Geert Driessen (2016) College RUG Performance differences between religious a...
Geert Driessen (2003) ITSInfo Deelname aan en effecten van Voor- en Vroegschoolse Educatie.pdf
1. Deelnome ann en effecten vnn
Voor- en Vroegschoolse Educotie
Allochtone kinderen beginnen hun loopbaan in het onderwijs
vaak al met een achterstand van enkele jaren. Vandaar dat
veel verwacht wordt van educatieve voorzieningen in de
periode voorafgaand aan het basisonderwijs.
Kinderdagverblijven, peuterspeelzalen en speciale
stimuleringsprogramma's voor kinderen zouden een
belangrijke bijdrage kunnen leveren aan de preventie van
onderwijsachterstanden. Het is de vraag of dergelijke
voorzieningen deze claim waar kunnen maken.
Voorzieningen op het gebied van de Voor- en Vroeg-
schoolse Educatie (VVE) zijn gericht op de periode
vanaÍ de geboofte van het kind totdat het in groep 3 van
het basisonderuirijs zit. Deze periode staat de laatste ja-
ren sterk in de belangstelling. Enerzijds omdat er door
de toegenomen arbeidsparticipatie van vrouwen veel
behoefte is aan dergelijke voorzieningen, met name in
het kader van opvang. En anderzijds omdat het inzicht
is gegroeid dat de achterstanden waarmee veel kinde-
ren van laagopgeleide en allochtone ouders in het ba-
sisonderwijs starten, in de periode daaraan vooraÍ-
gaand al moeten worden aangepakt.
Over WE-voorzieningen is nog niei zoveel bekend; het
ontbreekt vooral aan landelijke gegevens over deel-
name en effecten. Met name is onduidelijkwatWE op-
levert voor de ontwikkeling van kinderen. De Neder-
landse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek
(NWO) heeft het lïS te Nijmegen daarom gevraagd on-
derzoek te doen naar WE, waarbij gebruik kon worden
gemaakt van gegeven uit het zogenaamde PRIMA-on-
derzoek. PRIMA is een tweejaarli.iks onderzoek onder
rond 600 basisscholen en 60.000 leerlingen. ln het on-
derzoek is ingegaan op de vraag hoeveel en welke kin-
deren gebruik maken van WE-voorzieningen, oÍ dat de
laatste jaren is toe- of afgenomen en of deelname een
gunstig effect heeft op de vaardigheden van jonge kin-
deren.
@
-:-.
=
o
=
-
.-
c
f)
o
o)
Er kunnen drie typen WE-voorzieningen worden onder-
scheiden. Kinderdagverblijven zijn bedoeld voor kinde-
ren van 0 tot 4 jaar, met als belangrijkste Íunctie de op-
vang van kinderen. Peuterspeelzalen worden bezocht
door kinderen van2lol4 jaar, gedurende enkele dag-
delen perweek. Hun voornaamste doel is de sociaal-
emotionele en cognitieve ontwikkeling van de kinderen
ie stimuleren, en oniwikkelingsachterstanden te voor-
kómen en signaleren. WE-programma'szijn specifieke
voorzieningen gericht op 2- tot B-jarige kinderen van
laagopgeleide en allochtone ouders. Bij sommige
programma's ligt het accent op de ouders thuis (bv.
opvoedingsondersteuning), bij andere bij de kinderen in
de peuterspeelzaal of kleutergroepen (bv.
ontwikkelingsstimulering).
Uit het onderzoek blijkt dat ruim veertig procent van de
kinderen naar een kinderdagverblijf is geweest. Met
name hoog opgeleide ouders, Antilliaanse en
Surinaamse ouders en moeders met een betaalde baan
brengen hun kind vaak en veel dagdelen naar deze
vorm van opvang.
Peuterspeelzalen worden door meer kinderen bezocht:
ruim zeventig procent van de kinderen heeÍt er gebruik
van gemaakt. Nederlandse ouders brengen hun kind
veel vaker naar een peuterspeelzaal dan allochtone
2. ouders. Met name Marokkaanse ouders houden hun
kind liever thuis, zoals te zien is in figuur 1.
