Een Congolese vrouw afkomstig uit Kinshasa werd op de hoogte gebracht van het feit dat de toegang tot het grondgebied aan haar werd geweigerd, krachtens artikel 3, eerste lid van de wet van 15.12.1980. Ze tekende beroep aan bij de RvV.
Congolese vrouw wil droom waarmaken met nagemaakt visum
1. !
!
"!#!$%&'(%!)!
nr. 230 814 van 30 december 2019
in de zaak RvV X / IV
In zake: X
Gekozen woonplaats: Op haar gekozen woonplaats bij
advocaat F. ZEGBE ZEGS
Avenue Oscar Van Goidtsnoven 97
1190 BRUXELLES
tegen:
de Belgische staat, vertegenwoordigd door de minister van Sociale Zaken en
Volksgezondheid, en van Asiel en Migratie.
DE WND. VOORZITTER VAN DE IVE KAMER,
Gezien het verzoekschrift dat X, die verklaart van Congolese (D.R.C.) nationaliteit te zijn, op
27 december 2019 heeft ingediend (bij faxpost) om bij uiterst dringende noodzakelijkheid de schorsing
van de tenuitvoerlegging te vorderen van de beslissingen van 24 december 2019 tot intrekking van een
visum en houdende bevel tot terugdrijving.
Gezien titel I bis, hoofdstuk 2, afdeling IV, onderafdeling 2, van de wet van 15 december 1980
betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van
vreemdelingen.
Gelet op artikel 39/82 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied,
het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen.
Gelet op titel II, hoofdstuk II van het koninklijk besluit van 21 december 2006 houdende de rechtspleging
voor de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen.
Gezien de nota met opmerkingen en het administratief dossier.
Gelet op de beschikking van 27 december 2019, waarbij de terechtzitting wordt bepaald op
30 december 2019.
Gehoord het verslag van rechter in vreemdelingenzaken W. MULS.
Gehoord de opmerkingen van advocaat T. REIGNS NTEKEDI, die loco advocaat F. ZEGBE ZEGS
verschijnt voor de verzoekende partij en van advocaat A. DE WILDE, die loco advocaat D. MATRAY
verschijnt voor de verwerende partij.
WIJST NA BERAAD HET VOLGENDE ARREST:
1. Nuttige feiten ter beoordeling van de zaak
1.1 De bestreden beslissingen luiden als volgt:
2. !
!
"!#!$%&'(%!*!
INTREKKING VAN EEN VISUM
Mevrouw x, x
Op verzoek van de gemachtigde van de Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, en van Asiel
en Migratie,
Heeft / hebben / werd
uw visum onderzocht. Nummer , afgegeven: 29.10.2019.
het visum is ingetrokken
Dit besluit is gebaseerd op de volgende redenen:
2. het doel en omstandigheden van het voorgenomen verblijf zijn onvoldoende aangetoond (artikel 32,
1, a), II en artikel 34, 1/2) van de verordening (EG) Nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de
Raad van 13.07.2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode) Betrokkene verklaart
voor toerisme naar Parijs (Frankrijk) door te reizen. Ze is in het bezit van een doorreisticket naar Parijs,
een terugkeerticket dd. 07.01.2020, een toeristische planning en hotelreservaties in
tot 07.01.2020 in datzelfde
hotel. Echter bij controle door de Federale Politie te luchthaven Brussel-Nationaal blijkt dat tweede
reservatie te zijn geannuleerd. Verder kent betrokkene de inhoud van haar toeristische planning niet en
kan geen toelichting geven met betrekking tot haar te toeristische activiteiten en de te bezichtigde
trekpleisters en bezienswaardigheden in Frankrijk. Verder verklaart betrokkene ook niemand te kennen
in Frankrijk welke haar wegwijs kan maken en logies kan verschaffen
en
Terugdrijving
de heer / mevrouw :
naam x voornaam x
geboren op ( 1994 te Kinshasa geslacht (m/v) Vrouwelijk
die de volgende nationaliteit heeft Congo (Dem. Rep.)
