SlideShare a Scribd company logo
ZUURSTOF- EN
AËROSOLTHERAPIE
Kennis en vaardigheden deel 1
ZUURSTOFTHERAPI
E
DEEL 2
Inhoud
2.1 Eigenschappen van zuurstof
2.2 Gevaren van zuurstof
2.3 Indicaties voor het toedienen van normobare zuurstof
2.4 Zuurstofbronnen
2.5 Zuurstoftoedieningsmethoden
2.6 Bevochtiging
2.7 Verpleegkundig aspecten bij toediening van zuurstof
2.8 Hyperbare zuurstoftherapie
2.5 Zuurstoftoedieningsmethoden
2.5.1 Laagdebietsystemen
- zuurstofbril
- gewoon zuurstofmasker
- neussonde of nasofaryngeale katheter
2.5.2 Hoogdebietsystemen
- zuurstofhoed
- zuurstoftent
- incubator
2.5.1 Laagdebietsystemen
■ Toedieningsmethoden waarbij de patiënt naast de geleverde zuurstof ook nog
kamerlucht inademt om aan de inspiratoire vraag te voldoen
■ FiO2 = fractie ingeademde zuurstof van het totaal ingeademd gasmengsel is
afhankelijk van
– Ademhalingspatroon, kan sterk variëren
– Indien ZV traag en diep ademd  weinig kamerlucht zal met zuurstofflow
vermengen  FiO2 zal hoog zijn
2.5 Zuurstoftoedieningsmethoden
2.5.1 Laagdebietsystemen
- zuurstofbril
- gewoon zuurstofmasker
- neussonde of nasofaryngeale katheter
2.5.2 Hoogdebietsystemen
- zuurstofhoed
- zuurstoftent
- incubator
ZUURSTOFBRIL
Zuurstofbril
■ Indicatie:
– Langdurige zuurstoftherapie in de thuissituatie
– Ook inWZC en ziekenhuis
■ Voordelen:
– Gebruiksvriendelijk
■ Compact,
■ Eten, drinken en communicatie blijft mogelijk
■ Blijft beter ter plaatse tijdens slapen dan masker
■ Nadelen:
– Percentage ingeademde zuurstof daalt met 4 tot 7% bij mondademhaling
– Ingeademde zuurstoffractie is afhankelijk van de inspiratoire flow via de neus
Zuurstofbril
■ Contra-indicatie:
– Obstructie van de neus
■ Aandachtspunten:
– Niet te strak aanspannen  decubitusletsel id neusgaten, achter de oren of onder
de kin voorkomen
– Max 6l/min  klachten van uitdroging thvd slijmvliezen en hoofdpijn voorkomen
– Geen vaseline gebruiken  erg brandbaar en verstopt bij opdroging in de
neussprongs
Foam beschermhoesje
2.5 Zuurstoftoedieningsmethoden
2.5.1 Laagdebietsystemen
- zuurstofbril
- gewoon zuurstofmasker
- neussonde of nasofaryngeale katheter
2.5.2 Hoogdebietsystemen
- zuurstofhoed
- zuurstoftent
- incubator
ZUURSTOFMASKER
Gewoon zuurstofmasker
■ Indicatie:
– In het ziekenhuis bij acute dyspnoe
■ Nadelen:
– Gevoel van beklemming of claustrofobie
– Gevoel hebben van onvoldoende lucht te hebben om in te ademen
– Spreken, eten en drinken wordt moeilijk
– Gevaar voor aspiratie bij braken
Gewoon zuurstofmasker
■ Gebruikswijze:
– Tijdens de inademing wordt het reservoir gevuld met zuurstof en kamerlucht via
zijdelingse openingen
– Tijdens de expiratie kan de uitgeademde lucht en CO2 ontsnappen via deze
openingen
– FiO2 kan bereikt worden van 30 tot 60% met een minimumdebiet van 5 l/min en
maximumdebiet van 10 l/min
Gewoon zuurstofmasker
■ Aandachtspunten:
– Moet goed aansluiten om verlies van zuurstof te voorkomen
– Minimaal 5 liter zuurstof toedienen  maskerinhoud moet tijdens de rustpauze en
uitademingsfase volledig ververst worden + re-breathing moet vermeden worden (=
terug inademen van CO2-rijke lucht)
– Controleer of zijdelingse openingen vrij zijn  goede aanvoer van kamerlucht en
afvoer van CO2-rijke lucht
– Controleer op decubitusletsels thvd neus, wang en kin
– Spoel masker dagelijks met water en droog goed af  infectierisico verminderen
2.5 Zuurstoftoedieningsmethoden
2.5.1 Laagdebietsystemen
- zuurstofbril
- gewoon zuurstofmasker
- neussonde of nasofaryngeale katheter
2.5.2 Hoogdebietsystemen
- zuurstofhoed
- zuurstoftent
- incubator
NEUSSONDE OF NASOFARYNGEALE
KATHETER
Neussonde of nasofaryngeale katheter
Bestaat uit soepel buisje met zijdelingse openingen waarvan het uiteinde via de neus
ingebracht wordt tot net boven de glottis
■ Indicatie:
– Gebruik van masker is onmogelijk wegens fysieke beperkingen
■ verwondingen van het aangezicht, brandwonden, chirurgie of misvormingen
– Neusbril of masker blijft moeilijk ter plaatse
■ intolerantie door de patiënt, verplaatsing bij geagiteerde patiënten
– Wanneer eten, communicatie, beweging of mondhygiëne leidt tot desaturatie
