u roept wij draaien. Klanten hebben ook
een eigen verantwoordelijkheid.’ Een andere respondent zegt: ‘Je moet nooit harder
rennen dan de cliënt doet’.
Drie respondenten van het midden- en hoger management vinden dat het welzijn
bevorderen niet alleen dat is wat de cliënt wil. Zijn vraag kan zelfs strijdig zijn met het
welzijn.
Subvraag. ‘Waarom vindt u dat?’
De intrinsieke motivatie, ‘de interesse voor mensen’, ‘daar doe je het voor’ wordt door
15 respondenten als reden aangevoerd de waarde welzijn als belangrijk aan te
merken. Er zijn 14 respondenten die wijzen op de eigen verantwoordelijkheid van de
cliënt als persoon en burger aan wie hulp wordt verleend. Voor deze respondenten
speelt de ‘context’ waarin de persoon zich bevindt een grote rol. Ze noemen verder
begrippen als ‘wederkerigheid en ‘interactie’ als onderdeel van de waarde welzijn.
Een respondent zegt: ‘Een klant moet je altijd in relatie zien met zijn omgeving.
Anders kom je er niet uit’.
4.2.3 resultaten vraag 3.
Vraag: ‘In hoeverre vindt u kwaliteit een belangrijke waarde voor een sociale
professional?’
Alle 25 respondenten vinden unaniem kwaliteit een belangrijke waarde voor de
sociale professional. Negen respondenten vinden dat kwaliteit vooral blijkt uit de
methodieken en gesprekstechnieken die er worden gebruikt. Goed werk leveren is
beter dan halfbakken werk leveren vinden zes respondenten.
Subvraag: ‘Waarom vindt u dat?’
Een respondent zegt: ‘Om die T-Shaped professional te worden heb je ook
kwaliteiten nodig. Je doet niet zomaar wat’. Er wordt van de sociaal werker verwacht
dat hij flexibel en op meerdere leefgebieden inzetbaar is. Daarvoor is onder andere
kennis nodig op gebieden van schuldhulpverlening, psychiatrie en verslavingszorg.
Alle 25 respondenten vinden dat kwaliteit belangrijk is. Maar er wordt verschillend
inhoud aan gegeven. De relatie met de cliënt en vakinhoudelijke zaken zijn de twee
belangrijkste antwoordcategorieën.
Drie praktijkwerkers vinden dat kwaliteit te maken heeft met de attitude van de
persoon die hulp verleent. Dat vinden tevens alle zes respondenten van het midden-
en hoger management. Daarnaast vinden vier van hen methodisch werken
belangrijk.
4.2.4 resultaten vraag 4.
Vraag: ‘In hoeverre vindt u maatwerk een belangrijke waarde voor een sociale
professional in zijn beroepspraktijk?’
Alle 25 respondenten vinden maatwerk een belangrijke waarde. De cliënt serieus
nemen en daarop aansluiten door passende hulp te bieden wordt door 20
respondenten belangrijk gevonden. Er zijn 11 respondenten die de ‘uniciteit van de
cliënt’ aanvoeren om maatwerk als een belangrijke waarde te onderschrijven.
Subvraag: ‘Waarom vindt u dat?’
33. 33
Zoals een respondent het zegt: ‘Dat vind ik logisch. Er is geen standaard. Er is geen
mens hetzelfde. Het is mensenwerk’. Dat wordt ook verwoord door begrippen als
‘aansluiten bij de cliënt’, ‘goed luisteren naar de cliënt’ en ‘wat heeft de cliënt echt
nodig?’ Dit vinden nog eens zeven respondenten.
Van het management vinden vijf respondenten dat er naar de uniciteit van de cliënt
en naar de context gekeken moet worden. Een van hen vindt het belangrijk
kwalitatief werk te leveren met het oog op de opdrachtgever. Zo blijft de organisatie
een partner die goed werk levert voor opdrachtgevers aldus een respondent uit het
hoger management.
