Inauguration Martin Pastoors - Applied Professorship Marine Policy, 20091117
Oratie Martin Pastoors 20091117
1. | 1
De Kennismakelaar Op Zee Show
Inaugurele rede uitgesproken door Martin Pastoors op 17 November 2009 ter gelegenheid
van de benoeming tot Buitengewoon lector Marine Policy bij de opleiding Kust en Zee
Management, Hogeschool Van Hall Larenstein te Leeuwarden.
Mijnheer de Rector, collega’s, studenten, familieleden, vrienden en overige toehoorders. Van
harte welkom bij de Kennismakelaar op Zee Show. Ik wil graag beginnen met een kort
filmpje. De Stratemaker op zee show1 werd uitgezonden op de Nederlandse televisie in het
begin van de jaren zeventig. Ik was toen een jaar of acht en genoot van de verrassende en
soms tegendraadse onderwerpen. Het feit dat het filmpje niet echt op zee werd opgenomen –
het lijkt toch vooral op een meer - heeft mij nooit gestoord. Maar ik moest er wel gelijk aan
denken toen ik begon aan deze rede.
Een tweede inspiratie voor de titel van mijn inauguratie is een opinie-stuk van onze collega
Fred Kistenkas van Alterra, Wageningen in de Volkskrant van 1 november 2008. Uit de titel
“De ruimtelijke ordening op zee show” blijkt dat de stratenmaker ook op hem indruk heeft
gemaakt. De Noordzee heeft een oppervlakte van ongeveer 575 duizend vierkante kilometer.
Het Nederlands deel is ongeveer 10% daarvan. Dat is toch nog ruim anderhalf keer het
landoppervlak van Nederland. In het artikel laat hij zien dat steeds meer activiteiten van het
land worden verplaatst naar de zee. Om die reden zouden we ook de ruimtelijke ordening
technieken van het land op zee moeten gaan gebruiken.
Als zelfbenoemd “kennismakelaar op zee” ben ik in zekere zin de opvolger van de stratemaker
op zee. Het is ook een zelfbedacht beroep. En ik hoop ook dat het verrassend en misschien
ook wel wat tegendraads zal zijn. Maar het is toch vooral een manier om te laten zien hoe ik
de kennis over de zee en haar gebruik bruikbaar wil kunnen maken samen met betrokkenen en
beleidsmakers van de zee.
Laten we een gedachte-experiment doen. Stel je voor dat je over de zee vliegt en dat je er een
opstel over moet schrijven. Wat zie je dan? Zie je vooral de uitgestrektheid van de zee?
Slechts af en toe onderbroken door een schip, een bootplatform of – sinds kort – een
windmolen? Of zie je misschien, als je wat lager vliegt, een paar bruinvissen die door het
water springen? Zie je de vissers die bezig zijn om vangst te verwerken? Of zie je juist
diezelfde vissers die het onbruikbaar deel van hun vangst als discards overboord zetten? Hoe
dan ook: verder dan het zee-oppervlak kun je niet kijken. En dat is vanuit de mens gezien een
belangrijk kenmerk van de zee. Voor mensen is de zee ver weg omdat je er niet makkelijk
kunt komen. Een windmolen op het land heeft een veel directer effect op de beleving van
mensen dan een windmolen die 30 km uit de kust staat. Nog sterker geldt dat voor de
natuurbeleving. Als ik een wandeling maak in de omgeving van ons huis kan ik de natuur
1
Intro van Stratemaker op zee show :
“Lieve tante Greetje vraagt altijd aan mij / Wat wil je later worden in de maatschappij / Wordt je later
dokter, wordt je dominee / Tante lieve tante ik heb geen idee / Nachtwaker nee, haringkaker nee / Maar
stratemaker, ja stratemaker, ja stratemaker op zee” http://www.youtube.com/watch?v=CMG4YFPMIoA
2. 2 |
direct ervaren en waarnemen. Maar de onderwaterfauna van de zee kan nog zo mooi en
bijzonder zijn, toch is het voor velen alleen bereikbaar via natuurfilms of verhalen van
anderen.
Toch is de zee een belangrijk deel van onze planeet. En een deel dat zeker nu aandacht
behoeft.
Het oppervlak van aarde bestaat voor ruim 70% uit water. “Hoe ongepast om deze planeet
Aarde te noemen terwijl het toch duidelijk Oceaan is”2, zei de auteur Arthur Clarke daarover.
De leeropdracht voor dit lectoraat gaat over het beleid op de zee. Omdat het een internationaal
werkveld is – want de zee is immers internationaal – hebben we het lectoraat “Marine Policy”
genoemd. Het is nauw gekoppeld aan het nieuwe Wageningen Centre for Marine Policy dat
ook hier is gevestigd en waar verschillende onderzoeksgroepen van “Wageningen”
samenwerken op Mariene vraagstukken. Die naam volgt min of meer uit de bestuurskundige
literatuur. Het is ook de naam van een toonaangevend wetenschappelijk tijdschrift over dit
onderwerp. Maar recent is over de term “Marine Policy” een aardige discussie ontstaan. De
Europese commissie heeft namelijk in 2006 een discussiestuk gepubliceerd onder de titel
“Groenboek: naar een toekomstig maritiem beleid voor de Unie”. Daar wordt voor het eerst
een duidelijk onderscheid gemaakt tussen marien en maritiem. Marien staat dan voor alles wat
met het zee-ecosysteem te maken heeft, terwijl maritiem staat voor het menselijk gebruik:
varen, vissen, boren, windturbines, toerisme etc. Ik ga vooralsnog niet mee in die opdeling.