– De neussonde wordt comfortabeler ervaren dan het masker
– De anatomische dode ruimte van mond en keel worden gebruikt als
zuurstofvoorraad waardoor hogere debieten tot 6 liter/min kunnen toegediend
worden
Neussonde of nasofaryngeale katheter
■ Aandachtspunten:
– Observeer ZV na plaatsing
■ Misselijkheid, braken, oprispingen  sonde zit in het spijsverteringskanaal
– Fixeer de katheter op onbehaard deel van het aangezicht
– Vermijd tractie op de wangen van de neus  controleer op decubitus
– Vervang de katheter om de 24 uur en wissel van neusgat bij elke plaatsing
2.5 Zuurstoftoedieningsmethoden
2.5.1 Laagdebietsystemen
- zuurstofbril
- gewoon zuurstofmasker
- neussonde of nasofaryngeale katheter
2.5.2 Hoogdebietsystemen
- zuurstofhoed
- zuurstoftent
- incubator
2.5.2 hoogdebietsystemen
■ De aanvoer van zuurstof en kamerlucht gebeurt volledig door het zuurstofsysteem
■  vaste of gecontroleerde zuurstofconcentratie wordt toegediend
■ Vnl. bij kinderen
■ Meer uitleg in module toegepaste
2.5.2 Hoogdebietsystemen
21
Zuurstoftent
Zuurstofhoed
Incubator
Inhoud
2.1 Eigenschappen van zuurstof
2.2 Gevaren van zuurstof
2.3 Indicaties voor het toedienen van normobare zuurstof
2.4 Zuurstofbronnen
2.5 Zuurstoftoedieningsmethoden
2.6 Bevochtiging
2.7 Verpleegkundig aspecten bij toediening van zuurstof
2.8 Hyperbare zuurstoftherapie
2.6 Bevochtiging
2.6.1 Natuurlijke bevochtiging van de ingeademde lucht
2.6.2 Bevochtiging bij toediening van gasmengsels
- doel
- indicaties
- toediening van gasmengsels via natuurlijke luchtweg
- toediening van gasmengsels via kunstmatige luchtweg
- bevochtigingsmethode: actieve bevochtiging
2.6.1 natuurlijke
bevochtiging van de
ingeademde lucht
■ Gebeurt in de neus,
pharynx, trachea en
bronchi
■ Alveolaire lucht heeftT°
van 37°C en is 100%
bevochtigd
2.6 Bevochtiging
2.6.1 Natuurlijke bevochtiging van de ingeademde lucht
2.6.2 Bevochtiging bij toediening van gasmengsels
- doel
- indicaties
- toediening van gasmengsels via natuurlijke luchtweg
- toediening van gasmengsels via kunstmatige luchtweg
- bevochtigingsmethode: actieve bevochtiging
2.6.2 bevochtiging bij toediening van
gasmengsels
■ Doel:
– Vochtigheid van de toegediende lucht of gasmengsel te optimaliseren
– Zorgt voor de handhaving van de mucocilliaire functie en de longfunctie
■ Indicaties:
– Gasmengsels kunnen toegediend worden
■ Via natuurlijke luchtweg
■ Via kunstmatige luchtweg
2.6.2 bevochtiging bij toediening van
gasmengsels
■ Indicaties: toediening van gasmengsels via natuurlijke weg
– Bevochtiging aangewezen ter verhoging van comfort
■ Langdurige toediening van hogere debieten (>5 liter)
■ Blijvende klachten over droge neus of neusirritatie
■ Taaie fluimen
■ Toediening via nasofaryngeale katheter: verwarmings- en bevochtigingsfunctie van
de neus wordt hier uitgeschakeld
■ Indicaties: toediening van gasmengsels via kunstmatige weg
– Bevochtiging en verwarming is steeds vereist!
■ Verwarmings- en bevochtigingsfunctie van de bovenste luchtwegen worden
uitgeschakeld
Steeds vereist
tracheacanule
Steeds vereist
2.6.2 bevochtiging bij toediening van
gasmengsels
■ Bevochtigingsmethode: actieve bevochtiging
– Toegediende gasmengsel wordt verrijkt met watermoleculen
– 3 soorten actieve bevochtigers:
■ Bubbelbevochtiger
■ Verdamper
■ vernevelaar
Bubbelbevochtiger
 Water borrelt door de O2flow en draagt de
watermolecules mee
 De capaciteit van deze bevochtiger om het
gasmengsel te bevochtigen is te verwaarlozen : dus
niet zinvol !
 Geluid heeft een psychologisch effect dat de
therapietrouw aanmoedigt – kan dan wel een
voordeel bieden
 Gebruik van voorgevulde wegwerpbare
bubbelbevochtiger om contaminatie te vermijden
Verdamper
 Warme bevochtiger
 Lucht of toegediende gasmengsel wordt met
waterdamp verrijkt
 Water wordt vervolgens in de gasfase verspreid
Vernevelaar
 Toestel dat vloeistof omzet naar een nevel of
aërosol
 Aërosol wordt in de vorm van kleine partikels aan
de lucht of het gasmengsel toegevoegd
Inhoud
2.1 Eigenschappen van zuurstof
2.2 Gevaren van zuurstof
2.3 Indicaties voor het toedienen van normobare zuurstof
2.4 Zuurstofbronnen
2.5 Zuurstoftoedieningsmethoden
