3. 3
Inleiding
Er is veel onderzoek gedaan naar het verband tussen kinderen en het geluksniveau van
ouders. Er is minder bekend over de mate waarin kinderen van invloed zijn op het geluk van
hun ouders. Hierbij wordt ook vaak geen onderscheidt gemaakt tussen ontwikkelde landen en
ontwikkelingslanden terwijl er veel verschillen zijn tussen deze landen op het gebied van
ouderschap. Het geboortecijfer is in ontwikkelde landen bijvoorbeeld veel hoger dan in
ontwikkelingslanden.
Er is veel bekend over de redenen waarom het geboortecijfer in ontwikkelingslanden
hoger ligt. Kinderen zijn in ontwikkelingslanden onder andere gratis arbeidskrachten op het
land en ze zijn voor hun ouders een welzijnsvoorziening voor de oude dag. Het krijgen van
kinderen is dus ‘belangrijker’ dan in Westerse landen. Naast de financiële voorzieningen
zorgen kinderen ook voor status, Dyer (2007) heeft hier onderzoek naar gedaan.
Maar de hogere fertiliteit hoeft niet direct te betekenen dat mensen in
ontwikkelingslanden gelukkiger worden door het hogere kindertal. Het hogere geboortecijfer
is ook toe te schrijven aan het gebrek aan toegang tot voorbehoedsmiddelen, strengere
naleving van traditionele geloofsovertuigingen en het lagere onderwijsniveau in
ontwikkelingslanden.
Verschillende onderzoeken, zoals Myrskylä et al. (2014) en het Centraal Bureau voor
de Statistiek (2011). hebben aangetoond dat kinderen op de lange termijn niet tot een
toenemend geluksgevoel leiden in Westerse landen. Terwijl in deze ontwikkelde landen
ouders een bewustere keuze kunnen maken en hun kinderwens beter kunnen plannen.
Dit maakt het erg interessant om de vergelijking tussen deze verschillende soorten
landen te bekijken, en te onderzoeken of kinderen in ontwikkelde landen een grotere factor
van geluk zijn voor ouders dan in ontwikkelingslanden.
In de achtergrond die volgt na de inleiding zal het over geluksonderzoek in het
algemeen gaan. Er wordt een algemene achtergrond over de manier waarop geluksonderzoek
tot stand is gekomen geven. Hierna volgt de uitwerking van de argumenten die bij de stelling
horen.
Allereerst zal worden besproken wat het verschil is tussen ontwikkelingslanden en
ontwikkelde landen. Ook zal er een definitie van geluk worden gegeven, zoals deze in dit
onderzoek wordt gebruikt.
4. 4
Vervolgens zal worden ingegaan op verschillende argumenten bij de stelling ‘kinderen
zijn in ontwikkelde landen een grotere factor van geluk voor ouders dan in
ontwikkelingslanden’.
De eerste factor die wordt besproken gaat over het hoge kinder sterftecijfer in
ontwikkelingslanden wat leidt tot verdriet en dat het hebben van kinderen in
ontwikkelingslanden verbonden is met het verkrijgen van sociale status.
De tweede factor gaat over de eventuele moeilijkheden bij onderhouden van kinderen
door omstandigheden, bijvoorbeeld wetgeving of het ontbreken ervan, en de kosten die
hiermee zijn verbonden.
De derde factor die wordt besproken gaat over de vorm van oudedagsvoorziening die
kinderen in ontwikkelingslanden voor hun ouders zijn.
In de conclusie wordt gekeken naar de houdbaarheid van de stelling. De argumentatie
van het gehele onderzoek wordt in het kort nog eens besproken en de definitieve conclusie
wordt gegeven.
5. 5
Een achtergrondvan onderzoek naargeluk
Inleidend op het thema; ‘tussen geld en geluk’, volgt er eerst een achtergrond van
onderzoek naar geluk. In de achtergrond wordt beschreven hoe de eerste onderzoeken naar
geluk tot stand zijn gekomen en er wordt gekeken naar hoe de moderne (neurologische) het
onderzoek naar geluk op een hoger niveau heeft gebracht.