houder van het document nationaal paspoort van Congo nummer x
afgegeven te MINAFFET op : 06.10.2016
houder van het visum nr. van het type C afgegeven door Belgische autoriteiten in
vertegenwoordiging van Frankrijk te Kinshasa
geldig van 23.12.2019 tot 28.01.2020 voor een duur van 21 dagen
afkomstig uit Kinshasa met SN358 (het gebruikte transportmiddel vermelden en bijvoorbeeld het
nummer van de vlucht), op de hoogte gebracht van het feit dat de toegang tot het grondgebied aan hem
(haar) wordt geweigerd, krachtens artikel 3, eerste lid van de wet van 15.12.1980 betreffende de
toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, om de
volgende reden(en) :
(A) Is niet in het bezit van een geldig reisdocument /van geldige reisdocumenten (art. 3, eerste lid 1,
1°/2°)2
Reden van de beslissing:
(B) Is in het bezit van een vals / nagemaakt / vervalst reisdocument (art. 3, eerste lid, 1°/2°)2
Reden van de beslissing:
3. !
!
"!#!$%&'(%!+!
(C) Is niet in het bezit van een geldig visum of een geldige machtiging tot verblijf (art. 3, eerste lid,
1°/2°)2
Reden van de beslissing:
(D) Is in het bezit van een vals / nagemaakt / vervalst visum of verblijfsvergunning (art. 3, eerste lid,
1°/2°)2
Reden van de beslissing:
(E) Is niet in het bezit van documenten die het doel van het voorgenomen verblijf en de
verblijfsomstandigheden staven (art. 3, eerste lid, 3°)
Reden van de beslissing: Betrokkene verklaart voor toerisme naar Parijs (Frankrijk) door te reizen. Ze is
in het bezit van een doorreisticket naar Parijs, een terugkeerticket dd. 07.01.2020, een toeristische
24.12.2019 tot 27.12.2019 en
één van 27.12.2019tot 07.01.2020 in datzelfde hotel. Echter bij controle door de Federale Politie te
luchthaven Brussel-Nationaal blijkt dat tweede reservatie te zijn geannuleerd. Verder kent betrokkene de
inhoud van haar toeristische planning niet en kan geen toelichting geven met betrekking tot haar te
toeristische activiteiten en de te bezichtigde trekpleisters en bezienswaardigheden in Frankrijk. Verder
verklaart betrokkene ook niemand te kennen in Frankrijk welke haar wegwijs kan maken en logies kan
2. Betreffende de vordering tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid
2.1. De drie cumulatieve voorwaarden
Artikel 43, § 1, eerste lid van het koninklijk besluit van 21 december 2006 houdende de rechtspleging
voor de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen bepaalt dat, indien de uiterst dringende noodzakelijkheid
wordt aangevoerd, de vordering een uiteenzetting van de feiten dient te bevatten die deze uiterst
dringende noodzakelijkheid rechtvaardigen.
Verder kan overeenkomstig artikel 39/82, § 2, eerste lid van de wet van 15 december 1980 betreffende
de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen (hierna:
de Vreemdelingenwet) slechts tot de schorsing van de tenuitvoerlegging van een administratieve
rechtshandeling worden besloten indien er ernstige middelen worden aangevoerd die de vernietiging
van de aangevochten beslissing kunnen verantwoorden en op voorwaarde dat de onmiddellijke
tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing een moeilijk te herstellen ernstig nadeel kan berokkenen.
Uit het voorgaande volgt dat, opdat een vordering tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid
kan worden ingewilligd, de drie voornoemde voorwaarden cumulatief moeten zijn vervuld.
2.2. Betreffende de eerste voorwaarde: het uiterst dringende karakter
De Raad wijst er op dat de schorsingsprocedure bij uiterst dringende noodzakelijkheid een uitzonderlijk
en ongewoon karakter heeft. De toepassing van deze procedure verstoort immers het normale verloop
van de rechtspleging voor de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (hierna verkort de Raad) en
herleidt de rechten van verdediging van de verwerende partij tot een strikt minimum. Het beroep op een
dergelijke procedure moet dus de uitzondering blijven.
Om relevant te zijn, moet de uiteenzetting die het uiterst dringend karakter van de vordering tot
schorsing rechtvaardigt, aantonen dat er een imminent gevaar dreigt dat van die aard is dat de gewone
schorsingsprocedure niet op een efficiënte wijze zou kunnen voorkomen dat het aangevoerde ernstige
nadeel zich zou voordoen.