2.6 Bevochtiging
2.7 Verpleegkundig aspecten bij toediening van zuurstof
2.8 Hyperbare zuurstoftherapie
2.7 verpleegkundige aspecten bij toediening
van zuurstof
2.7.1 Geef informatie aan de zorgvrager over het doel van de toediening
2.7.2 Onderken vroegtijdig hypoxie
2.7.3 Voorkom zoveel mogelijk ongemal
2.7.4 Decubitus
2.7.5 Neveneffecten bij zuurstofmasker
2.7.6 Vloeistofniveau in bevochtiger
2.7.7 Controleer regelmatig de zorgvrager
2.7.8 Controleer het zuurstofapparaat
2.7.9 Zorgen ter hoogte van hulpmiddelen tijdens de zorgen van het aangezicht
2.7Verpleegkundige aspecten bij het toedienen
van zuurstof
2.7.1 Informatie geven over doel van toediening:
 Over de voorzorgsmaatregelen
 In verstaanbare taal
 Vraag aan de patiënt om in eigen woorden het uit te leggen
 Laat de zv kennis maken met het gekozen hulpmiddel
 Info aangepast aan de zv zijn taal, karakter en emotionele stemming
2.7Verpleegkundige aspecten bij het toedienen
van zuurstof
2.7.2 Onderken vroegtijdig hypoxie
 Symptomen van hypoxie:
 Tachycardie (later bradycardie)
 Ritmestoornissen
 Onrust, verwardheid en agressie
 Daling van bewustzijn
 Dyspnoe
 Snelle oppervlakkige ademhaling
 Gebruik van hulpademhalingsspieren
 Geeuwen, neusvleugelen
2.7Verpleegkundige aspecten bij het toedienen
van zuurstof
 Symptomen van hypoxie
 Orthopnoe
 Koude, klamme huid
 Cyanose of blauwverkleuring van de huid
 Perifere cyanose (oorlel, nagels)= matige
hypoxie
 Centrale cyanose (lippen, tong) =ernstige
hypoxie
 Geen cyanose ≠ geen hypoxie!
 Onbehandelde hypoxie: aantasting van
hersenen, bijnieren, hart, nieren en lever
2.7Verpleegkundige aspecten bij het toedienen
van zuurstof
2.7.3Voorkom zoveel mogelijk ongemak bij de patiënt
 Dagelijks mond- en neustoilet
 Maak rondlopen mogelijk
 Bel bij de hand
 Neem ongemakken serieus
2.7.4 Decubituscontrole aangezicht
 Neusvleugels, neusgaten, wang, oren
 Voorkom tractie
 Neuscatheter verplaatsen naar ander neusgat (dagelijks)
 Goede neushygiëne
2.7Verpleegkundige aspecten bij het toedienen
van zuurstof
2.7.5 Controleer neveneffecten van het zuurstofmasker:
 aspiratiepneumonie
 CO2 opstapeling bij ‹ 5 liter O2 /min
2.7.6 Controleer regelmatige het vloeistofniveau in bevochtiger
 Voorkomt irritatie en uitdroging van de slijmvliezen
 Steriel hanteren
 Voor iedere zv een nieuwe bevochtiger
 Bij wegzetten van de zuurstofcilinder de bevochtiger verwijderen om bacteriegroei te
voorkomen
2.7Verpleegkundige aspecten bij het toedienen
van zuurstof
2.7.7 Controle van de patiënt
 Kleur, AH, RR: geven info over O2 voorzieningen
 Wisselhouding bij bedlegerigen: bevordert de ventilatie, voorkomt pneumonie en
circulatieproblemen
2.7.8 Controle van het zuurstofapparaat
 O2/min controleren
 manometer van O2 cilinder controleren
 nog bruikbare O2 berekenen
 zie verder medisch rekenen
2.7Verpleegkundige aspecten bij het toedienen
van zuurstof
2.7.9 Zorgen ter hoogte van hulpmiddelen tijdens de zorgen van het
aangezicht:
 Vernieuwen,reinigen hulpmiddel?, doorgankelijkheid neusbril…
Oefening
Een patiënt mag gedurende de nacht 1 liter zuurstof per minuut
krijgen. Er is een zuurstofcilinder van 10 liter waarvan de
manometer op 135 bar staat. Ze gaat naar bed om 22u en staat
de volgende ochtend pas op om 10u.
 Hoeveel liter zuurstof zit dan nog in de fles?
 Wat is de stand (in bar/atmos)op de manometer om 10u?
Inhoud
2.1 Eigenschappen van zuurstof
2.2 Gevaren van zuurstof
2.3 Indicaties voor het toedienen van normobare zuurstof
2.4 Zuurstofbronnen
2.5 Zuurstoftoedieningsmethoden
2.6 Bevochtiging
2.7 Verpleegkundig aspecten bij toediening van zuurstof
2.8 Hyperbare zuurstoftherapie
2.8 Hyperbare zuurstof
■ Medische behandeling waarbij patiënten, in een ruimte met verhoogde
omgevingsdruk, 100 % zuivere zuurstof inademen.
■ Sneller herstel van bepaalde aandoeningen en sommige infecties worden
tegengegaan
■ Tijdens de behandeling wordt de druk in de druktank (= caisson) tot maximaal 2,8 bar
verhoogd (normale omgevingsdruk is 1 bar). Deze druk is vergelijkbaar met een druk
die heerst op een diepte van 18 meter onder water.
http://youtu.be/eIarRIZlpiU