Hoewel termen als ‘geluk’ of ‘welbevinden’ voor veel (natuur)wetenschappers vaag
zijn, is het toch een veel onderzocht onderwerp. Bentham et al. stelde in de 18e eeuw al voor
dat de sociale politieke agenda het doel moest hebben om het geluk van de burgers te
maximaliseren. Van oudsher is onderzoek naar geluk hand in hand gegaan met economisch
begrippen als welvaart en welzijn. Het was aannemelijk, een economisch gezien ook redelijk
bewezen dat, meer geld, meer inkomen gelijk stond aan meer geluk. Uit cijfers van de
General Social Survey (GSS) blijkt ook dat in 1975 eenenveertig van de honderd mensen uit
het rijkste kwart van de samenleving aangaf ‘heel erg gelukkig’ te zijn, tegenover
zesentwintig van de honderd uit het armste kwart (tabel 1.1). Maar naarmate de samenleving
rijker werd, werd zij niet gelukkiger. Sterker nog, het aantal mensen dat aangaf ‘heel erg
gelukkig’ te zijn, is zelfs licht afgenomen. (tabel 1.2) Ook mondiaal onderzoek naar het
geluksniveau in verschillende landen geeft aan dat geld geen garantie is voor geluk. Landen
als Puerto Rico en Colombia scoren relatief hoog op de gelukindex, terwijl het BNP
aanzienlijk lager ligt dan bij de Verenigde Staten en Zwitserland. (grafiek 1.1)
Wat maakt onderzoek naar geluk zo lastig? Geluk is iets heel persoonlijks en het is
heel subjectief begrip. Wat voor persoon A het ultieme geluk is kan voor persoon B maar half
zo veel voldoening geven. Er is geen eenvoudige, duidelijke definitie van het begrip ‘geluk’.
Iedereen heeft zijn eigen interpretatie over wat voor hem of haar geluk is. Veenhoven (2002)
hanteert begrippen als satisfactie (bevrediging) en levensvoldoening. Satisfactie is een van de
deelkwaliteiten van het leven en valt verder op te delen in (1) genietingen (2) topervaringen
(3) deelsatisfactie en (4) levensvoldoening, wat volgens Veenhoven dan weer synoniem is van
geluk. Maar ook al deze begrippen en definities zijn vrij ruim te interpreteren.
Binnen het sociaalwetenschappelijk domein is veel interesse in dit soort belevingen
van mensen. Wat houdt mensen bezig? Wat is hun drijfveer? Wat maakt hun gelukkig?
Omdat de economische verklaring door de jaren heen geen stand heeft gehouden is de sociale
wetenschap op zoek gegaan naar andere verklaringen. Een gevoel van geluk, of tevredenheid
kan ontstaan door het bereiken van bepaalde doelen, het hebben van bepaalde wederkerige
6. 6
contacten en/of het bezitten van bepaalde materiele voorwerpen. Want hoewel het hebben van
veel geld niet gelijk staat aan gelukkig zijn kan het zeker een belangrijke rol spelen bij het
bereiken van geluk. Zo gaat het verkrijgen van meer geld vaak gepaard met een achteruitgang
van het sociale leven van mensen. Dit is te verklaren aan de hand van onze kapitalistische
samenleving waarin een toenemend deel van de tijd wordt besteed aan werk, scholing en
huishouden. Met als gevolg dat er minder tijd over is voor sociale contacten. Dit leidt dan tot
minder geluk omdat deze vermindering onder andere kan leiden tot angstgevoelens,
depressieve stoornissen, gezondheidsproblemen en een lagere levensverwachting (de Vos,
2003).
Bij bovenstaande conclusie geldt wel een beperking. Een stijging van het inkomen
heeft wel een positief effect op geluk, wanneer men onder de armoedegrens leeft.
De mens is in zijn behoefte bevrediging niet snel tevreden en als een soort ‘rupsje
nooit genoeg’ moet een steeds hogere standaard bereikt worden om gelukkig te zijn. Layard
(2003) noemt dit ‘habituation’ (habituatie of gewenning). Dit principe kan vergeleken worden
met een verslaving. Een heroïnegebruiker heeft in het begin aan een shot genoeg om high te
worden, maar na een aantal keer is de benodigde hoeveelheid aanzienlijk hoger, omdat het
lichaam gewend raakt aan de heroïne.