In casu bevindt verzoekster zich in een welbepaalde plaats zoals bedoeld in de artikelen 74/8 en 74/9
van de Vreemdelingenwet. In dit geval wordt het uiterst dringend karakter van de vordering op grond
van artikel 39/82, § 4, tweede lid van de Vreemdelingenwet wettelijk vermoed. Het uiterst dringende
karakter van de vordering staat in casu vast en wordt niet betwist door verweerder.
Aan de eerste cumulatieve voorwaarde is bijgevolg voldaan.
2.3. Betreffende de tweede voorwaarde: de ernst van de aangevoerde middelen
4. !
!
"!#!$%&'(%!,!
2.3.1. Overeenkomstig het voormelde artikel 39/82, § 2 van de Vreemdelingenwet kan slechts tot de
schorsing van de tenuitvoerlegging worden besloten indien ernstige middelen worden aangevoerd die
de vernietiging van de aangevochten beslissing kunnen verantwoorden en indien de onmiddellijke
tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing een moeilijk te herstellen ernstig nadeel kan berokkenen.
begrepen de voldoende duidelijke omschrijving van de overtreden rechtsregel en
van de wijze waarop die rechtsregel door de bestreden beslissing wordt geschonden (RvS 17 december
2004, nr. 138.590; RvS 4 mei 2004, nr. 130.972; RvS 1 oktober 2006, nr. 135.618).
Opdat een middel ernstig zou zijn, volstaat het dat het op het eerste gezicht, en gelet op de toedracht
van de zaak, ontvankelijk en gegrond zou kunnen worden verklaard en derhalve kan leiden tot de
nietigverklaring van de bestreden beslissing.
Wanneer op basis van de uiteenzetting van de middelen, het voor ieder weldenkend mens zonder meer
duidelijk is, dat de verzoekende partij een schending van een dergelijke bepaling van het EVRM heeft
willen aanvoeren, mag het niet nauwkeurig of verkeerd vermelden door de verzoekende partij van de
door haar geschonden geachte verdragsbepaling geen drempel zijn voor de Raad om niet over te gaan
tot een beoordeling van de verdedigbare grief.
Ten einde in overeenstemming te zijn met de eis van daadwerkelijkheid van een beroep in de zin van
artikel 13 van het EVRM, is de Raad in het raam van de procedure bij uiterst dringende noodzakelijkheid
gehouden tot een onafhankelijk en zo nauwkeurig mogelijk onderzoek van elke verdedigbare grief op
grond waarvan redenen bestaan om te geloven in een risico van behandeling die ingaat tegen een van
de rechten gewaarborgd door het EVRM, zonder dat dit evenwel tot een positief resultaat moet leiden.
De draagwijdte van de verplichting dat artikel 13 van het EVRM op de Staat doet wegen, varieert
volgens de aard van de grief van de verzoekende partij (cf. EHRM 21 januari 2011, M.S.S./België en
in het verzoekschrift een verdedigbare grief aanvoeren, hetgeen inhoudt dat zij op aannemelijke wijze
kan aanvoeren dat zij geschaad is in één van haar rechten gewaarborgd door het EVRM (vaste
rechtspraak EHRM: zie bv. EHRM 25 maart 1983, Silver en cons./Verenigd Koninkrijk, § 113).
Het onderzoek van het ernstig karakter van een middel kenmerkt zich in schorsingszaken door het
prima facie karakter ervan. Dit prima facie onderzoek van de door de verzoekende partij aangevoerde
verdedigbare grief afgeleid uit de schending van een recht gewaarborgd in het EVRM, moet, zoals
gesteld, verzoenbaar zijn met de eis van daadwerkelijkheid van een beroep in de zin van artikel 13 van
het EVRM en inzonderheid met de vereiste tot onafhankelijk en zo nauwkeurig mogelijk onderzoek van
elke verdedigbare grief. Dit houdt in dat, indien de Raad bij dit onderzoek op het eerste gezicht vaststelt
dat er redenen voorhanden zijn om aan te nemen dat deze grief ernstig is of dat er minstens twijfels zijn
over het ernstig karakter ervan, hij in deze stand van het geding het aangevoerde middel als ernstig
beschouwt. Immers, de schade die de Raad toebrengt door in de fase van het kort geding een middel
niet ernstig te bevinden dat achteraf, in de definitieve fase van het proces toch gegrond blijkt te zijn, is
groter dan de schade die hij berokkent in het tegenovergestelde geval. In het eerste geval kan het
moeilijk te herstellen ernstig nadeel zich voltrokken hebben, in het tweede geval zal ten hoogste voor
een beperkte periode de bestreden beslissing zonder reden geschorst zijn.