4.3 Kwalitatieve analyse van het thema bureaucratische logica
Hieronder wordt inhoudelijk ingegaan op de antwoorden van vraag 5 t/m 7 van de
semigestructureerde vragenlijst die de respondenten zijn voorgelegd. De resultaten
zijn onderverdeeld in antwoordcategorieën. Het resultaat van een vraag begint met
de antwoordcategorie die het grootste aantal respondenten telt. Zo worden de
resultaten in een aflopende reeks beschreven.
4.3.1 resultaten vraag 5.
Vraag: ‘In hoeverre vindt u dienstbaarheid aan de procedures een belangrijke
waarde als het over bureaucratisch handelen gaat?’
Er zijn 24 respondenten die vinden dat dienstbaarheid aan de procedures een
belangrijke waarde is. Een respondent zegt resoluut dat hij tegen procedures is. Er
zijn 24 respondenten die vinden dat procedures nodig zijn om duidelijkheid te geven.
Er zijn 15 respondenten die vinden dat procedures geen doel op zich zijn maar de
cliënt ten goede dienen te komen.
Subvraag: ‘Waarom vindt u dat?’
De 24 respondenten die dit een belangrijke waarde vinden zeggen dat procedures
duidelijkheid en samenhang geven. Ze geven vertrouwen en houvast. Het dient ook
om verantwoording af te kunnen leggen volgens een van deze respondenten. Een
respondent zegt het zo: ‘Iedereen moet op dezelfde wijze beoordeeld worden. Want
anders kun je dat ook niet meer uitleggen’. Een respondent vindt dat iedere gelijk
voorkomende vraag gelijk behandeld moet worden. Deze twee respondenten
verwijzen dus naar de waarde rechtsgelijkheid.
4.3.2 resultaten vraag 6.
Vraag: ‘In hoeverre vindt u rechtsgelijkheid een belangrijke waarde als het over
bureaucratisch handelen gaat?’
De 25 respondenten vinden unaniem dat rechtsgelijkheid een belangrijke waarde is
als het over bureaucratisch handelen gaat.
Subvraag: ‘Waarom vindt u dat?’
Binnen Tinten Welzijnsgroep is rechtsgelijkheid een belangrijke waarde vinden 19
respondenten. Iedere cliënt moet hetzelfde geboden worden anders krijg je willekeur.
Echter vinden negen respondenten dat rechtsgelijkheid soms ten koste gaat van
individuele cliënten. Een respondent zegt: ‘Ik vind dat je best met ongelijke rechten
kan dealen als de situatie er om vraagt’. Dat je een situatie per geval moet bekijken
vinden zes respondenten.
34. 34
4.3.3 resultaten vraag 7.
Vraag: ‘In hoeverre vindt u zorgvuldigheid een belangrijke waarde als het over
bureaucratisch handelen gaat?’
Ook hier zeggen de 25 respondenten unaniem dat ze zorgvuldigheid een belangrijke
waarde vinden als het over bureaucratisch handelen gaat. Er zijn 22 respondenten
die deze waarde belangrijk vinden vanuit het professionele handelen. Zij vinden het
binnen hun eigen professie een essentiële, onmisbare waarde.
Subvraag. ‘Waarom vindt u dat?’
Zorgvuldigheid is als waarde belangrijk omdat het om mensen en respect gaat
zeggen respondenten. Een respondent zegt: ‘Zorgvuldigheid is ook met de mensen
zelf praten. Niet zomaar aannemen wat je gehoord hebt van anderen.’ Een andere
respondent zegt: ‘Mensen zijn afhankelijk van je, leggen vertrouwen in je. Voor jou
zijn het misschien kleine dingen maar voor een klant kan het heel belangrijk zijn.’ Een
respondent die procedures belangrijk vindt zegt: ‘Afspraak is afspraak. Wij werken
ook volgens bepaalde procedures. Dat is ook goed voor de zorgvuldigheid.’
4.4 Kwalitatieve analyse van het thema marktlogica
Hieronder wordt inhoudelijk ingegaan op de antwoorden van vraag 8 t/m 11 van de
semigestructureerde vragenlijst die de respondenten zijn voorgelegd. De resultaten
zijn onderverdeeld in antwoordcategorieën. Het resultaat van een vraag begint met
de antwoordcategorie die het grootste aantal respondenten telt. Zo worden de
resultaten in een aflopende reeks beschreven.