Een ander verschijnsel wat Layard beschrijft is de psychologische theorie van:
“approach and avoidance” (toenaderen en ontwijken). Dit principe wordt gekoppeld aan het
natuurlijke verlangen van mensen om het goede te doen en het goede te voelen. Mensen
worden aangetrokken tot dingen die ze bevallen, of ze zoeken hier toenadering naar, maar ze
houden afstand van dingen die ze niet bevallen of die slecht voor ze zijn. Waar mogelijk
zullen ze zelfs proberen deze slechte ervaringen te beëindigen. Het is ook een evolutionair
overlevings- mechanisme. Als we verder komen door het goede te doen, is dat aantrekkelijker
dan het verkeerde te doen. Ook het wederkerigheidsprincipe berust op het verlangen om het
goede te doen en om niet in de ‘schuld’ te staan bij mensen, maar het goede (terug)doen levert
wel een zekere bevrediging op. John Bargh heeft het principe van “approach and avoidance”
ook getest bij mensen. Door het laten zien van positieve en negatieve woorden bevestigde hij
de drang van mensen om de negatieve dingen weg te duwen (met een hendel). Wanneer
mensen het negatieve woord weg konden halen door de hendel naar zich toe te trekken ging
dit lastiger en onnatuurlijker dan bij het wegduwen.
Hoe wordt geluk vandaag de dag onderzocht? Veel onderzoek naar geluk wordt nog
steeds door middel van vragenlijsten en interviews gedaan. Toch blijft hierdoor een risico op
7. 7
sociaal wenselijke antwoorden en ook het probleem van de verschillende interpretaties van de
begrippen is nog niet opgelost.
Tegenwoordig wordt er ook steeds meer neurologisch/neuropsychologisch onderzoek
gedaan naar geluk. Davidson (2000) heeft neurologisch onderzoek gedaan naar geluk en hij
ontdekte dat positieve gevoelens een reactie oproepen aan de linkerkant van de hersenen, bij
de prefrontale cortex. En negatieve gevoelens op dezelfde plek aan de rechterkant. (bij
rechtshandige mensen, linkshandig is andersom). Na deze ontdekking kon er met behulp van
een EEG hersenactiviteit worden gedetecteerd op momenten dat de proefpersonen met
positieve en negatieve beelden werd geconfronteerd. Naast de EEG kunnen ook de MRI en
PET-scan gebruikt worden voor onderzoek naar de hersenactiviteit.
Waar onderzoek naar geluk in het begin nog onduidelijk was, is hedendaags
onderzoek naar geluk veel beter neurologisch te onderbouwen. Door verschillende
onderzoeksmethoden en invalshoeken met elkaar te implementeren kan een concreet beeld
worden gecreëerd van het geluksniveau van individuen. Al zou veel van dit onderzoek altijd
een beetje aan de subjectiviteit overgeleverd blijven. En ook interculturele verschillen en het
welvaartsniveau van landen en individuen blijft een mede bepalende factor. Toch kan er door
goede vragenlijsten met heldere begripsafbakening, onderbouwd door neurologisch bewijs,
een goede, accurate weergave van het geluksniveau worden gegeven.
8. 8
Uitwerking argumenten
Een ontwikkelingsland is in dit onderzoek gedefinieerd als een land dat bezig is zich te
ontwikkelen met als doel het terugdringen van de grote armoede in het land. Deze landen
lopen in vergelijking met de Westerse landen erg achter op economisch, technologisch en
medisch gebied.
Een ontwikkeld land is bijvoorbeeld een westers land, zoals Nederland, Duitsland en
Engeland. Deze landen zijn ver ontwikkeld op economisch, technologisch en medisch gebied
en de welvaart is groot in deze landen.
De definitie van geluk die in dit onderzoek wordt gehanteerd heeft te maken met jezelf
goed voelen, genieten van het leven en genieten van bepaalde gevoelens.
In ontwikkelde landen zijn kinderen voor de ouders een grotere factor van geluk dan
in ontwikkelingslanden. De eerste reden voor dit verschil ontstaat door de verschillende
leefomstandigheden en de gevolgen hiervan, zoals kindersterfte.
Er is sprake van een hoge kindersterfte in ontwikkelingslanden, waardoor kinderen
meer verdriet en minder geluk bij de ouders met zich meebrengen. Ter illustratie, in 2014 zijn
er 54,1 gevallen van kindersterfte (op de 1000 geboortes) in het Afrikaanse continent
tegenover 5,6 (op de 1000 geboortes) in Europa.1
De meeste mensen in ontwikkelingslanden leven in armoede. Ze hebben weinig geld te
besteden. De kinderen gaan niet naar
school, zij werken voor het gezin
om extra geld binnen te brengen.
