1. 1
Les 138 : Herhaling : Getalbegrip tot 100
Luister, schrijf de getallen en orden ze van groot naar klein.
____ > ____ > ____ > ____ > ____
Vul aan op de stippen.
Noteer de getallen op de stippen. Vul daarna de getallen in op het 100 – veld.
Drie plaatsen verder dan 38 staat .....
Vier plaatsen onder 45 staat …..
2 eenheden en 5 tientallen is …..
Net boven 58 staat …..
Net voor 90 komt …..
Links van 68 staat …..
8 tientallen en 7 eenheden is …..
Rechts van 57 staat …..
4 eenheden meer dan 5 tientallen is …..
1
2
3
2. 2
Lees en vul aan.
59 staat juist voor _____
17 staat tussen _____ en _____
12 komt net na _____
100 komt net na _____
Juist voor 59 staat _____
Het getal na 43 is _____
1T minder dan 85 is _____
3 E meer dan 3 T is _____
20 meer dan 4 T is _____
Het getal dat net voor 70 komt, is _____
Vul in.
De helft van 40 is _____ .
Het dubbele van 42 is _____ .
De helft van 80 is _____ .
Het dubbele van 30 is _____ .
De helft van 24 is _____ .
Het dubbele van _____ is 100.
De helft van _____ is 20.
60 is het dubbele van _____ .
40 is de helft van _____ .
Het dubbele van _____ is 20.
4
5
3. 3
Les 139 : Herhaling : Getalbegrip tot 100
Vul de rijtjes aan.
0 3 6 9
100 95 90
40 44 48
88 84 80 76
Schrijf in het schema.
H T E
75
50
96
37
Splits deze getallen in tientallen en eenheden.
24 = _____ + _____
78 = _____ + _____
54 = _____ + _____
96 = _____ + _____
83 = ____ T + ____ E
39 = ____ T + ____ E
61 = ____ T + ____ E
43 = ____ T + ____ E
Vul aan op de stippen.
1
2
3
4. 4
Vul de deeltjes van het honderdveld in.
Vul aan tot het volgende tiental of doe weg tot het voorgaande tiental.
72 + _____ = 80
92 + _____ = _____
79 + _____ = _____
64 + _____ = _____
83 - _____ = 80
35 - _____ = _____
41 - _____ = _____
57 - _____ = _____
42 + _____ = _____
56 - _____ = _____
31 + _____ = _____
29 - _____ = _____
Noteer het tiental dat er juist voor komt en er juist na komt.
___ 19 ___
___ 78 ___
___ 31 ___
___ 62 ___
___ 77 ___
___ 43 ___
___ 55 ___
___ 96 ___
4
5
6
5. 5
Les 140 : Herhaling : Breuken
Schrijf bij elke tekening het juiste woord.
Kies uit : het geheel – anderhalf – een kwart – de helft
_______________ _______________ _______________ _______________
Kleur …
1/4 geel 1/2 blauw 1/6 rood 1/3 groen
Welk deel is gearceerd?
1 / _____ 1 / _____ 1 / _____ 1 / _____
Verdeel en kleur …
één vierde rood
één tweede geel
een kwart groen
1
2
3
4
6. 6
Vul aan en doe!
Kleur 1/4 van het aantal bloemen.
Ik heb _____ bloemen.
Ik verdeel in _____ gelijke delen.
Elk deelt telt _____ bloemen.
Ik kleur _____ deel.
1/4 van _____ = _____
Kleur 1/8 van het aantal appels.
Ik heb _____ appels.
Ik verdeel in _____ gelijke delen.
Elk deelt telt _____ appels.
Ik kleur _____ deel.
1/8 van _____ = _____
5. Los op.
1/4 van 20 = _____
1/2 van 14 = _____
1/3 van 15 = _____
1/6 van 18 = _____
1/5 van 10 = _____
1/3 van 9 = _____
1/10 van 20 = _____
1/4 van 12 = _____
1/2 van 8 = _____
1/7 van 14 = _____
Na deze les volgt toets 10.