4.4.1 resultaten vraag 8.
Vraag: ‘In hoeverre vindt u dienstbaarheid aan de vraag een belangrijke waarde als
het over marktdenken gaat?’
De 25 respondenten zeggen unaniem dat dienstbaarheid aan de vraag een
belangrijke waarde is.
Deze waarde wordt wel op verschillende manieren genuanceerd. Alhoewel alle 25
respondenten in eerste instantie ‘de vraag’ als waarde belangrijk vinden zeggen 16
respondenten dat het belangrijker is om te kijken wat er ‘echt’ nodig is.
Subvraag: ‘Waarom vindt u dat?’
Respondenten vinden dat je de vraag niet klakkeloos moet overnemen. Een
respondent zegt: ‘De vraag is niet altijd leidend.’ Een respondent uit het hoger
management vindt dat je wel op de vraag in moet gaan. Dan moet je de cliënt soms
duidelijk maken dat zijn vraag schadelijk kan zijn voor z’n welzijn. Cliënten zijn
opgegroeid in een tijd waarin de markt een grote factor is. Niet alle vragen kunnen
beantwoord worden volgens deze respondent van het hoger management.
Een praktijkwerker zegt: ‘Een welzijnsorganisatie kan best wel wat commerciëler zijn.
Dat is een mankement. Veel maatschappelijk werkers kunnen dat niet. Daar is een
omslag voor nodig.’ Er zitten ook schaduwkanten aan de marktlogica vinden
praktijkwerkers. Concurrentie met ketenpartners kan daar een van zijn.
4.4.2 resultaten vraag 9.
Vraag: ‘In hoeverre vindt u efficiëntie een belangrijke waarde als het over
marktdenken gaat?’
De respondenten vinden alle 25 unaniem dat efficiëntie een belangrijke waarde is als
het over marktdenken gaat. Er zijn 16 respondenten die het logisch vinden om
35. 35
efficiënt te zijn. Het gebeurd omdat het ten bate is van het welzijn van de cliënt. Maar
sociale professionals kunnen ook bijdragen aan efficiëntie vinden 13 respondenten.
Subvraag: ‘Waarom vindt u dat?’
De meeste respondenten vinden het logisch om efficiënt te werken. Een van hen
zegt: ‘Ja, dat is handig om efficiënt te werken. Dat lijkt me logisch. Als je efficiënt
werkt bereik je ook meer.’ Sociale professionals kunnen zelf bijdragen aan efficiëntie.
Een respondent zegt: ‘We werken veel met facebook en twitter. Ook netwerkpartners
reageren met twitter. Dat is efficiënt.’
Volgens een respondent uit het hoger management heeft het met financiën te
maken. Hij zegt: ‘Heeft alles te maken met kostenbeheersing. Als je sneller tot je doel
komt kost je dat minder geld.’ Een respondent uit het middenmanagement zegt: ‘De
subsidies nemen af. We moeten meer doen voor minder.’
Een respondent die vindt dat de sociale professional in de knel komt zegt: ‘Er moet
gescoord worden, er moet gescoord worden. We moeten cases hebben, laten zien
dat het helpt. Dat het mensen helpt en dat situaties verbeteren. En dat wil niet in een
paar maand natuurlijk, zelfs niet in een paar jaar.’ Verder zegt deze respondent
hierover: ‘Het management en bestuurders willen zien dat er gescoord wordt.
Werkers voelen meer druk in plaats van dat er ruimte komt voor de professional in
baken 8. Je voelt eigenlijk alleen maar dat de druk vergroot wordt.’
Vanuit economisch perspectief vinden alle zes respondenten van het midden- en
hoger management dat efficiëntie belangrijk is met het oog op kostenbeheersing.
4.4.3 resultaten vraag 10.
Vraag: ‘In hoeverre vindt u snelheid een belangrijke waarde als het over
marktdenken gaat?’
Van de 25 respondenten vinden 23 dat snelheid een belangrijke waarde is als het
over marktdenken gaat. Er zijn twee respondenten die snelheid geen belangrijke
waarde vinden. Snelheid moet passen bij het proces van hulp aan de cliënt vinden
17 respondenten.