More Related Content

More from EllenVanParys

Aerosoltherapie ellen 20
Aerosoltherapie ellen 20Aerosoltherapie ellen 20
Aerosoltherapie ellen 20
EllenVanParys
 
Zuustoftherapie ellen 20 deel 1
Zuustoftherapie ellen 20 deel 1Zuustoftherapie ellen 20 deel 1
Zuustoftherapie ellen 20 deel 1
EllenVanParys
 
Observatie van de ademhaling
Observatie van de ademhalingObservatie van de ademhaling
Observatie van de ademhaling
EllenVanParys
 
fysiologie van het ademhalingsstelsel
fysiologie van het ademhalingsstelselfysiologie van het ademhalingsstelsel
fysiologie van het ademhalingsstelsel
EllenVanParys
 
Ademhalingsstelsel: onderste luchtwegen en longen
Ademhalingsstelsel: onderste luchtwegen en longenAdemhalingsstelsel: onderste luchtwegen en longen
Ademhalingsstelsel: onderste luchtwegen en longen
EllenVanParys
 
Ademhalingsstelsel: bovenste luchtwegen
Ademhalingsstelsel: bovenste luchtwegenAdemhalingsstelsel: bovenste luchtwegen
Ademhalingsstelsel: bovenste luchtwegen
EllenVanParys
 
