2. VRAGEN NAAR UITERLIJK
- Hoe ziet hij eruit?
- Hij heeft een rond gezicht.
Hij heeft zwart haar.
Hij ziet er goed uit.
- Hoe lang is hij?
- Hij is een meter negentig.
- Welke kleur hebben zijn ogen?
- Hij heeft blauwe ogen.
3. PRATEN OVER JE GEZONDHEID
Hoe voelt u zich?
Hoe gaat het ermee?
Ik voel me slecht. zich voelen
Ik voel me niet goed.
Ik voel me niet lekker.
Ik heb het (te) koud.
Ik heb het (te) warm.
Mijn maag doet pijn. pijn doen
Ik heb maagpijn. pijn hebben aan/in
last hebben van
Ik heb pijn in mijn borst.
Ik heb pijn aan mijn voet.
Ik heb last van mijn maag.
4. DOE MEE!
Ga op je linkerbeen staan!
Spring in de lucht!
Steek een vinger in je oor!
Leg je hoofd op je rechterarm!
Trek aan je haar!
Leg je hand op je voorhoofd!
Laat je tanden zien!
Trek aan het rechteroor van je buur!
5. INTERVIEW MET JE BUUR
Wanneer ben jij voor het laatst ziek geweest?
Heb je al eens in het ziekenhuis gelegen?
Heb je al eens iets gebroken?
Neem je vaak medicijnen?
6. Het is weer die tijd van het jaar!
Haaaaaatsjoe… Gezondheid!