De Raad doet overeenkomstig artikel 39/82, § 4, vierde lid van de Vreemdelingenwet een zorgvuldig en
nauwgezet onderzoek van alle bewijsstukken die hem worden voorgelegd, en inzonderheid die welke
van dien aard zijn dat daaruit blijkt dat er redenen zijn om te geloven dat de uitvoering van de bestreden
beslissing de verzoeker zou blootstellen aan het risico te worden onderworpen aan de schending van de
grondrechten van de mens ten aanzien waarvan geen afwijking mogelijk is uit hoofde van artikel 15,
tweede lid van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele
vrijheden.
2.3.2. De toepassing van deze voorwaarde
2.3.2.1. Verzoekende partij voert in punt 12 van het verzoekschrift onder meer de schending aan van
artikel 3 van het EVRM.
5. !
!
"!#!$%&'(%!-!
Verzoekster verwijst naar een psychologische shock, schaamte en frustratie in geval van terugkeer. Zij
verwijst naar het feit dat zij een visum verkreeg en aan alle voorwaarden inzake vertrek en terugkeer
voldoet.
2.3.2.2. Artikel 3 van het EV Niemand mag worden onderworpen aan folteringen of aan
onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen
Door de Raad kan niet worden ingezien hoe de voormelde verdragsbepaling kan worden geschonden
ingevolge het feit dat de reis van een tweetal weken naar Parijs niet zou doorgaan. Verzoekster brengt
geen begin van bewijs bij dat het loutere feit dat ze dient terug te keren naar haar land van herkomst,
zonder haar reisbestemming te bereiken, een risico vormt op de schending van artikel 3 van het EVRM.
2.3.3. Prima facie toont de verzoekende partij geen schending aan van artikel 3 van het EVRM en lijkt zij
bijgevolg geen verdedigbare grief in de zin van artikel 13 van het EVRM aan te voeren.
2.3.4. Aangezien verzoekende partij, zoals hieronder zal blijken, geen moeilijk te herstellen ernstig
nadeel heeft aangetoond, is er geen reden om in deze stand van het geding de overige door
verzoekende partij in haar middelen geschonden geachte bepalingen en beginselen te bespreken.
2.4 Betreffende de derde voorwaarde: het moeilijk te herstellen ernstig nadeel
2.4.1. Over de interpretatie van deze wettelijke voorwaarde
Overeenkomstig artikel 39/82, § 2 van de Vreemdelingenwet kan slechts tot de schorsing van de
tenuitvoerlegging worden besloten indien er ernstige middelen worden aangevoerd die de vernietiging
van de aangevochten beslissing kunnen verantwoorden en indien de onmiddellijke tenuitvoerlegging
van de bestreden beslissing een moeilijk te herstellen ernstig nadeel kan berokkenen.
Wat de vereiste betreft dat een moeilijk te herstellen ernstig nadeel dient te worden aangetoond, mag de
verzoekende partij zich niet beperken tot vaagheden en algemeenheden. Ze dient integendeel zeer
concrete gegevens aan te voeren waaruit blijkt dat zij persoonlijk een moeilijk te herstellen ernstig
nadeel ondergaat of kan ondergaan. Het moet voor de Raad immers mogelijk zijn om met voldoende
precisie in te schatten of er al dan niet een moeilijk te herstellen ernstig nadeel voorhanden is en het
moet voor verwerende partij mogelijk zijn om zich tegen de door verzoekende partij aangehaalde feiten
en argumenten te verdedigen.
Verzoekende partij dient gegevens aan te voeren die enerzijds wijzen op de ernst van het nadeel dat zij
ondergaat of kan ondergaan, hetgeen concreet betekent dat zij aanduidingen moet geven omtrent de
aard en de omvang van het te verwachten nadeel, en die anderzijds wijzen op de moeilijke
herstelbaarheid van het nadeel.