Ademhalingsstelsel ellen 20
Ademhalingsstelsel ellen 20Ademhalingsstelsel ellen 20
Ademhalingsstelsel ellen 20
EllenVanParys
 

More from EllenVanParys (7)

Aerosoltherapie ellen 20
Aerosoltherapie ellen 20Aerosoltherapie ellen 20
Aerosoltherapie ellen 20
 
Zuustoftherapie ellen 20 deel 1
Zuustoftherapie ellen 20 deel 1Zuustoftherapie ellen 20 deel 1
Zuustoftherapie ellen 20 deel 1
 
Observatie van de ademhaling
Observatie van de ademhalingObservatie van de ademhaling
Observatie van de ademhaling
 
fysiologie van het ademhalingsstelsel
fysiologie van het ademhalingsstelselfysiologie van het ademhalingsstelsel
fysiologie van het ademhalingsstelsel
 
Ademhalingsstelsel: onderste luchtwegen en longen
Ademhalingsstelsel: onderste luchtwegen en longenAdemhalingsstelsel: onderste luchtwegen en longen
Ademhalingsstelsel: onderste luchtwegen en longen
 
Ademhalingsstelsel: bovenste luchtwegen
Ademhalingsstelsel: bovenste luchtwegenAdemhalingsstelsel: bovenste luchtwegen
Ademhalingsstelsel: bovenste luchtwegen
 
Ademhalingsstelsel ellen 20
Ademhalingsstelsel ellen 20Ademhalingsstelsel ellen 20
Ademhalingsstelsel ellen 20
 

