Unlocking the Power of ChatGPT and AI in Testing - A Real-World Look, present...
libienrcnext
1. nrc·next
Maandag 9 mei 201120G Zin nrc·next
Maandag 9 mei 2011 ZinG 21
Door Barbara Hinnen
De man die ik op televisie zag, lijkt in
niets op de man die mij als tienjarige
in de straten van Tripoli vanaf zijn
tank toewuifde. Kolonel Moammar
Gaddafi was indertijd een knappe
verschijning. Niks bedoeïenenge-
waad, nog geen pafferig gezicht. De
leider van de Libische Jamahiriya, ali-
as volksrepubliek, draagt op die dag
in de zomer van 1977 een donker-
groen uniform.
Eerder die zomer lopen wij onder
het geraas van de vliegtuigmotoren
het ijzeren trapje af, de wind is warm,
nee, bijna heet. Vreemd. Ik zie men-
sen in witte, lakenachtige gewaden,
mannen in bijna doorschijnende
broeken met een kruis tot op hun
knieën. „Dat is om Allah in op te van-
gen, als die ooit nog uit een man ge-
boren wordt”, zegt mijn stiefvader.
Ons nieuwe huis ligt in een buiten-
wijk van Tripoli. Mijn ouders hebben
mij en mijn zusje van zeven enthousi-
ast gemaakt voor de verhuizing, door
ons te vertellen over de zon en zwem-
men in zee. Ik zie de Middellandse
Zee schitteren als ik op de hoek van de
straat sta, zo’n vijfhonderd meter ver-
derop. We staan voor een felblauwe,
ijzeren poort, geflankeerd door zand-
gele muren met een grove korrel-
structuur. Door het versierde metsel-
werk piepen duizend paarse bloe-
metjes. „Dat is een bougainvillea-
bloem”, zegt mijn moeder. In de tuin
staat een sinaasappelboom. Het ruikt
kruidig.
Het is zomer, de school is nog niet
begonnen. Maar het is leuk hier, en
lekker warm, houd ik mezelf dapper
voor. Kom op, ga de straat op, kijken
wat er te beleven valt. Voorzichtig
loop ik langs de ommuurde huizen in
de straat, ga de hoek om. Bomen geu-
ren naar verbrande dennenaalden, de
wind laat zeezout achter op mijn ge-
zicht. Een paar jongetjes en een man
met een rond wit mutsje kijken me
verbaasd aan. Dan beginnen de jon-
gens te joelen, de man kijkt mij vijan-
dig aan. Ik verroer me niet. De jon-
gens pakken stenen van de straat en
beginnen ermee te gooien. Ik maak
me uit de voeten.
Trillend trek ik me terug op mijn
kamer. Tranen die ik verberg voor
mijn ouders, het is tenslotte leuk om
Verlangen naar kaas in het land van Gaddafi
Hoe een Nederlands kind in Tripoli over de alleenheerser probeert te praten: ‘That’s dangerous’
ᮣ Als kind van een expat
kennismaken met de
dictatuur van Gaddafi.
ᮣ Dat deed Barbara Hinnen op
haar tiende. Herinneringen
aan een jeugd in Libië.
Voor een man van vijftig zie ik er
toch aardig uit. Een paar keer per
jaar ga ik nog uit in een Amster-
damse gayclub die alleen op zon-
dagavond open is.
Elke keer weer heb ik sjans van
vooral jonge jongens. Vergelijkin-
gen met George Clooney en Ri-
chard Gere strelen m’n ego.
Die avond was het weer zover:
heb met een jongen gesproken,
die daarvoor erg naar me keek. Hij
werd vergezeld door een vriend.
De tent ging dicht en buiten ge-
komen bleef ik nog even met de
twee hangen. De jongen zei: „Ik
zal je m’n telefoonnummer ge-
ven.” Waarop de vriend: „Dan
kunnen jullie het meteen over de
prijs hebben.”
Jan Gort
ⅷᮣ Ook een ikje maken? Mail
maximaal 120 woorden
naar ik@nrc.nl
ᮣ ik@nrc.nl
ᮣ naema
Collectieve schuld?
Toen een paar weken geleden
een gek in het wilde weg op
mensen begon te schieten in een
winkelcentrum in Alphen aan den
Rijn, dacht ik: „O jee, als het maar
geen moslim is. Want dan hebben
zij het weer gedaan.” Eigenlijk
een vreemde gedachte. Stel dat het
wel een moslim was geweest.
Beetje vreemd om dan alle mos-
lims erop aan te kijken. Zij kun-
nen er toch niets aan doen? Zij
hebben er in fei-
te geen bal mee
te maken!
