Isn't it strange, the place that feels like home is your embrace...
Brown 6
1.
2. “Ik weet het. Je hoeft me niet meer te bellen. We moeten stoppen.”
“Ja, en toch doe je het niet. Hoewel je weet dat dat de foute keuze is. Hoe
komt dat?”
“Omdat je geen indruk op me maakt. Ik ben getraind voor dit soort
situaties. Je verveelt me, kun je ophangen?”
3. “Je weet wat de consequenties daarvan zijn?”
“Je weet dat ik niet meer thuis ben?”
“Ja, dat weet ik. Ik denk dat je aan het vergeten bent wie de baas is, vind
je niet?”
“Nee, dat vind ik niet. Jij hebt geweren, ik heb geweren.”
4. “Laten we dit niet moeilijker maken dan het is. Je stopt de zaak, koste
wat het kost.”
Er valt een stilte. De andere kant van de lijn hangt op.
5. Met een geïrriteerde schreeuw word het mobieltje op de grond gegooid. Het
geweer word uit de broekzak getrokken. Er klinkt een harde knal door het
steegje in de achterbuurt. Rook dwaalt langzaam omhoog, van het nog na
rokende mobieltje. De eigenaar van de mobiel heeft de steeg verlaten.
~
6. Britt kreunt. “Ik had hem bíjna, bijna!” protesteert ze. Lewis schudt zijn
hoofd en bladert wat in de inkomende gesprekken van Britt’s mobiel.
Minstens 4 inkomende oproepen, elke dag, van hetzelfde nummer.
7. “Wat had je willen zeggen dan? ‘Ja, natuurlijk, ik stop de zaak’?” Britt
zucht en graait haar mobieltje uit zijn handen. Hij heeft ook gelijk, en dat
weet ze. Ze had alleen liever zélf opgehangen. “Gaan we nog naar Maaike
of wat?” mokt ze. Lewis glimlacht en geeft haar een klopje op haar
schouder. “Ja, kom.”
8. Ze lopen een stukje verder en komen aan bij de bibliotheek. Binnen zit er
Maaike al achter de balie. Tevreden lopen Lewis en Britt naar haar toe. Ze
ziet er vermoeid uit.
9. Maaike staart op als ze ziet dat Lewis en Britt naar haar toe komen en
loopt naar de voorkant van de Ze geeft de twee een hand. “Is er al meer
ontdekt?” is het eerste dat ze vraagt. Lewis schud zijn hoofd. “Nog niet
echt. Of in elk geval niets dat ik bekend kan maken.”
10. Maaike knikt begripvol. “We willen je nog wat vragen stellen, kan dat?”
vraagt Britt. “Natuurlijk.” Maaike wenkt dat ze mee moeten komen naar
een stukje dat ietwat afgelegen ligt. Omringd door boekenkasten is het
stil in de omgeving.
11. Lewis kijkt Maaike strak aan. “We hebben Jane’s telefoon volledig
uitgelezen,” begint hij. Maaike’s gezicht betrekt ietwat. “Je hebt
behoorlijk veel contact met haar gehad, in de maanden voor haar dood.”
Maaike knikt zenuwachtig. “We zijn vriendinnen.”
12. Britt schud haar hoofd. “Je moet wel een behoorlijk goede vriendin zijn
om iemand vijf keer op een dag te bellen.” Maaike haalt haar schouders
op. “We waren ook hele goede vriendinnen.” mompelt ze. “Echt waar,
we belden vaak wat we aan het doen waren en of de ander misschien zin
had om langs te komen.”
13. Lewis knikt langzaam. “We hebben wel genoeg gehoord, denk ik.” “Dat
denk ik ook.” beaamt Britt. Ze lopen de bibliotheek uit zonder verder iets
te zeggen. Maaike kijkt ze na en laat haar hoofd wanhopig in haar handen
vallen.