Voor mij staat zeebeleid of Marine Policy zowel voor het ecosysteem als voor het menselijk
gebruik van dat systeem.
Ik hier graag ingaan op een viertal vragen die de verband houden met het lectoraat Marine
Policy.
1) Ten eerste wil ik het hebben over het “waarom”: wat is de aanleiding van de
toenemende aandacht voor het gebruik van de zee.
2) Ten tweede wil ik het hebben over de “wie”. Wie zijn de spelers en hoe zit het
met de autoriteit. Wie neemt de beslissingen? Hoe spelen daar de complexe
relaties tussen bijvoorbeeld de Europese Unie, de lidstaten, de regio’s en de
betrokkenen een rol?
3) Ten derde wil ik ingaan op het “wat” en “hoe” en daarbij met name kijken naar
de toepassing van kennis bij het nemen van beslissingen over het gebruik van de
zee.
4) En ten vierde en tot slot wil ik ingaan op de betekenis van al deze aspecten voor
de opleiding als Kust en Zee Management en voor het nieuwe lectoraat.
Uiteindelijk is mijn ambitie om als “kennismakelaar op zee” kennis en praktijk met elkaar te
verbinden. Want mijn stelling is dat beleidsrelevante kennis alleen in samenspraak met
actoren kan worden ontwikkeld en betekenis kan worden gegeven.
Het “waarom”: wat is de aanleiding van de toenemende aandacht voor het gebruik van
de zee.
De zee werd van oudsher al gezien als een vrije ruimte. In 1609 schreef Hugo de Groot over
de vrij te bevaren zee in zijn beroemde boek Mare Liberum. Het was een spraakmakend werk
in een tijd van piraten en zeerovers. Een thema trouwens onlangs weer een bijzondere
betekenis heeft gekregen door de piraterij in de Indische Oceaan. Maar eigenlijk ging zijn
boek niet zozeer over een vrije zee. Het was een betoog dat de Nederlandse handel niet
belemmerd mocht worden door de Portugezen die op dat moment de macht hadden
overgenomen in delen van het toenmalige Indië.
2
“how inappropriate to call this planet Earth when it is quite clearly Ocean”
3. | 3
Toch heeft het beeld van een vrije zee lang bestaan. Voor de tweede wereldoorlog werd alleen
de eerste 3 mijl van de kustzone gerekend tot het territoriale gebied. Alles wat verder uit de
kust lag gold als de vrije zee. Na de tweede wereldoorlog werden steeds meer claims gelegd
op de zee. Eerst door de kustzone uit te breiden van 3 naar 12 mijl. Maar de belangrijkste
doorbraak was de Conventie van de Verenigde Naties over zeerechtverdrag in 19823. In die
conventie werd geregeld dat de kuststaten gebruik konden maken van de natuurlijke
hulpbronnen in de 200 mijl voor hun kust: vis, olie, gas, grind enz. Dat betekende dat
ongeveer 10% van het zee-oppervlak onder de verantwoordelijkheid van de kuststaten kwam
te vallen. Dat betekende dat 90% nog gold als vrije zee. Maar ook daar vindt nog wel eens
discussie over plaats.
Een voorbeeld. In augustus 2007 zijn twee bemande Russische mini-onderzeeërs ter hoogte
van de geografische Noordpool afgedaald naar de bodem van de Noordelijke IJszee. Op meer
dan vier kilometer onder het ijs hebben ze daar de Russische vlag geplant.
4
Daarmee legt Rusland een claim op het eigendom van de Noordelijke IJszee en de
veronderstelde olie- en gasreserves in de bodem. Door de klimaatsverandering en het
smeltende poolijs kan de winning van deze reserves in de toekomst technisch mogelijk
worden.
De basis van de Russische claim is de geologische samenstelling van de zogenaamde
Lomonosov Rug, een onderzeese bergrug die grofweg loopt tussen Groenland en Siberië. Als
uit bodemmonsters van de Lomonosov Rug zou blijken dat de samenstelling van die bodem
grote gelijkenis heeft met de bodem van het Russische continentaal plat, dan kan dat als
argument worden gebruikt voor Russische gebiedsclaim. Dus wat volgt: veel geologisch
onderzoek naar de samenstelling van de bodem en naar de geschiedenis van die
bodemontwikkeling. Onderzoek dat onder zware politieke druk plaatsvindt en waar het niet
mee zal vallen om onafhankelijk te blijven. Het einde van dit verhaal is nog niet bekend maar
ik verwacht dat we er spoedig van zullen horen. Want inmiddels heeft ook Groenland al een
claim neergelegd op de Noordpool en de Lomonosov Rug. De vrije zee is steeds meer een
fictie aan het worden.
