1. Les 4 De Politie hoofdstuk 4 basisboek
buitengewoon opsporingsambtenaar
2.
3. Waar gaan we het over hebben?
• De geschiedenis van de politie
• De taak van de politie
• Wie zijn politieambtenaren
• De verschillende onderdelen van de politieorganisatie
• Wie is het bevoegd gezag over de politie
• Hoe is de politie georganiseerd
• Wat zijn de bepalingen omtrent geweldgebruik en
veiligheidsfouillering
• Wat is het werkgebied van de politie
4. Geschiedenis van de Politie
• politiegeschiedenis begint in 1581;
• vorming van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden;
• eenvoudige politieorganisatie zonder duidelijke taken en bevoegdheden;
• Napoleon maakt in 1810 een begin met het oprichten van een politiemacht;
• steden kunnen geld vrijmaken voor een schout; voor gemeenten is dat een
veldwachter;
• 1814 richt koning Willem I het Corps de Marechaussée op;
• verricht militaire taken voor de krijgsmacht en niet-militaire voor de rijkspolitie;
• 1858 aanvulling met het Korps Rijksveldwacht met veertienhonderd
medewerkers richt zich op de openbare orde op het platteland;
• naast de twee korpsen bestaan nog een gemeentepolitie (elfduizend
medewerkers), politietroepen (zestienhonderd medewerkers) en de
gemeenteveldwacht.
6. Ambtenaren van Politie
• Ambtenaren aangesteld voor de uitvoering van de politietaak;
• Ambtenaren aangesteld voor de uitvoering van technische en
administratieve en andere taken ten dienste van de politie;
• Vrijwillige ambtenaren aangesteld voor de uitvoering van de
politietaak;
• Ambtenaren die zijn aangesteld bij het landelijke selectie- en
opleidingsinstituut politie, Politie onderwijs- en kenniscentrum;
• Rijksrechercheurs.
8. Taak van de Politie
artikel 3 van de politiewet
De politie heeft tot taak, in ondergeschiktheid aan het bevoegd gezag
en in overeenstemming met de geldige rechtsregels
te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde
en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven.
Welke taken?
1. Daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde
2. Het verlenen van hulp aan hen die dit behoeven
9. Daadwerkelijke handhaving van de
rechtsorde
• 1. Opsporen van strafbare feiten
– Het opsporen van strafbare feiten houdt in dat de politie de
waarheid met betrekking tot een strafbaar feit probeert te
achterhalen (opsporingsonderzoek).
• 2. Handhaven van de openbare orde
– Van het handhaven van de openbare orde is sprake als de
orde in onze samenleving wordt verstoord.
Discretionaire bevoegdheid
Indien nodig geweld gebruiken
12. Geweldgebruik Politie
Artikel 7 politiewet lid 1
• De ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering
van de politietaak is bevoegd in de rechtmatige uitoefening van
zijn bediening geweld te gebruiken, wanneer het daarmee
beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik van geweld
verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat het doel niet op
andere wijze kan worden bereikt. Aan het gebruik van geweld
gaat zo mogelijk een waarschuwing vooraf
13. Vereisten voor geweldgebruik
• De wetgever heeft het gebruik van geweld door een
politieambtenaar aan drie (3) vereisten verbonden;
14. Vereiste nummer 1
• De ambtenaar moet in de rechtmatige uitoefening van zijn
bediening zijn.
15. Vereiste nummer 2
• Het gebruik van geweld moet, mede gelet op de daaraan
verbonden gevaren, door het beoogde doel worden
gerechtvaardigd
Proportionaliteitsbeginsel
16. Vereiste nummer 3
• Dat doel moet niet op andere wijze kunnen worden bereikt.
Subsidiariteitsbeginsel
17. Lid 3
• De ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering
van de politietaak is bevoegd tot het onderzoek aan de kleding
van personen bij de uitoefening van een hem wettelijk
toegekende bevoegdheid of bij een handeling ter uitvoering van
de politietaak, indien uit feiten en omstandigheden blijkt dat een
onmiddellijk gevaar dreigt voor hun leven of veiligheid, die van
de ambtenaar zelf of derden en dit onderzoek noodzakelijk is
ter afwending van dit gevaar.
