1. Samenvatting Natuur Blok 2 groep 8.
2.1 Overwinteren.
o Mensen dragen in de winter warme kleren. Dieren kunnen op
verschillende manieren de winter doorkomen.
1. dikke vacht,daardoor kunnen ze in hun eigen woongebied
blijven ( reeën, hazen en vossen ).
2. veel vogels trekken weg naar warmere gebieden, waar nog
voldoende voedsel te vinden is ( ooievaar, zwaluw ).
3. het houden van een winterslaap, ze teren op hun in de zomer
aangelegde vetlaag; ze gebruiken maar weinig energie en hun
temperatuur is laag, hun hartslag en ademhaling gaan heel
langzaam ( kikkers, padden,egels , vleermuizen).
4. het houden van een winterrust ; ze slapen veel en hebben
daarom weinig voedsel nodig ( eekhoorns ).
o Planten en bomen laten in de herfst hun bladeren vallen i.v.m.
gevaar voor uitdrogen en bevriezen.
o Een- en tweejarige planten sterven bovengronds af, maar lopen in
de lente weer snel uit doordat er reservevoedsel in hun bol, knol of
wortelstok zit.
o Veel planten overwinteren als zaad. Zaad bevriest bijna nooit,
omdat er vaak vet in zit en het een beschermend laagje heeft.
2.2 Dieren op reis.
o Dieren zijn vaak opreis. Ze zwerven rond, meestal op zoek naar
voedsel. Of op zoek naar een mannetje of vrouwtje. Je spreekt pas
van “trek” als alle dieren van één soort op weg gaan en als dat
regelmatig gebeurt bijv. iedere herfst.
o Waarom gaan dieren trekken ?
1. Op zoek naar warmte en voedsel ( atalanta, noordse stern,
sommige vleermuizen, zebra ).
2. Om zich voort te planten ( walvissen, zalmen,
zeeschildpadden, palingen ).
3. Overbevolking in “eigen”gebied ( lemmingen in Scandinavië,
treksprinkhanen in Afrika, jonge dieren die een eigen territorium
moeten gaan zoeken )
4. Doordat het leefgebied dreigt te verdwijnen moeten de
mensen de dieren vaak een handje helpen bijv. door het
aanleggen van wildviaducten en tunnels ( edelherten, reeën,
wilde zwijnen, dassen, vossen en andere kleine dieren ).
2.3 Vogeltrek.
2. o Er worden wereldwijd veel gegevens verzameld over de vogeltrek.
Daardoor zijn nu alle overwinter- en broedgebieden van de
verschillende vogelsoorten bekend en de routes, de rustplaatsen
en de snelheid waarmee vogels trekken. Met behulp van radar
kunnen grote zwermen vogels doorgegeven worden aan het
luchtverkeer. Botsingen tussen vogels en vliegtuigen zijn voor
beide levensgevaarlijk !
o Vogelsoorten kun je verdelen in een aantal groepen:
1. Standvogels: blijven het hele jaar in hetzelfde gebied ( bosuil,
huismus, koolmees).
2. Trekvogels: trekken voor de winter naar het zuiden ( zwaluw,
koekoek, ooievaar ).
3. Wintergasten: hebben in noordelijke landen hun
broedgebied,overwinteren in landen met een zachter klimaat
bijv. in Nederland ( allerlei soorten ganzen en eenden ).
4. Zomergasten: ze komen alleen naar Nederland om te
broeden ( karekiet, boerenzwaluw, boomvalk, visdiefje )
5. Vogels die je het hele jaar in Nederland ziet ( spreeuwen en
roodborsten ).
6. Doortrekkers: vogels die over Nederland naar het zuiden
vliegen ( kraanvogels, jan-van-gents, visarend ).
7. Invasievogels: deze vogels komen plotseling en in grote
aantallen ( notenkrakers en pestvogels ).
o Vogels “weten” door een aangeboren richtingsgevoel
waar ze naar
naartoe moeten. Maar ze oriënteren zich ook op de stand van de
sterren en de zon. Vogels vliegen niet graag over grote water-
vlaktes. Ze trekken langs de kust en waar de zee het smalst is steken
ze over. Als je graag vogels wilt bekijken, moet je op een duintop
of op een dijk gaan staan.
o Er zijn onderweg veel gevaren voor de trekvogels:
1. Minder rust- en natuurgebieden dan vroeger.
2. Veel botsingen met hoge gebouwen en andere obstakels.
3. De vogeljacht in landen rond de Middellandse zee.
o Er zijn in Europa verschillende organisaties die
allerlei acties voe-
ren om de trekvogels te beschermen. Ze werken samen in “Bird
Life International “.