Een tweede voorbeeld over vrije zee. Stel we willen een windmolen bouwen in de zee. Of een
heel stel windmolens. Windenergie is een belangrijk “nieuwe speler” op de zee. Europa en de
Europese lidstaten formuleren ambitieuze doelen over duurzame energie. Maar voor
dichtbevolkte, winderige en slechts matig zonnige landen zoals Nederland, wordt dan al snel
gekeken wordt naar de zee om die doelstelling te bereiken. Bijvoorbeeld via windparken op
3
http://www.un.org/Depts/los/convention_agreements/convention_historical_perspective.htm
4
http://werichanel.files.wordpress.com/2009/05/russian-flag-on-north-pole-seabed.jpg
4. 4 |
zee, via getijdencentrales of via “Blue energy” centrales bij zoet-zout overgangen. Maar hoe
verhoudt dat zich tot al bestaande activiteiten als scheepvaart en visserij? De zee steeds wordt
steeds verder verkaveld. Want op plekken waar windmolens worden geplaatst kun je niet meer
met boten varen. Langzaam maar zeker wordt de zee een uitbreiding van het land. En dat
vraagt om gerichte aandacht en nieuwe oplossingen.
En dus zeggen we: “het wordt steeds drukker op de zee”. Daarbij wordt losjes verwezen naar
het huidige gebruik en vooral naar de nieuwe claims. Maar wat kunnen we zeggen over het
huidige gebruik van bijvoorbeeld de Noordzee? Ik beperk me hier voornamelijk tot de trends
op het Nederlandse deel van het Continentaal Plat:
• De Noordzee is met ongeveer 260.000 scheepsbewegingen per jaar één van de drukst
bevaren zeeën ter wereld. De directe economische waarde van de zeescheepvaart (havens
en overslag) in Nederland was ongeveer 2,5 miljard Euro in 2004. Voor het ruimtelijk
gebruik van de zee is vooral van belang dat er discussie is over de verbreding van de
veiligheidszones rond de scheepvaartroutes van 2 naar 10 mijl. Dat zou een behoorlijke
toename van het ruimtebeslag door de scheepvaart zijn.
5
• Windenergie op zee neemt toe. Het Nederlandse streefgetal is 6000 MW windenergie op
de Noordzee in 2020. Dat komt overeen met een ruimtelijke claim van ongeveer 1000
km2, dus zo’n 2% van het totale oppervlak van het NCP. Door de toenemende
windenergie op zee is ook behoefte aan meer elektriciteitskabels of verdeelstations op
zee.
• De ontwikkelingen ten aanzien van visserij zijn nog niet heel duidelijk? Het is duidelijk
dat er veel veranderingen zijn geweest in de visserij in de afgelopen 10 jaar. De visserij-
inspanning – het aantal dagen dat schepen aan het vissen zijn – is afgenomen. De vloot is
ook in omvang afgenomen. Er is geen specifieke ruimte-claim voor de visserij. Naar mijn
inschatting zal met de duurzaamheid van de visserij steeds meer centraal staan. Dus een
relatief lage visserij-intensiteit en meer gericht op kwaliteitsproducten.
• Het ruimte-gebruik voor defensie blijft waarschijnlijk gelijk (7% van het NCP). En er zal
mogelijk CO2 opslag plaatsvinden in de bodem van de Noordzee. De omvang daarvan is
nog moeilijk in te schatten.
5
OSPAR Draft Quality Status Report 2010.
http://www.ospar.org/content/content.asp?menu=01410900000142_000000_000000
5. | 5
• Olie en gaswinning hebben nu nog talrijke locaties op de Noordzee. De verwachting is
dat de meeste velden tussen 2020-2030 zullen worden gestopt door uitputting van velden.
Er is een discussie over de uitbreiding van de veiligheidszones rond de platforms en dat
zou een groot effect hebben op de ruimteclaims.
6
• Zandwinning neemt toe. Nederland wint het meeste zeezand van de landen rond de
Noordzee, ruim 25 miljoen m3 per jaar, ongeveer de helft van de totale jaarlijkse
Nederlandse zandbehoefte. Het wordt gebruikt voor kustsuppletie en als ophoogzand op
land. De aanleg van de Tweede Maasvlakte en de plannen van de Deltacommissie zullen
waarschijnlijk leiden tot een nog veel grootschaliger winning van zeezand
7
6
Source: Clarkson Research Services Limited for oil and gas installations, windfarm data from OSPAR.
Reproduced in EFEPO North Sea Atlas, August 2009.
7
OSPAR Draft Quality Status Report 2010.
http://www.ospar.org/content/content.asp?menu=01410900000142_000000_000000
6. 6 |
• Beschermde natuurgebieden op zee worden ontwikkeld in het kader van de Europese
Natura 2000 wetgeving. Voor het Nederlandse Continentaal plat komt dat neer op
ongeveer 10 000 km2 (17% van het totale oppervlak). De maatregelen die in de
beschermde natuurgebieden gaan gelden zijn nog niet vastgesteld en nog onderwerp van
besluitvorming.
Een samenvatting van de verschillende ruimte-claims op het Nederlands deel van de Noordzee
wordt gegeven in een rapport voor Verkeer en Waterstaat uit 2008. Daarin wordt een beeld
geschetst van het gebruik in 2004 en het verwachtte gebruik in 2015.
8
Beoordeling van ruimtegebruik van zee-activiteiten in 2004 en 2015 (prognose). Bewerkt naar Voet en Budding (2008).
