4. Metalen
• Koper, ijzer, aluminium zijn metalen. Ze hebben
verschillen, maar ook gemeenschappelijke
eigenschappen:
– Metalen glanzen
– Metalen geleiden elektriciteit
– Metalen geleiden warmte
– Metalen zijn niet doorzichtig
– Zijn vaak licht buigzaam, maar breken niet snel
– Worden vaak makkelijk aangetast door zuren en
bijtende stoffen
5. Metalen mengen
• Door metalen te mengen nemen ze
eigenschappen van elkaar over. Bijvoorbeeld
hardheid bij goud.
• Een mengsel van twee metalen noem je een
legering
6. Goud
• Goud druk je uit in karaat. Om uit te reken uit
hoeveel procent goud het mengsel bestaat,
gebruik je de volgende formule:
• deel : geheel x 100% = … % goud
8. Natuur
• Goud, zilver en platina
• Dit noem je edelmetalen.
• Deze reageren niet of nauwelijks met andere
stoffen
9. Onedele metalen
• Reageren sneller met stoffen als water.
• Natrium en Kalium reageren zelfs zo heftig
met water dat het ontbrand. Link
• Door reactie met de omgeving ontstaan
metaaloxiden, zoals ijzeroxide Fe2O3
10. Metalen maken
• Je hebt beginstoffen nodig om metalen te
maken.
• Voor ijzer is dat ijzererts en cokes (steenkool)
• Voor aluminium is dat bauxiet
13. Aan de slag
• Lezen Hoofdstuk 6 B 1 en 2
bladzijde 112 t/m 117
• Maken opdrachten 1, 2, 3, 8, 12, 13, 14 en 16
• Huiswerk
• Maken opdrachten 4 t/m 7 en 17 t/m 22
14. Deze les
• Wat weet je nog?
• Uitleg metalen hergebruiken en fossiele
brandstoffen
• Aan de slag
• Nakijken
• Huiswerk
• Volgende week dinsdag SO H6 B1t/m 3
15. Metalen hergebruiken
• Hoe werden metalen gemaakt? Wat weet je
nog?
• Metaalersten zijn niet – vernieuwbare
grondstoffen.
• We hebben nog voor ongeveer 200 jaar
bauxiet en ijzererts.
• Door de recyclen hebben we minder
grondstoffen nodig, is het minder duur en
sparen we het milieu.
16. Fossiele brandstoffen
• Fossiele brandstoffen zijn brandstoffen die zijn
ontstaan uit dierlijk of plantaardige resten. Dit
proces duurt miljoenen jaren.
• Steenkool, aardolie en aardgas.
• Aardolie en aardgas bestaan uit koolstof- en
waterstofatomen. We noemen ze
koolwaterstoffen.
• In deze formules komt dus altijd de C en de H
voor!!!
17. Steenkool
• Zit in de grond.
• Bestaat uit koolstof, C (s) en bij verbranding
ontstaat koolstofdioxide CO2.
• Ook zit er zwavel in steenkool, dus er ontstaat
ook zwaveldioxide SO2
• Steenkool zijn dus dode resten van planten en
dieren.
18. Aardolie
• Aardolie pompen ze uit de grond.
• Wordt gebruikt voor brandstoffen
• Maar ook als grondstof voor andere
producten zoals plastics.
19. Aardgas
– Bestaat uit methaan (80 volume %) en stikstof (20
volume %) en een geurstof
– Bij verbranding krijg je koolstofdioxide en water
20. Verbranding van methaan
• Als je methaan gaat verbranden krijg je het
volgende reactieschema:
• Methaan (g) + zuurstof (g) koolstofdioxide
(g) + water (l)
• Methaan is een verbinding van koolstof met
water, de formule is dan ook CH4
• De formule wordt dan:
CH4 + O2 CO2 + H2O
21. Aan de slag
• Maken opdrachten 25 t/m 28, 31, 32, 33
• Nakijken opdrachten
• Huiswerk maken 34 t/m 39
24. Verslag practicum 3 +4
• Annelieke
• Harm
• Janita
• André F
• Laura
• Johan F
• Zweitze
• Lisanne
• Esther
• Johan S
• Michael
• Dennis
25. Aardolie
• Wordt gebruikt voor:
– Benzine
– Diesel
– Plastics
– Wasmiddelen
– Kleurstoffen
Om het te gebruiken moet je het delen door te
destilleren. Elk deel noem je een fractie
26. Destilleren
• Het destilleren doen ze in olieraffinaderijen
• Er zijn 7 fracties.
• Elke fractie wordt opgevangen.
• Dit heet gefractioneerde destillatie.
• Benzine en diesel zijn twee fracties.
28. Fracties
• De verschillende fracties moeten nog verder
bewerkt worden.
• In de aardolie zitten koolwaterstoffen.
• Speciale groep alkanen.
• Algemene formule CnH2n+2
29. Kunststoffen
• Macromoleculen = lange keten van kleine
moleculen van koolwaterstoffen
• Kunststoffen bestaan uit macromoleculen.
31. Nafta
• Kunststoffen maak je van nafta. Dit een fractie
van aardolie.
• Nafta is een mengsel van koolwaterstoffen
met de molecuulformules tussen de C4H10 en
C12H26.
32. Polymeren
• Nafta moet je eerst kraken, dit betekend de
moleculen breken. Er komen dan kleinere
moleculen. Deze plakken allemaal aan elkaar
en zo komen er lange ketens.
• Dit aan elkaar plakken heet polymeriseren.
• In scheikunde noem je de ketens polymeren.
33. Vezels
• Kleding is gemaakt van vezels.
– Natuurlijke vezels
– kunststofvezels
• Een combinatie van deze beide noem je een
composiet.
35. Eigenschappen
• Licht van gewichtn
• Gaan lang mee
• Zijn makkelijk te maken
• Zijn sterk
• Kunnen tegen kou en
warmte
• Zijn gemakkelijk te
kleuren
• Zijn moeilijk te recyclen
als ze gemengd zijn.
• Vergaan niet of
nauwelijks
• Sommigen worden
zacht bij verwarmen
• Kunnen giftige stoffen
afgeven.
36. Thermoplasten en thermoharders
• Thermoplasten:
• Kun je makkelijk buigen.
• Worden zacht bij
verwarmen.
• Bijv. broodzakjes,
koffiebekers,
frisdrankflessen
• Thermoharders:
• Zijn vrij hard.
• Moeilijk te buigen.
• Bij extreme hitte
ontleden ze.
• Bijv. stopcontacten,
ski’s, surfplanken etc.
37. Aan de slag
• Lezen B6 en B7
• Maken opdrachten 55 t/m 58 en 65 t/m 73
• Huiswerk: Test jezelf maken.