Zuustoftherapie ellen 20 deel 2

  • 3. Inhoud 2.1 Eigenschappen van zuurstof 2.2 Gevaren van zuurstof 2.3 Indicaties voor het toedienen van normobare zuurstof 2.4 Zuurstofbronnen 2.5 Zuurstoftoedieningsmethoden 2.6 Bevochtiging 2.7 Verpleegkundig aspecten bij toediening van zuurstof 2.8 Hyperbare zuurstoftherapie
  • 4. 2.5 Zuurstoftoedieningsmethoden 2.5.1 Laagdebietsystemen - zuurstofbril - gewoon zuurstofmasker - neussonde of nasofaryngeale katheter 2.5.2 Hoogdebietsystemen - zuurstofhoed - zuurstoftent - incubator
  • 5. 2.5.1 Laagdebietsystemen ■ Toedieningsmethoden waarbij de patiënt naast de geleverde zuurstof ook nog kamerlucht inademt om aan de inspiratoire vraag te voldoen ■ FiO2 = fractie ingeademde zuurstof van het totaal ingeademd gasmengsel is afhankelijk van – Ademhalingspatroon, kan sterk variëren – Indien ZV traag en diep ademd  weinig kamerlucht zal met zuurstofflow vermengen  FiO2 zal hoog zijn
  • 6. 2.5 Zuurstoftoedieningsmethoden 2.5.1 Laagdebietsystemen - zuurstofbril - gewoon zuurstofmasker - neussonde of nasofaryngeale katheter 2.5.2 Hoogdebietsystemen - zuurstofhoed - zuurstoftent - incubator
  • 8. Zuurstofbril ■ Indicatie: – Langdurige zuurstoftherapie in de thuissituatie – Ook inWZC en ziekenhuis ■ Voordelen: – Gebruiksvriendelijk ■ Compact, ■ Eten, drinken en communicatie blijft mogelijk ■ Blijft beter ter plaatse tijdens slapen dan masker ■ Nadelen: – Percentage ingeademde zuurstof daalt met 4 tot 7% bij mondademhaling – Ingeademde zuurstoffractie is afhankelijk van de inspiratoire flow via de neus
  • 9. Zuurstofbril ■ Contra-indicatie: – Obstructie van de neus ■ Aandachtspunten: – Niet te strak aanspannen  decubitusletsel id neusgaten, achter de oren of onder de kin voorkomen – Max 6l/min  klachten van uitdroging thvd slijmvliezen en hoofdpijn voorkomen – Geen vaseline gebruiken  erg brandbaar en verstopt bij opdroging in de neussprongs Foam beschermhoesje
  • 10. 2.5 Zuurstoftoedieningsmethoden 2.5.1 Laagdebietsystemen - zuurstofbril - gewoon zuurstofmasker - neussonde of nasofaryngeale katheter 2.5.2 Hoogdebietsystemen - zuurstofhoed - zuurstoftent - incubator
  • 12. Gewoon zuurstofmasker ■ Indicatie: – In het ziekenhuis bij acute dyspnoe ■ Nadelen: – Gevoel van beklemming of claustrofobie – Gevoel hebben van onvoldoende lucht te hebben om in te ademen – Spreken, eten en drinken wordt moeilijk – Gevaar voor aspiratie bij braken
  • 13. Gewoon zuurstofmasker ■ Gebruikswijze: – Tijdens de inademing wordt het reservoir gevuld met zuurstof en kamerlucht via zijdelingse openingen – Tijdens de expiratie kan de uitgeademde lucht en CO2 ontsnappen via deze openingen – FiO2 kan bereikt worden van 30 tot 60% met een minimumdebiet van 5 l/min en maximumdebiet van 10 l/min
  • 14. Gewoon zuurstofmasker ■ Aandachtspunten: – Moet goed aansluiten om verlies van zuurstof te voorkomen – Minimaal 5 liter zuurstof toedienen  maskerinhoud moet tijdens de rustpauze en uitademingsfase volledig ververst worden + re-breathing moet vermeden worden (= terug inademen van CO2-rijke lucht) – Controleer of zijdelingse openingen vrij zijn  goede aanvoer van kamerlucht en afvoer van CO2-rijke lucht – Controleer op decubitusletsels thvd neus, wang en kin – Spoel masker dagelijks met water en droog goed af  infectierisico verminderen
  • 15. 2.5 Zuurstoftoedieningsmethoden 2.5.1 Laagdebietsystemen - zuurstofbril - gewoon zuurstofmasker - neussonde of nasofaryngeale katheter 2.5.2 Hoogdebietsystemen - zuurstofhoed - zuurstoftent - incubator
  • 17. Neussonde of nasofaryngeale katheter Bestaat uit soepel buisje met zijdelingse openingen waarvan het uiteinde via de neus ingebracht wordt tot net boven de glottis ■ Indicatie: – Gebruik van masker is onmogelijk wegens fysieke beperkingen ■ verwondingen van het aangezicht, brandwonden, chirurgie of misvormingen – Neusbril of masker blijft moeilijk ter plaatse ■ intolerantie door de patiënt, verplaatsing bij geagiteerde patiënten – Wanneer eten, communicatie, beweging of mondhygiëne leidt tot desaturatie – De neussonde wordt comfortabeler ervaren dan het masker – De anatomische dode ruimte van mond en keel worden gebruikt als zuurstofvoorraad waardoor hogere debieten tot 6 liter/min kunnen toegediend worden