In hun prognose zijn ze uitgegaan van grotere veiligheidszones rond de scheepvaartroutes en
rond de olie en gas installaties. Dat resulteert in een sterke toename van het ruimtegebruik
voor die activiteiten ondanks dat ze zelf niet sterk in omvang toenemen. Belangrijke nieuwe
ruimteclaims komen van de windenergie en de natuurbescherming. De visserij is niet
opgenomen in deze beoordeling omdat er geen ruimtereservering voor visserij op de Noordzee
is.
8
Voet, P. and B. Budding (2008). Verkenning van Economische en Ruimtelijke Ontwikkelingen op de
Noordzee. Royal Haskoning en Rebel Group.In opdracht van: Ministerie van Verkeer en Waterstaat, DG
Water, RWS Dienst Noordzee, RWS Waterdienst.
7. | 7
Dus de verwachting is dat de totale ruimteclaim in de komende tijd toeneemt. Sommige van
die activiteiten zullen elkaar uitsluiten (bijvoorbeeld windmolens en visserij) maar in andere
gevallen zijn combinaties denkbaar (natuurbeheer en scheepvaart). Maar de conclusie dat het
drukker gaat worden op de Noordzee lijkt gerechtvaardigd op basis van de deze informatie. En
dus is er een grotere noodzaak voor beleid en afstemming. Op naar het bestemmingsplan voor
de Noordzee van Fred Kistenkas?
Een tweede thema dat ik wil aanroeren rond beleid op zee is het vraagstuk van
autoriteit: wie neemt de beslissingen en in welk kader?
Er is een veelheid aan activiteiten op zee en al die activiteiten hebben hun specifieke regels
vanuit verschillende schaalniveaus en ook verschillende conceptuele denkrichtingen.
Globaal Europees Nationaal Regionaal
Scheepvaart
Natuurbescherming
Visserij
Kabels en leidingen
Olie en Gas
Defensie
Windenergie
Zandwinning
Toerisme
Bij de scheepvaart bijvoorbeeld ligt de autoriteit met name op het globale niveau via de
International Maritime Organization (IMO). Aan de andere kant van het spectrum staat een
sector als toerisme die in hoge mate wordt gestuurd door nationale afwegingen en regionale
invulling.
We zien ook grote ontwikkelingen zoals globalisering, individualisering en een sterkere rol
van Europa. De traditionele machtsbasis van de landen ligt daarmee onder druk. Er wordt
gezocht naar nieuwe manieren om de verantwoordelijkheden voor besluitvorming tussen
publieke en private actoren te organiseren.
Dit wordt in het Engels aangeduid met de term “governance”. In niet-engelstalige landen is
dat een lastig begrip omdat het niet te vertalen is. Volgens het Van Daele online woordenboek
is governance gelijk aan “bestuur” of “heerschappij”. Maar dat dekt toch niet de lading van het
Engelse begrip. Dus als iemand een betere Nederlandse suggestie heeft houd ik mij ten zeerste
aanbevolen.
In de literatuur worden twee soorten definities van Governance gegeven:
1. De eerste definitie is beschrijvend: hoe wordt het gedaan. Dan gaat het over het definiëren
van rollen en verantwoordelijkheden, het meten en rapporteren van voortgang en het actief
deelnemen om een kwestie op te lossen. Het gaat ook over het ontstaan van nieuwe praktijken
en arrangementen waarbinnen beleidsvorming en politieke afwegingen plaatsvinden.
2. De tweede definitie is voor-schrijvend: hoe zou het moeten worden gedaan. Bijvoorbeeld
via de zogenaamde principles of good governance zoals die zijn opgestelde door de
Wereldbank en de Europese Commissie. Belangrijke indicatoren zijn dan openheid, deelname,
verantwoording, effectiviteit, coherentie, enz.
Maar misschien is de eenvoudigste definitie van Governance wel: hoe en door wie wordt
bepaald wat de spelregels zijn en wie er mee mag spelen.
Een voorbeeld waar ik dit najaar aan heb gewerkt kan dienen als illustratie dat er qua
governance nog wel wat te optimaliseren valt. In een workshop over de Noordzee
8. 8 |
Doggersbank van september 20099 was de centrale vraag: op welke wijze kan een integrale
besluitvorming plaatsvinden over het beheer van de Doggersbank? De Doggersbank is
zandbank in het midden van de Noordzee, ongeveer 250 kilometer ten noordwesten van Den
Helder. Het is een traditionele visgrond van de Nederlandse visserij. Al vanaf de 17e eeuw
werd er door Nederlandse vissers op haring gevist en in de 20ste eeuw was de Doggersbank
een belangrijke visgrond voor de visserij op platvis en op zandspiering10.
Als we iets meer inzoomen op de actualiteit zien we dat de Europese Natura 2000 regelgeving
een belangrijke bron vormt voor de aandacht voor de Doggersbank. Die Natura 2000 richtlijn
bepaalt dat Europese lidstaten gebieden moeten aanwijzen voor bescherming. Een van de
habitats die beschermd moeten worden zijn de “permanent met zeewater van geringe diepte
overstroomde zand-banken”. Hier zou de Doggersbank aan kunnen voldoen.
