1. www.toelatingsexamen-geneeskunde.be
Antwoorden biologie van 2007
Dit document geeft antwoord op de vragen die gesteld zijn op het KIW-gedeelte van het jaar 2007.
Deze antwoorden zijn gericht naar de vraag en behandelen niet de volledige leerstof. Dikwijls wordt
er wel een link voorzien naar een website waar u meer informatie kan vinden betreffende het
onderwerp.
Dit document is eigendom van www.toelatingsexamen-geneeskunde.be en mag niet worden
verveelvoudigd, openbaar gemaakt onder welke vorm of methode dan ook, zonder schriftelijke
toestemming van de auteur.
toelatingsexamen-geneeskunde.be
2. www.toelatingsexamen-geneeskunde.be
Vraag 1
Analyse
Om deze vraag te kunnen oplossen moet u weten wat de eigenschappen zijn van DNA en die van
RNA en bijgevolg ook de verschillen tussen deze twee structuren. Meer informatie over deze
eigenschappen vindt u op onderstaande links.
Oplossing
Hieronder wordt een overzicht gegeven van de belangrijkste en relevante verschillen tussen DNA en
RNA
DNA RNA
Dubbelstrengig Enkelstrengig
Basen zijn G-A-T-C Basen zijn G-A-U-C
Poly-A staart op mRNA in eukaryoten
1 vorm 3 vormen: tRNA, mRNA, rRNA
Constante hoeveelheid in 1 cel Variabele hoeveelheid, afhankelijk van het type
cel
Locatie: celkern Locatie: afhankelijk van type, in heel de cel
Antwoord
Het correcte antwoord is bijgevolg B
Meer weten?
http://nl.wikipedia.org/wiki/RNA
http://nl.wikipedia.org/wiki/DNA
toelatingsexamen-geneeskunde.be
3. www.toelatingsexamen-geneeskunde.be
Vraag 2
Analyse
Om deze vraag op te lossen moet je eigenlijk slechts een beperkte kennis hebben van het systeem
van translatie. Het is wel belangrijk systematisch en geordend te werken, en zo snel tot een correct
antwoord te komen.
Deze vraag los je best als volgt op: je trekt per 3 basen een streepje (je moet hier natuurlijk wel voor
weten dat 3 basen voor 1 aminozuur coderen). Wat je best nog aanduidt is het startcodon: AUG (ook
terug te vinden in de meegeleverde tabel). Tenslotte schrijf je nog snel de 3 stopcodons op (werkt
gemakkelijker: UAA, UAG, UGA).
Oplossing
Hieronder wordt de bewerking uitgevoerd die in de analyse wordt aangeraden:
5’- UUU/UAC/CAC/CGG/AUG/AUU/CUU/ACA/AUU/AGA/UGA/ACA/GGU/UGU/AAA//AAAA-3’
5’- UUU/UAA/CAC/CGG/AUG/AUU/CUU/ACA/AUU/UGA/UGA/ACA/GGU/UGU/AAA//AAAA-3’
In de tabel worden volgende kleurcodes gebruikt:
-groen: startcodon
-rood: stopcodon
-blauw: overgeschreven gedeelte
Bijgevolg kunnen we zien dat er omwille van de mutatie 1 aminozuur minder aanwezig zal zijn in het
eiwit dat wordt gevormd.
Antwoord
Het antwoord is dus C
Meer weten?
http://nl.wikipedia.org/wiki/Translatie_%28biologie%29
toelatingsexamen-geneeskunde.be
4. www.toelatingsexamen-geneeskunde.be
Vraag 3
Analyse
Deze vraag peilt enkel naar de kennis over de functie van de celorganellen. Bijgevolg wordt hier een
kort overzicht gegeven van de voorgestelde organellen en hun functie in de cel.
Oplossing
Organel Functie
Glad (Smooth) endoplasmatisch reticulum Reticulum (=netwerk) dat vooral het transport
van stoffen voorziet tussenhet ruw
endoplasmatisch reticulum en het golgi
Golgi-apparaat Hier worden stoffen die aankomen van het ruw
endoplasmatisch reticulum opgeslagen en
dikwijls ook gemodificeerd (eiwitten kunnen
bijvoorbeeld hier versuikerd worden)
Ribosoom Een eiwit- en RNAcomplex dat instaat voor de
translatie tot eiwitten
Lysosoom Deze organellen breken verschillende structuren
af. Dit kan gebeuren door de zeer lage pH
(ongeveer 3) die aanwezig is in dit organel.
Antwoord
Het antwoord is dus C
Meer weten?
http://nl.wikipedia.org/wiki/Organellen
toelatingsexamen-geneeskunde.be
5. www.toelatingsexamen-geneeskunde.be
Vraag 4
Analyse
Om deze vraag op te kunnen lossen moet je een goed begrip hebben van mitose en meiose. Dit is
trouwens al elk jaar een belangrijk topic geweest dus je zorgt er best voor dat je dit goed onder de
knie hebt.