Subvraag: ‘Waarom vindt u dat?’
Snelheid als waarde bij het marktdenken hoort vooral bij het inspelen op projecten en
innovaties. Een respondent zegt: ‘En als je het over snelheid bij marktdenken hebt en
je denkt het komt nog wel. Nou, dan heb je voor dat je het weet de boot gemist.’ Een
andere respondent vind dat de werkorganisatie en Tinten wakker moeten zijn: ‘Want
er zijn zo meteen commerciële instellingen die wel wakker zijn. Je kunt als
gemeentelijk instelling wel denken; we zitten goed want we krijgen toch wel geld van
de gemeente, ze kunnen niet zonder ons. Maar die geloof ik niet.’
Een respondent die snelheid geen belangrijke waarde vindt zegt: ‘Niet goed. Niet
alles moet ondergeschikt worden gemaakt aan marktdenken. Snelheid is geen eerste
levensbehoefte.’ Meerdere respondenten zeggen dat snelheid minder belangrijk is
dan het goed doorlopen van een proces met de cliënt. Een respondent zegt: ‘Want
als je het over sociale processen hebt; die hebben vaak een langere periode nodig.’
Vanuit het marktdenken is snelheid voor alle zes respondenten van het management
een belangrijk waarde.
36. 36
4.4.4 resultaten vraag 11.
Vraag: ‘Hoe weegt u de verschillende logica’s van professie, bureaucratie en markt?’
‘Welke is het meest richtinggevend voor u?’
Alle 25 respondenten vinden dat de professionele logica het meest richtinggevend is.
Er zijn 15 respondenten die vinden dat de professionele logica uitsluitend
richtinggevend zou moeten zijn.
Er zijn vijf respondenten die vinden dat er een samenhang moet zijn tussen de
logica’s onderling. Een respondent zegt: ‘Het is een samenspel met de markt en zijn
golfbewegingen en de bureaucratie. Zodat je uiteindelijk krijgt wat voor de professie;
het welzijn van de klant, het belangrijkst is.’
Alle zes respondenten van het midden- en hoger management vinden de
professionele logica voorwaardelijk aan de markt.
Professionele logica op 1e plaats, marktlogica op 2e plaats, en bureaucratische logica
op de 3e plaats wordt als rangorde aangegeven door zeven respondenten. Een
respondent antwoord: ‘Professie en de markt. Je kunt zeggen dat de markt niet
belangrijk is maar die is ook voor de cliënt belangrijk. Daar moet je heel erg op
inspelen en de cliënt bewust van maken. Wat gemeentes willen, wat bedrijven willen.’
Subvraag: ‘Waar hangt dat van af?’
Een respondent zegt het volgende over zijn afweging: ‘Logica die het meest
dienstbaar is aan het welzijn van de cliënt. Dat is die van de professie.’ Een viertal
respondenten zegt dat professie de core business is van de sociale professional.
Twee respondenten vinden dat bij de professionele logica vooral de cliënt centraal
staat. Een respondent zegt: ‘Omdat dat (de professionele logica) in mijn beleving het
dichtst staat bij dat wat mijn vak inhoud en welk doel het heeft.’
4.5 Kwalitatieve analyse van het thema missie visie en waarden van
Tinten Welzijnsgroep
Hieronder wordt inhoudelijk ingegaan op de antwoorden van vraag 12 t/m 16 van de
semi- gestructureerde vragenlijst die de respondenten zijn voorgelegd. De resultaten
zijn onderverdeeld in antwoordcategorieën. Het resultaat van een vraag begint met
de antwoordcategorie die het grootste aantal respondenten telt. Zo worden de
resultaten in een aflopende reeks beschreven.
4.5.1 resultaten vraag 12.
Vraag: ‘Kent u de missie & visie van Tinten Welzijnsgroep?’
Er zijn 13 respondenten die zeggen dat ze de visie en missie kennen. De andere 12
respondenten zeggen de missie en visie van Tinten niet te kennen.
Subvraag: ‘Zo ja, hoe luidt die?’