5
6
9. 9
Les 142 : Herhaling : Optellenen aftrekken tot 100
Reken de codes uit. Zet ze op de juiste plaats in het honderdveld.
code N
code U
code E
code A
code !
code R
code V
code I
code J
99 – 25 = _____
87 – 54 = _____
51 + 35 = _____
68 – 51 = _____
71 + 28 = _____
15 + 72 = _____
97 – 46 = _____
42 + 31 = _____
57 – 26 = _____
code O
code T
code S
code Z
code W
code D
code H
code L
code C
36 minder dan 68 is _____ .
36 meer dan 14 is _____ .
Doe 12 bij 86, dan heb je _____
Trek 82 van 88 af, dat is _____ .
13 minder dan 47 is _____ .
De som van 64 en 21 is _____ .
Doe 23 bij 16, dan heb je ____ .
De som van 31 en 31 is _____ .
Het verschil tussen 83 en 55 is ____ .
Na deze les volgt toets 11.
1
10. 10
Les 143 : Herhaling van alle tafels
Vul aan.
7 x 6 = _____
9 x 9 = _____
6 x 7 = _____
8 x 7 = _____
9 x 4 = _____
6 x 6 = _____
9 x 7 = _____
4 x 9 = _____
8 x 8 = _____
6 x 10 = _____
81 = ___ x ___
56 = ___ x ___
64 = ___ x ___
49 = ___ x ___
63 = ___ x ___
48 = ___ x ___
35 = ___ x ___
36 = ___ x ___
42 = ___ x ___
28 = ___ x ___
Los op.
x 5 9 6 7 8
9
8
6
7
x 6 1 7 8 0
8
9
7
5
Een kruisgetalraadsel. Kan je dit ook?
1 2 3 4 5
1
2
3
4
5
Van links naar rechts
1. 9 x 8 54 : 6
2. 1 x 0 een product uit de tafel van 7 en 8
3. de vermenigvuldiger en het
vermenigvuldigtal uit 2 x 4 6 x 1
4. het zesvoud van 8 3 meer dan 3 x 10
5. 27 : 3 het product van 6 en 7
Van boven naar onder
1. 10 x 7 7 x 7
2. 12 : 6 het product van 7 en 4
3. twee getallen die samen 9 zijn 32 : 4
4. 6 meer dan 10 x 9 8 x 4
5. 1 minder dan 8 x 8
1
2
3
11. 11
Lees en los op.
a) Juf An schenkt 6 glazen uit een volle fles spuitwater. Hoeveel glazen kan juf
An vullen uit 8 volle flessen spuitwater?
Formule : _________________________
Antwoord : ____________________________________________________
b) Mama maakt elke dag vers fruitsap met 8 sinaasappels.
Hoeveel sinaasappels moet mama elke week kopen?
Formule : _________________________
Antwoord : ____________________________________________________
c) Karolien koopt 14 potjes yoghurt. Elke dag eet ze een potje.
Hoeveel dagen komt ze toe?
Formule : _________________________
Antwoord : ____________________________________________________
Na deze les volgen de tafeltoetsen.
4
12. 12
Les 144 : Herhaling : Toepassingen
In het basket won de blauwe ploeg met 74 punten.
De rode ploeg moest tevreden zijn met 58 punten.
Hoeveel punten heeft de rode ploeg minder dan de blauwe ?
Formule : ___________________________________________________________
Antwoord : __________________________________________________________
Na de wedstrijd was er een drankje voor iedereen.
Er waren 64 drankjes en er bleven er 16 over.
Hoeveel drankjes werden er uitgedeeld ?
Formule : ___________________________________________________________
Antwoord : __________________________________________________________
28 kippen, 17 eenden en 26 ganzen voeren in een hele karwei.
Hoeveel dieren geef ik eten ?
Formule : ___________________________________________________________
Antwoord : __________________________________________________________
Ik dek de tafel voor heel de groep. Ik neem 28 platte en 28 diepe borden.