Wat je hier best doet is het volgende: je kijk wat er kan en wat er niet kan. Je weet uit de opgave dat
zowel figuur 1 als 2 uit hetzelfde organisme komen. Dit betekent dat het aantal chromosomen
natuurlijk gelijk moet blijven.
In figuur 2 zie je duidelijk een fase van de meiose: de homologe chromosomenparen worden uit
elkaar getrokken. Als je dit weet, weet je bijgevolg ook dat figuur 1 ook uit de meiose is (tweede
deel, meiose 2). WANT: indien dit niet zou zijn zouden we in figuur 1 een organisme hebben met 2
chromosomen, en in figuur 2 een organisme met 4 chromosomen.
Oplossing
We kunnen dus concluderen dat we zien dat figuur 2 een voorstelling is van de meiose (alleen hier
worden homologen uit elkaar gehaald). We bepalen het aantal chromosomen (hier gewoon te
tellen): 4. Uit dit gegeven zien we dat figuur 1 ook van de meiose moet zijn, want indien dit niet het
geval zou zijn zouden er 4 chromosomen uit elkaar worden getrokken.
Antwoord
Het antwoord is dus D
Meer weten?
Op Wikipedia kan je meer informatie vinden over deze oefening. Dit is een zeer belangrijk
onderwerp!
http://nl.wikipedia.org/wiki/Meiose
http://nl.wikipedia.org/wiki/Mitose
toelatingsexamen-geneeskunde.be
6. www.toelatingsexamen-geneeskunde.be
Vraag 5
Analyse
Om deze vraag te kunnen beantwoorden moet je weten hoe een eeneiige en een twee-eiige
tweeling worden gevormd. Je moet ook weten dat een eeneiige tweeling sowieso van hetzelfde
geslacht is.
Oplossing
We zien in het gegeven schema duidelijk dat er eerst 1 eicel wordt bevrucht, en dat deze vervolgens
deelt. Dit is het proces van een eeneiige tweeling. Enkele belangrijke gevolgen hieruit zijn onder
andere dat deze hetzelfde genetisch materiaal hebben en bijgevolg sterk op elkaar gelijken
(uiterlijk) en hetzelfde geslacht hebben.
Een twee-eiige tweeling ontstaat als er 2 eicellen bevrucht worden. Normaal gezien heeft er
slechts 1 eicel ovulatie per maandelijkse cyclus (de ene keer komt de eicel van de linkse eierstok,
de volgende keer van de rechtse). Het kan echter ook voorkomen dat er 2 eicellen tegelijk
komen (een van links en een van rechts). Als deze dan nog eens alle twee worden bevrucht dan
ontstaat een twee-eiige tweeling. Deze hebben dus niet hetzelfde genetisch materiaal en je kan
geen uitspraak doen over het geslacht.
Antwoord
Het antwoord is dus B
Meer weten?
http://nl.wikipedia.org/wiki/Eeneiige_tweeling
http://nl.wikipedia.org/wiki/Twee-eiige_tweeling
toelatingsexamen-geneeskunde.be
7. www.toelatingsexamen-geneeskunde.be
Vraag 6
Analyse
Deze vraag peilt puur naar de kennis over het begrip ‘passieve vaccinatie’ of ‘passieve immuniteit’.
Op de onderstaande links kan u meer informatie vinden hierover.
Oplossing
Passieve vaccinatie houdt in dat er direct antistoffen worden ingespoten als reactie tegen
ziekteverwekkers.
Actieve vaccinatie is het injecteren van antigenen, waardoor zelf antistoffen worden aangemaakt
door het lichaam.
In deze situatie werd er gekozen voor passieve vaccinatie omdat er een snelle werking vereist is.
Antwoord
Het antwoord is B
Meer weten?
http://nl.wikipedia.org/wiki/Passieve_immunisatie
http://nl.wikipedia.org/wiki/Actieve_immunisatie
http://nl.wikipedia.org/wiki/Vaccin
toelatingsexamen-geneeskunde.be
8. www.toelatingsexamen-geneeskunde.be
Vraag 7
Analyse
Om deze vraag te kunnen beantwoorden moet je kennis hebben van de oxidatieve fosforylering
(cellulaire ademhaling) en moet je weten waar deze processen plaatsvinden.
Oplossing
Als we naar de gegeven stellingen gaan kijken:
-Het is inderdaad zo dat er door de cellulaire ademhaling oa. glucose kan worden omgezet in ATP.
Dit gebeurt bijvoorbeeld door de glycolyse, citroenzuurcyclus, co-enzymen,…
- De tweede stelling is fout. Niet álle stappen vinden plaats in de mitochondriën. Zo vind de
citroenzuurcyclus in eukaryoten in de mitochondriën plaats, maar de glycolyse in het cytosol.