Er dient evenwel te worden opgemerkt dat een summiere uiteenzetting kan worden geacht in
overeenstemming te zijn met de bepalingen van artikel 39/82, § 2, eerste lid van de Vreemdelingenwet
en van artikel 32, 2° van het PR RvV, indien het moeilijk te herstellen ernstig nadeel evident is, dat wil
zeggen wanneer geen redelijk denkend mens het kan betwisten en dus ook, wanneer de verwerende
partij, wier recht op tegenspraak de voormelde wets- en verordeningsbepalingen mede beogen te
vrijwaren, onmiddellijk inziet om welk nadeel het gaat en zij wat dat betreft de uiteenzetting van de
verzoekende partij kan beantwoorden (cf. RvS 1 december 1992, nr. 41.247). Dit geldt des te meer
indien de toepassing van deze vereiste op een overdreven restrictieve of formalistische wijze tot gevolg
zou hebben dat de verzoekende partij, in hoofde van wie de Raad in deze stand van het geding prima
facie een verdedigbare grief gegrond op het EVRM heeft vastgesteld, niet het op grond van artikel 13
van het EVRM vereiste passende herstel kan verkrijgen.
De voorwaarde inzake het moeilijk te herstellen ernstig nadeel is ten slotte conform artikel 39/82, § 2,
eerste lid van de Vreemdelingenwet vervuld indien een ernstig middel werd aangevoerd gesteund op de
grondrechten van de mens, in het bijzonder de rechten ten aanzien waarvan geen afwijking mogelijk is
uit hoofde van artikel 15, tweede lid van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de
mens en de fundamentele vrijheden ( de artikelen 2, 3, 4, eerste lid en 7 van het EVRM).
2.4.2. De beoordeling van deze voorwaarde
6. !
!
"!#!$%&'(%!.!
Verzoekende partij voert aan dat zij door deze beslissing ervan weerhouden zou worden om haar droom
te beleven. Haar ouders zouden haar immers deze reis beloofd hebben, onder meer naar aanleiding
van haar beweerd goed academisch parcours. Daarnaast maakt zij gewag van een psychologische
schok en voert zij beknopt de schending van artikel 3 van het EVRM aan.
Er moet derhalve worden vastgesteld dat verzoekende partij met haar betoog verwijst naar hetgeen zij
reeds uiteengezet heeft in het kader van haar ernstige middelen, met name het middel gesteund op een
schending van artikel 3 van het EVRM. Zoals reeds hoger uiteengezet, heeft verzoekende partij een
schending van voornoemd artikel 3 op het eerste zicht niet aannemelijk gemaakt. Gelet op het feit dat in
deze procedure bij uiterst dringende noodzakelijkheid de drie cumulatieve voorwaarden afzonderlijk
moeten worden vervuld, kan deze grief niet dienstig worden aangebracht ter staving van het ernstig
nadeel dat verzoekende partij moet aantonen.
In de mate dat verzoekende partij aanvoert dat ze haar droom niet kan beleven, met name een reis naar
Parijs, moet worden vastgesteld dat dit niet aangenomen kan worden als een nadeel dat moeilijk te
herstellen is. Verzoekende partij blijft immers in de toekomst in de mogelijkheid, indien voldaan aan alle
voorwaarden, om haar voorgenomen droomreis naar Parijs te bewerkstelligen.
Bijgevolg volstaat de vaststelling dat met het aangevoerde betoog op generlei wijze het vermeende
moeilijk te herstellen ernstig nadeel met enig concreet gegeven of overtuigend argument wordt
aangetoond.
2.4.3. Uit wat voorafgaat volgt dat niet voldaan is aan één van de drie cumulatieve voorwaarden om
over te gaan tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid van de bestreden beslissing.
3. Kosten
Met toepassing van artikel 39/68-1, § 5, derde en vierde lid van de Vreemdelingenwet zal de beslissing
over het rolrecht of over de vrijstelling ervan, in een mogelijke verdere fase van het geding worden
getroffen.
OM DIE REDENEN BESLUIT DE RAAD VOOR VREEMDELINGENBETWISTINGEN:
Enig artikel
De vordering tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid wordt verworpen.
Aldus te Brussel uitgesproken in openbare terechtzitting op dertig januari tweeduizend negentien door:
dhr. W. MULS, wnd. voorzitter, rechter in vreemdelingenzaken,
dhr. M. DENYS, griffier.
De griffier, De voorzitter,
M. DENYS W. MULS