Figuur 1 - Bezoek peuterspeelzaal per etnische groep
(percentage)
INed. ISur. ffiAnt. @Turk. §lMar.
Wat niet uit de f iguur is af te lezen is dat Nederlandse
kinderen van ouders met hooguit basisonderwi.ls én kin-
deren van ouders met een universitaire opleiding aan-
zienlijk minder vaak (nog geen 50 procent) de peuter-
speelzaal bezoeken dan de gemiddelde Nederlandse
peuter.
Slechts een beperkt aantal kinderen heeft aan een WE-
programma deelgenomen, minder dan tien procent. Van
deze deelnemers heeft zes procent aan een integraaL
programma deelgenomen, zoals Piramide oÍ
Kaleidoscoop, 28 procent aan een taalprogramma, en
69 procent aan één of meer andere ontwikkelings-
programma's. Turkse en Marokkaanse kinderen volgen
vaker WE-programma's dan Nederlandse kinderen.
De vraag of deelname aan WE-activiteiten iets uit
maakt voor het beginniveau van kinderen is onderzocht
voor de taal- en rekenvaardigheid en de werkhouding,
het sociaal gedrag, zelfuertrouwen en welbevinden van
kinderen in groep 2. ln het algemeen geldt dat er geen
samenhangen zijn tussen deelname aan VVE-activitei-
ten en de genoemde vaardigheden. Wanneer rekening
wordt gehouden met de sociaal-etnische achtergrond-
kenmerken van leerlingen is er nauwelijks oÍ geen ver-
schil tussen kinderen die wél een kinderdagverblijÍ oÍ
peuterspeelzaal hebben bezocht oÍ deel hebben ge-
nomen aan een VVE-programma en kinderen die dat
níet hebben gedaan.
ln het onderhavige onderzoek kunnen geen eÍfecten
worden aangetoond van het bezoek van kinderdagver-
blijÍ en peuterspeelzaal en deelname aan stimulerings-
en ondersteuningsprogramma's op de cognitieve en
niet-cognitieve competenties van leerlingen in de
kleutergroepen. Dit is een teleurstellende bevinding, met
name omdat, nadat duidelijk was geworden dat veel al-
lochtone kleuters al met een forse achterstand in het
onderwijs beginnen, een deel van de verantwoordelijk-
heid voor het voorkómen van onderwijsachterstanden
bij de voor- en vroegschoolse periode is gelegd. Op ba-
sis van bovenstaande bevindingen zou aan de waarde
van dergelijke voorzieningen getwijfeld zou kunnen wor-
den. Het is de vraag of die twijfel terecht is. Evident is
immers dat de ontwikkeling van kinderen van veel meer
factoren afhankelijk is dan van een relatief weinig inten-
sieve voorziening of kortdurend programma dat de kin-
deren en hun ouders gevolgd hebben. Invloeden van de
thuissituatie en school overschaduwen al snel de mo-
gelijke winst die de kinderen via een dergelijke voorzie-
ning geboet<t hebben. Vroege inierventie alleen is niet
genoeg om tekorlen in de thuisomgeving op te heÍfen.
Nodig zijn vervolgprogramma's die een ingebouwde
compensatie bieden wanneer kinderen thuis niet opti-
maal in hun ontwikkeling ondersteund kunnen worden.
Overigens blijkt uit onderzoek dat de kwaliteit van de
voorzieningen een cruciale rol speelt, zowel van het
programma sec als van de uitvoerders en hun profes-
sionaliteit. Gelet op de kritiek die regelmatig wordt geuit
op de kwaliteit van de voorziening en de condities waar-
onder deze wordt uitgevoerd, valt er waarschijnlijk op
dit vlak nog het een en ander te winnen.
Rapport: G. Driessen & J. Doesborgh (2003). Voor- en
Vroegschoolse Educatie en cognitieve en niet-cognitieve
competenti es van jon ge kin deren. N ij m egen : lTS.
Contactpersoon:
Geert Driessen (024) 3 65 35 45
g.driessen @ its.kun.nl
='
a
-t-.
f
o
f
f
-
C
N)
o
o)
Bezoek peuterspeelzaal