Maar de Doggersbank ligt ook op grens van de exclusieve economische zones van
Denemarken, Duitsland, Nederland en Engeland. En dat maakt de vraag over de aanwijzing en
het beheer van de Doggersbank gelijk een stuk complexer. Want wie voert het beheer over dat
gebied? Wie is hier de autoriteit?
De conclusie van de workshop was dat er een gefragmenteerde aanpak is waarbij de
verschillende landen hun eigen fasering aanhouden en waarbij geen of weinig regie
plaatsvindt op de internationale afstemming in ruimte en tijd. Denemarken ziet geen reden
zien om de Doggersbank aan te melden als Natura2000 gebied omdat het volgens hun niet valt
binnen de beschrijving van een ondiepe zandbank. Duitsland heeft de aanmelding in mei 2004
gedaan en Nederland in oktober 2008. Engeland heeft nog geen aanwijzing gedaan omdat ze
nog volop bezig zijn met een inspraak-proces over de precieze grenzen van de zandbank.
Een tweede observatie is dat de rol van maatschappelijke organisaties in het
aanwijzingsbesluit sterk verschilt tussen de landen. Engeland heeft een nationale en een
internationale consultatie gedaan met maatschappelijke organisaties over de aanwijzing van de
Doggersbank. Nederland en Duitsland hebben een veel sterker overheid-gestuurde aanwijzing
uitgevoerd met slechts een kleine rol voor maatschappelijke organisaties.
Wat zegt dit nu over de autoriteit en governance van dit stukje natuurbeleid op de Noordzee?
Hoe en door wie wordt bepaald wat de spelregels zijn en wie er mee mag spelen? Dan zien we
dat deze natuurwetgeving sterk wordt bepaald vanuit een Europese
9
http://www.cmp.wur.nl/UK/workshop
10
Lindeboom, H. J., R. Witbaard, O. G. Bos and H. W. G. Meesters (2008). Gebiedsbescherming
Noordzee: Habitattypen, instandhoudingsdoelen en beheersmaatregelen. Wettelijke Onderzoekstaken
Natuur en Milieu. Wageningen: 33 p.
9. | 9
overheidsverantwoordelijkheid waarbij de wetenschappelijke onderbouwing en invulling een
grote rol speelt. Maatschappelijke organisaties worden pas in een relatief stadium betrokken
bij de besluitvorming. Maar het is ook duidelijk dat de spelregels en de spelers in de
verschillende landen op een verschillende manier worden ingevuld en dat het eindspel nog
niet is gespeeld. Want de internationale afstemming tussen deze vier landen en de vele
betrokken sectoren is nog een grote uitdaging.
Dit is nog maar een van de vele voorbeelden die er zijn over de rol van autoriteit en
governance op zee. Processen die op heel verschillende schaalniveaus spelen en waarbij de
interacties tussen die verschillende niveaus leiden tot vraagstukken over transparantie,
verantwoording en legitimiteit. Ik zie daar een grote uitdaging voor het lectoraat Marine
Policy. Enerzijds om te leren van de ontwikkelingen in het recente verleden en anderzijds om
te adviseren in de lopende processen.
De derde vraag die ik wil behandelen is naar de toepassing van kennis bij het nemen van
beslissingen over het gebruik van de zee.
Kennis is een breed concept. In het mariene domein wordt kennis veelal geassocieerd met
natuurwetenschappelijke kennis van het ecosysteem. Maar ik wil hier graag spreken over een
bredere vorm van kennis die te maken heeft met gehele proces van beleidsvorming en beheer
van de zee.
Het klassieke beeld van beleidsrelevant wetenschappelijk onderzoek is nog steeds een relatief
eenvoudig model: onderzoekers doen objectief en onafhankelijk onderzoek en doen dat zoveel
mogelijk in afzondering om beïnvloeding door betrokkenen te voorkomen. Vervolgens
rapporteren zij hun bevindingen aan de opdrachtgever. De opdrachtgever legt alle rapporten
naast elkaar en neemt een besluit. Dit klassieke model functioneert vanuit de aanname dat
onafhankelijk en objectief onderzoek de kernwaarden van wetenschappelijkheid
vertegenwoordigen en dat die kunnen worden gewaarborgd door het peer-review systeem
zoals dat ook wordt gebruikt voor wetenschappelijke publicaties.
Maar er zijn duidelijk scheuren in het wetenschappelijk bastion. De belangrijkste scheur wordt
naar mijn inzicht veroorzaakt door de neiging om de grenzen van de wetenschap op te rekken.
Wetenschappelijke uitspraken over feiten hebben een groter gewicht in de besluitvorming dan
meningen over maatschappelijke normen en waarden. Omgekeerd: als ingewikkelde politieke
keuzes kunnen worden gerepresenteerd als wetenschappelijke feiten, maakt dat de
besluitvorming gemakkelijker. Maar dat maakt ook dat een deel van de maatschappelijke en
politieke keuzes kunnen zijn verpakt in een wetenschappelijke vermomming. Dat is wat ik
bedoel met het oprekken van de grenzen van de wetenschap.