Hierdoor leren de kinderen geen
vak, waardoor de kans groot is dat
ze later in dezelfde situatie terecht
zullen komen. Het voedsel dat ze
eten ontbreekt aan belangrijke
vitamines en voedingsstoffen.
In ontwikkelingslanden is er voor arme gezinnen beperkte toegang tot schoon
drinkwater. Uit onderzoek van Pandit en Kumar (2015) blijkt dat schoon drinkwater erg
1 Infant mortality. In Index Mundi geraadpleegd op 15 december 2015, van; http://www.indexmundi.com/map/?t=0&v=29&r=xx&l=en
Figuur 1. Analfabetismeinde wereld. Bron: WorldFactbook(2011).
9. 9
belangrijk is voor de gezondheid en dat er maar weinig toegang is in arme landen tot schoon
drinkwater.
Door de ongezonde voeding, het onreine drinkwater en de slechte leefomstandigheden is de
kans op ziektes groter. Er is geen geld voor medische zorg en vaak loopt deze zorg ook ver
achter in vergelijking met ontwikkelde landen. In het hele continent Afrika was er in de
periode 2006 tot 2011 gemiddeld 1,5 ziekenhuis bed op de 1000 personen. In Europa is dit
5,5, in de periode van 2009 tot 20112. Veel arme gezinnen hebben niet de optie om in een
ziekenhuis behandeld te worden. Bado en Appunni (2015) toonden aan dat doordat arme
gezinnen vaak op het platteland wonen, ver van een medisch centrum, de beschikbaarheid van
de medische middelen en een behandeling in een ziekenhuis nog lastiger wordt. Kinderen
moeten voor de ouderen zorgen wanneer zij ouder worden of ziek zijn. Dit doen ze naast hun
werk en is dus erg zwaar. Wanneer er één iemand van het gezin ziek is, is de kans groot dat de
anderen van het gezin ook besmet raken doordat ze in een kleine ruimte met een groot gezin
samenleven. Deze situatie zorgt ervoor dat kinderen ook sneller ziek zullen worden. Vooral
(jonge) kinderen hebben een slechte weerstand door de zware leefomstandigheden. Dit leidt
ertoe dat er in ontwikkelingslanden sprake is van een hoge kindersterfte.
Daarentegen zijn de leefomstandigheden in ontwikkelde landen veel beter, waardoor
er een laag kindersterfte cijfer is en het hebben van kinderen dus een grotere factor voor geluk
is. In vrijwel de meeste gezinnen zorgen de ouders voor het inkomen, gaan de kinderen naar
school, is er voldoende voedsel en is er toegang tot medische zorg. In ontwikkelde landen is
sprake van economische groei. Uit onderzoek van Friel et al. (2015) blijkt dat economische
groei en een toenemende welvaart armoede verlichten. Dit komt doordat economische groei
zorgt voor meer mogelijkheden tot werk en betere levensomstandigheden. Daarnaast zorgt het
ook voor inkomenszekerheid en dus minder zorgen bij de ouders. Deze omstandigheden
leiden ertoe dat kinderen in ontwikkelde landen een veel hogere levenskwaliteit hebben dan
kinderen in ontwikkelingslanden.
Maar in ontwikkelingslanden is de sociale status erg belangrijk en het hebben van
veel kinderen zorgt voor sociale status. Dyer (2007) heeft dit met zijn onderzoek aangetoond.
Hij toonde aan dat vrouwen in Afrika die geen kinderen hadden in een sociaal isolement
terecht gekomen waren. Ze konden niet meepraten over zwangerschap en verschillende
tradities, en ze werden door anderen binnen de groep niet geaccepteerd. Vrouwen hebben hier
vaak het meeste last van, maar ook mannen ondervinden gebrek aan respect en mogen niet in
2 Hospital bed density. In Index Mundi, geraadpleegd op 15 december 2015, van http://www.indexmundi.com/map/?t=0&v=2227&r=xx&l=en
10. 10
de gemeenschap spreken wanneer ze geen kinderen hebben. Sociale status zorgt voor meer
sociale contacten en hierdoor ook voor meer geluk. Het hebben van kinderen in
ontwikkelingslanden kan daardoor toch een grote factor van geluk zijn. In ontwikkelde landen
speelt sociale status niet mee met het hebben van kinderen, zij zullen deze extra baten dan ook
niet ontvangen bij het krijgen van kinderen.