Er is een respondent die de missie en visie accuraat kan reproduceren. Het gaat om
een respondent praktijkwerker die de vragenlijst van te voren heeft ingevuld. Er zijn
15 respondenten die de missie & visie onder woorden proberen te brengen maar in
alle gevallen onvolledig. Een respondent zegt: ‘Maar Tinten staat voor WNS,
investeren in mensen, ook zorgen dat de medewerkers goed beslagen ten ijs komen.
Ja, ergens voor staan.’
Eigen kracht, empowerment, regie over het eigen leven verkrijgen zijn volgens zes
respondenten belangrijke begrippen in de missie & visie van Tinten Welzijnsgroep.
37. 37
Een respondent zegt: ‘In je eigen kracht komen, regie over je eigen leven krijgen. En
wij dragen daaraan bij. Begeleiden daarbij.’ Het ondersteunen van het welzijn van
kwetsbare groepen is voor zes respondenten een wezenlijk onderdeel van de missie
& visie. Een respondent zegt over de missie & de visie: ‘En dat is het vangnet voor
kwetsbare mensen.’
Drie respondenten van het middenmanagement vinden dat het werken in buurten en
vangnet voor kwetsbaren centraal staan. Een respondent van het
middenmanagement en een van het hoger management zeggen de missie en visie
niet te kennen. Een respondent van het hoger management vindt dat grip houden op
de situatie door de client de kern van de visie en missie is.
4.5.2 resultaten vraag 13.
Vraag: ‘Kent u de kernwaarden van Tinten Welzijnsgroep?’
Er zijn vijf respondenten die zeggen de kernwaarden te kennen. De overige 20
respondenten zeggen de kernwaarden van Tinten niet te kennen.
Subvraag: ‘Zo ja, hoe luiden die?’
Een respondent zegt: ‘Dat is professionaliteit, verbinden en vernieuwen.’ Slechts een
respondent uit het hoger management benoemt deze kernwaarden vrijwel correct.
Op de website van Tinten staat: Professioneel, Ondernemen en Verbinden.
Een respondent zegt: ‘Ja, dat is vooral de stuurkracht, zelfredzaamheid van mensen
zelf. Daarnaast is het een vangnet vormen voor mensen die dat niet halen.’ Een
andere respondent zegt: ‘Ik weet dat we bezig zijn met een veranderingstraject naar
het nieuwe welzijnswerk zeg maar. En de pijlers: eigen kracht van de cliënt en
oplossingsgericht denken.’
Een respondent praktijkwerker zegt: ‘Er staat iets van wolligs welzijnstaal op. Die
acht bakens en waar gaan we nu naar toe? Er op af, vraag achter de vraag,
betrouwbaar zijn, we zijn er, we blijven er, nou ja.’ Uit dit citaat komt naar voren dat
het voor deze respondent niet helder is waar Tinten nu precies voor staat.
Een volgende respondent zegt: ‘De lokale verandering in stand houden en zorgen
dat elke locatie een eigen kleur behoudt.’
Een respondent, uit het middenmanagement, zegt het volgende: ‘Professionaliteit is
er een denk ik. Toegankelijkheid, dat we in vertrouwen er zijn zit ook wel in de missie
hoor. Beschikbaarheid, dat zijn denk ik wel de belangrijkste.’
4.5.3 resultaten vraag 14.
Vraag: ‘Een van de kernwaarden van Tinten welzijnsgroep is professioneel. In
hoeverre kunt u zich herkennen in deze kernwaarde?’
Alle 25 respondenten vinden ‘professioneel’ een belangrijke kernwaarde van Tinten
Welzijnsgroep waarin zij zich kunnen herkennen. Wel is er verschil in de mate waarin
zij de kernwaarde professioneel herkennen bij Tinten.
Subvraag: ‘Waarom vindt u dat?’
Er zijn 13 respondenten die zowel zichzelf als Tinten herkennen in de kernwaarde
professioneel. Ze verwijzen naar het scholingsprogramma ‘Succesvol veranderen’
van Tinten. Concreet worden de trainingen Signs of Wellbeing en provocatief
coachen genoemd. De ruimte die er is voor training en opleiding wordt herkend en
gewaardeerd.