Ik zal een voorbeeld geven waar ik nauw bij betrokken ben geweest: het vaststellen van
biologische referentiepunten voor visbestanden. ICES, de Internationale Organisatie voor
Onderzoek van de Zee in Kopenhagen, geeft advies aan de Europese Commissie over
visserijbeheer. Toen in 1996 de internationale overheden de voorzorgsbenadering voor de
visserij afspraken, verplichtten zij zichzelf om dat vervolgens nader in te vullen11. Dus de
Europese Commissie vroeg aan ICES: kunnen jullie voor ons uitwerken hoe wij de
voorzorgsbenadering kunnen invullen en toepassen. Binnen ICES werd een groep
natuurwetenschappers vanuit verschillende landen bij elkaar geroepen en na veel discussies
werd in 1998 een lijst gepresenteerd met mogelijke referentiepunten: witte rook uit het
Vaticaan. In de keuze van die referentiepunten werden verschillende argumenten en modellen
gebruikt voor de verschillende vissoorten. Hoewel er vervolgens veel discussie en onenigheid
11
FAO (1995). Code of conduct for responsible fisheries, FAO.
10. 10 |
is geweest over die getalsmatige invulling van de referentiepunten, zijn ze toch overeind
gebleven als een wetenschappelijk product.
Het waren “de wetenschappers” die een oordeel hadden gegeven over wat wel of niet binnen
de voorzorgsbenadering paste. Maar hoeveel risico of voorzorg willen wij als samenleving
nemen? Om een dergelijke vraag te kunnen beantwoorden moet je maatschappelijke waarden
en normen inbouwen en dus ook een transparant en open proces organiseren. In dit geval is dit
niet gebeurd. Integendeel: het was een zeer gesloten, wetenschappelijk proces. Dit is een
typisch voorbeeld van het oprekken van de wetenschap. Want in feite is het een politieke
vraag naar de voorzorg die wij als maatschappij willen nemen in onze verhouding met de
natuurlijke leefomgeving. En daarop kunnen natuurwetenschappers wel een antwoord geven,
maar dan in de eerste plaats als betrokken burgers en niet in hun rol als
natuurwetenschappelijke experts.
In de wetenschapsociologische literatuur wordt veel geschreven over de rol van kennis in de
maatschappelijke praktijk. Kunnen we daarbij het oude, vertrouwde beeld van de
onafhankelijke wetenschapper in zijn laboratorium nog wel gebruiken? Wat mij betreft
zouden we dat beeld moeten bijstellen en realistischer moeten maken.
Ik verwijs daarbij naar de theorieën van onder andere Funtowicz en Ravetz en over wat zij
noemen “post-normal science”12. Want – zo stellen zij – zeker waar het gaat om vragen over
bijvoorbeeld gezondheid en milieu, dan zijn de feiten onzeker, de belangen groot en de
beslissingen urgent. En die onzekerheid gaat niet weg door meer onderzoek. Het traditionele
onderscheid tussen harde objectieve feiten en zachte subjectieve waarde-oordelen wordt
eigenlijk omgekeerd: we moeten harde beleidsbeslissingen nemen terwijl onze
wetenschappelijke kennis zacht zal blijven. Dat geeft ook een heel ander beeld van de rol van
onderzoek en kennis in het beleidsproces. Het gaat dan niet zozeer om de uiteindelijke inhoud
van de kennis, maar veel meer over het proces van kennisverwerving.
Kwaliteitsborging en transparantie worden dan de kernbegrippen, zodat een toetsing van de
resultaten kan plaatvinden door een veel bredere groep van “reviewers” die niet alleen bestaat
wetenschappelijke collega’s maar ook uit de betrokken stakeholders in het proces. Niet langer
de zoektocht naar “de waarheid” is leidend, maar naar een empirisch begrip van de
werkelijkheid dat in de praktijk bruikbaar is13.
Een stap verder in deze richting is de zogenaamde co-creatie van relevante kennis waarin
wetenschappers en andere maatschappelijke actoren actief samenwerken14. Dit wordt ook wel
“engaged scholarship” genoemd15. Het gaat hierbij niet om een betere vertaling van kennis
naar de praktijk. Dus het is niet dat we de kennis en inzichten beter moeten uitleggen. Want
die uitleg is te laat als de verkeerde vraag is beantwoord. Nee, het doel is juist om gezamenlijk
helder te krijgen wat de juiste vraag is en wat de weg is om die vraag te beantwoorden. We
12
Funtowicz, S. O. and J. R. Ravetz (1993). "Science for the Postnormal age." Futures 25(7): 739-755.
13
Gibbons, M., C. Limoges, H. Nowotny, S. Schwartzmann, P. Scott and M. Trow (1994). The new
production of knowledge. London, Sage.
14
Pohl, C. (2005). "Transdisciplinary collaboration in environmental research." Futures 37(10): 1159-
1178.
Mol, A. P. J. and G. Spaargaren (2006). Towards a Sociology of Environmental Flows. A New Agenda for
Twenty-First-Century Environmental Sociology.In: Governing Environmental Flows. Global Challenges
for Social Theory.(G. Spaargaren, A. P. J. Mol and F. H. Buttel, eds.). Cambridge (Mass), MIT: 39-82.
Zie ook: http://en.wikipedia.org/wiki/Co-creation
15
Hartmann, A. and G. Dewulf (2009). Bridging the gap between construction research and practice -
experience from a longitudinal research project Global Innovation for Construction Conference,
Loughborough University, September 2009.
Van de Ven, A. H. (2007). Engaged scholarship: creating knowledge for science and practice, Oxford
University Press.