Ondanks deze redenatie, zal de blijdschap van de verkregen sociale status niet
opwegen tegen het verdriet dat ouders zullen ervaren wanneer er een kind komt te overlijden.
Omdat sociale status leidt tot geluk en doordat hier veel waarde aan gehecht wordt, kijken de
ouders niet naar de gevolgen die het krijgen van nog meer kinderen met zich mee brengen. Er
zijn dan nog meer monden die gevoed moeten worden en in de eerste levensjaren van de
kinderen zullen zij nog niet voor inkomen kunnen zorgen.
Door de verkregen sociale status met het hebben van kinderen streven ouders in
ontwikkelingslanden naar een groot aantal kinderen. Het sterftecijfer is in
ontwikkelingslanden echter hoog, waardoor een groot aantal kinderen sneller kan leiden tot
verdriet door sterftegevallen. Dit verdriet zal ervoor zorgen dat de ouders ongelukkiger
worden.
Een andere reden waarom kinderen in ontwikkelingslanden minder geluk met zich
meebrengen voor hun ouders is dat er hoge kosten en lasten zijn, die samengaan met het
grootbrengen van kinderen.
In ontwikkelde landen zijn er omstandigheden die het opvoeden van kinderen
vergemakkelijkt, waardoor het geluk van ouders stijgt. Er is bijvoorbeeld wetgeving met
betrekking tot verzekeringen, ziekenhuiscontroles, zwangerschapsverlof en
ouderschapsverlof. Hierdoor hoeven ouders zich bijvoorbeeld geen zorgen te maken over de
gezondheid van hun kind, omdat de zorg beschikbaar en goed ontwikkeld is. Ook zullen
ouders niet zonder werk of inkomen raken na de bevalling, want het salaris wordt vaak door
werkgevers doorbetaald en ontslagen worden vanwege zwangerschap is bij de wet verboden.
Tevens heeft de overheid vaak budgetten beschikbaar gesteld om ouders tegemoet te komen,
zoals de kinderbijslag. Met de kinderbijslag betaalt de overheid mee aan de kosten die horen
bij de opvoeding van een kind tot achttien jaar. Dit bedrag is onafhankelijk van het inkomen
van de ouders. Hierdoor hebben ouders de zekerheid dat zij hun kind in elk geval van de
meest nodige behoeften kunnen voorzien. Deze omstandigheden zorgen dus voor
vermindering van stress en zorgen en bieden zekerheid, waardoor het geluksgevoel van
ouders zal stijgen. (Schriffrin & Nelson, 2010)
11. 11
Echter zijn de kosten die het opvoeden van kinderen met zich meebrengt in
ontwikkelde landen relatief hoog, waardoor het geluksgevoel kan dalen. In Nederland
bijvoorbeeld, kost een kind per jaar gemiddeld zeventien procent van het besteedbaar
inkomen van ouders (Nibud). Onder het besteedbaar inkomen worden alle inkomstenbronnen
verstaan, ook de toeslagen, na aftrek van eventuele premies en belastingen. De kosten zijn
mede door voorzieningen als kinderopvang, verplichte verzekeringen en de onderwijsplicht
erg hoog. In ontwikkelingslanden zijn de kosten relatief gezien veel lager omdat kosten zoals
kinderopvang en verplichte verzekeringen vaak niet bestaan. Hierdoor kan het verdiende
inkomen voor het overgrote deel besteed worden aan de kosten van opvoeding, eten en
huisvesting.
Maar ondanks dat het
besteedbaar inkomen in
ontwikkelingslanden ten gehele
naar behoeve van het gezin kan
worden uitgegeven, is het
besteedbaar inkomen relatief
laag, wat veel zorgen met zich
mee brengt en honger en armoede
doet ontstaan. Na de geboorte van
een kind moet meer voedsel
gekocht worden van hetzelfde inkomen van de ouders. Er zijn geen regels of
tegemoetkomingen die ouders helpen, waardoor de kinderen een substantiële kostenpost
worden. Webbink en collega’s (2012) hebben uit hun onderzoek geconcludeerd dat welvaart
de belangrijkste factor is die de mate van kinderarbeid beïnvloedt. Kinderen stoppen al op
vroege leeftijd met school om te gaan werken. De kinderen moeten nu een extra inkomen in
het gezin brengen omdat een deel van het gezin zonder voldoende eten en drinken niet zal
overleven. Of ze voeren het nodige werk in en om huis uit zodat de ouders zich kunnen
richten op betaalde werkzaamheden.
