‘Kom eens dichter’, vraagt hij. Ik kom naast hem zitten op de driezitsbank. Ik merk dat zijn linkerhand lichtjes beeft. Boogschieten zou nu moeilijk gaan. Maar waarschijnlijk is dat niet de prioriteit in zijn leven.
‘Ik heb iemand vermoord’, fluistert hij. ‘Vermoord. Hoezo?’ Lode herhaalt zijn woorden. Deze keer met iets meer stelligheid.
Stad en OCMW Antwerpen - Meerjarenplan 2020-2025. aanpassing 2_bijlagen
KAMABEA - POLEMOS - THIERRY DEBELS
1. 39
5
Goed nieuws: Lode is terug thuis! Hij ziet er wel bleekjes uit. Hij heeft
ook een vreemde, doffe blik in zijn ogen, alsof hij me niet herkent.
Hij zit in de woonkamer van de grote villa in de Weimanstraat.
ViahetgroteschuifraamhebbenwezichtopdeveldenvanZuienkerke.
Als je goed luistert, kun je het verkeer van de Blankenbergsesteenweg
en de expresweg horen. Maar het is niet storend. Het is als het gezoem
van een mug waarvan je weet dat die je niet zal prikken.
‘Ik heb daar een bad moeten nemen in rood water’, fluistert hij.
‘Rood water?’ vraag ik oprecht verbaasd. ‘Ja, Jerry. Het water was
rood.’
Lode vertelt over zijn verblijf in het Brugse ziekenhuis.
Het valt me op dat hij deze keer zijn kimono niet aanheeft. Mijn
vriend draagt een donkere jogging.
‘Ik kreeg er water te drinken in plastieken bekers. Maar ze hadden
een giftige stof in dat water gedaan’, vervolgt Lode. ‘Hoe weet je dat?’
besluit ik mee te gaan.
‘Wel, onderaan in de beker zag ik altijd een geelachtige substantie.
En dan moest ik er ook altijd pillen nemen, Jerry. Met die pillen
willen ze me vergiftigen.’
Ik vraag of hij nu nog medicatie moet nemen. ‘Ik heb een doosje
pillen en ik moet er ’s morgens en ’s avonds eentje nemen.’
Ik bedenk dat het helemaal niet goed gaat met mijn vriend. Maar het
ergste moet nog komen.
‘Kom eens dichter’, vraagt hij. Ik kom naast hem zitten op de
driezitsbank. Ik merk dat zijn linkerhand lichtjes beeft. Boogschieten
zou nu moeilijk gaan. Maar waarschijnlijk is dat niet de prioriteit in
zijn leven.
‘Ik heb iemand vermoord’, fluistert hij.
‘Vermoord. Hoezo?’
Lode herhaalt zijn woorden. Deze keer met iets meer stelligheid.
vond als wel dat ik mijn leeftijdsgenoten nogal kinderlijk vond. ‘Dat
is het’, zei ze. ‘Jongens van jouw leeftijd zijn nog kinderen.’ Ze heeft
zelf een broer van mijn leeftijd. Ze weet dus waarover ze het heeft.