11. | 11
spreken dan ook wel van een samenwerkende leeromgeving. Ook op het terrein van zeebeleid
denk ik dat we dit soort praktijken moeten gaan ontwikkelen.
Maar werkt dit nou ook? Terug naar mijn voorbeeld over visserijbeheer en visserijadvies.
Het traditionele model is dat van een wetenschappelijke machine (ICES) die elk jaar komt met
een finaal oordeel over de toestand van visbestanden en over te nemen maatregelen. Dit wordt
ook wel de “TAC- machine” 16 genoemd. Het is een bijna autonoom proces dat er op gericht is
om een politiek-wetenschappelijk product te genereren: voorspellingen ten behoeven van de
Total Allowable Catches (TACs). Maar onder de stakeholders heeft deze machine weinig
draagvlak. Want de machine genereert abstracte kennis die niet of nauwelijks verklarend is
maar die vooral uitkomsten genereert op basis van een gestandaardiseerde invoer.
Er is ook een nieuw paradigma aan het ontwikkelen in het visserij-onderzoek: dat van de
gezamelijke kennisontwikkeling. Daar stellen onderzoekers en stakeholders de vraag: wat
weten we van de zee en van de visserij? Hoe kunnen we kennis gebruiken om gezamelijke
beelden te ontwikkelen van de richting van ontwikkeling? Als je dat idee nog wat verder
doortrekt, kun je de vissersschepen die de zee bevaren zien als onderzoeksplatforms. En de
vissers kunnen zelf ook onderzoekers zijn. Dat zie ik als een mooie ontwikkeling die goed past
in de moderne samenleving. Want uiteindelijk zijn zij de gebruikers van een
gemeenschappelijk bron en zullen zij moeten laten zien dat ze daar op een duurzame manier
mee om gaan.
Ik wil ook nog even teruggaan naar de Natura 2000 richtlijnen en de rol van
wetenschappelijke kennis daarbij. In de richtlijnen van de Natura 2000 wetgeving staat dat het
aanwijzingsbesluit “uitsluitend gebaseerd moet zijn op wetenschappelijke criteria”17. Het
Europese hof heeft zelfs bepaald dat vogelrichtlijn-gebieden alleen gebaseerd mogen zijn op
ornithologische criteria en habitatrichtlijn-gebieden alleen op ecologische criteria. Ik betreur
deze ontwikkeling. Zoals ik hierboven al heb aangegeven moet kennis binnen dit type
beleidsterreinen worden beschouwd als in essentie onzeker. En ik denk dat de grens tussen
onderzoek en beleid teveel vervaagt als we alleen natuurwetenschappelijke criteria gaan
gebruiken voor de beoordeling van maatschappelijke keuzes. Arjen Buijs heeft in een recent
proefschrift van de Wageningen Universiteit heel mooi laten zien hoe de natuurbeelden van
experts een belangrijke invloed kunnen hebben op hun beleidsmatige interpretatie van
ecologische resultaten en de wenselijkheid van verschillende soorten maatregelen18.
Dit sluit volledig aan op mijn stelling dat we beleidsrelevante kennis in samenspraak met
actoren moeten ontwikkelen en betekenis geven.
Tot slot wil ik nog stilstaan bij de betekenis van het bovenstaande voor de opleiding Kust
en Zee management en voor mijn rollen als lector Marine Policy en als directeur van het
nieuwe Wageningen Centre for Marine Policy.
Ik heb laten zien hoe de zee in toenemende mate een verlengstuk aan het worden is van het
land. En ik heb nadrukkelijk de vraag gesteld naar de rol van kennis in onze moderne
maatschappij waar we beslissingen moeten nemen op basis van onzekerheid en grote
16
Holm, P. and K. N. Nielsen (2006). The TAC Machine. Policy and Knowledge in Fisheries
Management (PKFM), Final report, Annex 9 (Deliverable 15 part B). CEC 5th Framework Programme
No. Q5SR-2001-01728.
17
EC (2007). Guidelines for the establishment of the Natura 2000 network in the marine environment.
Application of the Habitats and Birds Directives. Unnumbered document.
18
Buijs, A. (2009). Public Natures: Social Representations of Nature and Local Practices, Wageningen
University. Proefschrift.
12. 12 |
belangen. Hoe verhouden wij ons ten opzichte van de snelle veranderingen in de
doelstellingen en werkwijze rond het beheer van de zee? Hoe stemmen we de verschillende
vormen van beheer op elkaar af? En hoe zorgen we voor bescherming van het mariene milieu
en ecosysteem terwijl we als samenleving ook afhankelijk zijn van economische activiteiten
op de zee?
Ik zie drie belangrijke thema’s voor zowel de opleiding Kust en Zee management als voor het
Lectoraat Marine Policy:
1) Het eerste thema is interactieve kennisontwikkeling.
Onderzoek en praktijk over verschillende vormen van co-creatie, kenniskringen
en communities of practice. Hoe kunnen we dat in de praktijk toepasbaar maken?
En wat kunnen we leren van andere velden waar dit al gebeurt ? Denk daarbij ook
aan een effectief gebruik van moderne netwerk technieken zoals LinkedIn,
Skype, Blogger en Twitter.
2) The tweede thema is transdisciplinaire samenwerking.