Elke dag zijn ouders in ontwikkelingslanden bezig om zelf te overleven en hun
kinderen in leven te houden. Het geluksgevoel zal door de zorgen en de stress, die het lage
inkomen met zich meebrengen, dalen. Een hoger inkomen zoals in ontwikkelde landen zal
altijd zorgen voor meer geluk. (Inglehart et al., 2008)
Figuur 2 Kinderarbeidin de wereld. yellow(<10% childlabour), green (10–20%), orange (20–
30%) , red(30–40%), black (>40%), gray(nodata)
Bron: World Bank World Development Indicators 2005
12. 12
De derde reden voor het verschil in de factor van geluk die kinderen voor hun ouders
zijn in ontwikkelde landen en ontwikkelingslanden gaat over de oudedagsvoorziening.
In ontwikkelingslanden kunnen kinderen een belangrijke rol spelen in de
‘oudedagsvoorzieningen van hun ouders’. Dit maakt dat kinderen in deze landen een
belangrijke rol spelen voor het sociale welzijn van hun ouders en ze bieden dus een vorm van
sociale zekerheid. Ook brengen meer kinderen een grotere sociale status met zich mee (Dyer,
2007). Dit lijken valide argumenten om te zeggen dat kinderen in ontwikkelingslanden een
grotere factor van geluk zijn dan in ontwikkelde landen. Omdat ze meer betekenen voor de
sociale zekerheid en voor de sociale status.
Hoewel de voordelen van kinderen niet onderschat dienen te worden zijn er ook
argumenten die impliceren dat kinderen in ontwikkelingslanden helemaal niet zoveel geluk
met zich mee brengen voor hun ouders. Nkosinathi en Mtshali (2015) beschrijven dat
grootouders steeds meer de verantwoordelijkheid van hun kleinkinderen op zich nemen. Er
zijn verschillende redenen waarom grootouders deze taken op zich nemen. Dit kan zijn vanuit
crisis, ziekte, sterven van ouders, misbruik, gebrek aan financiële middelen, het kan zijn dat
de ouders gescheiden zijn of dat werk en/of opleiding zo veel van ouders vragen dat de
grootouders moeten bijspringen.
Ondersteunig door grootouders kan op twee manieren voorkomen; (1) co-ouderschap,
waarin één (of meerdere) grootouder(s) naast de ‘gewone’ ouders staan of (2) volledige
verzorging, waarin grootouders de volledige taken hebben overgenomen van de ouders. Dit
laatste komt vaak voor als gevolg van ziekte of overlijden van de ouders.
Gebrek aan medische voorzieningen en hoge kosten van het (mogelijke) onderwijs zijn
ook een belasting voor ouders in ontwikkelingslanden. Waar het in ontwikkelde landen een
aannemelijke zekerheid is dat kinderen een stabiele toekomst tegemoet gaan, is dat in
ontwikkelingslanden niet van vanzelfsprekend. Onzekerheid over de toekomst, zorgen om de
gezondheid van kinderen, relatief hoge kosten met betrekking tot levensonderhoud en
onderwijs en het feit dat veel kinderen in hun in hun puberteit weinig discipline en
gehoorzaamheid kennen zijn dagelijkse zorgen voor ouders in ontwikkelingslanden
(Nkosinathi en Mtshali, 2015.) En omdat er veel onzekerheid is, ook voor de kinderen zelf,
ligt criminaliteit en ongehoorzaamheid voor de hand. In uitzichtloze situaties wordt er ook
veel naar alcohol en/of drugs gegrepen. Dit kan gebeuren door zowel de ouders als de
kinderen.
Het lijkt aannemelijk dat kinderen in ontwikkelingslanden meer geluk brengen voor
hun ouders, door de status die ze meebrengen en hun functionaliteit. Toch is de toename van
13. 13
sociale status en de mate van ondersteuning voor de ouders lastig te meten. Daarnaast is het
ook zo dat niet elk kind het overleeft en dus levert niet elk kind hetzelfde positieve effect op.
In ontwikkelde landen zijn er veel voorzieningen die het hebben, onderhouden en
opvoeden van kinderen erg gemakkelijk maken. De overheid creëert veel gemakken door
subsidies en tegemoetkomingen voor onderwijs, kinderopvang en gezondheidszorg. Door de
betere toekomst perspectieven is de verleiding van criminaliteit, alcohol en drugs ook kleiner.