Hoeveel borden zet ik op tafel ?
Formule : ___________________________________________________________
Antwoord : __________________________________________________________
Wat een drukte op de luchthaven.
Tussen twaalf en twee stijgen 35 vliegtuigen op. Er landen 38 toestellen ?
Hoeveel vliegtuigen zijn dat samen ?
Formule : __________________________________________________________
Antwoord : _________________________________________________________
Na deze les volgt toets 12.
1
2
3
4
5
13. 13
Les 145 : Herhaling : Lengte,gewicht en inhoud
Vul de juiste maat in. Kies uit : meter, centimeter of kilogram.
Mijn schooltas weegt 5 ____________________ .
Mijn meetlat meet 30 ____________________ .
Die auto is 3 ____________________ lang.
Mama weegt 75 ____________________ .
Mijn pen is 17 ____________________ lang.
Papa is bijna 2 ____________________ groot!
Deze 4 appels wegen samen 1 ____________________ .
Vul in : centimeter, meter, kilogram of liter.
Mijn vriendje weegt 35 ____________________ .
Mijn schrift meet 30 ____________________ .
In die fles kan 1 ____________________ water.
Papa weegt juist 100 ____________________ .
Ik drink elke dag een halve ____________________ water.
In die emmer kan 10 ____________________ water.
De deur is 2 ____________________ hoog.
12 peren wegen samen 3 ____________________ .
De bus meet 17 ____________________ .
1
2
14. 14
Hoe lang zijn deze lijnstukken?
Teken de lijnstukken.
[BC] = 6 cm
[TW] = 1 cm
[PS] = 10 cm
[KO] = 3 cm
[RV] = 7 cm
[NA] = 4 cm
4
3
15. 15
Les 146 : Herhaling : Tijd en geldwaarden
Hoe laat is het?
Teken nu zelf de wijzers.
1
2
16. 16
Hoe schrijf en zeg je het?
We zien … We lezen …
een zak chips € __________ _____ euro en _____ eurocent
3 brikjes chocomelk € __________ _____ euro en _____ eurocent
1 kg sinaasappels € __________ _____ euro en _____ eurocent
een pot mayonaise € __________ _____ euro en _____ eurocent
een pak chocolade € __________ _____ euro en _____ eurocent
Welk bedrag is het?
_____ euro en _____ eurocent _____ euro
3
4
17. 17
Betaal met zo weinig mogelijk briefjes of munten.
Schrijf zelf het juiste bedrag in de briefjes en de munten.
een basketbalring
een skateboard
een duikbril
een snorkel
een badpak
5
18. 18
Hoeveel krijg je terug? Schrijf de waarde in de briefjes en de munten die je
nodig hebt.
Je moet betalen : Je geeft : Je krijgt terug :
37 euro 40 euro
42 euro 50 euro
14 euro 20 euro
20 euro 50 euro
7 euro 10 euro
6
19. 19
Les 147 : Herhaling : Vormleer
Kleur …
a) … de broek van het eerste kind geel.
b) … de trui van het laatste kind rood.
c) … het haar van het middelste kind zwart.
d) … de schoenen van het tweede kind bruin.
e) … het haar van het voorlaatste kind groen.
Hoeveel blokken werden er in elk van deze bouwsels gebruikt?
Bouw deze blokkenbouwsels na. Vul het grondplan in.
1
2
3
20. 20
Welke lijnen zijn het? Zet op de juiste plaats kruisjes in de tabel.
rechte gebogen gebroken open gesloten
a
b
c
d
e
f
g
h
Schrijf de naam van de vlakstukken.
4
5
21. 21
a is een ________________________
b is een ________________________
c is een ________________________
d is een ________________________
e is een ________________________
f is een _________________________
g is een ________________________
h is een ________________________
Hoe lang is de omtrek?
de omtrek = _____ cm
de omtrek = _____ cm
de omtrek =
_____ cm
Kleur het oppervlak van de figuren geel.
Na deze les volgt toets 13.
6