7. Aan een boer vraagt
hij:
Mag ik alsjeblieft bij
jou komen werken?
8. De boer zegt: Vooruit dan maar. Pas maar op de varkens.
9. Hij zegt: Mijn vader heeft eten genoeg.
Ik wil weer bij vader werken.
10. Hij gaat terug. Daar is zijn huis.
En wie komt daar aan …? Vader!
11. De zoon zegt:
Vader, ik heb het verkeerd
gedaan.
Ik durf haast niet thuis te
komen.
Maar vader kust hem.
12. De vader roept: Mijn zoon is weer thuis! Haal nieuwe kleren en een ring voor hem.
Maak lekker eten klaar, we vieren feest.
13. Dan komt de oudste zoon thuis van zijn werk. Vader gaat naar buiten.
Hij zegt: Je broer is terug. Wees blij en kom feestvieren.
We waren hem kwijt, maar hij is weer terecht!