Er kan gesteld worden dat, hoewel er de positieve effecten van kinderen in
ontwikkelingslanden niet onderschat mag worden, de kinderen niet direct tot meer geluk
leiden voor hun ouders dan in ontwikkelde landen. In ontwikkelingslanden blijven er veel
factoren die het lastig maken om een kind goed te verzorgen, zoals dat het onderwijs en
gezondheidszorg minder stabiel, minder beschikbaar en minder ver gevorderd zijn.
Ondanks de hoge verplichte kosten door de wetgeving en voorzieningen in
ontwikkelde landen blijven kinderen hier een grotere factor van geluk voor ouders. Ouders
hoeven zich minder tot geen zorgen te maken over zaken als inkomen, voedselvoorziening,
gezondheid of het welzijn, waardoor het geluksgevoel daalt, maar kunnen genieten van hun
kinderen.
De kosten van het kinderen hebben wegen daarom in ontwikkelingslanden niet genoeg
op tegen de baten. In ontwikkelde landen zijn kinderen een grotere factor van geluk voor hun
ouders.
14. 14
Conclusie
In dit onderzoek is de stelling: ‘In ontwikkelde landen zijn kinderen voor hun ouders
een grotere factor van geluk dan in ontwikkelingslanden’ onderzocht en verdedigd. Het doel
van dit onderzoek was om meer inzicht in de verschillen tussen ontwikkelingslanden en
ontwikkelde landen op het gebied van ouderschap te krijgen. Er zijn verschillende voor- en
tegenargumenten besproken in dit onderzoek.
Het eerste argument voor de stelling is dat er in ontwikkelingslanden sprake is van een
hoog kinder sterftecijfer wat leidt tot verdriet. Het tweede voor argument is dat kinderen in
ontwikkelingslanden moeilijker te onderhouden zijn. Het derde voor argument is dat in
ontwikkelde landen het hebben van kinderen van vele gemakken is voorzien.
Het eerste tegenargument bespreekt dat het hebben van kinderen in ontwikkelingslanden
verbonden is met het verkrijgen van sociale status. Het tweede tegenargument bespreekt het
feit dat in ontwikkelde landen het hebben van kinderen erg duur is. Het derde tegenargument
is dat in ontwikkelingslanden kinderen een vorm van oude dag voorziening zijn.
De voor argumenten gaan in op de verschillen op het gebied van ouderschap tussen
ontwikkelingslanden en ontwikkelde landen. De eerste twee genoemde argumenten tonen aan
dat er veel negatieve kanten zijn aan het hebben van kinderen in een ontwikkelingsland. Het
derde argument geeft juist de positieve kant van het hebben van kinderen in een ontwikkeld
land.
Het eerst genoemde tegenargument spreekt het eerste voor argument tegen. Het hebben van
kinderen in ontwikkelingslanden zorgt voor sociale status en dus voor geluk maar het voor
argument wat hier tegenover staat is dat er in ontwikkelingslanden een hoge mate van
kindersterfte is wat zorgt voor verdriet en minder geluk. Het tweede voor argument bespreekt
het feit dat het onderhouden van kinderen in ontwikkelingslanden erg moeilijk is. Het
tegenargument geeft aan dat kinderen in ontwikkelde landen echter ook veel geld kosten. Het
derde tegenargument zegt dat kinderen in ontwikkelingslanden een vorm van oude dag
voorziening zijn. Dit argument staat weer in relatie met het voor argument dat het hebben van
kinderen in ontwikkelde landen van vele gemakken is voorzien.
