2. Ik vreesde dat ik weer zou flauwvallen, dus ik probeerde me recht te houden. Ik kon niet geloven dat hij hier echt stond. Ik sloot even mijn ogen en deed ze vervolgens weer open.
3. Hij was weg, ik zag hem niet meer. Ik keek eventjes naar de grond en bedacht me of ik nu echt gek was.
4. Toen ik weer omhoog keek, sprong ik angstig achteruit. Hij stond er weer. IK kon mij eigen ogen niet geloven.
5. “Kunnen we praten?” Vroeg hij vervolgens. Antwoorden was onmogelijk. Ik stond aan de grond genageld en kon niet meer bewegen.
6. Ik zag zijn armen achter zijn rug gaan om iets te pakken…