Tabel met overzicht locatie van reacties:
Reactie Locatie
Glycolyse Cytosol
Citroenzuurcyclus Mitochondriën
Acetyl-CoA vorming Mitochondriën
Elektronentransportketen Mitochondriën
Antwoord
Het antwoord is dus C
Meer weten?
http://nl.wikipedia.org/wiki/Oxidatieve_fosforylering
http://nl.wikipedia.org/wiki/Citroenzuurcyclus
http://nl.wikipedia.org/wiki/Glycolyse
toelatingsexamen-geneeskunde.be
9. www.toelatingsexamen-geneeskunde.be
Vraag 8
Analyse
Om deze vraag te kunnen oplossen moet je kennis hebben over de begrippen dominant, recessief,
autosomaal, geslachtsgebonden, homozygoot en heterozygoot.
Oplossing
Als we even het schema en de opgave algemeen bekijken concluderen we dat elke persoon met een
wipneus homozygoot is, want het kenmerk is recessief. Indien iemand heterozygoot is, heeft deze
geen wipneus.
Vervolgens kijken we naar de gegeven stellingen. De eerste stelling is al direct correct: persoon twee
moet wel heterozygoot zijn, want indien dit niet het geval zou zijn zou geen van de kinderen een
wipneus hebben. (dan zou elk kind wel heterozygoot zijn, maar geen enkel homozygoot).
We bekijken nog even de andere opties:
-persoon 4 is homozygoot: je kan dit niet zien aan iemand die geen wipneus heeft, en we hebben
ook al geen informatie over de ouders.
-de kinderen van 5 & 6 kunnen geen wipneus hebben: dit kunnen we niet weten, het hangt af van
persoon 4, waar we niets over kunnen zeggen.
-beide ouders van 4 hebben geen wipneus: kunnen we niet zeggen, het kan zijn van wel, maar
evengoed van niet.
Antwoord
Het correcte antwoord is dus A
Meer weten?
Dit is materie die normaal gezien goed is aangebracht in het secundair onderwijs. Deze leerstof
vereist een bepaald inzicht in de situatie. Hier wordt er daarom maar een korte uitleg gegeven over
het onderwerp. Moest het zijn dat je niet voldoende informatie hebt hierover, aarzel dan niet om op
de website je vraag te stellen. Je wordt dan snel geholpen met meer informatie en oefeningen.
http://nl.wikipedia.org/wiki/Recessief_%28genetica%29
http://nl.wikipedia.org/wiki/Dominant_(genetica)
http://nl.wikipedia.org/wiki/Homozygoot
http://nl.wikipedia.org/wiki/Heterozygoot
toelatingsexamen-geneeskunde.be
10. www.toelatingsexamen-geneeskunde.be
Vraag 9
Analyse
Deze vraag gaat eigenlijk over dezelfde leerstof als vraag 8. Alleen is deze ietwat moeilijker. Nu
hebben we te maken met een X-chromosomaal gebonden allel. Je moet goed weten dat een
mannelijke drager ook uiting heeft (XY) en een vrouwelijke drager die heterozygoot is heeft het
kenmerk niet (XX, de andere X gaat het defect opvangen), een homozygote drager (vrouwelijk altijd)
gaat het kenmerk wel vertonen.
Oplossing
-2 moet sowieso draagster zijn om het door te kunnen geven, 2 moet het sowieso hebben van 1
-7&8 hebben sowieso 1 X-chromosoom gekregen van de vader, dus hebben het allel en zijn
draagster.
Antwoord
Correcte antwoord is dus D
Meer weten?
Zie vraag 8
toelatingsexamen-geneeskunde.be
11. www.toelatingsexamen-geneeskunde.be
Vraag 10
Analyse
Voor deze vraag moet je kennis hebben van het begrip natuurlijke en artificiële (kunstmatige)
selectie.
Oplossing
Het is zo dat er op de varkens wordt geselecteerd voor een bepaald kenmerk: we willen dat deze
veel vlees opbrengen. We gaan dus veelal de dikke varkens met andere dikken laten paren. Het
resultaat hiervan is een reeks varkens die meer vlees opbrengen. Het is wel zo dat we eigenlijk,
zonder dat dit de bedoeling is, ook op andere kenmerken selecteren.
In het tweede voorbeeld worden alle vliegen die niet tegen DDT kunnen uitgeroeid. Bijgevolg gaan
de vliegen die er wel tegen kunnen paren en een nageslacht leveren die ook resistent is. Na verloop
van tijd was DDT ook niet meer zo succesvol als eerst. Hoewel dit door de mens is, wordt deze vorm
van selectie wel als natuurlijke selectie aanzien. Wij als mens zijn dan gewoon de oorzaak van de
dood, en wie aangepast is om daaraan te ontsnappen kan zich reproduceren.
Antwoord
Het correcte antwoord is dus D
Meer weten?
http://nl.wikipedia.org/wiki/Natuurlijke_selectie
toelatingsexamen-geneeskunde.be