  • 18. Neussonde of nasofaryngeale katheter ■ Aandachtspunten: – Observeer ZV na plaatsing ■ Misselijkheid, braken, oprispingen  sonde zit in het spijsverteringskanaal – Fixeer de katheter op onbehaard deel van het aangezicht – Vermijd tractie op de wangen van de neus  controleer op decubitus – Vervang de katheter om de 24 uur en wissel van neusgat bij elke plaatsing
  • 19. 2.5 Zuurstoftoedieningsmethoden 2.5.1 Laagdebietsystemen - zuurstofbril - gewoon zuurstofmasker - neussonde of nasofaryngeale katheter 2.5.2 Hoogdebietsystemen - zuurstofhoed - zuurstoftent - incubator
  • 20. 2.5.2 hoogdebietsystemen ■ De aanvoer van zuurstof en kamerlucht gebeurt volledig door het zuurstofsysteem ■  vaste of gecontroleerde zuurstofconcentratie wordt toegediend ■ Vnl. bij kinderen ■ Meer uitleg in module toegepaste
  • 22. Inhoud 2.1 Eigenschappen van zuurstof 2.2 Gevaren van zuurstof 2.3 Indicaties voor het toedienen van normobare zuurstof 2.4 Zuurstofbronnen 2.5 Zuurstoftoedieningsmethoden 2.6 Bevochtiging 2.7 Verpleegkundig aspecten bij toediening van zuurstof 2.8 Hyperbare zuurstoftherapie
  • 23. 2.6 Bevochtiging 2.6.1 Natuurlijke bevochtiging van de ingeademde lucht 2.6.2 Bevochtiging bij toediening van gasmengsels - doel - indicaties - toediening van gasmengsels via natuurlijke luchtweg - toediening van gasmengsels via kunstmatige luchtweg - bevochtigingsmethode: actieve bevochtiging
  • 24. 2.6.1 natuurlijke bevochtiging van de ingeademde lucht ■ Gebeurt in de neus, pharynx, trachea en bronchi ■ Alveolaire lucht heeftT° van 37°C en is 100% bevochtigd
  • 25. 2.6 Bevochtiging 2.6.1 Natuurlijke bevochtiging van de ingeademde lucht 2.6.2 Bevochtiging bij toediening van gasmengsels - doel - indicaties - toediening van gasmengsels via natuurlijke luchtweg - toediening van gasmengsels via kunstmatige luchtweg - bevochtigingsmethode: actieve bevochtiging
  • 26. 2.6.2 bevochtiging bij toediening van gasmengsels ■ Doel: – Vochtigheid van de toegediende lucht of gasmengsel te optimaliseren – Zorgt voor de handhaving van de mucocilliaire functie en de longfunctie ■ Indicaties: – Gasmengsels kunnen toegediend worden ■ Via natuurlijke luchtweg ■ Via kunstmatige luchtweg
  • 27. 2.6.2 bevochtiging bij toediening van gasmengsels ■ Indicaties: toediening van gasmengsels via natuurlijke weg – Bevochtiging aangewezen ter verhoging van comfort ■ Langdurige toediening van hogere debieten (>5 liter) ■ Blijvende klachten over droge neus of neusirritatie ■ Taaie fluimen ■ Toediening via nasofaryngeale katheter: verwarmings- en bevochtigingsfunctie van de neus wordt hier uitgeschakeld ■ Indicaties: toediening van gasmengsels via kunstmatige weg – Bevochtiging en verwarming is steeds vereist! ■ Verwarmings- en bevochtigingsfunctie van de bovenste luchtwegen worden uitgeschakeld
  • 30. 2.6.2 bevochtiging bij toediening van gasmengsels ■ Bevochtigingsmethode: actieve bevochtiging – Toegediende gasmengsel wordt verrijkt met watermoleculen – 3 soorten actieve bevochtigers: ■ Bubbelbevochtiger ■ Verdamper ■ vernevelaar
  • 31. Bubbelbevochtiger  Water borrelt door de O2flow en draagt de watermolecules mee  De capaciteit van deze bevochtiger om het gasmengsel te bevochtigen is te verwaarlozen : dus niet zinvol !  Geluid heeft een psychologisch effect dat de therapietrouw aanmoedigt – kan dan wel een voordeel bieden  Gebruik van voorgevulde wegwerpbare bubbelbevochtiger om contaminatie te vermijden
  • 32. Verdamper  Warme bevochtiger  Lucht of toegediende gasmengsel wordt met waterdamp verrijkt  Water wordt vervolgens in de gasfase verspreid
  • 33. Vernevelaar  Toestel dat vloeistof omzet naar een nevel of aërosol  Aërosol wordt in de vorm van kleine partikels aan de lucht of het gasmengsel toegevoegd
  • 34. Inhoud 2.1 Eigenschappen van zuurstof 2.2 Gevaren van zuurstof 2.3 Indicaties voor het toedienen van normobare zuurstof 2.4 Zuurstofbronnen 2.5 Zuurstoftoedieningsmethoden 2.6 Bevochtiging 2.7 Verpleegkundig aspecten bij toediening van zuurstof 2.8 Hyperbare zuurstoftherapie
