1. Het imperfectum : theorie.
Het imperfectum gebruik je bij een beschrijving van een situatie of handeling in het
verleden, of bij een gewoonte in het verleden.
Vroeger ging ik altijd zwemmen. (gewoonte in het verleden)
Ik volgde aandachtig de les. (beschrijving van een handeling/situatie in het verleden)
Het imperfectum van de regelmatige werkwoorden heeft de vorm :
voorbeeld : werken → stam : werk → hij werkte
voorbeeld : bellen → stam : bel → zij belde
voorbeeld regel
enkelvoud
1 ik woonde stam + te / de
2 jij / je/ u woonde stam + te / de
3 hij / zij / ze woonde stam + te / de
meervoud
1 wij woonden stam + ten / den
2 jullie woonden stam + ten / den
3 zij / ze woonden stam + ten / den
Wanneer ‘de(n)’ en wanneer ‘te(n)’?
Als de laatste letter van de stam een consonant van het woord is,
dan heeft het imperfectum de uitgang -te.
stam = trouw → ‘w’ is geen consonant van ’t kofschip → trouwde
stam = bel → ‘l’ is geen consonant van ’t kofschip → belde
stam = kook → ‘k’ is een consonant van ’t kofschip → kookte
stam + te(n)
stam + te(n)
‘t kofschip