Eerst het artikel zoals vermeld binnen de politiewet
Uitleg: 1 is zo vanzelfsprekend dat het nauwelijks toelichting behoeft.
Indien optreden politieambtenaar niet rechtmatig is, is het daarbij uitgeoefende geweld dat in de regel niet.
Toch kan het voorkomen dat een niet rechtmatig optredende politieambtenaar zich zo in het nauw komt dat het aanwenden van geweld gerechtvaardigd moet worden geacht. Hij kan zich dan niet beroepen op een wettelijk voorschrift (art. 8 politiewet), maar bijv. op overmacht of noodweer. Artikelen 40 en 41 van het wetboek van strafrecht.
Het moet niet moeilijk zijn hier het proportionaliteitsbeginsel te herkennen, dat een behoorlijke afweging van belangen vereist.
Bij de afweging moet niet alleen rekening worden gehouden met datgene wat zeker het gevolg van dat geweldsgebruik is te verwachten is, maar ook met wat daarvan redelijkerwijs het gevolg kan zijn.. Vooral bij vuurwapengebruik is dit zeer belangrijk. De kans dat mis wordt geschoten en onschuldige worden getroffen is vaak allesbehalve denkbeeldig.
In het derde vereiste is het zogenaamde subsidiariteitsbeginsel tot uitdrukking gebracht.
Geweld komt pas aan de orde als andere (minder ingrijpende) middelen naar redelijk inzicht niet zullen baten.
Daarom moet aan het gebruik van geweld een waarschuwing vooraf gaan
2.5 Veiligheidsonderzoek aan de kledingArt. 8 lid 3 vormt de wettelijke grondslag voor het veiligheidsonderzoek aan de kleding. Dit onderzoek, gewoonlijk veiligheidsfouillering genoemd, beoogt de mogelijke aanwezigheid vast te stellen van wapens of andere gevaarlijke voorwerpen ten einde deze voorwerpen veilig te stellen. Het onderzoek bedoeld in het derde lid van art. 8 geschiedt door het oppervlakkig aftasten van de kleding en wordt zoveel mogelijk uitgevoerd door een ambtenaar van hetzelfde geslacht als degene die aan het onderzoek wordt onderworpen (art. 20 Ambtsinstructie). Teneinde het afkloppen van de kleding op een veilige wijze te kunnen uitoefenen wordt de onderzochte persoon veelal gedwongen een stand in te nemen waarin hij zo min mogelijk bewegingsvrijheid heeft (schuin voorover, met benen uit elkaar en met de handen gespreid tegen de muur of auto).Het `onmiddellijk gevaar' moet blijken uit `feiten en omstandigheden' en de veiligheidsfouillering moet bovendien `noodzakelijk zijn ter afwending' van dit gevaar. Aldus is vastgelegd dat de veiligheidsfouilleringsbevoegdheid gebonden is aan de algemene beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Het feit dat het gevaar moet blijken uit `feiten en omstandigheden' objectiveert het gevaarscriterium, hetgeen niet uitsluit dat `eigen wetenschap' en `feiten van algemene bekendheid' daarbij een rol mogen spelen. Onredelijke angstgevoelens (paranoia), vooroordelen of subjectieve indrukken zullen echter geen voldoende grond kunnen opleveren. De eis dat de veiligheidsfouillering noodzakelijk is `ter afwending van dit gevaar', objectiveert eveneens: de veiligheidsfouillering mag alleen plaatsvinden bij gebrek aan minder ingrijpende alternatieven (subsidiariteit). Er zou dus sprake kunnen zijn van een zeker `dreigend gevaar' zonder dat gezegd kan worden dat het veiligheidsonderzoek direct noodzakelijk is ter afwending van dat gevaar, bijvoorbeeld wanneer bij een gevaarlijke verdachte de handboeien zijn aangedaan.