Deze neiging
om de hele groep
de schuld te ge-
ven als één of en-
kele personen
die deel uitma-
ken van die
groep iets rottigs
gedaan hebben,
komt ontzettend
veel voor. Er is ook een naam voor:
collectieve schuld.
Een paar voorbeelden. De Euro-
peanen krijgen vaak de schuld van
de kolonisatie. Maar bijna geen
enkele nu levende Europeaan
heeft er ooit ook maar iets mee te
maken gehad. Ze zijn immers ge-
boren en opgegroeid in het post-
koloniale tijdperk.
Als het Nederlands elftal tegen
het Duitse nationale voetbalelftal
moet spelen, worden er steevast
onvriendelijke opmerkingen ge-
maakt over de Tweede Wereldoor-
log. Alsof de huidige generatie
van Duitsers, laat staan de elf
Duitse voetballers van het natio-
nale team, daar iets aan kunnen
doen.
Het denken in termen van col-
lectieve schuld is dus welbe-
schouwd onzinnig. Collectieve
schuld bestaat niet.
Moslims zijn ook goed in het
collectieve-schuld-denken. Toen
een tijdje geleden een Amerikaan-
se dominee uit Gainesville, Flori-
da, met een hele kleine schare vol-
gelingen, een koran verbrandde,
was dat voor veel moslims weer
een teken dat ‘het’ Westen niet
deugde. Bebaarde woestelingen
namen onmiddellijk wraak: ze
slachtten een aantal VN-medewer-
kers in Kabul af. Alsof die er iets
mee te maken hadden. Het waren
westerlingen en dus waren ze ook
schuldig, zo moeten hun beulen
hebben gedacht. Hetzelfde dreigt
nu weer te gebeuren na de Ameri-
kaanse wraakactie op Osama bin
Laden.
En wij Nederlanders? Hoe staat
het met ons? Net zo slecht, ben ik
bang. Als je de pech hebt, zoals
Grimbert Rost van Tonningen,
een kind te zijn van een NSB-echt-
paar – het beruchtste van Neder-
land – dan ben je flink de pineut.
Als kind word je dan, overal waar
je komt, bespuugd, geslagen en
uitgescholden. En als je vervol-
gens, 66 jaar na de oorlog, op 4
mei een lezing geeft ter gelegen-
heid van de dodenherdenking,
dan word je bedolven onder de
kritiek. Hoe durft deze telg van
nazi-ouders op zo’n dag zijn
mond open te doen! Alsof die ar-
me Grimbert de schuld van zijn
ouders heeft geërfd. O, wat zijn we
toch beschaafd!
Naema Tahir
Hoe staat
het met
ons? Net
zo slecht,
ben ik
bang
ᮣ breinbreker
De soek in Tripoli, 1965.Foto Hollandse Hoogte
Gezocht:
leuke jongen die op
12 mei mee wil naar
Q-music-showcase van
the SCRIPT.
Hebnogeenextrakaartje.
X Lotte. Mail naar
lottep1984@gmail.com
Advertentie
in een ver, warm land te wonen. Ik
kan niet eens naar buiten. Waarom is
dat dan? Ik kan het niet uitstaan. Ik
zal en moet naar buiten kunnen. De
volgende dag waag ik het er weer op.
De straat uit gaat goed, een jongetje
passeert. Op de volgende straat is er
meer volk, jongens en mannen in wit-
te en lichtblauwe jurken op leren slof-
fen. Ze merken me op en kijken opge-
togen, blij verrast en beginnen snel
mijn richting op te lopen, nee, ren-
nen, druk brabbelend in het Ara-
bisch. Ik maak weer dat ik wegkom.
Weg vriendinnetjes. Weg alles.
Mijn stiefvader legt het even uit.
Die mannen doen zo omdat ze hier
pas seks kunnen hebben als ze ge-
trouwd zijn, en om te trouwen moe-
ten ze eerst een hele rits kamelen heb-
ben, en die kan niet iedereen zich ver-
oorloven. „En bovendien”, vervolgt
hij, „zijn wij westers en dus christen-
honden. Westerse vrouwen zijn hoe-
ren in de ogen van Arabieren.”
Ik lig in bed onder een dieproze la-
ken met kleurige bloemen. Mijn zus-
je ligt aan de andere kant, onder een
diepblauw laken, ook met kleurige
bloemen. Tussen ons in staat een fan,
die langzaam heen en weer draait.
Het is erg warm. In gedachten ren ik
door malsgroene polderlandschap-
pen, doe ik kikkerdril in een pot, elas-
tiek ik met mijn buurmeisjes.