Het is duidelijk dat de aanpak van mariene en maritieme vraagstukken een brede
invalshoek vereist. De uitdaging ligt in het zorgen voor een effectieve
communicatie en integratie van de verschillende onderzoeksdisciplines en
domeinen.
3) En het derde thema is Governance in de praktijk
Daar ligt de nadruk op procesmanagement en stakeholder participatie. Hoe
organiseren we de transparante besluitvorming met draagvlak bij de sectoren en
maatschappelijke organisaties.
Op die punten wil ik als “kennismakelaar op zee” kennis en beleid met elkaar te verbinden. En
de onderwerpen zijn legio. Ik noem een paar voorbeelden:
• Besluitvorming en participatie rond de Doggersbank
• Resultaat-gericht beheer in het nieuwe visserijbeleid
• Afstemming van de Kaderrichtlijn Marien, Natura 2000, Visserijbeleid en
Integraal Maritiem Beleid.
• Inpassing van windenergie op zee
• Ruimtelijke planning op zee
• Kennisontwikkeling en beleid op de Waddenzee
In al die gevallen is mijn stelling dat beleidsrelevante kennis in samenspraak met actoren en
praktijk ontwikkeld moet worde. Daar zie ik mijn rol van de lector Marine Policy en daar zie
ik ook veel synergie met het lectoraat Marine Ecosystems Management van Martin Baptist. En
ik denk dat de studenten van Kust en Zeemanagement van Van Hall Larenstein een prachtige
bijdrage kunnen leveren. Want de nadruk in de toekomst ligt niet op een vorm van kennis die
steeds meer los komt te staan van de maatschappij. De nadruk in de toekomst ligt op
samenwerking, vaardigheden, communicatie en transparantie. En dat zijn nou net de punten
waar de studenten van Kust en Zeemanagement ijzersterk in zijn.
-----
Tot slot van deze rede wil ik een aantal mensen bedanken. Om te beginnen mijn vrouw, Pina.
En dat is best ingewikkeld. Want ik weet heel goed dat je een hekel hebt aan dankwoorden
waarin mannen hun vrouw bedanken omdat ze àltijd voor hem klaarstond als dat nodig was en
die daarmee een ongelijkheid in de samenleving in stand houden. Wij spraken af dat we de
zorgtaken samen zouden delen. Maar in de jaren dat ik veel op reis was voor het RIVO en de
jaren waarin ik voor ICES werkte in Kopenhagen is dat lang niet altijd gelukt. Ik sta bij je in
het krijt. Maar ik dank je dat je mij dit voorschot hebt gegeven. En natuurlijk wil ik je ook
bedanken voor je commentaar op de eerste versie van deze rede.
13. | 13
We hebben samen drie prachtige dochters Jona, Hedwig en Dorien die mooie mensen zijn en
worden. Mijn moeder en mijn oma wil ik bedanken voor het grenzeloze vertrouwen dat ze
altijd in mij hebben gehad en voor de manier waarop ze laten zien hoe je met hele simpele
dingen een goed mens kunt zijn.
Martin Scholten, directeur van IMARES, wil ik bedanken voor zijn stimulans en inspiratie. Je
hebt me een groot gevoel van ruimte en kansen gegeven waar ik heel dankbaar voor ben. De
collega’s van IMARES wil ik bedanken voor het hechte team dat we daar vormden en voor de
sfeer van gedrevenheid en openheid. Speciaal wil ik daarbij nog noemen Adriaan Rijnsdorp
die mij vanaf het begin van mijn carriere heeft gecoached, Frans van Beek met wie ik soms
felle discussies had over de ICES adviezen maar met wie ik ook kon genieten van een goed
glas wijn, Mark Dickey-Collas, met wie ik mijn eerste ICES werkgroep deelde en die
sindsdien toch een beetje mijn ICES buddy was en Luc van Hoof met wie ik al van oudsher
een multidisciplinair tandem vorm.
Angelique Kuiper, coördinator van de opleiding Kust en Zeemanagement wil ik bedanken
voor de tomeloze inzet in de organisatie van deze dag. Het is vaak erg lastig voor je geweest
als ik weer eens te laat was met het inleveren van een tekst of een idee. Maar je sloeg je daar
met ogenschijnlijk groot gemak doorheen. David Goldsborough wil ik bedanken voor de vele
ideeën en contacten die hij me aan de hand heeft gedaan in de ontwikkeling van het Centre for
Marine Policy. We passen goed bij elkaar zowel qua ideeën en kapsel.
Mijn dank gaat ook uit naar de studenten van Kust en Zee Management die hebben geholpen
door interviews en filmpjes te maken, de afgestudeerden die in het panel hebben gezeten en
alle andere studenten en medewerkers die een bijdrage hebben geleverd aan deze dag. Allen
dank hiervoor.
Tot besluit wil ik nog heel even terugkeren de stratemaker op zee show. Het tv programma
van toen week af van de gebaande paden. Sterker nog; er werd een pad op de zee gebaand. En
eigenlijk is dat wat ik met jullie, de studenten van Kust en Zee Management zou willen doen:
begaanbare ‘paden’ aanleggen waarover een effectief en breed gedragen
besluitvormingsproces kan plaatsvinden. Eigelijk zo gek nog niet, straten maken op zee.
Ik heb gezegd.