Uit onderzoek van Myraskylä et al. (2014) blijkt dat ouders in westerse landen in de periode
van bevallen en in de eerste paar jaar wel een verhoogd geluksniveau hebben ten opzichte van
de jaren ervoor. Na 15 jaar is dit verhoogde niveau echter ook weer gedaald tot het
oorspronkelijke niveau, of lager. Het CBS (2011) publiceerde soortgelijke cijfers. De
financiële kosten van kinderen in het westen zijn ook algemeen bekend, maar dit zijn enkel
15. 15
relatieve belemmeringen voor het nemen van kinderen. Deze kosten wegen echter niet op
tegen de baten die het ouderschap met zich meebrengt. Ouders hoeven zich in ontwikkelde
landen namelijk minder tot geen zorgen te maken over zaken als geld, voedsel en gezondheid
waardoor ze volop kunnen genieten van hun kinderen en het geluksgevoel zal stijgen. In
ontwikkelingslanden zijn er erg veel factoren die het hebben van kinderen lastig maken. De
leefomstandigheden zijn daar veel slechter er is bijvoorbeeld gebrek aan schoon drinkwater,
medische faciliteiten en geld voor voedsel. Daarnaast zijn er in ontwikkelingslanden ook
positieve kanten aan het hebben van kinderen. Deze positieve kanten zijn het verkrijgen van
sociale status door het ouderschap en het feit dat kinderen in ontwikkelingslanden een vorm
van oudedagsvoorziening zijn. Doordat er in ontwikkelingslanden sprake is van hoge
kindersterfte zorgt het hebben van kinderen voor verdriet bij de ouders. Dit leidt tot minder
geluk. De baten wegen in ontwikkelingslanden niet op tegen de kosten.
Hieruit kan uiteindelijk geconcludeerd worden dat het hebben van kinderen in ontwikkelde
landen voor de ouders een grotere factor van geluk is dan in ontwikkelingslanden. De stelling
is dus houdbaar gebleken.
16. 16
Literatuurlijst
Bado, A. R., & Appunni, S. S. (2015). Decomposing wealth-based inequalities in under-five
mortality in West Africa. Iranian Journal of Public Health, 44(7), 920-930.
Bargh, J. and Chartrand, T.L. (1999) ‘The unbearable automaticity of being’. American
Psychologist, 54, 462-479.
Davidson, R.J. (2000) ‘Affective style, psychopathology and resilience: Brain mechanisms
and plasticity’. American Psychologist, 55, 1196-1214.
Dyer, S. J. (2007). The value of children in African countries - Insights from studies on
infertility. Journal of Psychosomatic Obstetrics and Gynecology, 28(2), 69-77.
doi:10.1080/0167482070149959
Friel, S., Hattersley, L., & Townsend, R. (2015). Trade policy and public health. Annual
Review of Public Health, 36, 325-344.
doi:10.1146/annurev-publhealth-031914-122739
van der Houwen, K., & Moonen, L. (2011). De samenhang tussen geluk en het krijgen van
kinderen. Retrieved
from http://www.cbs.nl/nlNL/menu/themas/bevolking/publicaties/bevolkingstrends/archief/2
013/2013-bevolkingstrends-kinderen-krijgen-geluk-art.htm
Inglehart, R., Foa, R., Peterson, C., & Welzel, C. (2008). Development, freedom, and rising
happiness: A global perspective (1981–2007). Perspectives on Psychological Science,
3, 264–285. doi:10.1111/j.1745-6924.2008.00078.x
Layard, R. (2003). Happiness: Has social science a clue? Lecture 1. What is happiness? Are
we getting happier?
Layard, R. (2003). Happiness: Has social science a clue? Lecture 2. Income and happiness:
rethinking economic policy.
Layard, R. (2003). Happiness: Has social science a clue? Lecture 3. How can we make a
happier society?
Mtshali, G., Nkosinathi, M. (2015). The relationship between grandparents and their
grandchildren in the black families in South Africa. Journal of Comparative Family
Studies, 46, 75-83.
Myrskylä, M., & Margolis, R. (2014). Happiness: Before and after the kids. Demography. 51,
1843–1866. doi:10.1007/s13524-014-0321-x
Pandit, A. B., & Kumar, J. K. (2015). Clean water for developing countries. Annual review of
17. 17
Chemical and Biomolecular Engineering, 6, 217-26l.
doi:10.1146/annurev-chembioeng-061114-123432
Schriffrin, H., & Nelson, S. (2010). Stressed and Happy? Investigating the relationships
between happiness and perceived stress. Journal of Happiness Studies, 11(1), 33-39.
Sooryamoorthy, R. (2015). Introducing the special issue. Journal of Comparative Family
Studies, 46, 1-8.
Sooryamoorthy, R., & Chetty, R. (2015). Studies on African families: In hindsight. Journal
of Comparative Family Studies, 46, 21-37.
Veenhoven, R. (2000) ‘Freedom and happiness: A comparative study in 44 nations in the
early 1990s’, in Diener and Suh (2000).
de Vos, H. (2003). Geld en ‘de rest’. Sociologie, 50(3), 285-311.