Vroeg in de ochtend schalt het Allah
waa akbar door de luidsprekers van
een moskee. Overdag bekijk ik de reu-
zemieren in de tuin. Af en toe wordt
er één aangevallen door kleine mie-
ren. Met een takje sla ik de kleine
mieren van de grote mier af. Ik gooi
een tennisbal tegen de muur. Onder
mijn been door, onder het andere
been door. Zeven keer, acht keer zon-
der te laten vallen. Binnenkort begint
school.
Onze moeder neemt kort een paar
zinnetjes in het Engels met ons door.
Daar gaan we dan. Lange rijen galerij-
en met daaraan de klaslokalen. Gro-
tendeels blauwogige kinderen. Dat is
fijn. Maar ik spreek de taal niet. Op
het schoolplein wil ik meedoen met
een balspelletje dat mijn klasgenoot-
jes spelen. „No Barbara, the game is
full.” Dan verderop maar eens probe-
ren. Ook niet. En weer niet. Verdrie-
tig laat ik het er bij zitten.
Vanuit de veilige auto op weg naar
huis zie ik op straat meisjes, die er tot
mijn opluchting best hip uitzien. Ou-
dere vrouwen dragen een soort wit la-
ken, dat om hun hele lichaam en
hoofd is gedrapeerd. Sommigen laten
maar één oog vrij, en als ze hun bood-
schappentas oppakken, houden ze
het laken met hun tanden op zijn
plaats. Boven mijn bed hangt een vel
papier. Daarop streep ik de dagen af
totdat we naar Nederland vertrekken
voor de zomervakantie. Nog tien
maanden te gaan.
We leren de andere Nederlanders
in Tripoli kennen, een handvol. Van
Philips en van de VN en de KLM. Sa-
men bezoeken we stille stranden,
waar soms Valentino-achtige mannen
op paarden verschijnen. We spelen
met Karen en Joanneke, met Lisette
en Myra. We dwalen door Romeinse
steden, nog verrassend intact.
Op feestjes drinkt iedereen zelfge-
brouwen bier. Dan wordt er gepraat
over Libiërs die op televisie hun steun
betuigen aan Gaddafi, waaraan dui-
delijk te zien zou zijn dat ze in elkaar
waren geslagen. Lugubere verhalen
verhinderen zelden de aanhef van het
westerse lijflied: Qais keteer, no whiskey
and no beer, only, only, Seven-Up and ben-
gasheer!
We hebben niet zoveel met Libiërs
te maken, behalve met onze werkster
die met haar getatoeëerde tandeloze
gezicht rustig gaat zitten poepen ter-
wijl ik in bad zit. We horen dus verder
weinig over Gaddafi. Bovendien is
mijn Arabisch beperkt. Khifalek, ham-
doedelah, qais. Sukran sadik. Salem ma-
laikum. Dat is het wel zo’n beetje.
Misschien weten mijn Libische
klasgenootjes meer. Tijdens het soft-
ᮣ De jongens pakken
stenen van de straat
en beginnen ermee
naar mij te gooienᮤ
ballen sta ik in het midden van een
immense zandvlakte. De zon staat
hoog aan de hemel, de bal komt mijn
kant niet op. Mijn klasgenootje Saadi
staat vlak bij mij. Ik zie mijn kans
schoon. „Hey Saadi, what about Gad-
dafi?’’ Hij kijkt me geschrokken aan.
„We can’t talk about that, that’s
dangerous”, fluistert hij me toe. Hij
draait zich om en loopt weg. Verbou-
wereerd kijk ik hem na. Ik wist niet
dat het zo erg was.
Ik verlang naar de Nederlandse tv-
reclame, maar ik zie, terwijl het eeu-
wig opwaaiende zand schuurt langs
mijn huid, posters van Jimmy Carter
die door een paar handen wordt ge-
wurgd. Ik weet dat ik voorlopig niet
door verregende straten zal fietsen.
Geen weilanden voor mij met klaver-
zuring en leeuwenbekjes waar je de
nectar uitzuigt. Geen Donald Duck en
Tina die in de brievenbus vallen. Bo-
terhammen met kaas, of een stuk cho-
cola. Hier krijgen we alleen ‘Saadi-
ballen’: kogels van noten, rozenwater
en honing, die mijn vader altijd krijgt
van collega Saadi.
Nu, 34 jaar later, word ik door de
gewelddadigheden in gedachten te-
ruggevoerd naar dit land. Wij ver-
trokken uiteindelijk in 1980, een paar
maanden nadat Gaddafi een rits Ame-
rikaanse leraren beschuldigde van
spionage en ze het land uitbonjour-
de. Niet naar Nederland, nee, we gin-
gen ditmaal naar Nigeria.
Dolblij was ik, toen ik op mijn vijf-
tiende weer in Nederland woonde. Ik
wil nooit meer ergens anders wonen.