  • 35. 2.7 verpleegkundige aspecten bij toediening van zuurstof 2.7.1 Geef informatie aan de zorgvrager over het doel van de toediening 2.7.2 Onderken vroegtijdig hypoxie 2.7.3 Voorkom zoveel mogelijk ongemal 2.7.4 Decubitus 2.7.5 Neveneffecten bij zuurstofmasker 2.7.6 Vloeistofniveau in bevochtiger 2.7.7 Controleer regelmatig de zorgvrager 2.7.8 Controleer het zuurstofapparaat 2.7.9 Zorgen ter hoogte van hulpmiddelen tijdens de zorgen van het aangezicht
  • 36. 2.7Verpleegkundige aspecten bij het toedienen van zuurstof 2.7.1 Informatie geven over doel van toediening:  Over de voorzorgsmaatregelen  In verstaanbare taal  Vraag aan de patiënt om in eigen woorden het uit te leggen  Laat de zv kennis maken met het gekozen hulpmiddel  Info aangepast aan de zv zijn taal, karakter en emotionele stemming
  • 37. 2.7Verpleegkundige aspecten bij het toedienen van zuurstof 2.7.2 Onderken vroegtijdig hypoxie  Symptomen van hypoxie:  Tachycardie (later bradycardie)  Ritmestoornissen  Onrust, verwardheid en agressie  Daling van bewustzijn  Dyspnoe  Snelle oppervlakkige ademhaling  Gebruik van hulpademhalingsspieren  Geeuwen, neusvleugelen
  • 38. 2.7Verpleegkundige aspecten bij het toedienen van zuurstof  Symptomen van hypoxie  Orthopnoe  Koude, klamme huid  Cyanose of blauwverkleuring van de huid  Perifere cyanose (oorlel, nagels)= matige hypoxie  Centrale cyanose (lippen, tong) =ernstige hypoxie  Geen cyanose ≠ geen hypoxie!  Onbehandelde hypoxie: aantasting van hersenen, bijnieren, hart, nieren en lever
  • 39. 2.7Verpleegkundige aspecten bij het toedienen van zuurstof 2.7.3Voorkom zoveel mogelijk ongemak bij de patiënt  Dagelijks mond- en neustoilet  Maak rondlopen mogelijk  Bel bij de hand  Neem ongemakken serieus 2.7.4 Decubituscontrole aangezicht  Neusvleugels, neusgaten, wang, oren  Voorkom tractie  Neuscatheter verplaatsen naar ander neusgat (dagelijks)  Goede neushygiëne
  • 40. 2.7Verpleegkundige aspecten bij het toedienen van zuurstof 2.7.5 Controleer neveneffecten van het zuurstofmasker:  aspiratiepneumonie  CO2 opstapeling bij ‹ 5 liter O2 /min 2.7.6 Controleer regelmatige het vloeistofniveau in bevochtiger  Voorkomt irritatie en uitdroging van de slijmvliezen  Steriel hanteren  Voor iedere zv een nieuwe bevochtiger  Bij wegzetten van de zuurstofcilinder de bevochtiger verwijderen om bacteriegroei te voorkomen
  • 41. 2.7Verpleegkundige aspecten bij het toedienen van zuurstof 2.7.7 Controle van de patiënt  Kleur, AH, RR: geven info over O2 voorzieningen  Wisselhouding bij bedlegerigen: bevordert de ventilatie, voorkomt pneumonie en circulatieproblemen 2.7.8 Controle van het zuurstofapparaat  O2/min controleren  manometer van O2 cilinder controleren  nog bruikbare O2 berekenen  zie verder medisch rekenen
  • 42. 2.7Verpleegkundige aspecten bij het toedienen van zuurstof 2.7.9 Zorgen ter hoogte van hulpmiddelen tijdens de zorgen van het aangezicht:  Vernieuwen,reinigen hulpmiddel?, doorgankelijkheid neusbril…
  • 43. Oefening Een patiënt mag gedurende de nacht 1 liter zuurstof per minuut krijgen. Er is een zuurstofcilinder van 10 liter waarvan de manometer op 135 bar staat. Ze gaat naar bed om 22u en staat de volgende ochtend pas op om 10u.  Hoeveel liter zuurstof zit dan nog in de fles?  Wat is de stand (in bar/atmos)op de manometer om 10u?
  • 44. Inhoud 2.1 Eigenschappen van zuurstof 2.2 Gevaren van zuurstof 2.3 Indicaties voor het toedienen van normobare zuurstof 2.4 Zuurstofbronnen 2.5 Zuurstoftoedieningsmethoden 2.6 Bevochtiging 2.7 Verpleegkundig aspecten bij toediening van zuurstof 2.8 Hyperbare zuurstoftherapie
  • 45. 2.8 Hyperbare zuurstof ■ Medische behandeling waarbij patiënten, in een ruimte met verhoogde omgevingsdruk, 100 % zuivere zuurstof inademen. ■ Sneller herstel van bepaalde aandoeningen en sommige infecties worden tegengegaan ■ Tijdens de behandeling wordt de druk in de druktank (= caisson) tot maximaal 2,8 bar verhoogd (normale omgevingsdruk is 1 bar). Deze druk is vergelijkbaar met een druk die heerst op een diepte van 18 meter onder water. http://youtu.be/eIarRIZlpiU