2. Verbindingswoorden
Gebruik
Met een verbindingswoord verbind je twee losse zinnen of
zinsdelen (stukken zin) aan elkaar.
- Zij gaat naar huis. Zij is ziek. → Zij is ziek, dus zij gaat naar huis.
She is going home. She is ill. → She is ill, so she is going home.
Wordt gebruikt om een andere betekenis aan de zin te
geven; de zinnen kunnen als losse zinnen voorkomen, maar
hebben dan niet dezelfde betekenis als in een
samengestelde zin.
– Je gaat nu weg. Ik bel de politie. → Of je gaat nu weg, of ik bel de politie.
You leave now. I will call the police. → Either you leave now, or I will call the police.
3. Verbindingswoorden
Delen van zinnen met elkaar verbinden
Om de volgende oorzaken aan te geven:
Aaneenschakeling
Een keuze of mogelijkheid
Een tegenstelling
Een tijdsvolgorde
Een reden of verklaring
Een voorwaarde
Een voorbeeld aangeven
4. Samengestelde zin
Twee zinnen die met elkaar verbonden zijn door een verbindingswoord
noem je een samengestelde zin.
Er zijn twee soorten samengestelde zinnen:
twee (of meer) hoofdzinnen: de twee verbonden zinnen zijn allebei
belangrijk om de boodschap over te brengen; je kunt er niet één weglaten
– I bought a magazine, but I didn't read it.
een hoofdzin en een bijzin (of bijzinnen): de hoofdzin bevat de belangrijkste
boodschap, de bijzin(nen) kun je weglaten zonder dat de betekenis van de
hoofdzin verandert:
– 'Where are Susan and Dave?' 'They went home after they had finished their ice cream.'
→ 'Where are Susan and Dave?' 'They went home.'
5. Verschillende soorten verbindingswoorden
Nevenschikkend en onderschikkend
– Een verbindingswoord gebruikt bij twee hoofdzinnen noem je een
nevenschikkend verbindingswoord.
– Een verbindingswoord gebruikt bij een hoofdzin en bijzin(nen) noem je een
onderschikkend verbindingswoord.
6. Verschillende soorten verbindingswoorden
Voegwoordelijke bijwoorden
Deze woorden 'koppelen' zinnen aan elkaar → de twee losse
zinnen blijven bestaan, maar door aan één van de twee zinnen
een voegwoordelijk bijwoord toe te voegen wordt het duidelijk
dat de twee zinnen bij elkaar horen.
Geven een volgorde van tijd of een voorbeeld aan.
– I have a lot to do. First, I will do my homework.
– My dog really likes to swim. For instance, last week he jumped from the boat into
the lake.
7. Vorm en betekenis
Nevenschikkend
Voorbeeld
and
en
We were tired and hungry.
both ... and ...
zowel ... als
The project he handed in was
both creative and well
written.
neither ... nor ...
noch ... noch
Neither Sheldon or Jim like
pizza.
or
of
We can go this way or the
other.
either ... or ...
Aaneenschakeling
Nederlands
of ... of ....
We can either eat now or
after the show.
maar
You can invite Keith for the
party but please don't invite
that friend of his
Keuze of mogelijkheid
Tegenstelling
but
10. Vorm en betekenis
Onderschikkend
Voegwoordelijke bijwoorden
Nederlands
Voorbeeld
after
nadat
After she had finished reading
her book, she fell asleep.
as soon as
zodra
As soon as I'm home, I will go to
bed.
as
terwijl
As she walked out the door, she
heard the telephone ring.
before
voordat
Before he could reach the door,
she quickly closed it.
since
sinds
I have been very busy since I
came back from holiday.
until
totdat
Once she starts talking she won't
stop until you tell her to.
when
wanneer, toen
You can remove the tape when
the paint is dry.
while
terwijl
While she was sleeping, he drew
a moustache on her face.
Tijdsvolgorde
11. Vorm en betekenis
Onderschikkend
Voegwoordelijke
bijwoorden
Nederlands
first (of all)
ten eerste
next
vervolgens
secondly
ten tweede
then
toen
Tijdsvolgorde
Voorbeeld
He has a lot of
things to do. First,
he has to clean up
his living room.
In London we first
went to the Tower of
London. Next, we
walked over the
London Bridge.
I don't want to go
out. First of all, I
think it's too cold.
Secondly, it is
raining.
First we went to see
the crown jewels.
Then, we visited the
Bloody Tower.
12. Vorm en betekenis
Onderschikkend
Voegwoordelijke
bijwoorden
Nederlands
for example
bijvoorbeeld
for instance
bijvoorbeeld
Voorbeeld
Voorbeeld
I can play a few
instruments. For
example, I can play the
guitar and the piano.
I love holiday traditions.
For instance, we
decorate the Christmas
tree together.
13. Plaats in de zin en interpunctie
Plaats in de zin
– Een nevenschikkend voegwoord staat tussen de hoofdzinnen in.
– Een nevenschikkend voegwoord staat vóór de bijzin. De bijzin kan achter of vóór
de hoofdzin staan.
– Een voegwoordelijk bijwoord staat aan het begin van de zin.
14. Plaats in de zin en interpunctie
Komma's
Wanneer je een nevenschikkend voegwoord gebruikt, staat er
een komma vóór het voegwoord:
– Jane decided she wanted to go on holiday to France, and David decided he wanted
to go to Germany.
Dit hoeft niet wanneer de zin ná het voegwoord heel kort is:
– Jane ordered pizza and David ordered sushi.